1.3.1 Deelonderzoeken
De commissie heeft verschillende deelonderzoeken uitgevoerd die gezamenlijk de onderzoeksvragen beantwoorden:
a. Literatuur- en documentenanalyse
b. Jurisprudentie-analyse
c. Diepte-onderzoeken:
c1 Rotterdam
c2 Limburg-Zuid
c3 Midden- en West-Brabant
c4 Kernteam Noord-Oost Nederland
c5 Kernteam Rotterdam
c6 Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD)
c7 Binnenlandse veiligheidsdienst (BVD)
c8 Korps landelijke politiediensten (KLPD)
c9 Openbaar ministerie Landelijk: Centrale toetsingscommissie, Landelijk
parket, College van procureurs-generaal
c10 Ministeries van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
d. Breedte-onderzoeken:
d1 Kennemerland
d2 Kernteam Randstad Noord en Midden
d3 Amsterdam-Amstelland
d4 Kernteam Amsterdam
d5 Haaglanden
d6 Kernteam Haaglanden.
De commissie heeft gekozen voor een primair kwalitatief onderzoek aangezien zij een breed beeld wilde geven van de huidige stand van zaken omtrent de inhoud en organisatie van de opsporing. Kwantitatief onderzoek naar de omvang en intensiteit van bepaalde opsporingsmethoden zou slechts een gedeelte van de onderzoeksvragen kunnen beantwoorden. Kwalitatief onderzoek biedt daarentegen de mogelijkheid meer intensief verschillende aspecten van de onderzoeksvragen te bezien. De beperking van kwalitatief onderzoek is dat volledige geldigheid en generaliseerbaarheid van bevindingen niet kan worden gegarandeerd. De commissie heeft met de opzet van haar onderzoek echter nadrukkelijk geprobeerd de validiteit van het onderzoek te vergroten. De betrouwbaarheid en geldigheid van onderzoek kan worden vergroot door de toepassing van verschillende onderzoeksmethoden. De commissie maakt daarbij onderscheid tussen diepte-onderzoeken en breedte-onderzoeken. De organisaties waar de commissie een diepteonderzoek heeft uitgevoerd werden bevraagd op alle aspecten van de organisatie en de inhoud van de opsporing. Dat betekent dat van deze organisaties alle relevante documenten intensief zijn bestudeerd. Tevens zijn in deze organisatie vele interviews gehouden met alle betrokkenen (tactische en financiële rechercheurs, medewerkers van criminele inlichtingendiensten, observatieteams, infiltratieteams, recherchechefs, divisiechefs, teamleiders, officieren van justitie, ambtenaren van departementen, korpsbeheerders, korpschefs, hoofdofficieren van justitie, procureurs-generaal, ministers). Per organisatie werden de belangrijkste bevindingen weergegeven. De breedte-onderzoeken dienden als een controlegroep om te bezien in hoeverre de bevindingen van de commissie in de diepte-onderzoeken ook elders van toepassing waren. De bevindingen uit de diepte-onderzoeken werden getoetst aan de bevindingen van de breedte-onderzoeken. De organisaties waar de commissie een breedte-onderzoek heeft uitgevoerd, werden op hoofdlijnen bevraagd en onderzocht. De commissie bestudeerde de toegezonden documenten en legde werkbezoeken af. De keuze van de organisaties waar diepte-onderzoeken en breedteonderzoeken werden uitgevoerd, was gebaseerd op verschillende criteria:
-combinatie van nog niet eerder onderzochte en reeds door de parlementaire
enquêtecommissie opsporingsmethoden onderzochte organisaties;
-omvang van de organisatie;
-variatie in regio's, arrondissementen, kernteams, bijzondere opsporingsdiensten
en inlichtingendiensten.
Alle relevante openbare en vertrouwelijke documenten van de onderzochte organisaties werden door de commissie opgevraagd en geanalyseerd. In bijlage 2 wordt een overzicht gegeven van de documenten die de commissie heeft ontvangen. Tevens werden met ruim 250 functionarissen binnen de organisaties interviews gehouden. In bijlage 3 is een overzicht opgenomen van alle personen met wie een vraaggesprek is gevoerd.
