De bestrijding van de illegale arbeid
Uit: Konfrontatie, nr. 22
In de Konfrontatie van afgelopen maand is uitgebreid ingegaan op het uitsluiten van migranten zonder verblijfsvergunning van kollektieve voorzieningen. Een ander belangrijk onderdeel van het regeringsbeleid om illegale immigratie en verblijf zoveel mogelijk tegen te gaan is het bestrijden van illegale arbeid. In dit artikel wordt een schets gegeven van de ontwikkelingen ten aanzien van illegale arbeid de laatste jaren. De houding van de regering is in de loop der jaren nogal dubbelzinnig geweest. Het afgelopen jaar is de tendens van tolerantie echter definitief verschoven naar bestrijding. Een blik in de keuken. Het roer gaat om
Als in 1989 het kabinet Lubbers-Kok aantreedt zijn de contouren van het immigratiebeleid afgebakend op Europees nivo. Met het vastleggen van het Akkoord van Schengen in 1985, het perspectief gericht op het openstellen van de Europese binnengrenzen en de onderhandelingen over het Uitvoerend Akkoord van Schengen was in grote lijnen de marge voor het binnenlands immigratiebeleid vastgelegd. De nadruk lag op het tegengaan van ongewenste immigratie en illegaal verblijf. Versterking van de controle bij de buitengrenzen, een gemeenschappelijk visumbeleid, uitwisseling van gegevens over ongewenste en gezochte immigranten en gemeenschappelijk beleid ten opzichte van asielzoekers. Allemaal maatregelen in de restrictieve sfeer en dat is niet gek als je de samenstelling bekijkt van de werkgroepen die het Europees beleid bekokstoofden. Deze werkgroepen (van de Ad Hoc Groep Immigratie via de Ródos Groep tot het TREVI overleg) werden bevolkt door hoge vertegenwoordigers van politie, justitie, vreemdelingen- en veiligheidsdiensten. Ambtenaren die de belangen van immigranten behartigden werden systematisch geweerd uit deze oncontroleerbare overleggen.
Het Regeerakkoord van het kabinet Lubbers-Kok ademde dan ook de sfeer van het nieuwe Europa, vooral wat betreft het immigratievraagstuk. De scheiding tussen EG-burgers en ‘andere buitenlanders’ moest in deze kabinetsperiode vorm krijgen.
Niet-EG onderdanen zouden slechts worden toegelaten op grond van internationale verplichtingen, als met hun aanwezigheid een wezenlijk Nederlands belang is gediend of op humanitaire gronden. De toelatingscriteria, die in de jaren ervoor al flink waren aangescherpt, waren in de ogen van de regering de niet voldoende om een halt toe te roepen aan de immigratie. Net als in alle andere Europese landen speelde de regering in op de angst dat de aanzuigende werking van ‘ons fantastisch sociaal stelsel’ zou leiden tot een grote stroom buitenlanders, waaronder vooral illegalen.
Om deze te verwachten ‘stroom illegalen in te dammen’ werden compenserende maatregelen voorgesteld tegen het openstellen van de grenzen. “Om illegale migratie zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken dient het gebruik van collectieve voorzieningen door immigranten zonder verblijfrechtelijke status worden tegengegaan. … Om dezelfde reden is het noodzakelijk te komen tot bestrijding van illegale tewerkstelling. Dat moet ook betekenen dat bij opsporing de werkgever metterdaad vervolgd wordt en de illegale werknemer uit Nederland verwijderd wordt,” aldus het Regeerakkoord van het kabinet Lubbers-Kok.
Binnen deze marges werd de Commissie Zeevalking in maart 1990 ingesteld. De hoofdlijn en het doel lagen vast, de Commissie mocht zich buigen over de uitwerking. In eerste instantie beperkte de commissie zich tot een advies over het tegengaan van gebruik van collectieve voorzieningen door illegalen en verscherping van het binnenlands vreemdelingentoezicht.
Bij de interimrapportage stelde zij vast dat het vraagstuk van de illegale arbeid hier zo nauw verwant mee was dat zij dit vraagstuk, ondanks gebrek aan kennis, in haar werk wilde betrekken.
