De emigratie van Marokkanen naar West-Europa is officieel in de jaren zestig geregeld in werfakkoorden. Met
Duitsland werd zo'n overeenkomst waarin alle procedures voor werving en tewerkstelling waren geregeld,
gesloten in 1963, Frankrijk volgde in 1964, Belgi ook in 1964 en Nederland kwam wat achteraan met een
werfakkoord in 1969. De werving heeft formeel niet langer dan vier jaar geduurd, want bij de (olie)crisis van
1973 werd zij stopgezet. Daarna is de immigratie doorgegaan in de vorm van primaire en secundaire
gezinshereniging. In het eerste geval laat een (voormalige) gastarbeider zijn gezin overkomen, in het tweede
geval huwt een kind met een legale verblijfsstatus in Nederland met een Marokkaan uit Marokko. Verder is er
een migratiecircuit van illegalen. Toen Shadid (1979) aan het einde van de jaren zeventig een grote
representatieve steekproef van Marokkaanse arbeiders ondervroeg, ontdekte hij dat slechts 13 procent van hen
via de officile werving was gekomen. Velen hadden eerder in Frankrijk gewerkt en kwamen daarna door naar
Nederland. Obdeijn (1993) heeft onlangs gereconstrueerd hoe het migratiepatroon zich heeft ontwikkeld. Hij
schrijft dat verschillende wervingscommissies op hun eigen houtje het land doorkruisten op zoek naar sterke
jonge mannen (met een gaaf gebit) en dat ze in feite deden wat een aantal louche lokale bemiddelaars
zeiden. Waren de eerste emigranten eenmaal vertrokken, dan volgde de rest spontaan via het welbekende
proces van kettingmigratie. Door dit mechanisme is de afkomst van de Marokkaanse migranten regionaal zeer
beperkt. De Marokkanen in Frankrijk zijn grotendeels afkomstig uit de Soesstreek rond Agadir (dat in de
koloniale periode onder Frans bewind stond) en er zijn veel studenten onder die uit steden kwamen. De
Marokkaanse immigrantengroep in Frankrijk is sociaal meer gevarieerd samengesteld dan waar ook in Europa.
De Marokkanen in Belgi zijn grotendeels afkomstig uit de steden in het noorden (Tanger, Tetuan, Larache,
Chefchaouen en Ouazzane). Die in Nederland zijn voor 80% afkomstig uit het voormalige Spaanse
protectoraatsgebied in de Rif dat onderontwikkeld is gebleven en dat bevindt zich dicht bij het gebied van
waaruit de cannabis-cultuur zich verbreidt. Het opleidingsniveau van de Marokkaanse gastarbeiders naar
Nederland was zeer laag, 70% had zelfs geen lager onderwijs genoten en een intellectueel kader (zoals in
Frankrijk) ontbrak geheel. De reden waarom door het Nederlandse bedrijfsleven vooral in de Rif is geworven, is
volgens Obdeijn nogal prozasch. De Nederlandse werfagenten zochten de minst ontwikkelde bevolking, omdat
daarvan de grootste mate van gedweeheid werd verwacht en de koning van Marokko zag ze gaarne een lastige
bevolkingsgroep wegvoeren.
