January 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 6
7 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
donderdag 7 september 1995
in de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
prof. dr. H. van de Bunt
Aanvang 12.00 uur
- Voorzitter:
- Van Traa Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie:
Aiking-van Wageningen, De Graaf, Koekkoek, Rabbae, Rouvoet en Vos,
alsmede mevrouw Coenen, griffier - De voorzitter:
- Ik heropen de vergadering van de enqutecommissie
opsporingsmethoden. Aan de orde is het verhoor van de heer prof.
dr. H. van de Bunt, geboren op 29 december 1951 te Hoofddorp. Ik
verzoek de heer Van de Bunt om op te staan voor het afleggen van de
eed. Mijnheer Van de Bunt, de door u af te leggen eed luidt: Ik
zweer dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal
zeggen. - De heer Van de Bunt:
- Zo waarlijk helpe mij God almachtig.
- De voorzitter:
- U bent de derde van het viertal criminologen dat wij hebben
gevraagd, onderzoek te doen naar de aard, de ernst en de omvang van
de zware georganiseerde criminaliteit in Nederland. Kunt u als
hoogleraar van de VU, maar ook als directeur van het
wetenschappelijk onderzoeksbureau van het ministerie van Justitie
aangeven wat uw achtergrond is en welke aspecten u specifiek heeft
onderzocht? - De heer Van de Bunt:
- Na mijn studie ben ik werkzaam geweest aan de universiteit in
Utrecht; daarna ben ik bij de VU aangesteld. Ik heb altijd
belangstelling gehad voor het onderzoek met betrekking tot politie
en justitie, het functioneren van beide instanties en het aanpakken
van specifieke onderwerpen zoals milieu en fraude. Over het OM heb
ik in 1985 een proefschrift geschreven. Dat handelt over het
functioneren van officieren van justitie, de motieven die zij
hebben om bepaalde beslissingen te nemen en hun positie binnen de
organisatie. Een paar jaar later, nadat ik was aangesteld als
hoogleraar aan de VU, heb ik mij vooral genteresseerd getoond in
fraudeorganisatiecriminaliteit, dat wil zeggen de misdrijven die
worden gepleegd door gewone organisaties. De laatste jaren is mijn
aandacht ook uitgegaan naar de georganiseerde misdaad. Erg veel
tijd voor onderzoek heb ik overigens de laatste twee jaar niet
gehad omdat ik sinds twee jaar hoofd van het WODC ben. - De voorzitter:
- Waar staat “WODC” voor?
- De heer Van de Bunt:
- Dat is het Wetenschappelijk onderzoek- en documentatiecentrum,
verbonden aan het ministerie van Justitie. - De voorzitter:
- Dat centrum geeft vele geschriften uit.
- De heer Van de Bunt:
- Dat kunt u wel zeggen: ongeveer dertig publikaties per jaar.
Maar er werken ook veel mensen, ongeveer zeventig. Dat mag dus ook
wel. - De voorzitter:
- Heeft u de indruk dat het beleid door al die publikaties echt
verandert? - De heer Van de Bunt:
- Dat is een gewetensvraag en ik sta onder ede… Jazeker, ik
denk dat wij een belangrijke ondersteunende taak hebben. Veel van
onze onderzoeken, zeker op het terrein van de effectiviteit van het
strafrechtelijke optreden, zie je vroeg of laat terug in het
beleid. Dat gaat naar mijn mening heel goed. - De voorzitter:
- Er zijn dus geen wrijvingen?
- De heer Van de Bunt:
- Ik kan naar eer en geweten antwoorden dat de verhoudingen goed
zijn. - De voorzitter:
- U heeft binnen de groep van de vier criminologen vooral
onderzoek gedaan naar de witte-boordencriminaliteit. Moet ik het zo
noemen? - De heer Van de Bunt:
- Zo mag u het zeker niet noemen, want anders zou ik hier niet
mogen zitten. Het betreft fraude, gepleegd door criminele groepen.
Het is zeker niet de witte-boordencriminaliteit die wij hebben
bestudeerd. Overigens heb ik in het kader van het voorbereidende
onderzoek naast de fraude ook de vrije-beroepsbeoefenaren
bestudeerd, dat wil zeggen hun verwijtbare betrokkenheid bij de
georganiseerde misdaad. Daarnaast heb ik met collega Bruinsma drie
steden bezocht en onderzocht. Daarvan zal de heer Bruinsma verslag
doen. - De voorzitter:
- Welke beroepsgroepen heeft u onderzocht?
- De heer Van de Bunt:
- Dat waren er vier. De meeste aandacht is gegeven aan de
advocatuur en het notariaat. Daarnaast ging het om
belastingadviseurs en accountants. - De voorzitter:
- En de steden die u heeft onderzocht?
- De heer Van de Bunt:
- Nijmegen, Arnhem en Enschede.
- De voorzitter:
- Kunt u op een eenvoudige manier aangeven wat witwassen is?
