Aan de bestrijding van de zware georganiseerde criminaliteit behoort een goed onderbouwd inzicht in de aard, ernst en omvang van de criminaliteit ten grondslag te liggen. In navolging van de studie van de onderzoeksgroep-Fijnaut, die in opdracht van de parlementaire enquêtecommissie is uitgevoerd, heeft de minister van Justitie een tweejaarlijkse rapportage over de aard van de georganiseerde criminaliteit in Nederland en te signaleren ontwikkelingen toegezegd. Onlangs verscheen het resultaat van de eerste WODC-monitor van de georganiseerde criminaliteit (december 1998) gebaseerd op recent afgesloten opsporingsonderzoeken op dit terrein. Een van de twee hoofdbevindingen luidt dat niet gesproken kan worden van verweving tussen onder- en bovenwereld; er zijn wel raakvlakken geconstateerd. De tweede conclusie laat zien op welke wijze criminelen gebruik maken van netwerken (samenwerkingsverbanden en sociale relaties) in plaats van hiërarchische relaties zoals voorheen wel werd aangenomen.
De heer Biesheuvel: ( .. ) In dat kader heb ik allereerst een vraag
aan de heer Van de Bunt. Kunt u naar aanleiding van het wetenschappelijk
onderzoek dat onder andere is gedaan in opdracht van de parlementaire enquêtecommissie
aangeven wat - we zijn nu een paar jaar verder - de huidige klemmende problemen
zijn en welk onderzoek u verricht heeft in dat kader?
De heer Van de Bunt (Directeur van het WODC): Het rapport heet Georganiseerde
criminaliteit in Nederland. Je zou dat rapport kunnen zien als een voortzetting,
een actualisering, van het onderzoeksrapport dat ten behoeve van de parlementaire
enquêtecommissie is gemaakt. Misschien is het goed om in een aantal
korte streken het beeld neer te zetten en voor een deel ook in negatieve
zin. Daar bedoel ik dit mee. Zowel in het rapport van de onderzoeksgroep-Fijnaut
als in het recente WODC-rapport komt naar voren dat er in Nederland geen
sprake is van verweving tussen georganiseerde misdaad en bijvoorbeeld het
openbaar bestuur, de politiek of de economie. ( .. ) Het feit dat er geen
sprake is van verweving wil absoluut niet zeggen dat er geen relaties zijn
tussen georganiseerde misdaad en de wettige samenleving. Wat uit het recente
rapport van het WODC vooral naar voren komt, is dat er juist ontzettend
veel positieve raakvlakken zijn tussen georganiseerde misdaad en de wettige
omgeving. ( .. ) Ik wil daarmee aangeven dat er voortdurend, in de sfeer
van de consument en in de sfeer van het faciliteren, raakvlakken zijn tussen
de georganiseerde misdaad en de wettige samenleving. Zonder u allen hier
geen handel in illegale cd's.
De heer Biesheuvel: Dat is een kras voorbeeld, maar u bedoelt. zonder
helers, geen stelers.
De heer Van de Bunt: Dat is natuurlijk zo. Er zijn voortdurend raakvlakken
en dat biedt ook kansen aan opsporing en aan bestuurlijke preventie, maar
dat is een onderwerp waar wij nog wel op zullen terugkomen. Het eerste
wat ik graag wilde opmerken, is dat er dus geen verweving is, maar dat
er wel veel raakvlakken zijn. Een tweede algemene constatering is dat er
geen sprake is van hiërarchie. Je kunt niet zeggen dat de georganiseerde
misdaad erger is naarmate er sprake is van meer hiërarchie in de organisatie.
Wij hebben geconstateerd dat de mensen niet zozeer door hiërarchische
lijnen bijeen worden gehouden, als wel door sociale relaties. Dat er geen
echte hiërarchie is, wil niet zeggen dat er geen succesvolle misdadigers
zijn, want die zijn er wel. Alleen werkt men meer projectmatig: men kent
elkaar en doet het zo nu en dan met elkaar. «Geen hiërarchie,
maar wel sociale relaties» heeft als consequentie dat de betekenis
van die sociale relaties verstrekkend is. Een voorbeeld van de werking
van sociale relaties is dat de etniciteit, de etnische komaf er strikt
gezien niet meer zo toe doet. Dat is een andere conclusie dan die van de
commissie-Fijnaut. Je ziet in toenemende mate heterogeen samengestelde
groepen die niet toevallig zijn samengesteld, maar waarbij de sociale relaties
de rode draad zijn die door de organisatie heen loopt. Dat die sociale
relaties er zijn, biedt ook kansen voor de opsporing, want men moet die
sociale relaties, net als in het dagelijkse leven, onderhouden. Wij hebben
in de door ons bestudeerde dossiers gezien dat mensen heel veel bij elkaar
kwamen, ook al was dat niet nodig voor het volvoeren van de criminele activiteit.
Men ontmoette elkaar twee, drie keer per week vaak op vaste punten in uitgaansgelegenheden.
