6.4.1 Algemeen
6.4.2 Criminele inlichtingendiensten
6.4.3 Tactische recherche
6.4.4 Kernteams
6.4.5 Korps landelijke politiediensten
6.4.6 BVD
6.4.7 FIOD
6.4.8 Internationale samenwerking
Initiatieven tot reorganisatie
Het rapport van de parlementaire enquêtecommissie was aanleiding voor velen om vele initiatieven te ontplooien om te komen tot een betere organisatie van de opsporing. Binnen regio's zijn veelal uitgebreide reorganisaties tot stand gebracht die tot daadwerkelijke veranderingen hebben geleid. De verschillen tussen regio's zijn echter groot. In veel gevallen zijn deze regionale veranderingstrajecten gestimuleerd door een intern gevoelde noodzaak tot verandering, terwijl anderen het als extern opgelegd opvatten. De regio's zijn in verschillende stadia van verandering. In sommige regio's wordt geen noodzaak tot verandering onderkend.
Landelijke initiatieven
Vanuit het landelijk niveau is geen standaardstramien voor de regionale reorganisaties voorgesteld. Er heeft geen sturing vanuit het landelijk niveau plaatsgevonden omtrent de richting en inhoud van de regionale reorganisaties. De Politiewet gaat ook uit van een expliciete regionale verantwoordelijkheid voor de inrichting van de organisatie van het politiekorps. Dit beperkt ook de armslag van de drie politieberaden (het korpsbeheerdersberaad, het hoofdofficierenberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen) en in het verlengde daarvan het Nederlands Politie Instituut als ondersteunend orgaan. De indruk bestaat dat landelijke initiatieven, zoals ABRIO, los van de regionale reorganisaties tot stand kwamen, waardoor onduidelijk is hoe een en ander zich tot elkaar verhoudt. Velen waren en zijn bezig in afzonderlijke landelijke projectgroepen met onderdelen van de veranderingen die noodzakelijk zijn in de opsporing. Slechts heel weinigen zijn nog in staat tot het geven van een overzicht van de effecten van al deze initiatieven. In hoeverre deze landelijke inspanningen tot daadwerkelijk effecten leidt is niet altijd duidelijk.
Centrale of decentrale recherche
Er bestaan aanzienlijk verschillen binnen de politie omtrent de organisatie van de recherche. Het belangrijkste verschil wordt gevormd door de wijze waarop de recherchefunctie in een regio is gecentraliseerd of gedecentraliseerd. In sommige regio's concentreert men zich op de regionale recherche, terwijl in andere regio's de recherche (inclusief CID) gedecentraliseerd is naar de districten. Dit wordt deels veroorzaakt door de autonomie in organisatie die de Politiewet aan de regiokorpsen toestaat en het bij de politie gehanteerde organisatieprincipe, decentraal tenzij. Deels worden de verschillen veroorzaakt doordat er geen centrale uitgangspunten zijn geformuleerd na de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden waaraan de organisatie van de CID en de tactische recherche moet voldoen.
Aanbeveling 27: De commissie beveelt aan meer systematisch te bezien welke voor- en nadelen zijn verbonden aan de verschillende wijzen waarop de recherche binnen de regio's is georganiseerd en de resultaten daarvan voorzien van een aanbeveling terug te koppelen naar de korpsen.
Korpsleiding, recherchechef en divisiechef
De betrokkenheid van de korpsleiding bij de recherche is mede afhankelijk van de omvang van het korps. Bij grotere korpsen is aan een van de afzonderlijke leden van de korpsleiding de recherche toebedeeld, terwijl in kleinere korpsen het een onderdeel is van het takenpakket van de korpschef of zijn vervanger. De belangstelling van korpschefs is na de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden toegenomen. De recherchechef in de korpsleiding heeft meestal een totaaloverzicht van de rechercheprocessen in de regio. In sommige gevallen bemoeit de recherchechef in de korpsleiding zich intensief en operationeel met bepaalde opsporingsonderzoeken. De divisiechef recherche heeft veelal een meer gedetailleerd overzicht van de recherche-onderzoeken en de onderzoeksmethoden. In nagenoeg alle regio's is sprake van een integratie van de verschillende recherche-onderdelen. Er bestaan geen geheime eenheden meer waarover een divisiechef geen controle heeft.