Mensen denken dat je het geld dan in een wasmachine stopt maar dat
is toch niet zo? - De heer Van de Bunt:
- Het kenmerk van witwassen is dat je het uit de wasmachine
haalt, dat je het vieze, besmette misdaadgeld, door misdrijf
verkregen, een legaal aanzien geeft. Waarom is dat nodig? Dat is
nodig omdat je in de huidige samenleving, met controle op het
financieel-economische stelsel, je geld moet legitimeren. Anders is
het in onze economie niet vrij besteedbaar. Ik zeg dit met nadruk
omdat het in landen waar die controle niet aanwezig is, niet nodig
is om wit te wassen. Als je het geld hier hebt “verdiend”, volstaat
het om het te verplaatsen naar bijvoorbeeld Turkije. Witwassen is
dan niet nodig. - De voorzitter:
- Die term “witwassen” komt toch uit Amerika, waar naar ik meen
Italiaanse groepen al in de jaren dertig investeerden in
“laundromats”, wasserettes? - De heer Van de Bunt:
- Inderdaad. De bedoeling was en is om omzet te creren en daarmee
bestaansrecht te geven aan misdaadgeld. Wonderwel – wij hebben het
over witwassen van zwart geld – heeft de term “moneylaundering”
betekenis voor het hele fenomeen. Toch was het eigenlijk een
toevalligheid dat in Amerika die wasserettes voor dit doel werden
gebruikt. - De voorzitter:
- Het had ook anders gekund, waren die wasserettes er niet
geweest. - De heer Van de Bunt:
- Ik bedoel het andersom. Het begrip heeft bestaansrecht omdat
het mooi uitdrukt dat er sprake is van het witwassen van besmet
geld. - De voorzitter:
- De heer Rabbae zal het verhoor voortzetten.
- De heer Rabbae:
- Er is ook nog het begrip “voorwas” maar daar komen wij straks
nog op terug. - De heer Van de Bunt:
- Dat is er inderdaad ook nog.
- De heer Rabbae:
- Gisteren hebben wij het voornamelijk gehad over drugs en het
illegaal optreden op illegale markten. Vandaag wil ik het met u
hebben over illegaal optreden op legale markten. Dat is het
onderwerp van uw onderzoek. In dit verband valt al heel snel de
term “organisatiecriminaliteit”. Gisteren hadden wij het over
georganiseerde criminaliteit. Die twee termen kunnen soms voor
verwarring zorgen. Kunt u het verschil tussen beide begrippen
aangeven? - De heer Van de Bunt:
- Organisatiecriminaliteit is witte-boordencriminaliteit. Daarbij
gaat het om misdrijven die worden gepleegd door gewone
organisaties, in hun gewone dagelijkse doen. Men denke aan een
transportbedrijf dat incidenteel een of twee vrachtwagens inzet
voor het transport van bijvoorbeeld hasj van Marokko naar
Nederland. Daarmee is er nog geen sprake van een georganiseerde
misdaadbende. Het is een legaal en bona fide transportbedrijf dat
zo nu en dan illegale bijverdiensten heeft. Dat noemen wij, “in de
wetenschap”, organisatiemisdaad. Het kan hierbij ook gaan om
bakkerijen, wasserettes enz. die de belasting oplichten en die
opbrengsten wegsluizen. Georganiseerde misdaad is heel wat anders.
In die sfeer organiseren de mensen zich niet om een produkt te
leveren, om te transporteren of brood te bakken. Daar is de
organisatie primair gericht op het plegen van misdrijven, het
verkrijgen van illegaal gewin. Eigenlijk moeten wij in dit kader
niet spreken over organisaties omdat het geen organisaties zijn met
een hirarchische structuur, statuten en notulen van vergaderingen.
Zo formeel gaat het natuurlijk niet. Het zijn groepen, vaste
verbanden, die met elkaar samenwerken om misdrijven te plegen. Dat
is de kern van het verschil tussen organisatiemisdaad en
georganiseerde misdaad. Om het nog ingewikkelder te maken: wij, met
z’n vieren, spreken dan ng niet over georganiseerde misdaad.
Immers, daar moet nog mr voor komen kijken. Het feit dat mensen
systematisch misdrijven plegen, bestempelt ze nog niet tot
georganiseerde criminelen. Fietsendieven en vandalen die op een
systematische manier “het met elkaar doen”, zijn nog niet
georganiseerde criminelen. Tegen die achtergrond is het misschien
goed, even de twee elementen te recapituleren die gisteren al ter
sprake kwamen. Het moet gaan om ernstige misdrijven – en dus vallen
fietsendieven af – en er moet sprake zijn van afscherming. De
organisatie moet zich op een actieve manier afgrendelen,
immuniseren ten opzichte van fiscus en politie, zulks door middel
van corruptie en geweld, dat intern en extern kan zijn
gericht. - De heer Rabbae:
- Betekent dit dat wij in het kader van de
organisatiecriminaliteit te maken hebben met normale bedrijven die
crimineel bijklussen? - De heer Van de Bunt:
- Ja.
- De heer Rabbae:
- Wat voor bedrijven zijn dat? Zijn dat bedrijven die in
financile problemen terecht zijn gekomen en zich daardoor
genoodzaakt zien om mee te doen met criminele activiteiten? - De heer Van de Bunt:
- Daar is mijn onderzoek niet over gegaan. Ik heb geen onderzoek
gedaan naar die bijklussende bedrijven. Daarom kan ik daar weinig
over zeggen. - De heer Rabbae:
- Als een normaal, bona fide bedrijf zich wat systematischer
inlaat met organisatiecriminaliteit, kan het dan uitgroeien tot
georganiseerde criminaliteit? - De heer Van de Bunt:
- Dat kan. Bij de zaken die ik heb bestudeerd, kan een voorbeeld
daarvan worden aangetroffen. De bedoelde bona fide ondernemer had –
wellicht is het wel passend in dit kader – een schoonmaakbedrijf,
ging failliet en leerde vervolgens de voordelen van het
faillissement kennen. Nadien is hij enigszins de weg kwijtgeraakt
en nu kan hij worden bestempeld als iemand die, wanneer hij een
onderneming opzet, dat uitsluitend doet om daar illegaal van te
profiteren. - De heer Rabbae:
- Is de omgekeerde route ook mogelijk, zodat een
georganiseerde-criminaliteitsorganisatie terugkomt “naar boven” en
als regulier bedrijf doorgaat? - De heer Van de Bunt:
- Daarvan zijn in de Amerikaanse situatie voorbeelden te geven
maar ik heb ze in het kader van dit onderzoek niet bestudeerd. - De voorzitter:
- Komen ze ook in Nederland voor?