Dat het de Marokkaanse gemeenschap in Nederland niet voor de wind is gegaan, is neergelegd in werkelijk honderden wetenschappelijke rapporten en beleidsnota's. Het globale beeld is er een van hopeloze sociale achterstand en culturele ontwrichting. Natuurlijk doen algemene cijfers geen recht aan de interne variatie binnen een groep. Buys (1993) vraagt speciaal aandacht voor Marokkaanse jongemannen die hun weg in Nederland wel goed hebben kunnen vinden en Crul (1994) stelt op grond van onderzoek vast dat de echte tweede generatie van Marokkanen (dus niet de anderhalve generatie die in Nederland maar weinig naar school is gegaan) het op school helemaal niet zo slecht doet. Maar het totaalbeeld is vooralsnog weinig hoopgevend. Niet meer dan een kwart van het Marokkaanse arbeidspotentieel verricht feitelijk betaalde arbeid (Veenman en Mertens, 1994: 112) en vrouwen vrijwel helemaal niet. Van al degenen die wel werken kan tweederde worden gerekend tot de laagste twee functiecategorien van de arbeidsmarkt (tegen niet meer dan 22% van autochtone Nederlanders). Dat Marokkanen ook binnen het spectrum van etnische groepen niet de allerlaagste gemiddelde inkomens laten zien is alleen te verklaren uit de hoge uitkeringen die zij gemiddeld genieten vanwege het hoge kindertal (Martens en Veenman, 1994: 142). Samen met de Turken behoren de Marokkanen tot de sociale categorie die feitelijk het slechtst is gehuisvest en die in dit opzicht ook de minste aspiratie vertoont (Van Praag, 1990). Op school behalen Marokkanen gemiddeld de slechtste resultaten en vertonen het hoogste drop-out-percentage (Kloprogge e.a., 1994). Een deel van de Marokkaanse gemeenschap profileert zich als etnische ondernemer in slagerijen en de horeca, maar hun percentage is klein als dat wordt vergeleken met het aantal kleine zelfstandige ondernemers in andere etnische groepen (Van den Tillaart, 1993: 164). Een dergelijk ongunstig maatschappelijk profiel vormt een voedingsbodem voor criminaliteit. Zowel de slechte maatschappelijke vooruitzichten in absolute zin als ook de relatieve deprivatie dragen daartoe bij. Marokkaanse jonge mannen lopen bij het zoeken naar werk tegen een geweldige blokkade van discriminatie op. Bij een wetenschappelijke situatie-test waar mensen met volmaakt gelijke kwalificaties maar ongelijke etnische achtergrond, solliciteren op werkelijk bestaande vacatures, maakten Marokkaanse jonge mannen geen schijn van kans (Bovenkerk, Gras en Ramsoedh, 1995). Deze etnische groep onderscheidt zich van de andere ook nog door een grote generatiekloof. Veel Marokkaanse gezinnen zijn ontregeld door de aanhoudende onenigheid tussen vaders en zonen. Overal waar Marokkanen wonen in Nederland - hun vestigingspatroon volgt het algemene beeld van gastarbeid in Nederland (ze wonen in en rond de oude industriesteden, in de grote steden en in kleinere centra) - ziet de politie zich geconfronteerd met een reusachtig probleem van criminaliteit van Marokkaanse jongens (vergelijk Junger en Zeilstra, 1989; Werdmlder, 1990; Bovenkerk, 1992). Nu gaat het hier grotendeels om vermogensdelicten (inbraak en zo) en dat heeft op zich weinig te maken met georganiseerde misdaad. Maar het schept wel de voorwaarden om een deel van jeugddelinquenten door te laten gaan in een carrire in de zware misdaad. De randgroep die Werdmlder een aantal jaren lang volgde, leverde tenslotte enkele professionele misdadigers op. Dit verschijnsel wordt, zoals alle georganiseerde misdaad, nauwelijks zichtbaar in de algemene criminaliteitsstatistiek. Overigens kunnen dezelfde jongeren wel degelijk een rol spelen in de drugshandel en volgens de hier gehanteerde definitie worden gerelateerd aan georganiseerde misdaad.