Wij hebben in onze slotbeschouwing opgemerkt dat dit mogelijheden biedt
voor de opsporing. Het beeld van weinig mededeelzame criminelen die zuinig
zijn met het geven van informatie aan elkaar, klopt niet, want men praat
veel met elkaar en men komt veel samen waarbij een passant criminele plannetjes
worden gesmeed. Ik weet niet of ik nu nog verder moet gaan; ik heb nu twee
belangrijke punten genoemd (Verslag Rondetafelgesprek, 25 mei 1999.)
De WODC-monitor wordt hoofdzakelijk uitgevoerd aan de hand van een analyse van een aantal afgesloten gerechtelijke vooronderzoeken en opsporingsonderzoeken. Daarbij zijn niet de resultaten uit ander onderzoek naar de omvang van bepaalde vormen van criminaliteit meegenomen, zoals de criminaliteitscijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS). Dit beperkt niet alleen het beeld (de aard van) de criminaliteit in het algemeen en ook de bijzondere vormen van criminaliteit maar werkt ook door op de daarop gebaseerde strategieën voor een aanpak van de zware georganiseerde criminaliteit.
De heer Rouvoet: Wij spreken nu in algemene termen over het criminaliteitsbeeld
maar ik zou het nog graag iets verder ingekleurd willen zien wat betreft
vormen van criminaliteit. Ik hoor. geen verweving, maar wel raakvlakken
en: geen hiërarchie, maar wel sociale relaties. Wellicht kan de heer
Van de Bunt aangeven of wij echt weten wat er zich allemaal in ons land
afspeelt. Dan gaat het mij om typen criminaliteit. Gaat het allemaal om
drugs, of zijn er ook andere vormen te noemen? Bij het onderwerp prioriteitsstelling
komen wij hierop nog wel terug, maar het lijkt mij goed om nu al te weten
waar we het allemaal over hebben.
De heer Van de Bunt: Ongeveer tweederde van alle grote opsporingsonderzoeken
heeft betrekking op harddrugs, softdrugs en een combinatie daarvan. Afgaande
op die verdeling kan men constateren dat dit de hoofdmoot van de georganiseerde
criminaliteit is. Het probleem van de politie is ook ons probleem: over
wat je niet ziet, kun je niet oordelen. Nieuwe lijnen, zoals vrouwenhandel,
hebben meer aandacht gekregen. Onderzoek daarvan laat schrijnende gevallen
zien. Een paarjaar geleden zagen wij dit soort zaken eenvoudigweg nog niet.
Met «wij» bedoel ik: politie, justitie, media en wetenschap.
Wij worden bij het maken van een beeld hiervan gehandicapt door wat wordt
aangegeven of door wat door de politie wordt onderzocht. ( .. ) In de opzet
van het boek Georganiseerde criminaliteit in Nederland hadden wij een hoofdstuk
«het misdaadgeld» gepland. Wij konden echter dat hoofdstuk
niet vullen. Wij hebben 40 zaken hiertoe bekeken, wij hebben met specialisten
gesproken en wij hebben stapels onderzoeksrapporten van de politie erop
nageslagen, maar op die vraag moeten wij het antwoord schuldig blijven.
Ik vind dit zorgelijk. Het misdaadgeld blijft ergens; het komt in de legale
economie terecht.
De voorzitter: Betekent dit dat er een gebrekkig beeld bestaat van
de criminaliteit in ons land?
De heer Van de Bunt: Zo wil ik het niet stellen.
De voorzitter: Je kunt alleen wat je weet, goed onderzoeken. U baseert
zich op strafrechtelijke onderzoeken die zijn afgerond.
De heer Van de Bunt: Dat is de gekozen methode. In de tweede fase van
het onderzoek, nadat bestudeerd was wat onderzocht was, hebben wij een
gespreksronde gehouden met de kenners in het veld om de huidige trend te
kunnen opsporen.
Naar aanleiding van de resultaten van de monitor wordt geadviseerd om naast langdurig onderzoek met verregaande opsporingsmethoden, dat nodig blijft om hoofdpersonen uit de georganiseerde criminaliteit aan te kunnen pakken, ook de strategie van «korte klappen» veelvuldiger te gebruiken. Bij dit ingrijpen zou de strategie gericht kunnen zijn op het opsporen van de knooppunten in de netwerken.
1.6 Opbouw rapport
De commissie heeft bij de opbouw van haar rapport aangesloten bij de
indeling in de typen crises in de opsporing. In hoofdstuk 2 behandelt de
commissie de normering en inzet van opsporingsmethoden. Aan de hand van
de beslispunten omtrent specifieke opsporingsmethoden geeft de commissie
een beeld van de huidige stand van zaken alsmede de activiteiten in de
periode tussen de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden
en heden. De commissie gaat in hoofdstuk 3 in op de organisatie van de
opsporing, terwijl in hoofdstuk 4 de controle op en het gezag over de opsporing
centraal staan. In deze beide hoofdstukken komen aan de hand van de beslispunten
de betrokken organisaties aan de orde. In hoofdstuk 5 geeft de commissie
de hoofdlijnen van een aantal bijzondere bevindingen die een relatie hebben
met zaken die door de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden
zijn beschreven. De commissie sluit het rapport af met hoofdstuk 6 waarin
de conclusies en aanbevelingen worden weergegeven.
vorige volgende
inhoud