Verhoudingen tussen politiekorpsen en openbaar ministerie
De verhoudingen tussen politiekorpsen zijn sterk verbeterd. De commissie heeft slechts bij wijze van uitzondering een situatie aangetroffen waarin er onwerkbare verhoudingen bestaan bij en tussen politie-organisaties en het OM. In een enkel geval is er nog sprake van onderling wantrouwen tussen personen.
Landelijke opsporing
De commissie constateert dat er verschillende opsporingsorganisaties
betrokken zijn bij de landelijke en bovenregionale opsporing (LRT KLPD,
kernteams, Landelijk Parket, KMAR en bijzondere opsporingsdiensten) De
verdeling van taken en zaken tussen deze organisaties is niet altijd even
duidelijk. Er zit naar het oordeel van de commissie een zekere willekeur
in de verdeling van de zaken over deze organisaties.
6.4.2 Criminele inlichtingendiensten
Gebrekkige regelgeving CID-en
Hoewel de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden veel
kritiek had op de wijze van functioneren van de CID-en en deze kritiek
door Kamer en kabinet is onderschreven, is nog steeds de CID-regeling uit
1995 van kracht. In deze regeling staan de taken van de CID weergegeven.
Van een nieuwe regeling waarin de taken en bevoegdheden van de CID zijn
beschreven is geen sprake. De wijziging van de Wet op de politieregisters
is recent tot stand gekomen, zij het dat deze wijziging met betrekking
tot de vroeger als CID-registers bekend staande registers nog niet in werking
is getreden. Deze wet regelt op welke wijze de politie bepaalde verschillende
gegevens moet opslaan. Het bijhouden van registers van criminele informatie
is weliswaar een belangrijke taak van de CID, maar het is volgens de CID-regeling
niet de enige taak. Over de andere taken is geen nieuwe regelgeving ontstaan.
In de praktijk heeft de Raad van Advies voor de CID de functie van de toenmalige
Begeleidingscommissie CID gedurende 4 jaren niet overgenomen. Vastgesteld
kan worden dat een adviesorgaan met zo'n uitgebreide taakstelling op een
essentieel onderdeel van de politie, namelijk de CID, in een belangrijke
periode vrijwel geen gevolg heeft gegeven aan de uitvoering van haar taken.
De commissie heeft vastgesteld dat, mede omdat de CID-regeling 1995 niet
is aangepast, CID-en zich op geheel verschillende wijze ontwikkelen of
juist alles bij het oude laten.
Bij de CID-en gaat de aandacht primair uit naar de criminaliteit rond
verdovende middelen. Er wordt wel geprobeerd op fraude en milieu inlichtingen
in te winnen maar dit gaat nog moeizaam. Veelal heeft men hier te maken
met een ander type informanten namelijk mensen die zich niet zelf met criminaliteit
bezig houden. Om deze mensen te spreken te krijgen moeten andere netwerken
worden benaderd. Voor zover de CID-en op deze terreinen wat boven water
halen wordt er door de tactische recherche weinig mee gedaan. Vernieuwing
van de aandachtsgebieden en de informanten van de CID krijgt kortom op
papier de nodige aandacht, maar komt in de praktijk nog weinig voor. Wel
is er in toenemende mate aandacht voor mensensmokkel.
Er bestaat onduidelijkheid over de taakverdeling en organisatorische
verhouding tussen de CID en de in verschillende politiekorpsen ontstane
infodesks. In veel regio's is door de CID- of korpsleiding aangegeven dat
zij het niet wenselijk achten dat niet operationeel te gebruiken CID-informatie
breder beschikbaar komt dan binnen de CID zelf. Daarom is in sommige regiokorpsen
ervoor gekozen om de infodesk alleen de beschikking te geven over operationeel
te gebruiken CID-informatie.
Samenwerking tactische recherche en CID
De samenwerking tussen tactische recherche en de CID verloopt in het
algemeen beter ten opzichte van de situatie voor de parlementaire enquêtecommissie
opsporingsmethoden. Er blijft echter sprake van een zekere spanning in
de relatie tussen beide organisatie-onderdelen. Er zijn grote verschillen
niet alleen tussen regio's maar ook binnen regio's. Sommige tactische teams
weten de CID goed te vinden en te gebruiken, andere melden zich nooit.