In dit hoofdstuk hebben wij reeds uiteengezet dat de (georganiseerde) misdaad in Marokko zo weinig
gewelddadig is. Dat geldt ook voor Marokkanen in Nederland. Zij scoren niet hoog als het gaat om
geweldscriminaliteit (Werdmlder en Meel, 1993) en ook het aantal liquidaties in het milieu is gering. Bij
alles wat we te horen hebben gekregen en in alle materiaal dat wij onder ogen hebben gehad, waren niet
meer dan n bericht over een rippartij op Marokkanen door Antillianen, n bericht over een Marokkaanse
coffeeshophouder die zich genoodzaakt zag rolluiken voor de ruiten aan te brengen toen iemand zich kwam
wreken omdat de geleverde hash van inferieure kwaliteit was geweest, en n bericht over de gijzeling (door
een Nederlandse bende) van een Marokkaan die zijn schuld nog moest betalen. In alle gevallen zijn zij
slachtoffers en geen daders van geweld. Wij hebben deze betrekkelijke geweldloosheid binnen Marokko zelf in
verband gebracht met de beheersstructuur van de overheid. Hier is de vraag aan de orde of haar invloed zich
ook tot Nederlands grondgebied uitstrekt. Het is zonder meer duidelijk dat de geldzendingen naar huis van
de emigranten een belangrijke bron vormen van de Marokkaanse economie en de overheid doet er alles aan
om deze te continueren. In alle landen met Marokkaanse gastarbeiders is door de overheid een
beheersstructuur opgezet die bestaat uit ambassades, consulaten, filialen van Marokkaanse banken,
moskeebesturen; zelfs onderwijzers die overkwamen in het kader van het verzorgen van onderwijs in eigen taal
en cultuur speelden hierin een rol (Lucassen en Kbben, 1992: 97). De culturele vereniging Amicales werd
van deze beheersing het brandpunt en symbool. De emigranten behoorden hun plichten tegenover het
koninkrijk te vervullen en van meet af aan was duidelijk dat politieke discipline zou worden afgedwongen door
dwarsliggers van het politieke systeem lastig te vallen tijdens hun vakanties in Marokko of door hun
achtergebleven familie onder druk te zetten. Die initiatieven en vooral Amicales zijn bekritiseerd als vormen
van ontoelaatbare inmenging door een rechtse politieke organisatie in andere landen. In de jaren tachtig
kwam de Unie van Marokkaanse Moslimorganisaties in Nederland (UMMON) daarvoor in de plaats. Rabbae
(1993) heeft laten zien dat ook die in feite niet anders is dan een mantelorganisatie van de Marokkaanse
overheid. Deze activiteiten vormen een rem op het inburgeren van Marokkaanse emigranten en dat lijkt ook de
bedoeling te zijn. Deze ontwikkeling bereikte een dramatisch hoogtepunt toen de koning in het midden van de
jaren tachtig verklaarde dat het niet in de bedoeling lag dat zijn onderdanen gebruik zouden maken van het
stemrecht dat zij in Nederland voor lokale verkiezingen hadden verkregen. Deze ingreep was strijdig met de
bedoelingen van het Nederlandse minderhedenbeleid. In de jaren negentig is het toneel weer veranderd.
Thans voert de Marokkaanse overheid een buitenlands cultureel en politiek offensief om de verkeerde indruk
weg te nemen. Journalisten, beoefenaren van de wetenschap, bestuurders en ambtenaren van politie en
justitie worden door de Marokkaanse overheid uitgenodigd het land te bezoeken met de bedoeling zich ervan
te overtuigen dat Marokko een moderne staat is en geen achterlijke tribale gemeenschap. Onder het motto dat
je er zelf geweest moet zijn om er over te kunnen oordelen, spreken de reislustigen zich bij thuiskomst positief
over het bewind uit. De Marokkaanse minister van Migratiezaken is in Nederland tegenover de minister die het
minderhedenbeleid in haar portefeuille had, mevrouw Dales, komen verklaren dat hij persoonlijk niet tegen
de integratie van Marokkanen in hun nieuwe vestigingslanden gekant was. Het is de vraag of Nederlandse
politici en ambtenaren voldoende vertrouwd zijn met de subtiliteiten van de Marokkaanse diplomatie. Twee
jaar daarvoor had koning Hassan II zelf tijdens een interview op de Franse televisie (in het programma 7 sur
7) verklaard dat Marokkanen wel Marokkaan moesten blijven. Hiermee was niets miszegd, maar de
boodschap was in de Marokkaanse gemeenschap meer overtuigend overgekomen dan de persoonlijke
gevoelens van de Migratie-minister. Wij gaan er dan ook vanuit dat ondanks alle interne en steeds wisselende
strijdtonelen binnen de Marokkaanse gemeenschap, de invloed van de Marokkaanse overheid nog steeds
aanzienlijk is.
vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken