• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Hoogste orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI): Universiteit van Leiden niet transparant bij onderzoek naar etnisch profileren.

    Het LOWI (Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit) heeft advies uitgebracht in de klacht van Buro Jansen & Janssen over het rapport van de Universiteit van Leiden van 2014 ‘Etnisch profileren in Den Haag. Een verkennend onderzoek naar opvattingen en beslissingen op straat’.

    Volgens het LOWI is “het niet expliciet vermelden van afspraken met de politie Haaglanden en van het lidmaatschap van professor Van der Leun van de Adviesraad van de politie Haaglanden niet heel transparant te noemen.” In haar eindconclusie oordeelt het LOWI echter dat er geen sprake van een schending van de wetenschappelijke integriteit. Het LOWI advies heeft dan ook geen verdere consequenties voor onderzoeksleider professor Joanne van der Leun.

     

    Voorgeschiedenis

    Het onderzoek van de Universiteit van Leiden staat al enige jaren ter discussie. In de Tweede Kamer en in de Haagse gemeenteraad werd eind 2013 gevraagd om een wetenschappelijk onderzoek naar het plaatsvinden van etnisch profileren, onder meer naar aanleiding van aanhoudende berichtgeving over politiediscriminatie in de Haagse Schilderswijk. Hierop zegden de Minister van Veiligheid en Justitie en het Haags gemeentebestuur eind 2013 een onderzoek door de Universiteit van Leiden toe, onder leiding van professor Joanne van der Leun van het Instituut voor Strafrecht & Criminologie van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Leiden.

    De Universiteit van Leiden publiceerde in 2014 het onderzoek ‘Etnisch profileren in Den Haag. Een verkennend onderzoek naar beslissingen en opvattingen op straat’. Hierin werd onder meer geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor het structureel plaatsvinden van etnisch profileren. De kwaliteit van het Leidse rapport riep vragen op, onder meer bij een toelichting onder wetenschappers in de Haagse gemeenteraad in juni 2014.

    Buro Jansen & Janssen verzocht in 2015 door middel van een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, de politie Haaglanden, het Openbaar Ministerie, en de Universiteit van Leiden om openbaarmaking van de twee scripties, het onderliggende onderzoeksmateriaal en andere documenten rond de totstandkoming van het onderzoek. Het Ministerie en de politie Haaglanden maakten hierop enige stukken (met name interne e-mails en notities) openbaar, maar niet de twee scripties. De Universiteit maakte het bij de politie Haaglanden in 2011 ingediende onderzoeksvoorstel openbaar en weigert om de twee scripties en het onderliggende onderzoeksmateriaal openbaar te maken.

    Uit de via WOB openbaar gemaakte documenten blijkt dat de Universiteit van Leiden de politie Haaglanden in 2011 benaderde met een onderzoeksvoorstel voor twee masterstudenten criminologie. Afgesproken werd dat de scripties in eerste instantie bedoeld waren voor intern gebruik door de politie Haaglanden. Voorafgaande aan het onderzoek maakten de universiteit en de politie afspraken om een afbreukrisico te voorkomen wanneer het onderzoek zou wijzen op de mogelijke discriminatie door de Haagse politie. De twee studenten verrichtten hun veldwerk in 2012 en rondden hun scripties in augustus 2013 af. Toen de Minister van Veiligheid en Justitie en het Haags gemeentebestuur eind 2013 een onderzoek naar etnisch profileren toezegden, waren de conclusies van de scripties dus al bekend. De Universiteit van Leiden heeft het bestaan van de scripties niet in het rapport vermeld. Ook heeft professor Van der Leun de scripties niet genoemd bij diverse publieke optredens, en hiermee de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad dus onjuist en onvolledig geïnformeerd.

    Buro Jansen & Janssen publiceerde in mei 2016 haar bevindingen in ‘Wetenschappers in dienst van de overheid. Het onderzoek van de Universiteit van Leiden naar etnisch profileren: een reconstructie’. https://www.burojansen.nl/pdf/wetenschappersindienstvandeoverheidobservant68bjjapril2016.pdf

    Dit leidde tot Kamervragen en vragen in de Haagse gemeenteraad, maar niet tot meer duidelijkheid over de totstandkoming van het onderzoek, de gemaakte afspraken tussen de Universiteit van Leiden en de politie Haaglanden, en de overeenkomsten tussen het rapport en de scripties.

    Buro Jansen & Janssen diende in 2016 een klacht in bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit van Leiden, wegens schending van de wetenschappelijke integriteit, omdat het Leidse rapport in strijd acht met de beginselen van eerlijkheid en zorgvuldigheid, controleerbaarheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid, zoals vastgelegd in de Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Deze klacht werd in december 2016 afgewezen.