De commissie is tijdens haar onderzoek gestuit op verschillende aspecten die een relatie hebben met de zaken die door de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden zijn beschreven. De commissie heeft deze aspecten nader onderzocht en geeft de hoofdlijnen van haar bevindingen hierover in hoofdstuk 5 weer.
1.3.2 Afspraken ministers
De commissie heeft kort na de aanvang van haar onderzoek gesproken met de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In dit gesprek is afgesproken dat de regeling voor de informatievoorziening aan de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden onverkort zouden gelden voor deze commissie (Kamerstuk 24 072, nr. 12, 1995-1996, p. 147). Deze afspraken zijn in het onderstaande protocol nader geconcretiseerd:
1.De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft ingesteld de Tijdelijke Commissie Uitvoering Aanbevelingen Opsporingsmethoden, De minister van Justitie, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Financiën verlenen medewerking aan het onderzoek van deze commissie. Ten behoeve van het onderzoek heeft de Tijdelijke commissie behoefte aan informatie. In het belang van een juiste balans tussen een voortvarende afhandeling en praktische werkwijze rond dit onderzoek enerzijds en een betrouwbare en veilige behandeling van gevoelige informatie over opsporing en vervolging anderzijds worden overeengekomen onderstaande afspraken. In de afspraken wordt een onderscheid gemaakt tussen operationele gegevens, betrekking hebbend op individuele verkennende- en opsporingsonderzoeken en/of strafzaken, en niet-operationele of beleidsgegevens, niet betrekking hebbend op individuele onderzoeken of strafzaken. Gegevens over de toepassing van opsporingsbevoegdheden in individuele onderzoeken en strafzaken worden aangemerkt als operationele gegevens.
2.Indien de Tijdelijke commissie ten behoeve van het onderzoek behoefte heeft aan raadpleging door middel van inzage of verstrekking van operationele gegevens dan kan een verzoek tot inzage of verstrekking schriftelijk en rechtstreeks worden gericht tot degene die tot verstrekking bevoegd is. Een afschrift van het verzoek wordt door de commissie verstrekt aan de betrokken bewindspersonen.
3.Ingeval de commissie op grond van punt 2 gegevens opvraagt of inzage verlangt in gegevens die volgens de verstrekker herleidbaar zijn tot de persoon van informanten of volgens deze tot levensbedreigende situaties kan leiden dan kunnen deze gegevens geanonimiseerd of gecodeerd worden door de verstrekker dat wil zeggen niet herleidbaar tot de bron van criminele inlichtingen. De gegevens worden vervolgens verstrekt door tussenkomst van het college van procureurs-generaal.
4.Indien de verstrekker in exceptionele gevallen van mening is dat de verstrekking van operationele gegevens op grond van punt 2 in strijd is met het belang van de staat zoals bedoeld in de Grondwet, dan legt hij de gegevens voor aan de betrokken minister.
5.De commissie, in de persoon van haar voorzitter of bij ontstentenis de vice-voorzitter kan alle gegevens die ter kennis komen van de commissie verifiëren door kennisname van de niet-geanonimiseerde en niet-gecodeerde gegevens.
6.Ten aanzien van operationele gegevens heeft de commissie, en de aan haar toegevoegde medewerkers, zich verplicht tot vertrouwelijke behandeling, om geen afbreuk te doen aan de belangen van de opsporing van strafbare feiten en de privacy. Daartoe heeft de commissie de noodzakelijke maatregelen getroffen op het gebied van beveiliging en huisvesting. Aan de medewerkers van de commissie is een geheimhoudingsplicht opgelegd.
7.Indien de Tijdelijke commissie ten behoeve van het onderzoek behoefte heeft aan inzage of verstrekking van niet-operationele of beleidsgegevens dan kan een verzoek tot inzage of verstrekking schriftelijk en rechtstreeks worden gericht tot degene die tot verstrekking bevoegd is. Een afschrift van het verzoek wordt door de commissie verstrekt aan de betrokken bewindspersonen.