- De heer Van de Bunt:
- Ik zou het niet weten.
- De heer Rabbae:
- Dus het zijn reguliere bedrijven, die zich manifesteren door
middel van illegale activiteiten in de legale bedrijfstakken en
markten? Het moet kennelijk wel rendabel zijn, anders zou men dat
niet kunnen doen. Kunt u aangeven welke factoren of kenmerken van
de financieel-economische wereld er zijn, die juist deze
activiteiten aantrekkelijk maken voor deze bedrijven? - De heer Van de Bunt:
- Ja. Misschien is het goed om even mijn onderzoek te plaatsen.
Wij hebben het gisteren gehad over met name drugs en wapens, de
georganiseerde misdaad die een illegaal produkt verkoopt. Dat
noemen wij wel het illegaal opereren op een illegale markt. Waar
het mij om gaat, is de bedrijven die op zich zelf geen illegale
produkten verkopen, maar gebruik maken van legale branches, daarvan
profiteren, hun slag slaan en wettige bedrijven oplichten. En n van
de kenmerken – en dan kom ik op uw vraag naar die factoren – van
dat handelen is, dat men eigenlijk voortdurend de ander in de
handelsrelaties op het verkeerde been zet, de schijn wekt van
kredietwaardigheid, terwijl men eigenlijk geen kredieten heeft en
de ander dus laat leveren, terwijl men al bij voorbaat niet wil
betalen. Dat is een element dat voortdurend terugkomt. De schijn
wekken, de ander op het verkeerde been zetten. En waarom is dat zo
makkelijk? Want het is vaak vrij makkelijk. Dat is omdat je ziet
dat zelfs ook in het zakenleven heel veel interacties, heel veel
relaties tussen bedrijven, tussen mensen uit bedrijven drijven op
vertrouwen. Eigenlijk vertrouwen wij elkaar in het dagelijks leven
en het commercile leven heel vaak. Als ik hier zweer dat ik de
waarheid zal gaan spreken, neemt u aan dat ik dat doet, tenzij…
Zo is het zo, contracten, handtekeningen, afspraken… Men neemt
aan dat die borg staan voor eerlijkheid, dat men ook doet wat men
belooft. In de zaken die ik heb bekeken, zijn dat dan figuren die
misbruik maken van dat essentile element in het economische
verkeer, die eigenlijk het vertrouwen dat die mensen toch hebben
dat als je een handtekening zet, je ervoor staat, dat element,
misbruiken en exploiteren. - De heer Rabbae:
- En ook anno 1995 is dat vertrouwen kennelijk nog breed
aanwezig. - De heer Van de Bunt:
- O ja, zeker. En dat is maar goed ook.
- De heer Rabbae:
- Kunt u middels concrete voorbeelden aangeven langs welke vormen
dit misbruik van vertrouwen zich manifesteert in deze sector? - De heer Van de Bunt:
- Ik heb drie grote vormen, drie verschillende vormen van dat
misbruik van vertrouwen, van het wekken van de valse schijn,
bestudeerd. En betreft frauduleuze feiten. Ik heb in totaal
achttien grote fraudezaken bestudeerd, die neerkomen op het
misbruik maken van het vertrouwen, waardoor schade is ontstaan bij
anderen. Een tweede vorm van valse schijn wekken is het misbruik
maken van rechtspersonen. Dat is overigens ook vaak het
gereedschap, de schroevedraaier als het ware, van de fraudeur, de
rechtspersoon. Maar daar hebben wij ook over geschreven hoe het
komt dat vooral rechtspersonen zich zo goed lenen voor dat
misbruik. Een derde vorm geld. – en dan komen wij weer terug op
witwassen – het wekken van een valse schijn omtrent de herkomst van
het - De heer Rabbae:
- Dus drie elementen. Vindt u het goed dat wij deze drie met u
doorlopen, te beginnen met fraude? - De heer Van de Bunt:
- Ja.
- De heer Rabbae:
- Hebt u een definitie van fraude?
- De heer Van de Bunt:
- Ja. Je kunt zeggen: fraude is misbruik maken van vertrouwen.
Dat lijkt mij een heel belangrijk kenmerk. Dat kan zich in
verschillende vormen voordoen. Het kan plaatsvinden in een bepaalde
regeling, in BTW-fraudes of in belastingfraudes in het algemeen. Je
hebt ook fraude in het handelsverkeer. Dat noemen wij dan vaak
flessetrekkerij, dat je bestellingen doet, die je wel incasseert,
maar niet betaalt. Dat zijn allerlei vormen. - De heer Rabbae:
- In de wet kun je inderdaad de term “fraude” tegenkomen of is
het een eigen uitwerking? - De heer Van de Bunt:
- Het is geen wettelijke norm. De algemene noemer waaronder
fraude vaak wordt opgespoord en berecht, is “valsheid in
geschrifte”. - De heer Rabbae:
- Kunt u ons iets vertellen over de aandacht die de politie, de
opsporingsdiensten, heeft voor dit misbruik van vertrouwen, met
name de fraude? - De heer Van de Bunt:
- Ik vind dat je de afgelopen jaren een heel nadrukkelijke
verschuiving ziet plaatsvinden, dat de politie veel meer aandacht
krijgt voor de financieel-economische effecten van misdrijven. De
politie organiseert zich daar ook op. Wij hebben gisteren de heer
Wilzing horen praten over de CRI, die daar twee aparte afdelingen
voor heeft, namelijk Finpol en de forensische accountancy, die in
beeld brengen wat precies de omvang is van het misdaadgeld. Wij
hebben ook op het gebied van de wetgeving een aantal belangrijke
maatregelen gehad, zoals de wet MOT, melding ongebruikelijke
transacties, om de financile nasleep als het ware van misdrijven in
kaart te brengen. En natuurlijk ook de zogenaamde
Pluk-ze-wetgeving, de wetgeving die het onrechtmatig verkregen
voordeel probeert af te romen. Dus is er de laatste jaren heel veel
aandacht gekomen voor het financieel afromen van criminele winsten.
En dat is binnen de sector fraude ook een heel nadrukkelijke
verandering. Het spiegelbeeld is dat je ziet dat diensten die zich
tot dusverre helemaal niet met gewone misdrijven bezighielden,
bijvoorbeeld de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst, die zich
altijd alleen maar met belastingmisdrijven bezighield, nu erg veel
interesse hebben in de drugsmisdrijven. Er zijn een aantal heel
belangrijke drugsorganisaties door de FIOD opgespoord, niet om de
drugs te bestrijden, maar juist om die financile revenuen te kunnen
aanpakken. Want aan al die dingen zit natuurlijk ook een fiscale
kant. - De heer Rabbae:
- Nu is het bekend dat ook in Europees verband grote aandacht
wordt gegeven aan de zogenaamde Eurofraude. Merkt u iets van een
spanning tussen de aandacht van de desbetreffende lidstaten, te
beginnen met Nederland, voor het bestrijden van de inbreuk op de
eigen wetgeving, als het gaat om de fraude, en het eigenlijk
verwaarlozen van de bestrijding van de Eurofraude? - De heer Van de Bunt:
- Zover durf ik helemaal niet te gaan. Daartoe heeft mijn
onderzoek zich niet uitgestrekt. Daar durf ik niets over te
zeggen. - De heer Rabbae:
- Want u weet van een arrest van het Europese Hof, waaruit blijkt
dat de landen eraan gehouden zijn om de Europese fraude even fel te
bestrijden als de inbreuk op de eigen wetgeving? - De heer Van de Bunt:
- Ja. Ik heb alleen maar de aard en de verschijningsvormen van de
georganiseerde misdaad op dit terrein bekeken en niet de
aanpak. - De heer Rabbae:
- In het kader van de fraude kom je wel eens de termen tegen van
parasitaire fraude en symbiotische fraude. Dat komt eigenlijk ook
terug in uw eigen concept-studie. Kunt u dat uitleggen? - De heer Van de Bunt:
- Ja. Parasitaire fraudes zijn fraudes die een groot financieel
nadeel berokkenen. De winst voor de criminele organisatie is het
verlies, de schade voor het slachtoffer. Dat drukt het woord
“parasitair” uit. Je zuigt een bedrijf of je zuigt een bepaalde
bedrijfstak leeg en je gaat er met de winst vandoor. Het is dus ook
vaak een vluchtige fraudevorm, want als eenmaal de klap is
gevallen, maak je je snel uit de voeten. Bij symbiotische fraude –
en dat is eigenlijk wat gevaarlijker – zie je dat er een zekere
verwevenheid optreedt, dat bepaalde onderdelen van een branche
meeprofiteren van de fraude. Heel simpel, wanneer je een BTW-fraude
pleegt, kun je onder de prijs bepaalde produkten doorverkopen. En
bepaalde andere bedrijven, de wettige bedrijven, vinden dat
aantrekkelijk en kopen dat ook. Zij kunnen dus mede voordeel
behalen uit de gepleegde fraude. Dat is dus een fraude die zich wat
makkelijker innestelt en een wat duurzamer leven leidt dan de
fraude waar ik net op doelde. - De heer Rabbae:
- Waardoor als het ware een soort symbiose, een soort
vervlechting ontstaat… - De heer Van de Bunt:
- Ja.
- De heer Rabbae:
- …tussen het frauderende bedrijf en de rest van de markt. In
welke branches komt het voor? - De heer Van de Bunt:
- Het komt in principe in alle branches voor, de fraude.
- De heer Rabbae:
- De symbiotische fraude bedoel ik.
- De heer Van de Bunt:
- Ja, dat hangt ervan af over welke fraude wij spreken. Maar als
het gaat om de fraude waarbij je bijvoorbeeld met de BTW een trucje
pleegt, kun je zeggen dat in branches met een snelle omzet, met
hoge winstmarges – dan denk ik aan de zuivel, olie,
textielindustrie – je eerder kans op het optreden van dat soort
fraudes hebt dan in andere branches. Je ziet ook – ik heb dat ook
gezien met mijn fraudezaken – dat die vooral in die branches
voorkomen. - De heer Rabbae:
- En waarom meer in deze branches dan in andere branches?