    Vervolgens werd in januari 2017 een klacht ingediend bij het LOWI (Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit). Het LOWI is een onafhankelijk adviesorgaan dat de besturen van de bij het LOWI aangesloten instellingen adviseert over mogelijke schendingen van wetenschappelijke integriteit. Het LOWI neemt uitsluitend een verzoek in behandeling nadat de instelling waar de schending zou hebben plaatsgevonden, een (voorlopig) besluit heeft genomen. Het LOWI bracht advies uit middels Advies (2017/9, gedateerd 29 juni 2017, gepubliceerd in september 2017) https://www.lowi.nl/nl/bestanden/LOWIadvies2017nr.9.pdf

    In december 2017 verzocht Buro Jansen & Janssen het CWI en het LOWI om een verduidelijking van het advies, omdat sommige passages in het advies niet eenduidig te interpreteren zijn. Het CWI heeft in het geheel niet gereageerd op dit verzoek. Het LOWI reageerde wel, maar gaf aan de vragen niet te beantwoorden. “Hoewel er begrip is voor de behoefte van het Buro aan een nadere toelichting, zal het LOWI die dan ook niet geven.”, aldus het LOWI in antwoord op Buro Jansen & Janssen.

     

    Afspraken

    In de notulen van het Overleg Korpsdirectie van de Haagse politie van 27 december 2011 (via de WOB openbaar gemaakt door de politie Haaglanden) staat vermeld: “Afbreukrisico kan zijn dat het de aandacht kan vestigen op (mogelijke) discriminatie door de politie. Dit risico is met prof. Van der Leun besproken. Zij begrijpt de onwenselijkheid hiervan en heeft aangegeven dat zij dit punt expliciet zal bespreken met de studenten en dat ze hierop zal letten bij de tussentijdse besprekingen van de (concept)scripties.”

    In het LOWI advies wordt onderkend dat de Universiteit van Leiden en de Politie Haaglanden voorafgaand aan het onderzoek afspraken hebben gemaakt, maar het betreft volgens het LOWI “gebruikelijke en niet afwijkende afspraken”. Het LOWI baseert zich hierbij op verklaringen van professor Van der Leun. “Belanghebbende heeft aan de CWI (Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit van Leiden) toegelicht welke soort afspraken zijn gemaakt. Het gaat om de scope van het onderzoek (het LOWI begrijpt:…), de onderzoeksvragen, de vertrouwelijkheid, het anonimiseren, de zorgvuldigheid van formuleren en de gelegenheid om het conceptrapport te controleren op feitelijke onjuistheden“, aldus het LOWI advies.

    Het LOWI overweegt ten aanzien van de afspraken: “Het zijn afspraken die in beginsel geen afbreuk doen aan de integriteit van het onderzoek of Belanghebbende”. Het LOWI stelt echter ook dat het “mede vanwege de gevoeligheid van het onderwerp, gelukkiger geweest wanneer in het rapport expliciet melding was gemaakt van deze afspraken”. Het LOWI vervolgt: “Maar het achterwege blijven daarvan kan niet leiden tot het oordeel dat Belanghebbende de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden. Redengevend is dat het gaat om gebruikelijke en niet afwijkende afspraken.” Het LOWI concludeert: “Het bestaan van afspraken die strijdig zouden kunnen zijn met de regels van wetenschappelijke integriteit, is niet aannemelijk gemaakt en de afspraken waarvan wel gebleken is dat ze zijn gemaakt, leveren geen strijd op met die regels.” (…) “Het niet expliciet vermelden van gemaakte afspraken (..) is niet heel transparant te noemen, maar onvoldoende voor het oordeel dat Belanghebbende de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden”.

    Het advies is opmerkelijk. Wanneer er alleen ‘gebruikelijke en niet afwijkende afspraken’ zijn gemaakt, valt moeilijk in te zien waarom het niet vermelden hiervan in het rapport door het LOWI als niet heel transparant wordt beoordeeld. Afspraken over bijvoorbeeld zorgvuldigheid van formuleren en anonimisering van individuele politieagenten zijn immers gebruikelijke en vanzelfsprekende wetenschappelijke afspraken, die geen aparte vermelding in wetenschappelijke publicaties lijken te behoeven.

    Het is onduidelijk in hoeverre het LOWI de inhoud van de notulen van de korpsdirectie in haar advies heeft betrokken. Het advies geeft namelijk een onvolledige weergave van de WOB documenten (i.c. de notulen van de Korpsdirectie Politie Haaglanden) en stelt: “uit de WOB stukken (…) blijkt alleen dat er bij X(politie Haaglanden) ten aanzien van de scripties enige zorg was over een mogelijk afbreukrisico. Daarover zou zijn gesproken met Belanghebbende(professor Van der Leun). Uit deze stukken kan echter niet worden opgemaakt dat Belanghebbende daadwerkelijk afspraken heeft gemaakt over de uitkomsten en conclusies van de scripties danwel het onderzoek “

    De weergave in het LOWI advies is om meerdere redenen onvolledig. Volgens het LOWI bestond er bij de politie Haaglanden enige zorg over een mogelijk afbreukrisico, maar volgens de notulen bestond deze zorg echter ook bij professor Van der Leun. De notulen vermelden immers dat zij “de onwenselijkheid hiervan begrijpt” – hiermee wordt verwezen naar het afbreukrisico wanneer het onderzoek de aandacht vestigt op (mogelijke) discriminatie door de politie.