Het eindrapport van de commissie Zeevalking
In haar eindrapport beschrijft de Commissie de complexe situatie rondom de illegale arbeid. De arbeid die verricht wordt door migranten zonder verblijfsvergunning werd jarenlang min of meer getolereerd, hoewel de belangen niet altijd even gelijk opgingen. Het bestaan van een flexibel rechteloos arbeidsleger was voornamelijk in het belang van een deel van de werkgevers. Dat loopt van bedrijfstakken die te maken met seizoenspieken tot bedrijfstakken waarbij de produktie is opgesplitst in kleine segmenten, die flexibel moeten reageren op vraag en aanbod.
Voor de vakbonden zijn de migranten zonder verblijfsvergunning een lastige derde partij geweest, waar ze niet goed mee overweg konden. Door het bestaan van deze groep konden ze minder druk uitoefenen op werkgevers voor betere arbeidsomstandigheden, rechtvaardig loon, etc. En hoewel de bonden altijd tegen een heksenjacht op illegalen zijn geweest, zijn ze nooit hard voor hun belangen opgekomen.
De overheid laveerde er tussenin: aan de ene kant spelen de economische belangen van een aantal bedrijfstakken een grote rol, terwijl aan de andere kant het restrictieve immigratiebeleid steeds belangrijker is geworden.
Ondanks deze tegengestelde belangen vond de Commissie Zeevalking dat de bestrijding van illegale arbeid in eerste instantie een taak moest zijn voor de sociale partners en arbeidsbureaus. “Voor een aanscherping van het beleid is het noodzakelijk dat alle neuzen dezelfde kant op staan.” De kans dat deze partijen tot een oplossing zouden komen werd echter niet hoog ingeschat. Als slot achter de deur zou de vervolging van vooral werkgevers dan ook stevig moeten worden aangepakt. De Commissie constateerde dat illegale arbeid meestal via een fijnmazig netwerk van ondoorzichtige bedrijfjes georganiseerd is en zij stelde zich op het standpunt dat de Wet Ketenaansprakelijkheid moest worden aangepast voor die takken waar illegale arbeid wijdt verspreid is. De afnemer van goederen en diensten zou mede aansprakelijk moeten worden gesteld voor de illegale arbeid.
Er zou een uitzondering moeten worden gemaakt voor bepaalde soorten seizoenarbeid, zoals bollenpellen, aardbeien plukken, etc. “Werkzaamheden waarvan in de praktijk is gebleken dat tijdelijke tewerkstelling van vreemdelingen die daarvoor een vergunning behoeven onontbeerlijk is”. Dat zou de overeenstemming in de bestrijding van de illegale arbeid vergemakkelijken en de opsporing kunnen concentreren op andere gevallen. Volgens de Cie blijkt uit de praktijk dat de huidige illegalen die seizoenarbeid doen na een tijdje weer vertrekken. Dat heeft dus geen gevolgen voor de immigratie, waar de regering zo bang voor is.
De werkelijke omvang van de arbeid die verricht wordt door migranten zonder verblijfsvergunning in Nederland was en is niet duidelijk. Alleen al over het aantal migranten dat zonder verblijfsvergunning in het Westland werkt lopen de schattingen uiteen. In de wildste gevallen zijn het er 15.000, terwijl de opsporingsdiensten op basis van hun cijfers uit 1991 kwamen tot een schatting van 4500. In heel Nederland werden er in dat jaar 1401 migranten zonder verblijfsvergunning opgepakt. In het Westland werden veel minder migranten zonder verblijfsvergunning aangetroffen dan werd verwacht, gemiddeld één per tuinder. In 1992 blijken deze cijfers alweer anders te liggen. Bij de 213 bedrijven in het Westland waar invallen werden gedaan, arresteerde de vreemdelingenpolitie 310 migranten zonder verblijfsvergunning. In de administraties bleken nog zo’n 313 illegalen verborgen te zitten. Op basis van deze cijfers zouden er gemiddeld 3 migranten zonder verblijfsvergunning per bedrijf werken, wat neer zou komen op 13.500 in het hele Westland. Volgens de heer van Dijk van de Dienst Inspectie Arbeidsverhoudingen (DIA) geven deze cijfers deels een vertekend beeld. Het afgelopen jaar is er meer opgetreden op basis van voorkennis, waardoor de pakkans dus verhoogd is. Ook het optreden tijdens oogstpieken werkt misleidend, er is niet een constant aanbod van arbeid, aldus de heer van Dijk. In de documentaire “Tomatenplukkers Gezocht” van Vara’s Impact noemde de DIA bij monde van Dhr. Knoester een aantal van ‘enkele duizenden in piektijden’.