- De heer Van de Bunt:
- Wat ik zeg. Wanneer je eenmaal een trucje hebt, wanneer je
eenmaal partijen goederen op een scherp concurrerende manier kunt
doorverkopen, is een branche waarin heel veel goederen omgaan of
waarin heel veel winstmarges te halen zijn, uiteraard
aantrekkelijker dan branches die niet aan die kenmerken
voldoen. - De heer Rabbae:
- Of zou dat ook komen door het feit dat in deze branches de
concurrentie waarschijnlijk niet goed gereguleerd is, dat de
toegang tot de markt eigenlijk niet onderworpen wordt aan een
strenge controle en dat juist die verhoudingen wat soepeler zijn,
wat flexibeler zijn dan op andere delen van de markt? - De heer Van de Bunt:
- Ja. Dat hangt er helemaal van af over welke fraude wij spreken.
Als wij over Europese Unie-fraude spreken, dan hangt dit ook weer
sterk af van de manier waarop die markt gereguleerd wordt. Als
bijvoorbeeld de heffingen op de import binnen de Europese Unie van
– ik noem maar iets – meel, melkpoeder of vlees heel hoog zijn, dan
loont het om juist in die sectoren de fraude te plegen, omdat je
dan een grotere prijswig slaat tussen de marktprijs en je
eigenlijke kostprijs. - De heer Rabbae:
- Ja. Wij hebben het tot nu toe gehad over normale bedrijven die
zich inlaten met fraude. Heeft u ook georganiseerde criminele
groepen geconstateerd die zich op dit terrein ook
manifesteren? - De heer Van de Bunt:
- Ja, zeker hoor. De zaken waar ik over spreek, die achttien die
ik heb verzameld en die naar mijn gevoel op basis van een aantal
checks die ik heb uitgevoerd, toch een redelijk goed beeld geven
van de fraudes die de afgelopen jaren in Nederland zijn opgespoord,
behoren allemaal tot die categorie van de georganiseerde
misdaad. - De heer Rabbae:
- Kunt u een beschrijving geven welke soort organisaties of welke
soort groepen, welke soort mensen op die terreinen actief
zijn? - De heer Van de Bunt:
- Ja hoor. Maar zou het niet goed zijn als ik eerst eens even zou
vertellen wat precies de inhoud, de schade, de omvang, de
verschijningsvormen… - De heer Rabbae:
- Daar kom ik zo dadelijk op terug.
- De heer Van de Bunt:
- Ja, wie zijn het? Het zijn – en dat is misschien ook wel goed
om te zeggen na gisteren, toen het aandeel van de allochtonen in de
drugscriminaliteit zo werd benadrukt – in mijn geval alleen maar
mannen van autochtone herkomst die fraudes plegen. De in totaal 78
hoofdverdachten bij die achttien zaken waren autochtoon, waren van
middelbare leeftijd, ongeveer een jaar of vijftig,
gemiddeld… - De voorzitter:
- Waar begint de middelbare leeftijd?
- De heer Van de Bunt:
- Ja, ik durf het nauwelijks te zeggen, zelfs niet tegen u. Laten
wij zeggen dat ze vijftig waren. - De voorzitter:
- Uitstekend.
- De heer Van de Bunt:
- En het zijn mensen die in heel veel gevallen ook een strafblad
hadden. Wij hebben de justitile antecedenten nagetrokken van alle
78. Daaruit kwam naar voren dat vier op de vijf al eerder met
justitie in aanraking waren gekomen en n op de drie meer dan vijf
keer. Bovendien, als u nog een cijfer wilt horen, hadden 22 van die
78, dus ongeveer een vierde, antecedenten, dus een strafrechtelijk
verleden, op het gebied van wapenbezit en geweld. Wat dat betreft
maakt dat ook al iets duidelijk van de aard van de fraudeurs, dat
zij erg in de richting komen van de georganiseerde misdaad en dat
dit voor een deel ook drijft op de toepassing, de dreiging met
geweld. Dat lees je ook af uit de geschiedenissen van de
hoofdverdachten. - De heer Rabbae:
- Ziet u ook raakvlakken met andere takken van de criminele
sport, om het zo maar te noemen, tussen deze groepen en
andere? - De heer Van de Bunt:
- Nee. Op zich zelf vonden wij het wel een belangrijke
constatering dat je niet ziet dat de fraudeurs van nu de
drugshandelaren van vijf jaar terug waren. Dus je ziet absoluut
geen verbindingen tussen de drugscriminaliteit, waar wij gisteren
heel veel over hebben gezegd, en de fraude die in de studie van mij
naar voren komt. Het zijn twee gescheiden circuits, om het maar
eens kort uit te drukken. - De heer Rabbae:
- En internationale verbanden in dit kader? Merkt u iets van
samenwerking op internationaal niveau? - De heer Van de Bunt:
- Ja, er zijn… Maar dat hangt ook af van de werkwijze, want
soms impliceert de fraude al dat je moet samenwerken met mensen uit
andere landen. Je ziet in veel internationale contacten, wat wij
wel noemen, met een modern bureaucratisch begrip, “het aansturen op
afstand”. In een aantal gevallen hebben wij gezien – dat schemerde
zo door in de processen-verbaal – dat er sprake was van aansturing
vanuit Hong Kong. Maar wat precies die aansturing daar op afstand
inhield en in hoeverre er echt sprake was van een regisserende rol
vanuit het buitenland is onduidelijk gebleven, omdat de dossiers
daarover veel te weinig informatie boden. - De heer Rabbae:
- Nu heeft gisteren uw collega Fijnaut gesteld dat n van de
componenten van de definitie van zware georganiseerde
criminaliteit, is het zich afschermen tegen de opsporingsdiensten,
de overheid. Merkt u dat ook hier, bij deze groepen? En zo ja, hoe
doen zij dat? - De heer Van de Bunt:
- Er is geen afscherming in die zin dat de groepen geweld
gebruiken tegen de overheid, fysieke dreiging. Er is wel degelijk
sprake van intern geweld en dat met er ook wel zijn omdat anders de
groep niet voldoet aan de definitie en zij dus ook niet door mij
zou worden bestudeerd. Die definitie houdt in dat in alle gevallen
sprake was van intimidatie en intern geweld en van heel weinig
geweld gericht op de externe omgeving. - De voorzitter:
- Wat u geweld noemt, kan dus ook intimidatie zijn. Het behoeft
zich niet direct in daden te uiten. - De heer Van de Bunt:
- Inderdaad, slechts in drie gevallen was er echt sprake van de
uitoefening van fysiek geweld ten opzichte van mensen die de
zwijgplicht wilden doorbreken. In de meeste gevallen ging het
slechts om intimidatie en dreiging met de uitoefening van
geweld. - De heer Rabbae:
- Proberen deze groepen zich ook af te schermen door het
corrumperen van overheidsdienaren? - De heer Van de Bunt:
- Dat hebben wij inderdaad in een aantal gevallen gezien.