De wijze waarop de tactische recherche zich meldt bij de CID wisselt: dan
weer heeft een chef van een tactisch team rechtstreeks contact met een
CID-rechercheur dan weer loopt het contact via de CID-coördinator.
Met de integratie van de CID en de tactische recherche was het doel de
CID meer ondersteunend te laten werken. De praktijk laat zien dat dit nog
niet helemaal functioneert. De algemene informatie van de CID is voor de
tactische recherche niet altijd te gebruiken.
Organisatie tactische recherche
Binnen de tactische recherche heeft veelal een reorganisatie plaatsgehad waardoor tot een integratie van verschillende recherche-eenheden gekomen kon worden. Op papier is sprake van een transparante organisatie waar informatie zonder problemen en via formele kaders wordt uitgewisseld. De praktijk laat een meer diffuus beeld zien, maar dat neemt niet weg dat veel initiatieven worden ondernomen om de tactische recherche beter te laten functioneren. Veel aandacht is besteed aan kwaliteit van de organisatie en producten. De regionale verschillen zijn ook hier groot.
Ondersteuning
De ondersteuning van de tactische recherche door een Observatieteam (OT), de Sectie technische ondersteuning (STO) en een Arrestatieteam (AT) is per regio verschillend geregeld. Soms zijn zij integraal onderdeel van de tactische recherche terwijl in andere gevallen sprake is van samenwerkingsverbanden met andere regio's. De belangrijkste reden voor de verschillen in organisatie is gebrek aan capaciteit. De OT, STO en AT functioneren op basis van aanvraag. De beoordeling van het gebruik van opsporingsmethoden ligt bij de chef van de tactische recherche en niet bij de ondersteunende eenheden zelf. De districten hebben vaak ook nog teams voor bijstand en ondersteuning. Er bestaan geen duidelijke richtlijnen wanneer het regionale AT of OT kan worden ingezet. De inzet van de politiële infiltratieteams (PIT) is met meer waarborgen omgeven dan de andere ondersteunende diensten. Ten behoeve van een politieel infiltratietraject bestaat er een strikt bewakingsproces.
Selectie onderzoeken
Voor de selectie van onderzoeken gebruiken de regio's verschillende
procedures. Sommige regio's beschikken over een uitgebreid model op basis
waarvan de selectie van onderzoeken wordt bepaald. Hoewel deze vorm van
selectie zeer arbeidsintensief is, vormt hij wel de beste garantie voor
een goede selectie. Wel kost de intensieve procedure veel tijd en capaciteit
wat ten koste gaat van de operationele onderzoeken. De projectplannen kennen
een zeer grote mate van gedetailleerdheid. Voor de andere regio's is de
situatie problematischer. Hier wordt de selectie van zaken vooral bepaald
door de beschikbare capaciteit en de actualiteit. In dergelijke gevallen
is het nauwelijks mogelijk tot een selectie te komen, omdat er onvoldoende
mogelijkheden zijn voor het uitvoeren van nieuwe onderzoeken.
Geen rol voor de hulpofficier van justitie
Vanuit de gedachte «hoe zwaarder de inbreuk op grondrechten door
het gebruik van een opsporingsmethode, hoe hoger de autoriteit die daar
toestemming voor moet geven» kan het mogelijk en wenselijk zijn om
bij geringe inbreuken of in spoedeisende gevallen een voorziening te treffen
binnen de politieorganisatie zelf. In het wetsvoorstel Bijzondere opsporingsbevoegdheden
en de memorie van toelichting daarop is bij de inzet van genoemde methoden
geen rol weggelegd voor de hulpofficier «nieuwe stijl» (gecertificeerd
sinds april 1998). Dit wordt in de praktijk als gemis ervaren.
Methoden
Aangezien de kernteams zich exclusief kunnen bezighouden met georganiseerde criminaliteit bestaat daar een goed zicht op het gebruik van opsporingsmethoden. Veelal is intern al verschillende malen gesproken over de haalbaarheid van verschillende opsporingsmethoden. Daarnaast zijn de geldende richtlijnen intensief verspreid. Binnen de kernteams is uitgebreid nagedacht over de gevolgen van de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden. Kernteams zijn over het algemeen zeer precies voor wat betreft het gebruik en registratie van opsporingsmethoden.
Personeel
De organisatie en het personeel van kernteams zijn hoogwaardig. De kernteams
slagen er in het beste personeel naar de kernteams te laten komen. Dat
heeft echter wel gevolgen voor het personeelsbeleid en de doorstroming.
Het is veelal moeilijk voor medewerkers van kernteams om terug te keren
naar de regiokorpsen in een gelijkwaardige functie, terwijl dat een expliciete
doelstelling was van de kernteams. Rechercheurs zouden daar een aantal
jaar hoogwaardige deskundigheid opdoen om die vervolgens in de regio waarin
men terug zou keren weer uit te dragen. Dit nu blijkt om diverse redenen
niet te werken.
Organisatie
De organisatie van het kernteam is complex. In de nieuwe kernteamregeling
van april 1999 krijgen de taken en de organisatie van de kernteams nader
vorm. Daarbij is specifiek aandacht besteed aan de financiering van de
kernteams en de organisatie van de CID van het kernteam.
6.4.5 Korps landelijke politiediensten
Organisatie KLPD
Het KLPD vervult uiteenlopende taken en functies in de opsporing, wat
tot uiting komt in een sterk gevarieerde organisatie, waarbinnen specifieke
afdelingen soms betrekkelijke autonome posities hebben. Verschillende onderdelen
van het KLPD vervullen een rol in de opsporing en bestrijding van (georganiseerde)
criminaliteit. Op dit moment bevindt veel verschillende informatie zich
op verschillende plaatsen. Het is niet duidelijk welke afdeling en functionaris
over welke informatie beschikt. De rechercheinformatie op landelijk niveau
is naar het oordeel van de commissie te versnipperd. Het ministerie van
Justitie heeft bij de aansturing van het KLPD het accent steeds gelegd
op het beheer en niet zozeer op het vaststellen van beleidskaders. In enkele
gevallen zijn speerpunten aangegeven, zoals «financiële recherche»
en «bestrijding van kinderporno», maar van een integrale visie
op de taken van het KLPD is geen sprake. Initiatieven voor richtinggevend
beleid zijn vooral aan het KLPD zelf overgelaten. In vergelijking met andere
onderdelen van het KLPD besteedde het ministerie van Justitie relatief
de meeste aandacht aan de divisie CRI en het LRT. In 1998 is een begin
gemaakt met de opzet van een Divisie Recherche binnen de KLPD. Dit heeft
tot doel alle rechercheactiviteiten binnen het KLPD binnen één
divisie te brengen onder leiding van één recherchechef. Dit
moet leiden tot een geïntegreerde recherchefunctie, waarbij coördinatie-
en afstemmingsproblemen worden gereduceerd. Binnen het LRT zou het financieel
rechercheren worden ontwikkeld, mede ten behoeve van de regionale korpsen.
Onderzoeken met een sterk financieel karakter worden niet per definitie
aan het LRT toegewezen.
Aanbeveling 38: De commissie meent dat bij de herbezinning op de
organisatie van de landelijke opsporing bezien moet worden in hoeverre
het LRT de mogelijkheden zou moeten worden geboden zich daadwerkelijk te
ontwikkelen tot een opsporingsteam dat zich vooral met financieel rechercheren
bezig kan houden.
Het rapport van de Algemene Rekenkamer heeft duidelijk gemaakt dat de
CRI voor de informatiehuishouding afhankelijk is de medewerking van de
regiokorpsen. Sommige korpsen zijn heel snel met het verschaffen van informatie,
anderen heel afwachtend. Dat heeft te maken met een dominante cultuur bij
de politie van wel geïnteresseerd zijn in het ontvangen van onderzoeksinformatie,
maar veel minder in het delen ervan. De mogelijkheid van sturing van de
nationale recherche informatiehuishouding is beperkt. Dat heeft te maken
met de organisatie van het politiebestel in zijn algemeenheid en de recherche
in het bijzonder. Noch het ministerie van Justitie, noch het ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, noch het openbaar ministerie
hebben hun zeggenschap aangewend om tussen regiokorpsen, kernteams en de
CRI passende samenwerking op te leggen.
Van eik onderzoek wordt in het begin een MRO (Melding Recherche Onderzoek)
gemaakt. Op die manier kan snel een overzicht gegeven worden van de lopende
recherchezaken. De aanmelding van MRO's bij de afdeling Nationaal inzicht
van de CRI kent een sterk stijgende lijn. Tussen medio 1997 en eind 1998
is een stijging van zeventig procent van de onderzoeken en een stijging
van ruim tweehonderd procent van de entiteiten te zien, wat het nut van
de verwijzingsindex op MRO's uitdrukt. De korpsen kunnen met name het updaten,
dus het toevoegen van CID-subjecten, onderzoeksgegevens e.d. lopende het
onderzoek, in de MRO's sterk verbeteren. Onvolledige MRO's kunnen tot problemen
in de samenwerking leiden. Het aanmelden van informanten gebeurt onder
code. De aanmelding van onderzoekssubjecten in MRO's gebeurt op naam. Daardoor
kunnen in de huidige situatie beiden niet worden gematched. In VROS (Verwijzingsindex
Recherche Onderzoeken en Subjecten), een programma dat de CIDSI matcht
met de MRO's en MRO's onderling matcht, kunnen in de toekomst vergelijkingen
worden gemaakt die zonder tussenkomst van personen naar de betrokken regio's
worden gestuurd. Een voorwaarde voor het goed functioneren van dit systeem
is de onvoorwaardelijke medewerking van de regiokorpsen.
Het KLPD is een centraal georganiseerd korps. De Recherche informatie
bureaus (RIB's) fungeren als schakel tussen de CRI en de regiokorpsen en
kernteams. De taken van de RIB's liggen in het verlengde van de taken van
de CRI. Zij leveren een bijdrage aan het nationaal criminaliteitsbeeld
en dragen bij aan de coördinatie van internationale rechtshulp en
informatievoorzieningen. Binnen de regiokorpsen en kernteams bestaat grote
waardering omtrent het functioneren van de RIB's. Het werkaanbod van de
RIB's is sterk afhankelijk van de stand van de informatiehuishouding in
de regiokorpsen en kernteams.
Beschikbaarheid technische middelen.
Het KLPD is niet altijd in staat of bereid om de naar het oordeel van
de politiekorpsen noodzakelijke technische middelen ter beschikking te
stellen. Soms gaan politiekorpsen er daarom toe over zelf (kostbare) apparatuur
aan te schaffen. Daarmee ontstaan er naast het DTOO van het KLPD bij sommige
korpsen secties technische ondersteuning die kunnen beschikken over een
uitgebreide hoeveelheid observatiemiddelen, terwijl andere korpsen afhankelijk
blijven van DTOO. Hierdoor bestaan er grote verschillen in technische voorzieningen
van de verschillende regio's. De DTOO van het KLPD past zelf nog een toets
toe teneinde te bepalen of het vanuit juridisch oogpunt verantwoord is
dat technische ondersteuning wordt gegeven. Dat gebeurt ook als er toestemming
van de betreffende officier van justitie is om een opsporingsmethode waarvoor
een technisch hulpmiddel nodig is in te zetten.
Aanbeveling 43: De commissie ziet geen meerwaarde in een eigen toets
door het DTOO als de regels en richtlijnen voor het gebruik van observatiemethoden
voldoende helder zijn. Deze extra toets dient dan ook te vervallen.
Georganiseerde criminaliteit
De BVD is zich inmiddels meer gaan bezighouden met de georganiseerde criminaliteit. Vanwege de ruime taakomschrijving van de BVD is het mogelijk om de activiteiten van de BVD op het gebied van de georganiseerde criminaliteit binnen de taakdefinitie te laten vallen. Voor de BVD is de georganiseerde criminaliteit alleen van belang voor zover de verstrengeling van de onder- en bovenwereld in het geding is en de integriteit van het openbaar bestuur in gevaar is.
Wet IVD
De bevoegdheden en inlichtingenmethoden van de BVD worden nu helder omschreven in het wetsvoorstel. Deze bevoegdheden en inlichtingenmethoden komen niet overeen met de wet BOB. Er worden andere criteria en begrippen gehanteerd. De BVD is bevoegd tot veel verdergaande inlichtingenmethoden dan politie en justitie mogen ten aanzien van opsporingsmethoden.
Politie - BVD
De politie kan alleen gebruik maken van de BVD als de BVD op grond van haar taakstelling een eigen taak heeft. Als dat het geval is - en de ruime taakstelling maakt veel mogelijk - dan draagt de BVD bij aan het onderzoek. De informatie die de BVD verzamelt wordt via ambtsberichten aan de politie doorgegeven. De landelijk officier draagt daar zorg voor. Verschillende respondenten gaven aan dat de politie vooral informatie aan de BVD verstrekt, maar te weinig relevante informatie terug kreeg. De BVD geeft alleen informatie aan de politie door middel van formele ambtsberichten. U-bochten via de BVD is de commissie niet tegengekomen.
Regionale Inlichtingen Diensten
De BVD maakt voor haar werk gebruik van de RID-en. Deze RID-en doen tegelijkertijd werk voor de burgemeester in het kader van de openbare orde als voor de BVD in het kader van de taakstelling van de BVD. Formeel zijn deze taken strikt van elkaar gescheiden; feitelijk stelt menigeen dat zij door elkaar lopen. Kennis in het hoofd van een RID-er is zowel kennis voor de burgemeester als voor de BVD. Dit heeft in de praktijk geen problemen opgeleverd. Onduidelijk is in hoeverre de RID-en in het verlengde van de BVD bevoegd zijn tot het gebruik van inlichtingenmethoden.
Samenwerking FIOD en politie
De FIOD werkt regelmatig samen met de politie. Het initiatief tot samenwerking kan van beide kanten komen. Zodra de FIOD in een douaneonderzoek bijvoorbeeld op een partij drugs stuit, wordt de politie vaak verzocht een bijdrage aan het onderzoek te leveren. Andersom doet de politie incidenteel een beroep op de FIOD om bijvoorbeeld een bijdrage te leveren aan een fraudeonderzoek. De FIOD stelt daarbij de voorwaarde dat de betreffende onderzoeken aansluiten bij de primaire taak van de FIOD. Onderzoeken moeten een fiscale of douanecomponent in zich meevoeren. Daarnaast eist de FIOD vanaf het begin van het onderzoek bij strategische beslissingen in het onderzoek betrokken te zijn.
Samenwerking FIOD en kernteams
De FIOD werkt op een structurele basis samen met enkele kernteams. Jaarlijks
wordt in het kaderconvenant met het openbaar ministerie capaciteit beschikbaar
gesteld voor de samenwerking met de politie ter bestrijding van commune
delicten. De personele constructies die hierbij worden gehanteerd lopen
uiteen. Sommige rechercheurs zijn gedetacheerd, zoals bij het LRT het geval
is, terwijl andere rechercheurs functioneel onder de FIOD blijven vallen.
De bevoegdheden van FIOD-medewerkers in de kernteams verschillen per geval.
CID-informatie FIOD
Het komt in de praktijk met enige regelmaat voor dat informatie met
RCID-en wordt uitgewisseld. Informatie kan na instemming van de operationeel
chef van de CID en goedkeuring van de CID-OvJ in de vorm van een proces
verbaal worden overgedragen. Er zijn echter RCID-en (o.a. regio Utrecht)
die pertinent weigeren informatie af te geven en zich daarbij beroepen
op artikel 14 van de Wet Politieregisters. Waardevolle informatie gaat
voor fiscaal onderzoek verloren doordat de FIOD niet vrijelijk over CID-informatie
kan beschikken. Volgens verschillende respondenten lopen opsporings- en
controlefunctionarissen van de FIOD en de douane in bepaalde situaties
nodeloos gevaar, doordat de uitwisseling van CID-informatie stroef verloopt.
De FIOD beschikt vaak niet over informatie over vuurwapengevaarlijke personen,
hetgeen bij controle en observatie van groot belang kan zijn.
6.4.8 Internationale samenwerking
Onduidelijkheid
Hoe internationale samenwerking op het terrein van bijzondere opsporingsmethoden
moet plaatsvinden is vooralsnog onduidelijk. In de praktijk van de opsporing
wordt op ad hoc basis geprobeerd tot oplossingen te komen. De regels en
richtlijnen zijn niet of nauwelijks aangepast aan de internationale component.
Vrijwel iedereen neemt aan dat als een buitenlandse opsporingsorganisatie
opsporingshandelingen wil laten verrichten men zich moet houden aan de
Nederlandse regelgeving. Dit gaat zo ver dat men vindt dat nagegaan moet
worden of iemand die in het buitenland als informant te boek staat niet
toch een criminele burgerinfiltrant is. Is dat laatste het geval dan gaat
de samenwerking niet door. Een lastige vraag is hoe dit moet worden vastgesteld.
Deze kwestie nodigt uit tot het strategisch omgaan met het vragen van informatie.
Buitenlandse opsporingsdiensten reageren vaak bevreemd op deze toets. Er
bestaat overigens jurisprudentie die er op wijst dat de rechter het voldoende
vindt als voldaan wordt aan de buitenlandse regels indien in Nederland
te samen met het buitenland opsporingshandelingen moeten worden verricht.
Er is intensieve samenwerking in bepaalde regio's met België en Duitsland.
In deze regio's wordt nog steeds veel informeel uitgewisseld, waarna een
en ander later formeel wordt opgevraagd. U-bochten via het buitenland zijn
mogelijk en worden gehanteerd. Door aan een politieorganisatie in het buitenland
informeel informatie te geven, kan dat via een formeel rechtshulp verzoek
«gewit» worden. Op die manier is informele informatie via een
U-bocht mogelijk gemaakt.
In de praktijk hebben vooral het LRT, de kernteams, de infiltratieteams
en de observatieteams alsmede uiteraard de FIOD in douanezaken er meer
dan gemiddeld mee te maken. Dikwijls wordt gesteld dat de regelgeving in
het buitenland soepeler is dan in Nederland, maar de waarderingen daaromtrent
verschillen. Sommigen noemen nauwelijks knelpunten. Anderen doen dat wel.
Zij benadrukken dat in het buitenland misverstanden bestaan over de mogelijkheden
van de Nederlandse politie en over de verplichtingen van de Nederlandse
politie om overal toestemming voor te vragen.
Doorlaten, gecontroleerde aflevering en criminele burgerinfiltranten in internationaal verband
Problemen ontstaan indien een buitenlandse opsporingsinstantie een partij
goederen door Nederland wil laten gaan om het in een ander land in beslag
te nemen. Volgens bepaalde definities is er sprake van doorlaten als er
in Nederland niet wordt ingegrepen. Volgens andere definities is er sprake
van gecontroleerde aflevering omdat in het buitenland in beslag zal worden
genomen. Het is afhankelijk van de specifieke betrokkenen op welke wijze
de praktijk van de opsporing hiermee omgaat. De indruk bestaat dat in het
buitenland geanticipeerd wordt op de «strenge» houding in Nederland.
De tegengestelde indruk dat het niet van belang is welke opsporingsmethoden
in Nederland zijn toegestaan voor buitenlandse opsporingsdiensten bestaat
echter ook. Een ander probleem ontstaat bij rechtshulpverzoeken omtrent
criminele burgerinfiltranten. Met name in Duitsland en de VS wordt gewerkt
met criminele burgerinfiltranten. Hoever men moet gaan om vast te stellen
of daar in casu sprake van is, is onduidelijk. Het gebruik van buitenlandse
burger-infiltranten levert problemen op omdat niet steeds duidelijk kan
worden wat de achtergrond van de buitenlandse burger-infiltranten is.
Het ontbreekt nog steeds aan een voldoende kader voor de werkzaamheden
van de buitenlandse liaison officers in Nederland. Zo is onduidelijk aan
wie de liaison officers verantwoording moeten afleggen, hoe de controle
op de liaison officers vorm krijgt, op welke wijze zij informatie kunnen
en moeten uitwisselen en hoe de contacten met de reguliere korpsen moeten
worden vormgegeven.
Er bestaat onduidelijkheid over de rol van de centrale toezichthouders
(CRI en Landelijk parket enerzijds) op de internationale rechtshulp en
de rol van de regiokorpsen (inclusief kernteams) en lokaal openbaar ministerie
anderzijds. Er zijn nog geen instructies voor de omgang met verschillende
soorten (kleine) rechtshulpverzoeken. Veel verzoeken gaan van politie naar
politie in verschillende landen zonder dat het openbaar ministerie daarvan
op de hoogte is. Het voornemen bestaat zeven Informatie Coördinatie
Centra op te richten waar ook kleine rechthulpverzoeken moeten worden geregistreerd
en van waaruit de voortgang kan worden bewaakt.