Momenteel verricht het Nederlands Economisch Instituut onderzoek naar de werkelijke omvang van illegale arbeid. Het onderzoek beperkt zich niet alleen naar de omvang, maar ook naar de bestrijding van illegale arbeid. De resultaten hadden eigenlijk al beschikbaar moeten zijn voor de Commissie Zeevalking. In haar ogen moest er eerst een volledig inzicht komen in de economische verwevenheid van de arbeid verricht door migranten zonder verblijfsvergunning in Nederland voordat er gekeken kon worden naar bestrijding ervan. Toch stelde ze in haar conclusies dat “de regering hoe dan ook strenger op moet optreden tegen illegale tewerkstelling.”
Regeringsreactie op commissie Zeevalking
Het kabinet kon zich geheel vinden in de voorstellen van de Commissie Zeevalking. Een uitzondering vormde het voorstel van tijdelijke vergunningen voor seizoenarbeid. “Het gevaar is te groot dat de indruk gaat bestaan dat kortdurende arbeid in Nederland zonder meer is toegestaan.” De regering heeft aan de opdracht van het NEI toegevoegd ook de brede maatschappelijke consequenties te onderzoeken van illegale arbeid zoals bv. ten aanzien van huisvesting en andere verblijfsomstandigheden. Het onderzoek moet de regering bouwstenen geven voor een meer gerichte benadering en bestrijding van illegale arbeid. Door toevoeging van deze elementen is het niet ondenkbaar dat de regering op deze manier op zoek is naar nog meer argumenten om migranten zonder verblijfsvergunning aan te pakken. Ze pikken niet alleen onze banen, maar ook nog onze huizen, dat is nu al het parool.
Tijdens het debat over het illegalenbeleid in de vaste Commissie voor Justitie op 18 maart jl. gaf Kosto hier een voorproefje van. ‘Kosto wees erop dat nogal wat woningen worden bewoond door mensen die geen verblijfstitel hebben. Dit gegeven werkt echter problematisch uit op de rijksopvang asielzoekers, de ROA.’ De 8000 asielzoekers zouden geen woning krijgen doordat deze bewoond worden door migranten zonder verblijfsvergunning. Als dit de tendens aangeeft over de wijze waarop het onderzoek van het NEI misbruikt gaat worden staat ons nog het één en ander te wachten. Op dit moment ligt de conceptversie van het onderzoeksrapport al bij het ministerie van justitie, die momenteel bezig zijn er hun eigen conclusies aan te verbinden. De verwachting is dat het rapport vlak voor het zomerreces aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. Deze timing beloofd een lange zomer met opnieuw een fikse diskussie over het illegalenbeleid.
De aanpak van de illegale arbeid in de tuinbouw
“De illegalen in de kassen moeten plaats maken voor de werklozen die in de omgeving in de kaartenbakken van de arbeidsbureaus zitten en er komen hogere straffen voor werkgevers die illegalen in dienst nemen”. Zo formuleerde staatssecretaris van justitie Kosto het regeringsbeleid ten aanzien van illegale arbeid in maart 1992 bij een werkbezoek aan Aalsmeer. Ging het er bij het bezoek van Kosto nog gemoedelijk aan toe, als Lubbers op 25 juni De Lier in het Westland bezoekt krijgt hij heel wat tuinders over zich heen. De planning is ook perfekt, een dag eerder heeft de DIA in samenwerking met de vreemdelingenpolitie flink huis gehouden in De Lier. Bij een inval in een groot bedrijf werden vier tuinders gearresteerd en liep het uit op een flinke vechtpartij met de toegestroomde belangstellenden. Het verwijt van de tuinders is duidelijk, wel meer opsporing en straffen, geen werklozen die de vrijgevallen banen opvullen. “We kunnen wel mooi praten, maar op dit moment kan het Westland niet zonder illegalen”, aldus een groentekweker uit De Lier.
Helaas vertalen de tuinders hun ‘afhankelijkheid’ van illegale arbeid niet recht evenredig met een menswaardige behandeling. De positie van de migranten zonder verblijfsvergunning in de tuinbouw is juist zeer erbarmelijk. Werktijden van tussen de 14 tot 15 uur per dag in piektijden en in periodes dat het niet druk is wachten en zien te overleven.
De organisatie van de illegale arbeid is tegenwoordig bijna geheel in handen van koppelbazen. De migranten zonder verblijfsvergunning zijn overgeleverd aan hun macht en willekeur.De koppelbazen rijden met hun busjes vroeg de koffiehuizen af en maken hun keuze uit het overdadige aanbod. Wie niet hard genoeg werkt ligt er snel weer uit, wie commentaar heeft op het werk kan beter meteen weer naar huis gaan. In de documentaire “De illegalen” van Rade Milecevic, in juni 1991 uitgezonden door de NOS, werd uitgebreid verslag gedaan van de afhankelijke positie van migranten zonder verblijfsvergunning. “Sommigen geven de koppelbazen geld om te mogen werken. De mensen smeken de koppelbazen om werk. Het gaat er niet om of je vaak voor hem hebt gewerkt of wat ook, het gaat erom wie het hardste werkt. Die mogen mee. Daarom moeten we wel uit alle macht werken om steeds weer mee te mogen.” Angst bepaalt het grootste deel van hun leven. Angst om geen werk te hebben en angst om opgepakt te worden. De gevolgen zijn meer dan duidelijk: in een volkomen rechteloze positie zijn deze mensen overgeleverd aan de willekeur van de tuinder en de koppelbaas. De angst weerhoud hen ervan te klagen, of beter gezegd voor hun rechten op te komen. “Ik heb zes maanden achter koppelbazen aangelopen om werk te kunnen krijgen. Toen ik hier voor het eerst kwam wilde ik graag werken. Ik móest werk vinden. Maar ik kenden geen koppelbaas. Ze zeiden je bent nieuw en kan nog niets. Ik moest maar eens 3 of 4 weken voor niets voor hen werken. Als ik goed radijsjes kon plukken zou ik betaald worden.” Veel tuinders en koppelbazen houden een deel van het loon in om premies aan het Agrarisch Sociaal Fonds af te dragen. Op deze manier is de boete bij controle door de DIA nog betaalbaar, omdat ze aan kunnen tonen dat ze in ieder geval de premies betaald hebben. Dat dit in de meeste gevallen opgebracht wordt door de migranten zonder verblijfsvergunning zelf, terwijl de tuinders en koppelbazen het eigenlijk buiten het loon om moeten betalen, komt niet meer aan de orde.
Met het systeem van koppelbazen proberen de tuinders zich de laatste jaren steeds meer in te dekken tegen de boetes. Volgens de DIA is het aantal inschrijvingen bij de Kamer van Koophandel van agrarische loonbedrijven de afgelopen jaren flink toegenomen. De migranten zonder verblijfsvergunning zijn officieel bij deze bedrijven in dienst, zodat de boetes bij controles ook voor het loonbedrijf zijn, de tuinder blijft buiten schot. De koppelbazen nemen vaak een bepaalde oogst tegen een vastgestelde prijs aan. De lonen die uitbetaald worden lopen van 5 gulden per uur voor beginners tot een tientje voor de harde werkers.
De mythevorming
De aanpak van de arbeid verricht door migranten zonder verblijfsvergunning in de tuinbouw staat niet los van een aantal mythen die rondom het verschijnsel zijn opgebouwd. De belangrijkste argumenten die de huidige aanpak moeten rechtvaardigen zijn vaak niet meer dan zeepbellen, die het werkelijke probleem moeten verhullen.
De grootste mythe is het verhaal dat benadrukt dat de migranten zonder verblijfsvergunning onze banen inpikken. Het feit dat het hierbij gaat om de slechtste – meestal tijdelijke – banen die er maar te bedenken zijn, wordt verzwegen. Daar komt nog bij dat het loon dat illegalen betaald krijgen voor Nederlanders niet echt een stimulans is om aan het werk te gaan. Hierbij hoort natuurlijk wel het beeld van de duimdraaiende langdurig werkloze die weigert z’n bed uit te komen om tomaten, aardbeien of asperges te gaan plukken. Zo ging vorig jaar juli het verhaal dat van 1100 aangeschreven werklozen zo’n 1000 werk op de aardbeienvelden hadden geweigerd. Het geruchtencircuit bleek echter aardig z’n werk te hebben gedaan. Lang niet alle mensen bleken nog werkloos en van de rest reageerde er 600. Van de 450 weigeraars was de helft gewoon aan het werk. Opmerkelijk bleek ook dat arbeidsbureaus meer mensen in de aanbieding hebben dan de tuinders vroegen.
Een ander veelgebruikte mythe is dat de harde aanpak ook gericht is op bestrijding van de uitbuiting van de migranten zonder verblijfsvergunning. Deze uitbuiting is inderdaad zo schandalig dat elk beleid dat hier iets aan doet gestimuleerd zou moeten worden. Aan de uitbuiting zelf wordt nu echter niets gedaan, het probleem wordt min of meer “opgelost” door de migranten zonder verblijfsvergunning te laten verdwijnen, dan houdt de uitbuiting ook op. Dat de houding van de tuinders niet alleen tegen migranten zonder verblijfsvergunning slecht is, maar dat zij in het algemeen geen oog hebben voor verbetering van de arbeidsomstandigheden heeft de vakbond aan de lijve ondervonden.
Vorig jaar zou er een Landelijk Tuinbouw Akkoord moeten worden gesloten, waarmee een einde zou komen aan de personeelsproblemen. Over de houding van de tuinders constateerde A. Meyer van de Voedingsbond FNV dat het tot nu toe bij mooie woorden is gebleven. Waar de schoen wringt is duidelijk: de tuinders willen de illegalen die momenteel goedkoop en zonder voorwaarden het werk doen niet inruilen voor de langdurig werkeloze, die wel z’n eisen stelt. Volgens de bonden willen de tuinders juist praten over maatregelen die het werk nog onaantrekkelijker maken, zoals langere werkdagen en nog vroeger (5 uur) beginnen.
Het rapport van de commissie Boer
Het uitgangspunt voor de aanpak van illegale arbeid in de tuinbouw is de regeringsreactie op het rapport van de Commissie Boer (Personeelsvoorziening Tuinbouw). Hierin een pleidooi voor scherpere controles en vervolging daarnaast wordt ingegaan op het vervangen van de migranten zonder verblijfsvergunning door werklozen. Met een mooi woord heeft men het over een geïntegreerd bestuurlijk en strafrechtelijk beleid. Met andere woorden, waar de politie door de achterdeur de illegaal geboeid afvoert, verschijnt de sociaal begeleider aan de voordeur met de langdurige werkloze allochtoon, die eindelijk weer aan het werk kan. De migranten zonder verblijfsvergunning moeten vervangen worden door onder andere gedoogde asielzoekers, die in hun tweede verblijfsjaar mogen werken. Ook ouderen moeten weer gestimuleerd worden om in de tuinbouw te gaan werken. Hiernaast heeft men de ogen laten vallen op de verruiming van het Jeugd Werk Garantieplan. Inmiddels is dat geaccepteerd door de vakbonden, onder druk van het stopzetten van de bijstand voor jongeren. Direkt hieraan gekoppeld wordt een verruiming van het begrip passende arbeid met bijpassende sancties. Dit kan lopen van een korting op de RWW tot een tijdelijke schorsing van de WW. Werklozen worden op deze manier verplicht deze banen te nemen, omdat ze anders gekort zullen worden.
De Directie Centrale Opvang Asielzoekers werkt aan een plan om de tweeduizend ex-asielzoekers die met verblijfstitel in een opvangcentrum verblijven aan het werk te helpen, aldus woordvoerder W. de Lange. Men bespreekt overplaatsing naar centra waar de werkgelegenheid in de buurt beter is, gedacht wordt aan de bollenstreek en de grootstedelijke gebieden.
Aan de kant van de tuinder moesten in de ogen van de Commissie Boer ook een aantal essentiële zaken veranderen. Het werk moest aantrekkelijker gemaakt worden. De tuinders moesten de organisatie van het werk verbeteren en meer aandacht schenken aan arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden.
De vervolging van de werkgevers
De strafrechtelijk kant van het rapport was al eerder vastgelegd in een circulaire aan de officieren van justitie. Een hoge pakkans, boete, of straf zullen werkgevers af moeten schrikken migranten zonder verblijfsvergunning in dienst te nemen. Sinds 1 juli 1992 staat er een straf van 6 maanden hechtenis en een boete van 10.000 gulden voor personen en 25.000 voor rechtspersonen op het in dienst hebben van illegalen. Er ligt een wetsvoorstel waarin illegale tewerkstelling als misdrijf strafbaar wordt gesteld. Dit nieuwe voorstel vloeit rechtstreeks voort uit artikel 27 van de Uitvoeringovereenkomst van het Akkoord van Schengen. Daarin werd bepaald dat de Schengen-landen zich verplichten adequate sancties te treffen tegen iedereen, die uit winstbejag een buitenlander in de gelegenheid stelt wederrechtelijk te verblijven in het Schengengebied. In het nieuwe wetsvoorstel wordt het in dienst hebben van zo iemand strafbaar (nu is het een misdrijf) en de maximale straf is een gevangenisstraf van één jaar of een geldboete van 100.000 gulden. De hardere aanpak van illegale arbeid geldt voor alle sektoren die op redelijke schaal met illegale arbeid te maken hebben.
De DIA
Het optreden tegen illegale arbeid is in eerste instantie een taak van de Dienst Inspektie Arbeidsverhoudingen van het Ministerie van Sociale Zaken (DIA). Deze dienst kontroleert werkgevers op uitvoering van de Wet Arbeid Buitenlandse Werknemers (WABW). Naast de DIA zijn de Vreemdelingendienst, de FIOD, de bedrijfsverenigingen en de Arbeidsinspectie aktief op dit gebied. In het kader van een effektievere aanpak van de fraude in zijn algemeenheid pleitte de Cie Zeevalking voor een betere afstemming van de opsporingspraktijk.
Dit advies sloot aan bij de algemene constatering dat het slecht gesteld was met het functioneren van de bijzondere opsporingsdiensten. In 1987 werd het Platform Bijzondere Opsporingsdienisten opgericht dat in 1988 samen met het Coördinerend Politieberaad een rapport uitbracht over ‘de intensivering van politie en bijzondere opsporingsdiensten’. Naar aanleiding van dit rapport is door het ministerie van justitie een projectgroep informatie-uitwisseling uitgebracht. Deze projectgroep had de opdracht om een advies uit te brengen omtrent de gegevensuitwisseling tussen politie en bijzondere opsporingsdiensten. In het vijfjarenplan ‘Strafrecht met Beleid’ (1990) van het openbaar ministerie worden voorstellen gedaan om te komen tot een beter en veelzijdiger fraudebeleid. “Het openbaar ministerie heeft behoefte aan een volledige informatie van alle algemene en bijzondere opsporingsdiensten. Thans maken deze diensten vaak eerst zelf een selectie van zaken die het openbaar ministerie moeten worden voorgelegd, zodat er daarna nog uitsluitend prioriteiten gesteld kunnen worden binnen al door anderen gestelde prioriteiten. In dit verband zal moeten worden gekeken welke rol de frauderegistratie- en informatiecentrales (FRIC’s) kunnen spelen. De bijzondere opsporingsdiensten leveren door hun specialistische kennis en ervaring in veel fraude-onderzoeken een onmisbare bijdrage. Een vrije informatiestroom tussen alle bij opsporing betrokken diensten is onmisbaar voor de effectuering van een beter fraudebeleid.”
De afstemming van de opsporingspraktijk heeft in het Westland na de totstandkoming van het rapport van de Commissie Boer plaatsgevonden. Een ander voorbeeld is de gezamenlijke aanpak in de loonconfectie.
In Amsterdam werken de DIA, de FIOD, het GAK en de politie momenteel samen in een team dat de illegale naaiateliers gaat aanpakken. Hun schatting is dat het aantal illegale arbeiders in vijf jaar tijd is verdubbeld van 3000 naar 8000. Het aantal illegale werknemers zou hiermee hoger zijn dan het aantal legale.
Justitie gaat, met het standpunt dat deze plaatsen opgevuld dienen te worden door legale werklozen, deze sektor de komende tijd aanpakken. Een speciaal Hit en Run team zal de operatie moeten gaan leiden.
Minister de Vries kondigt in een interview in het AD op 8 april jl. aan dat “fysieke controle ter plekke een doelmatige manier is en ik vindt het onredelijk als daarop het etiket klopjacht wordt geplakt. Maar Blokker-achtige toestanden kun je houden. Ik kan me voorstellen dat je een hoop mensen en een helikopter nodig hebt om een bouwplaats te controleren. En ook de acties van de in voorbereiding zijnde speciale hit-and-run teams in Amsterdam, die weldra illegale naai-ateliers gaan opsporen, staan op stapel. Dat zal ook niet onopgemerkt voorbijgaan.”
De legitimatieplicht
Een andere maatregel die illegale arbeid aan banden legt en die voortvloeit uit de Uitvoeringovereenkomst van Schengen is de invoering van de identifikatieplicht op de werkplek. Voor buitenlanders bestond deze verplichting in feite al door artikel 19 van de Vreemdelingenwet, die hen verplicht ten alle tijde hun identiteit te tonen aan de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. In de nieuwe opzet van artikel 22 van de WABW wordt iedereen verplicht zijn identiteit te tonen op verzoek van de daartoe bevoegde ambtenaren, dus ook Nederlanders.
Deze verruiming van de identifikatieplicht lijkt op het eerste gezicht rechtvaardig, want als buitenlanders de plicht tot legitimeren hebben, waarom Nederlanders dan niet? In de praktijk blijkt echter dat de regering vooral in de maag zat met de bepaling in de Vreemdelingenwet, waarin is gesteld dat er alleen gecontroleerd mag worden als ‘het vermoeden’ bestaat dat iemand buitenlander is. Al bij motie in de Tweede Kamer van Andre van Es in 1986 werd bepaald dat in een multi culturele samenleving als Nederland, dit vermoeden niet alleen op etnische gronden als huidskleur en (uit)spraak gebaseerd mocht zijn. In een groot deel van de controles is huidskleur echter nog steeds de bepalende faktor voor selektie, zie de inval bij Blokker. Toch wilde men af van de omschrijving ‘vermoeden op buitenlanderschap’, in principe kan iedere buitenlander zeggen dat hij of zij Nederlander is en de politie moet dan bewijzen dat hij of zij dat niet is. Om deze situatie te voorkomen wil men een algemene legitimatieplicht voor controle op binnenlands vreemdelingentoezicht instellen. Nergens staat echter geformuleerd waarop de controles nu dan wel worden gebaseerd. Het ligt voor de hand dat de huidige praktijk waarin vooral gekleurde mensen gecontroleerd worden wellicht minder gesanctioneerd door zal gaan. Deze verruiming heeft dus vooral veel konsekwenties voor gekleurde Nederlanders die niet alleen op de werkplek, maar ook op straat altijd moeten bewijzen dat ze Nederlander zijn. Zelfs de Raad van State heeft in juli 1992 de regering geadviseerd het wetsvoorstel in te trekken. Het voorstel is in strijd met het gelijkheidsbeginsel en werkt “discriminerend en incriminerend” overheidsoptreden tegen vreemdelingen en tegen Nederlanders van buitenlandse afkomst in de hand.
Het totaal van maatregelen tegen de illegale arbeid begeeft zich bijna geheel in de repressieve sfeer. Zelfs de zogenaamde stimuleringsmaatregelen om werkloze allochtonen aan het werk te krijgen komen in feite neer op fikse dwang door middel van het verruimen van het begrip passende arbeid. De grote hoeveelheid problemen op het gebied van de illegale arbeid denkt men te kunnen ontlopen door verregaande dwangmaatregelen. Of de tuinders na een fikse boete of gevangenisstraf wel een langdurige werkloze in dienst nemen en of deze ook werkelijk dit werk wil doen zal nog moeten blijken. De illegaal is uiteindelijk de dupe, terwijl deze vaak al jaren in Nederland verblijft en nog premies afdraagt ook. Als mosterd na de maaltijd mag hij van het CDA en D’66 bij zijn verwijdering dan wel die premies en eventueel achterstallig loon meenemen. Eén van de weinige concrete maatregelen, die de positie van migranten zonder verblijfsvergunning zou kunnen verbeteren is het verstrekken van tijdelijke werkvergunningen.
De diskussie hierover kabbelt nu al jaren voort op hetzelfde nivo. De Commissie Zeevalking was voorstander, de regering tegen. Eind 1992 lijken de PvdA en het CDA door de bocht te gaan. Zij ‘denken’ aan arbeidscontracten van een half tot een heel jaar. Kosto gaf aan nog steeds niets te voelen voor dit idee.
En de politiek kabbelde voort…
Op 18 februari was het dan zo ver. Op verzoek van Tweede Kamerlid voor de VVD, Wiebinga, werd er een debat gevoerd met staatssecretaris Kosto over het illegalenbeleid. Na alle commotie in de maanden ervoor, waar de ene politicus over de ander viel was het politiek vertoon een doodbloeder. Kosto zelf had niet de moeite genomen hiervoor zijn tijd te reserveren, hij moest de zaal zelfs voortijdig verlaten. Tamelijk gênant voor iemand, die in de discussie eind vorig het voortouw nam. Wiebinga (VVD) kon zich overigens uitstekend vinden in het gevoerde beleid. Het enige ei waarop hij bleef zitten was het gevaarlijke VVD voorstel voor een meldingsplicht voor ambtenaren ten aanzien van illegalen. Kosto heeft dit nog wel voorgelegd aan het kabinet, maar daar is het voorstel gelukkig gestrand. Leoni Sipkes van Groen Links was het in grote lijnen eens met het ontmoedigingsbeleid, maar had nog wel oog voor de andere kant van het verhaal. Met voorzichtige woorden schetste ze een aantal negatieve kanten van het beleid. Wat betreft de illegale arbeid is zij voorstandster van een grensoverschrijdend arbeidsmarktbeleid, waarbij mensen uit andere delen van Europa een tijdelijke werkvergunning kunnen krijgen. Ze is er niet op tegen om ook werklozen te stimuleren dit soort banen over te nemen, maar wijst erop dat stringerter optreden van de arbeidsbureaus al eerder is mislukt. De PvdA ging bij monde van Apoustolou wel erg door de bocht door zich te beklagen over de illegalendiskussie van vorig jaar. “De laatste maanden van het afgelopen jaar is een heftige diskussie over de illegalen gevoerd, waaruit opnieuw is gebleken hoe moeilijk het is een zakelijke en zorgvuldige diskussie over immigratie te voeren.”
Dat de PvdA zelf een meer dan smakeloze rol vervulde binnen deze hele diskussie lijkt Apoustolou uit zij geheugen te hebben gewist. Wat het vraagstuk van illegale arbeid betreft is ook hij voorstander van tijdelijke werkvergunningen in situaties dat het niet anders kan. Het CDA is hier bij monde van Krajenbrink al wat voorzichtiger over, maar uit oogpunt van de werkgevers wil ze wel toeschietelijk zijn. “In beginsel moeten illegalen inderdaad Nederland uit, maar anderzijds mag men de kop toch niet in het zand steken voor de problemen van sommige werkgevers. Kennelijk kunnen zij op voor hen belangrijke momenten moeilijk aan arbeidskrachten komen.” Het CDA zit een beetje in z’n maag met twee tegengestelde belangen: de traditionele achterban van boeren en tuinders tegenover het regeringsstandpunt over immigratie.
Kosto blijft echter tegenstander van de tijdelijke werkvergunningen. Jammer genoeg steekt geen enkele partij zijn nek uit om de voorstellen verder uit te werken en om te zetten in een motie tegen het beleid van Kosto. Politieke belangen zijn dan weer belangrijker als de positie van migranten zonder verblijfsvergunning. In een poging de tuinders te lijmen wil het CDA het punt zelfs opnemen in het verkiezingsprogramma.De migranten zonder verblijfsvergunning ploeteren ondertussen door.