- De heer Rabbae:
- Welke gevallen?
- De heer Van de Bunt:
- Er zijn twee typen gevallen. In drie gevallen werd informatie
verkregen van de politie omtrent de datum van aanhouding en aan de
hand van de vraag of er berhaupt tegen een groep onderzoek gaande
was. De tweede categorie gevallen betrof douaniers die een stempel
leverden om bepaalde grensoverschrijdende fraudes mogelijk te
maken. - De heer Rabbae:
- Wij hebben het over de aard, de omvang en de ernst van
criminaliteit. Als wij dit projecteren op deze groepen, rijst de
vraag of er iets te zeggen valt over de omvang van de vermogens die
door middel van deze activiteiten zijn verkregen. - De heer Van de Bunt:
- Laten wij eens beginnen met de schade die deze groepen
veroorzaken. Die schade viel niet in alle gevallen te becijferen.
Wanneer je marktontwrichtend werkt en op die manier schade
veroorzaakt aan bona fide bedrijven is dat moeilijk te becijferen.
In de gevallen waarin de schade wl te becijferen viel, een
twaalftal zaken, kwam de schade neer op 330 mln. - De heer Rabbae:
- Schade aan wie?
- De heer Van de Bunt:
- Dat hangt af van de fraude waarover wij spreken. Als wij het
hebben over BTW-fraude die erop neerkomt dat je de overheid laat
uitbetalen, dan betaalt de overheid ten onrechte. - De voorzitter:
- Dan betalen wij het allemaal, als het ware.
- De heer Van de Bunt:
- Dan betalen wij met z’n allen mee. Als wij het hebben over het
ontlopen van heffingen van de EU die bedoeld zijn om de markt te
reguleren, treedt er vooral schade op voor de concurrenten in een
bepaalde branche. - De heer Rabbae:
- Je kunt stellen dat de schade aan de ene kant overeenkomt met
de opbrengst aan de andere kant. - De heer Van de Bunt:
- Dat is vooral het geval bij de parasitaire vormen. In
dergelijke gevallen is de winst voor de criminele organisatie
automatisch het verlies van de slachtoffers. Echter, in de gevallen
waarin de criminele groep niet alleen schade veroorzaakt maar ook
anderen laat meeprofiteren van de gevolgen van de criminaliteit, is
het al veel moeilijker om op een eenduidige manier de schade in
beeld te brengen. - De heer Rabbae:
- Welke bestemmingen krijgen de op deze wijze verkregen
gelden? - De heer Van de Bunt:
- Eigenlijk is dat de belangrijkste vraag die na ons onderzoek
nog rest. - De heer Rabbae:
- Dat zegt natuurlijk lke wetenschapper die onderzoek heeft
verricht. - De heer Van de Bunt:
- Wij weten niet mr dan de politie weet. Wij baseren ons bij het
bestuderen van deze zaken op de politiedossiers en dus kunnen
alleen daaraan conclusies worden verbonden. Overigens hebben wij in
drie zaken wl gezien waar het geld zo ongeveer naar toe ging. Het
werd besteed in andere bedrijven. In de overige gevallen – afgezien
van het feit dat er sprake was van een luxueuze levensstijl of een
investering in een tweede huis – is er weinig bekend geraakt over
het besteden en het wegvloeien van deze middelen. - De heer Rabbae:
- Gelet op de beschrijvingen die u gaf van deze groepen mag
worden gesteld dat de bestemming van hun gelden waarschijnlijk in
de stoffelijke sfeer terechtkomen. Ik denk aan onroerend goed,
sieraden enz. - De heer Van de Bunt:
- Daar durf ik niet op te speculeren. Wij weten het niet.