    Daarnaast stelt het LOWI dat er “zou er zijn gesproken” door de politie en de universiteit. Met deze formulering wordt het plaatsvinden van een dergelijk gesprek in twijfel getrokken. De notulen zijn op dit punt echter eenduidig en vermelden dat er is gesproken.

    Tenslotte stelt het LOWI dat “uit deze stukken echter niet kan worden opgemaakt dat Belanghebbende daadwerkelijk afspraken heeft gemaakt over de uitkomsten en conclusies van de scripties danwel het onderzoek “. Hiermee gaat het advies dus voorbij aan het feit dat de notulen een concrete afspraak vermelden, namelijk dat Van der Leun het afbreukrisico van het onderzoek (dat het de aandacht kan vestigen op mogelijke discriminatie door de politie) expliciet zal bespreken met de studenten en hierop zal letten bij de besprekingen van het (concept) scripties.

    Het LOWI citeert dus onvolledig uit de notulen. Ook enkele andere passages in het advies, waarin wordt verwezen naar de notulen, wekken bevreemding. Zo stelt het LOWI dat “Verzoeker heeft ook ten aanzien van de scripties gesteld dat er ongeoorloofde afspraken zijn gemaakt met X (politie Haaglanden), maar ook van die afspraken is niet gebleken” en “Verzoeker heeft geen stukken overlegd waaruit het feitelijk bestaan van dergelijke afspraken is gebleken”.

    Bovenstaande passages vallen moeilijk te duiden. Buro Jansen & Janssen heeft stukken overlegd die gewag maken van het bestaan van afspraken over een afbreukrisico van het onderzoek. De in de notulen van de politie Haaglanden vermeldde afspraken zijn evident van invloed op de inhoud van de scripties: Van der Leun zal het afbreukrisico expliciet bespreken met de studenten, en hierop letten bij de tussentijdse besprekingen van de scripties. De precieze impact van het ‘expliciet bespreken’ en ‘hierop letten’ op de inhoud en conclusies van het onderzoek kan moeilijk beoordeeld worden. Het lijkt echter evident dat een transparant onderzoek naar het plaatsvinden van etnisch profileren bemoeilijkt wordt door vooraf af te spreken dat het onwenselijk is wanneer het onderzoek zal wijzen op discriminatie. Het is niet bekend in hoeverre deze afspraak tot aanpassingen van de scripties heeft geleid, welke onderzoeksresultaten en bevindingen mogelijk niet, of in aangepaste vorm, in de scripties en later in het Leidse rapport zijn opgenomen. De reden hiervoor is echter op de eerste plaats het gebrek aan transparantie van de Universiteit van Leiden, die zelf nooit gewag heeft gemaakt van de afspraken en de scripties. De universiteit weigert om de twee scripties openbaar te maken, waardoor het onmogelijk is om de inhoud van het rapport en de twee scripties met elkaar te vergelijken.

    Buro Jansen & Janssen heeft het LOWI om een verduidelijking van haar advies verzocht en gevraagd of het de in de notulen vermeldde afspraak beoordeelt als een ‘gebruikelijke niet afwijkende afspraak’, of als ‘een ongeoorloofde afspraak’. Het LOWI heeft niet geantwoord.

    Mogelijk beoordeelt het LOWI de notulen van de korpsdirectie niet als een getrouwe weergave van de gesprekken tussen de Universiteit van Leiden en de politie Haaglanden, maar het advies bevat geen overwegingen hieromtrent. Buro Jansen & Janssen heeft het LOWI gevraagd of het aanleiding heeft om te veronderstellen dat de notulen geen getrouwe weergave vormen van de gevoerde gesprekken, en welke overwegingen het in deze heeft. Het LOWI heeft niet geantwoord.

    De onduidelijkheid in het LOWI advies over de inhoud van de gemaakte afspraken klemt te meer, daar bij het onderzoek betrokken partijen verschillende verklaringen hebben afgelegd over de vraag of er voorafgaand aan het onderzoek is gesproken over een mogelijk afbreukrisico van het onderzoek. Van der Leun ontkende in een artikel met NRC Handelsblad van 30 april 2016 dat ze met de politie Haaglanden heeft gesproken over een afbreukrisico. In het artikel wordt haar reactie gevraagd ten aanzien van het gebruik van het woord afbreukrisico: “Ze ontkent dat ze met de politie heeft gesproken over een mogelijk ‘afbreukrisico’. In de gesprekken met de politie heb ik dat woord nooit gehoord, zegt ze. De hoogleraar vermoedt dat de politie haar in interne correspondentie woorden in de mond heeft gelegd die zij nooit heeft uitgesproken,” aldus het NRC artikel.

    De verklaringen van der Leun staan dus haaks op de notulen van de korpsdirectie, en verschillen tevens met de verklaringen van toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie Van der Steur. Hij verklaarde in 2016 dat de Universiteit van Leiden en de Politie Haaglanden wel degelijk gesproken hebben over mogelijke afbreukrisico’s van het onderzoek. Van der Steur antwoordde op Kamervragen: “In de afweging om medewerking te verlenen zijn door de politieleiding en de Universiteit van Leiden ook mogelijke afbreukrisico’s besproken.” Van der Steur gaf echter een andere betekenis aan de term afbreukrisico dan de notulen van de korpsdirectie: “Die (afspraken) zien op het feit dat individuele politieambtenaren zich open en kwetsbaar op zouden stellen door medewerking te verlenen aan het onderzoek.” (Antwoord Minister Van der Steur 24 mei 2016 op Kamervragen Marcouch).

     

    Overeenkomsten tussen de scripties en het rapport

    Uit de via de WOB openbaar gemaakte documenten blijkt dat de twee scripties in augustus 2013 waren afgerond. Toen het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Haags gemeentebestuur eind 2013 een onderzoek naar etnisch profileren toezegden, waren de conclusies van de scripties dus al bekend. De Universiteit van Leiden heeft het bestaan van de twee scripties nooit vermeld.

    Het LOWI beoordeelt deze gang van zaken in niet als bezwaarlijk. Het advies stelt: “De wijze waarop de scripties en het rapport in onderlinge samenhang tot stand zijn gekomen, is niet heel uitzonderlijk. Dat de scripties niet openbaar zijn is een terechte keuze en levert geen strijd op met de wetenschappelijke integriteit. Er was vanuit wetenschappelijke integriteit ook geen noodzaak om in het rapport expliciet melding te maken van de scripties.” Volgens het LOWI is er ook geen sprake van plagiaat, omdat het rapport andere onderzoeksvragen beantwoordt dan de scripties en additionele informatie bevat, de studenten in het rapport als co auteur worden genoemd, er geen verplichting is om in rapport duidelijk te maken welke delen afkomstig zijn uit scripties, en het rapport de eerste openbare presentatie van de data was.

    Omdat de Universiteit van Leiden weigert om de twee scripties openbaar te maken is het onmogelijk om de inhoud van het rapport en de scripties met elkaar te vergelijken. Het LOWI heeft – volgens haar advies – de twee scripties ingezien. Volgens het LOWI is het “een onjuiste aanname dat de onderzoeksvragen en de bevindingen in de scripties en het rapport grotendeels overeenkomen”, maar “er zijn inderdaad ook wel overeenkomsten tussen de scripties en het rapport”. Het LOWI vervolgt: “Gebleken is dat, kort samengevat, (de data uit) de scripties de basis vormen voor dit rapport, waarin echter andere onderzoeksvragen zijn gesteld en waarin nieuwe analyses zijn weergegeven”.

    Het LOWI gaat in haar advies dus niet concreet in op de overeenkomsten en verschillen tussen het rapport en de scripties. Volgens het LOWI bevat het rapport andere onderzoeksvragen en nieuwe analyses, maar hiermee blijft onduidelijk welke onderzoeksvragen en analyses nieuw zijn, en welke ook al in de scripties voorkomen. Buro Jansen & Janssen heeft het LOWI om een verduidelijking verzocht en gevraagd of geen van de vier onderzoeksvragen in het rapport in de scripties behandeld worden, of dat sommige onderzoeksvragen in de scripties overeenkomen met die in het rapport en het rapport daarnaast andere onderzoeksvragen bevat? Het LOWI heeft geen antwoord gegeven.

    Het LOWI advies is opmerkelijk, aangezien de politie Haaglanden in 2016 via de WOB enkele documenten openbaar heeft gemaakt die indiceren dat het rapport en de scripties substantieel overeenkomen. Het betreft met name de documenten Uitkomst Onderzoek (van eind 2013) en Factsheet Onderzoek (van augustus 2013). Deze documenten bevatten (volgens de politie Haaglanden in haar toelichting bij de beantwoording van het WOB verzoek van Buro Jansen & Janssen) een samenvatting van de opzet en conclusies van de scripties. De documenten duiden er sterk op dat ten minste twee van de vier onderzoeksvragen uit het rapport ook in de scripties behandeld worden.

    Het Leidse rapport bevat vier onderzoeksvragen, die op pagina 8 van het rapport genoemd worden:
    1 In hoeverre kunnen beslissingen van agenten om in concrete situaties te handelen worden gerechtvaardigd in die situatie en welke rol spelen etniciteit en/of huidskleur daarbinnen?
    2 Welke opvattingen hebben politieagenten over het plaatsvinden van etnisch profileren.
    3 Welke ervaringen hebben jongvolwassenen met de politie
    4 Welke opvattingen hebben jongvolwassenen over etnisch profileren.