8.Indien de verstrekker in exceptionele gevallen van mening is dat de verstrekking van nietoperationele of beleidsgegevens op grond van punt 2 in strijd is met het belang van de staat zoals bedoeld in de Grondwet, dan legt hij de gegevens voor aan de betrokken minister.
9.Voor de publicatie van de rapportage van de Tijdelijke commissie wordt deze ter inzage gegeven aan de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ter verificatie van de afspraken.
10.Nadere afspraken worden gemaakt over het archiveren, retourneren en/of vernietigen van de verstrekte gegevens na afloop van de het onderzoek van de Tijdelijke commissie.
In aanvulling op dit protocol is tevens overeengekomen dat de commissie bij operationele gegevens, indien de commissie en de verstrekker dat noodzakelijk achten, eerst inzage zou krijgen in de niet geanonimiseerde gegevens voordat tot verstrekking zou worden overgegaan. De commissie heeft hiervan verschillende malen gebruik gemaakt. De commissie constateert dat de afspraken met de ministers - na verschillende brieven richting de ministeries en het College van procureurs-generaal - werkbaar waren. De commissie kreeg over het algemeen de informatie waar zij om verzocht. Vanwege de complexe procedure duurde dat wel vaak langer dan de commissie wenselijk achtte. Dat neemt niet weg dat de commissie over het algemeen tevreden is over de informatieverstrekking door betrokken organisaties. Ook overigens was de medewerking door politie, justitie en andere betrokkenen goed, hetgeen door de commissie zeer op prijs is gesteld.
1.3.3 Openbare afronding
Een onderdeel van de opdracht van de commissie was een openbare afronding van het onderzoek. De commissie heeft verschillende alternatieven overwogen voor de invulling van deze openbare afronding. Vanwege het evaluatieve karakter van het onderzoek was de commissie van mening dat de openbare afronding een andere inhoud moest krijgen dan bij reguliere parlementaire onderzoekscommissies het geval is. De primaire doelstelling van de openbare afronding was niet de waarheidsvinding, zoals centraal staat bij een parlementaire enquêtecommissie. Verhoren, of vergelijkbare gesprekken, kwamen voor de commissie dan ook niet in aanmerking. De primaire functie van de openbare afronding was voor de commissie gelegen in de toetsing van de bevindingen van haar onderzoek aan oordelen van betrokkenen in het openbaar. De openbare afronding bood tevens de mogelijkheid om als commissie in het openbaar de cruciale aspecten van de organisatie en de inhoud van de opsporing te tonen aan de Nederlandse burgers. De commissie heeft gekozen voor rondetafelgesprekken als vorm voor de openbare afronding. De commissie heeft er op grond van deze overwegingen voor gekozen in twee dagen met verschillende betrokkenen te spreken over enkele aspecten van de opsporing. De keuze van onderwerpen is gebaseerd op de bevindingen uit het evaluatie-onderzoek. De commissie heeft op 21 en 25 mei 1999 de volgende onderwerpen in een openbare zitting van de commissie aan de orde gesteld:
a. dilemma's met betrekking tot doorlaten en gecontroleerde aflevering;
b. het onderscheid tussen informant en infiltrant;
c. de vastlegging, professionaliteit en transparantie van de opsporing;
d. de criminele politiek;
e. het gezag over de opsporing.
De commissie heeft in het openbaar gesproken met personen die zij eerder had geïnterviewd. Zij heeft bij de selectie van personen gelet op een spreiding in achtergrond en organisatie, zodat tijdens de gesprekken een breed beeld van de huidige stand van zaken in de opsporing kon worden gerealiseerd. Op het moment dat de openbare gesprekken werden gevoerd, bevond het eindrapport zich in een vergevorderd stadium. Daardoor was de commissie in staat zo precies mogelijk haar bevindingen te toetsen. Bijlage 4 bevat de lijst van deelnemers aan de rondetafelgesprekken. In bijlage 5 is de letterlijke weergave van de inhoud van de gesprekken opgenomen.