- De heer Rabbae:
- U sprak zojuist over de BTW als schadepost. In uw
concept-rapport spreekt u ook over een BTW-carrousel. Ik weet dat
je van een carrousel duizelig kunt worden maar wellicht kunt u dit
toelichten. Graag kort en krachtig. - De heer Van de Bunt:
- Daar word k dan een beetje duizelig van… Het kost mij zoveel
moeite om de BTW-fraude mondeling uit te leggen – ik vreesde al dat
u over de BTW-carrousel zou beginnen – dat ik voor alle veiligheid
een flip-over heb meegenomen. Ik zal kort en krachtig uittekenen
wat precies een BTW-carrousel is. Vervolgens zal ik hetzelfde doen
ten aanzien van fraude door middel van het oprichten van een
nep-bank. (Zie noten 1 en 2) - De heer Rabbae:
- Deze complotten zijn waarschijnlijk niet mogelijk zonder
externe medewerking, in het geval van de BTW ergens in het
ambtelijk apparaat en in het laatste geval ergens binnen de
banken. - De heer Van de Bunt:
- Ja.
- De voorzitter:
- Deze gevallen hebben zich voorgedaan?
- De heer Van de Bunt:
- Ja.
- De voorzitter:
- Wat u beschrijft, heeft zich voorgedaan?
- De heer Van de Bunt:
- Ja, ja.
- De heer De Graaf:
- Met de daarbij behorende schade van 70 tot 80 mln., in de
concrete casus? - De heer Van de Bunt:
- Ja.
- De heer Koekkoek:
- Voor alle duidelijkheid; BTW-fraude is, neem ik aan, heel goed
mogelijk zonder dat er sprake is van een corrupte ambtenaar bij de
belastingdienst. - De heer Van de Bunt:
- O, zeker. Ja.
- De heer Rabbae:
- Bedankt voor dit college, mijnheer Van de Bunt. U heeft als
tweede element van het misbruik van vertrouwen het misbruik maken
of gebruik maken van rechtspersonen genoemd. Kunt u dat nader
uitleggen? - De heer Van de Bunt:
- Wat je heel vaak ziet, is dat rechtspersonen, Nederlandse
rechtspersonen, maar ook buitenlandse, worden gebruikt om een
scherm op te werpen tussen degene die het feitelijke profijt trekt
en feitelijk ook de touwtjes in handen heeft, en degene die wordt
gedupeerd. - De heer Rabbae:
- Hoe doet zich dat voor?
- De heer Van de Bunt:
- Heel simpel. Je doet op naam van de rechtspersoon zaken. De
directeur-eigenaar van de rechtspersoon is iemand bij wie weinig te
halen valt… - De heer Rabbae:
- Van een BV bijvoorbeeld, van een besloten vennootschap?
- De heer Van de Bunt:
- Ja. Wanneer de BV schulden maakt die niet worden betaald,
wanneer je je bijvoorbeeld schuldig maakt aan flessentrekkerij,
weet natuurlijk de curator of de fiscus of de politie je wel te
vinden, gaat naar de verantwoordelijke van de BV toe. En wij hebben
sinds een paar jaar een nieuwe wet gekregen, de Wet
bestuurdersaansprakelijkheid, die het mogelijk maakt om de eigenaar
persoonlijk aansprakelijk te stellen voor de schulden van de BV.
Maar wat zie je hier? Dat de man die formeel de eigenaar is, een
schertsfiguur is; een katvanger wordt het ook wel eens genoemd. Het
is iemand die zonder vermogen is en die men dan wel weet te vinden,
maar bij wie men heel weinig weet te halen. Het kenmerk van
misbruik van rechtspersonen is dat de misbruiker zich nog steeds
achter een woud van rechtspersonen en katvangers weet te
verschuilen. Je ziet ook dat in heel veel van de constructies bij
het plegen van dit soort fraudes, maar ook constructies die te
maken hebben met het witwassen van misdaadgeld, rechtspersonen een
heel belangrijke rol spelen. Want buitenlandse rechtspersonen, om
maar even dat punt af te maken, zijn helemaal ideaal. Je kunt
zonder veel eisen een bepaald soort rechtspersonen in het
buitenland, in Panama of Delaware in Amerika, oprichten. De
gegevens worden helemaal niet geverifieerd. Je hoeft dus helemaal
geen moeilijke toeren uit te halen om zo’n BV op te richten. In
Nederland hebben wij dan wel een aantal eisen die aan de BV worden
gesteld bij oprichting, maar dat kun je allemaal omzeilen. Je kunt
dus heel makkelijk via buitenlandse rechtspersonen de dingen
volvoeren die je ook met Nederlandse rechtspersonen… - De heer Rabbae:
- Kunt u in dat verband iets vertellen over de handel in lege
BV’s? Dat hoor je eigenlijk zo vaak in de media. - De heer Van de Bunt:
- Ja.
- De heer Rabbae:
- Wat betekent dat?
- De heer Van de Bunt:
- Op zich zelf is daar niets op tegen, die handel in lege BV’s.
Het kent ook heel normale economische toepassingen. En dat geldt
eigenlijk voor al die dingen, dat er een heel normale, economische,
legale kant aan zit. In de achttien zaken ben ik ook inderdaad zo’n
man tegen gekomen, een grote onroerend-goedhandelaar die als het
ware de BV’s op de plank had liggen, die dan door criminele
organisaties werden gekocht en voor bepaalde doeleinden werden
misbruikt. Dus je hebt dat wel. Op zich zelf is er dus niets mis
met de handel in lege BV’s. Alleen heb je een bepaald type
handelaren dat een bepaalde klantenkring heeft en veel meer in de
criminele hoek opereert. - De heer De Graaf:
- Ik neem aan dat het hier gaat om dezelfde soort daders als
waarover wij het eerder hadden bij andere vormen van fraude. - De heer Van de Bunt:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- Die middelbare heren van autochtone herkomst?
- De heer Van de Bunt:
- Ja, ook middelbare heren.