    Uit het document Uitkomst Onderzoek blijkt dat onderzoeksvraag 2 en 4 ook behandeld worden in één van de scripties. De titel van deze scriptie luidt namelijk: ‘Vertrouwen in de politie en opvattingen over etnisch profileren: Een kwantitatieve en kwalitatieve studie naar het vertrouwen van jongvolwassenen in de politie en de opvattingen over etnisch profileren bij jongvolwassenen en politieambtenaren’. Het document Uitkomst onderzoek indiceert ook anderszins dat de onderzoeksvragen 2 en 4 behandeld worden in de scripties. Het document stelt: “Ruim een derde van de jongvolwassenen rapporteert een persoonlijke ervaring met etnisch profileren.” Het rapport stelt op pagina 36 iets vergelijkbaars: “Aan jongvolwassenen is gevraagd of zij zelf ooit het gevoel hebben gehad dat zij alleen vanwege hun etnische achtergrond werden gestopt. Hierop antwoordden 81 van de 205 jongvolwassenen dat zij dit ooit ervaren hebben.

    Ook een interne nota van het Ministerie van Veiligheid en Justitie van 12 november 2013 (via de WOB openbaar gemaakt) indiceert dat de onderzoeksvragen van het rapport en de scripties substantieel overeenkomen. Ambtenaren schrijven hierin: “De universiteit Leiden heeft het veldonderzoek reeds afgerond. Hierdoor is geen invloed meer mogelijk op de onderzoeksopdracht.”

    Het LOWI gaat in haar advies niet inhoudelijk in op bovengenoemde WOB documenten. Wel is het opmerkelijk dat in paragraaf 3.2 van het advies (in de samenvatting van het verweerschrift van het College van Bestuur van de Universiteit van Leiden) wordt gesteld dat ”de onderzoeksvraag van het rapport geheel anders is dan die van de scripties”. Deze passage valt moeilijk te duiden, aangezien het rapport vier onderzoeksvragen bevat. Buro Jansen & Janssen heeft het LOWI om een verduidelijking verzocht en gevraagd op welke van de vier onderzoeksvragen in paragraaf 3.2 van het advies wordt gedoeld. Het LOWI heeft geen antwoord gegeven.

    Hoewel het LOWI (summier) ingaat op de onderzoeksvragen van het rapport en de scripties, wordt in het advies in het geheel niet ingegaan op de conclusies van het rapport en de scripties, en de overeenkomsten en verschillen hiertussen. Dit is opmerkelijk, omdat via de WOB openbaar gemaakte documenten indiceren dat de conclusies substantieel overeenkomen.

    Een conclusie van het Leidse rapport is dat er geen aanwijzingen zijn voor het structureel plaatsvinden van etnisch profileren. De via de WOB door de politie Haaglanden openbaar gemaakte documenten bevatten vergelijkbare noties. Zo stelt de Factsheet Onderzoek: “Dat etnisch profileren door de politie, ook in Den Haag, wel eens voorkomt, wordt van politiezijde niet ontkend. Op basis van de ervaringen tot dusverre wijst volgens de onderzoekers echter niets erop dat etnisch profileren een structureel probleem is.” De Notitie Onderzoek naar etnisch profileren in eenheid Den Haag stelt: “Dat etnisch profileren door de politie, ook in Den Haag, wel eens voorkomt is bekend. Op basis van de ervaringen tot nu toe wijst ook volgens de onderzoekers er tot dusverre echter niets op, dat het een structureel probleem is. Ook het onderzoek dat in Den Haag plaatsvindt, wijst daar niet op. De conclusie dat het wel een structureel probleem zou zijn, komt volledig voor de rekening van Amnesty.” Het LOWI gaat in haar advies echter niet inhoudelijk in op bovengenoemde WOB documenten.

    Het LOWI benoemt de overeenkomsten en verschillen tussen het rapport en de scripties dus niet concreet. Omdat de Universiteit van Leiden weigert om de scripties openbaar te maken, kunnen de inhoud van het rapport en de scripties niet met elkaar vergeleken worden. Het LOWI had op eenvoudige wijze meer duidelijkheid kunnen verschaffen over de overeenkomsten tussen het rapport en de scripties door de onderzoeksvragen en conclusies van de scripties in haar advies expliciet te benoemen. Het LOWI heeft dit echter nagelaten.

    Buro Jansen & Janssen heeft het LOWI gevraagd naar haar overwegingen om de onderzoeksvragen en conclusies van de scripties in het advies niet te benoemen. Het LOWI heeft geen antwoord gegeven.

     

    Openbaar maken van de scripties

    De Universiteit van Leiden weigert om de twee scripties openbaar te maken. Het LOWI beoordeelt dit in haar advies als terecht. “Dat de scripties niet openbaar zijn is een terechte keuze en levert geen strijd op met de wetenschappelijke integriteit”, aldus het advies. Het LOWI overweegt hiertoe dat “de data uit interviews niet waren verkregen als anonimiteit niet was gegarandeerd, dat de beloofde anonimiteit borgen een verantwoordelijkheid van de onderzoekers is(…) en in dit geval kan dat alleen door de scripties niet openbaar te maken”.

    Buro Jansen & Janssen pleit voor openbaar making van de scripties. Etnisch profileren is een maatschappelijk gevoelig thema dat transparant onderzoek behoeft. Openbaar making van de scripties past hierbij.

    Het LOWI onderkent in haar advies dat etnisch profileren een maatschappelijk gevoelig thema is, en onderkent tevens dat er een maatschappelijk belang bestaat bij het openbaar maken van de scripties. Het LOWI beschouwt dit maatschappelijk belang echter als minder zwaarwegend dan het belang van anonimisering van individuele politieagente die in het kader van het onderzoek zijn geïnterviewd of geobserveerd. Het advies stelt: “Omdat anonimiteit niet kan worden kon worden gegarandeerd, is het ethisch verantwoord en in het belang van X (de politie Haaglanden) en onderzoeksgroep om de scripties niet openbaar te laten zijn. Dit weegt zwaarder dan het belang van Verzoeker of algemeen van het publiek om de data zelf te kunnen controleren.”

    De redenering van het LOWI is opmerkelijk. Bij het openbaar maken van documenten via de WOB is het immers gebruikelijk dat onderdelen van documenten zwart en/of onleesbaar worden gemaakt wanneer het bijvoorbeeld gaat om persoonsgegevens of wanneer de anonimisering van individuen anderzijds in het geding is. Het valt moeilijk in te zien waarom deze handelwijze niet gehanteerd zou kunnen worden bij het openbaar maken van de twee scripties.

     

    Lidmaatschap Adviesraad

    Professor Van der Leun maakte tijdens het onderzoek deel uit van de Adviesraad van de Politie Haaglanden. Dit wordt in het Leidse rapport niet vermeld.

    Volgens het LOWI leidt het lidmaatschap van de Adviesraad niet tot belangenverstrengeling. Als reden hiervoor noemt het LOWI dat “X (de politie Haaglanden) niet de opdrachtgever was van het rapport of de scripties” en dat “de betrokkenheid van Belanghebbende bij X (politie Haaglanden) in een adviescommissie te weinig substantieel of concreet is om te veronderstellen dat Belanghebbende een persoonlijk belang zou hebben bij (de uitkomsten van) het onderzoek”. Het LOWI merkt hierbij op dat Van der Leun’s lidmaatschap van de adviesraad wel vermeld stond op haar persoonlijke pagina op de website van de Universiteit van Leiden. Wel overweegt het LOWI: “Wel was het, mede vanwege de gevoeligheid van het onderwerp, gelukkiger geweest wanneer in het rapport melding was gemaakt van met name het lidmaatschap van de adviescommissie”. Het LOWI concludeert: “In redelijkheid kan niet worden gezegd dat de schijn van belangenverstrengeling is gewekt. Het niet expliciet vermelden van het lidmaatschap van de adviescommissie is niet heel transparant te noemen, maar onvoldoende voor het oordeel dat Belanghebbende de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden.”

    De redenering van het LOWI is opmerkelijk. Volgens het LOWI leidt het lidmaatschap van de adviesraad niet tot belangenverstrengeling. Het valt in dat geval echter moeilijk in te zien waarom het niet vermelden van het lidmaatschap in het rapport als niet gelukkig en niet heel transparant wordt beoordeeld. Wanneer er geen sprake is van belangenverstrengeling, hoeft dit volgens de Gedragscode Wetenschapsbeoefening immers ook niet vermeld te worden.

    Het oordeel van het LOWI valt bovendien moeilijk te rijmen met Artikel 5.3 van de Gedragscode Wetenschapsbeoefening, waarin expliciet wordt gerefereerd aan het adviseurschap van wetenschappelijk onderzoekers: “Altijd wordt duidelijk gemaakt wat de verhouding is tussen opdrachtgever en onderzoeker, bijvoorbeeld wanneer adviseurschappen of andere verbindingen bestaan. Mogelijke schijn van belangenverstrengeling wordt altijd vermeden danwel vermeld”. Het LOWI stelt dat het lidmaatschap van de adviesraad van de politie Haaglanden niet leidt tot belangenverstrengeling, maar maakt niet duidelijk of het lidmaatschap wordt beoordeeld als een adviseurschap zoals bedoeld in artikel 5.3.

    Buro Jansen & Janssen heeft bij het LOWI om verduidelijking verzocht en gevraagd of het lidmaatschap van de Adviesraad in wordt beoordeeld als een adviseurschap zoals bedoeld in artikel 5.3. Het LOWI heeft niet geantwoord.

     

    Convenant

    Volgens het LOWI advies kan “in redelijkheid niet worden gezegd dat de schijn van belangenverstrengeling is gewekt”. Deze redenering is, behalve vanwege het lidmaatschap van de Adviesraad, ook om een andere reden opmerkelijk.

    In 2013 nam professor van der Leun namelijk het initiatief om tot een nauwere samenwerking tussen de Universiteit van Leiden en de politie Haaglanden door middel van het opstellen van een convenant. Dit blijkt uit documenten die de politie Haaglanden eind 2016 naar aanleiding van een WOB verzoek van Buro Jansen & Janssen openbaar heeft gemaakt. Van der Leun nam dit initiatief in de tweede helft van 2013 – dezelfde periode waarin het Ministerie van Veiligheid en Justitie en Haags gemeentebestuur een onderzoek naar etnisch profileren toezegden. In het Leidse rapport wordt dit convenant niet vermeld.

    De WOB documenten bevatten onder meer email correspondentie tussen de Universiteit van Leiden en de politie Haaglanden. Op 2 juli 2013 mailt Van der Leun aan van Mussert: ”Ik zit natuurlijk in de adviesraad, maar ook verschillende collega’s werken samen met de eenheid Den Haag voor onderzoek en onderwijs. Zou het geen plan zijn de samenwerking meer te formaliseren?”´ Zij bepleit “een soort algemeen convenant dat we samenwerken dat we vervolgens in de praktijk nader specificeren”. “Ik zie het vooral als een soort intentieverklaring dat we samenwerken”, aldus Van der Leun.

    Op 13 augustus 2013 verstuurt Van der Leun een eerste concept versie van het convenant aan de politie Haaglanden. In de hierop volgende maanden wordt deze verder ontwikkeld, hetgeen resulteert in het document ‘Verklaring van intentie tot samenwerking door Politie Den Haag en het Instituut voor Strafrecht & Criminologie van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden’ van januari 2014’. Blijkens de WOB documenten wordt dit document diezelfde maand ondertekend door de universiteit en de politie Haaglanden.

    Het Leidse rapport maakt geen melding van de Verklaring van intentie tot samenwerking. Volgens de Gedragscode Wetenschapsbeoefening artikel 5.3 dient mogelijke belangenverstrengeling echter altijd te worden vermeden danwel vermeld in publicaties. Het LOWI stelt in haar advies over het document echter dat “die te weinig aanleiding vormt voor twijfel aan de onafhankelijkheid van betrokkene. In de intentieverklaring hebben X en Y vastgelegd dat zij bereid zijn om verschillende vormen van samenwerking te ontwikkelen, maar dat diskwalificeert Belanghebbende niet als onderzoeker op het terrein van de werkzaamheden van X.”

    Het LOWI oordeelt dat de schijn van belangenverstrengeling niet gewekt is. Dit is opmerkelijk. Zo bevat de Verklaring van intentie tot samenwerking onder meer de bepaling dat de politie Den Haag zich bij behoefte aan extern onderzoek op gebied van criminologie en strafrecht zich in eerste instantie tot het Criminologisch Instituut van de Universiteit van Leiden zal wenden.

     

    Gebrek aan transparantie duurt voort

    Etnisch profileren is een maatschappelijk gevoelig thema dat onafhankelijk en transparant wetenschappelijk onderzoek behoeft. Het LOWI beoordeelt het niet vermelden van de gemaakte afspraken tussen de politie Haaglanden en de Universiteit van Leiden en het lidmaatschap van de Adviescommissie politie Haaglanden in het rapport als niet heel transparant.

    Dit is op zich opmerkelijk. Het LOWI is hiermee kritischer dan de CWI (Commissie Wetenschappelijke Integriteit) van de Universiteit van Leiden. In het besluit van de CWI van december 2016 wordt geen enkele kritische kanttekening geplaatst bij het onderzoek, ook niet over het niet vermelden in het rapport van de afspraken en het lidmaatschap van de adviesraad.

    Het LOWI advies lijkt echter geen verdere consequenties te hebben voor onderzoeksleider professor van der Leun en de andere bij het onderzoek betrokken wetenschappers. Het LOWI kan het bestuur van aangesloten wetenschappelijke instellingen adviseren om hun voorlopige besluit over een klacht te wijzigen. Volgens haar jaarverslag zijn LOWI adviezen niet bindend maar ook niet vrijblijvend, en dient een College van Bestuur van een bij het LOWI aangesloten instelling in ieder geval te motiveren wanneer het een LOWI advies niet opvolgt. In dit geval is dit echter niet aan de orde. Het LOWI beoordeelt het optreden van Van der Leun weliswaar op twee punten als niet transparant, maar verbindt hier geen verdere consequenties aan en komt er niet op terug in de eindconclusies van haar advies. Het LOWI adviseert het College van Bestuur van de Universiteit van Leiden “om het besluit (van het CWI) ongewijzigd over te nemen als definitief besluit”.

    De totstandkoming van het Leidse onderzoek wordt gekenmerkt door een gebrek aan transparantie. De Universiteit van Leiden heeft het bestaan van de scripties en de gemaakte afspraken altijd verzwegen en weigert de twee scripties openbaar te maken, waardoor het onmogelijk is om de inhoud van het rapport en de twee scripties met elkaar te vergelijken.

    Hoewel het LOWI het optreden van de Universiteit van Leiden op twee punten als niet transparant beoordeelt, is het LOWI advies zelf op meerdere punten echter ook weinig transparant. Het LOWI maakt niet duidelijk of het het lidmaatschap van Van der Leun van de Adviescommissie Politie Haaglanden beoordeelt als een adviseurschap, zoals bedoeld in artikel 5.3 van de Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Tevens maakt het LOWI niet duidelijk of het de in de notulen van de korpsdirectie vermeldde afspraak over het voorkomen van een afbreukrisico van het onderzoek als een gebruikelijke en niet afwijkende afspraak beoordeelt. Het advies wekt de suggestie dat het LOWI de notulen niet als een getrouwe weerspiegeling van de gesprekken tussen de politie en de universiteit beschouwt, maar het LOWI maakt haar mogelijke overwegingen in deze niet expliciet.

    Wellicht wreekt zich hier het feit dat het LOWI geen eigen onderzoek heeft gedaan. Het LOWI gaat volgens haar advies “in beginsel uit van de juistheid van het onderzoek van de CWI (Commissie Wetenschappelijke Integriteit) van de Universiteit van Leiden” dat volgens het LOWI aan de zorgvuldigheidseisen voldoet. Het CWI baseert zich op de verklaringen van slechts een van de bij de afspraak betrokken partijen, namelijk professor Van der Leun. Het LOWI heeft verder geen eigen onderzoek gedaan naar de juistheid van de notulen, en bijvoorbeeld niet zelf de politie Haaglanden of de twee betrokken masterstudenten criminologie gehoord.

    Het LOWI advies is met name niet transparant in haar beoordeling van de verschillen en overeenkomsten tussen het rapport en de twee scripties. Het LOWI had hierin op eenvoudige wijze meer inzicht kunnen geven door in het advies tenminste de onderzoeksvragen en conclusies van de scripties concreet te benoemen. Hiermee zouden het rapport en de scripties nog enigszins met elkaar vergeleken kunnen worden, zolang de scripties door de Universiteit van Leiden niet openbaar gemaakt worden. Het LOWI heeft dit nagelaten. Een reden valt moeilijk te bedenken.

    Dit is zorgelijk. De Universiteit van Leiden heeft het bestaan van de scripties altijd verzwegen en weigert dit openbaar te maken. Dat we überhaupt weten van de scripties komt door documenten die via de Wet Openbaarheid Bestuur door met name de politie Haaglanden openbaar zijn gemaakt. De Universiteit van Leiden wekt al enige jaren de indruk iets te willen verbergen. Het LOWI advies kan de indruk niet wegnemen dat er inderdaad iets te verbergen valt.

     

     

    Hoogste orgaan Wetenschappelijke Integriteit: Universiteit van Leiden niet transparant bij onderzoek naar etnisch profileren. (pdf)

    Gehele Observant #71 Niet Transparante Overheid en Wetenschap (pdf)

    Hoogste orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI): Universiteit van Leiden niet transparant bij onderzoek naar etnisch profileren. (samenvatting)

    Het LOWI-advies 2017 nr. 9

    Samenvatting van LOWI-advies 2017, nr. 9

    Reactie op het verweerschrift van de Universiteit van Leiden van 10 april 2017

    bezwaar besluit College van Bestuur Universiteit Leiden met betrekking tot formele klacht/melding rapport ‘Etnisch profileren in Den Haag? Een verkennend onderzoek naar beslissingen en opvattingen op straat’ van de Universiteit Leiden

    Universiteit mag data geheim houden

     

    Het onderzoek van Buro Jansen & Janssen naar het rapport van de Universiteit van Leiden

    Antwoorden Burgemeester en Minister scheppen meer onduidelijkheid over etnisch profileren onderzoek Leiden
    Wetenschappers in dienst van de overheid (kort)
    Wetenschappers in dienst van de overheid
    Professoren als spreekbuis van de politie (kort)
    Professoren als spreekbuis van de politie
    In vogelvlucht, Wetenschappelijk onderzoek naar politiediscriminatie
    Besluit universiteit van Leiden Wob
    Besluit op bezwaar universiteit van Leiden Wob
    Besluit openbaar ministerie Wob
    Besluit politie Wob
    Besluit op bezwaar politie Wob
    Besluit Ministerie van Veiligheid en Justitie Wob
    Besluit op bezwaar Ministerie van Veiligheid en Ju
    Proactief politieoptreden vormt risico voor mensen
    Frank Bovenkerk (2014). Etnisch profileren.
    Verkeerde aanpak onderzoek naar racisme bij Haagse
    Etnisch profileren in Den Haag ?
    De Nederlandse veiligheidscultuur als katalysator
    Haagse burgemeester: geweld geen structureel probl
    Bijeenkomst over discriminatie bij de politie afge
    Je kunt niet concluderen dat er niet wordt gediscr
    Is de politie nu wel of niet schuldig aan etnisch