- De heer De Graaf:
- Op mij, als volstrekte leek, maakt het de indruk dat je
daarvoor behoorlijke kennis van de financile wereld en van de
rechtspersonenwereld moet hebben en dus ook een behoorlijk
opleidingsniveau. Is het ook zo dat u dat zichtbaar terug kunt
vinden? - De heer Van de Bunt:
- Nee. Ik wil overigens helemaal niet de ingewikkeldheid van de
constructie bagatelliseren, maar ik denk dat het volvoeren van dit
soort activiteiten veel meer vraagt van je persoonlijkheid. En de
fraudeurs die wij via de dossiers hebben leren kennen, waren vaak
charismatische mensen met een, zoals dat heet, snelle babbel. Het
waren mensen die ook de wind eronder konden houden in de eigen
gelederen. Dat was veel meer het profiel van de fraudeur dan dat je
zou kunnen zeggen dat zij worden gekenmerkt door een hogere
beroepsopleiding met speciale kennis van financieel-economische
zaken. Wanneer je eenmaal in een bepaalde branche zit en bepaalde
trucjes hebt leren kennen, is het best wel mogelijk om dat te doen,
zeker als je die andere eisen hebt, als je die
persoonlijkheidskenmerken hebt die ik zojuist schetste. Maar ik
denk dat wij over fraude niet altijd al te ingewikkeld moeten doen.
Vandaar ook dat ik die voorbeelden toonde. Vaak wordt daar wat
omheen gekeken, als zou het heel ingewikkeld zijn en nauwelijks te
begrijpen. Als je het eenmaal hebt gezien, is het volgens mij best
wel te begrijpen en makkelijk. Je ziet ook – dan heb ik een
voorbeeld van het ontduiken van heffingen binnen de Europese Unie –
dat een aantal “criminelen” het trucje leerden kennen en het ook
aan elkaar doorgaven. De groep was ook allerminst homogeen, omdat
men zag hoe makkelijk het was. Dus ieder ging zo zijns weegs. Het
was een soort van fragmentatiebom, die criminele organisatie. - De heer De Graaf:
- Maar toch, ik zou niet weten hoe ik een nepbank zou moeten
opzetten. Ik neem aan dat je daar toch enige kennis voor in huis
moet hebben, terwijl ik me kan voorstellen dat een schip huren om
hasj binnen te smokkelen net iets simpeler ligt. Of niet? - De heer Van de Bunt:
- Die nepbank, waar wij net over spraken, bestaat dus ook
helemaal niet. Je hoeft daar dus niets voor te doen. Je hoeft
alleen maar bankcheques uit te schrijven op naam van bank X uit
IJsland, om het zo maar eens te zeggen. Waar het op aan komt – en
dan kom ik weer terug op dat charisma – is dat je de ander moet
doen geloven, via allerlei subtiele benvloedingsmiddelen, dat het
echte cheques zijn. Want het is eigenlijk, eerlijk gezegd, een
beetje bizar. Binnen het bankwezen heb je heel grote catalogussen,
waarin precies staat wat de banken in de wereld zijn. Deze bank
stond niet in de catalogus. Het is dus toch wel even zaak dat je
door middel van benvloedingsmogelijkheden toch probeert te bereiken
dat die bank denkt dat het ontbreken van de IJslandse bank wel een
fout in de catalogus zal zijn. - De voorzitter:
- U sprak er daarnet over dat fraude met EU-heffingen eigenlijk
heel makkelijk is. Hoe gaat dat dan? - De heer Van de Bunt:
- Ja, heel makkelijk. Ik wil niet iedereen uitnodigen om het ook
te doen. Dat zou misschien een raar effect zijn van mijn woorden.
Bij EU-heffingen is het zo dat aan de buitengrens van de Europese
Unie… Bijvoorbeeld als je meel uit – ik noem maar iets – Polen
importeert en je zou op het gebied van meel een heffing moeten
betalen als je vanuit het buitenland importeert, dan is het
mogelijk, ook weer ter wille van de snelle voortgang van de
economie en ook weer gebaseerd op vertrouwen, om aan de buitengrens
te zeggen: “Die heffing betaal ik niet bij u aan de buitengrens,
die betaal ik wel over een week, als ik in het land van bestemming
ben gekomen, in Rotterdam of in Amsterdam. Daar, bij het
douanekantoor, draag ik af wat ik nu eigenlijk bij u zou moeten
afdragen.” Dat is een heel regulier, heel gewoon gebruik in de
handelswereld, dat je belooft – je moet daarvoor ook weer
handtekeningen zetten en formulieren invullen – dat bedrag te
zullen aanzuiveren. Wat dan gebeurt, is dat die aanzuivering niet
plaatsvindt. Daar komt de fiscus of de douane natuurlijk achter.
Maar dat is ook weer typisch zo’n parasitaire, wat springerige vorm
van fraude. Op het moment dat de controle plaatsvindt, is men
gewoon weg. Als de fiscus na acht weken erachter komt dat het
bedrag nog niet betaald is, wat daar geboekt stond bij die
buitengrens, dan komt men wel op het spoor, maar dan is de vogel
gevlogen. In zoverre is het simpel. Verder komt er natuurlijk weer
heel veel organisatietalent aan te pas om inderdaad – want hier
gaat het echt om produkten – om die produkten uit het buitenland in
Nederland te krijgen. Bovendien moet je dan ook nog zien te zorgen
dat je die produkten die dus eigenlijk zonder heffing, dus goedkoop
op de Nederlandse markt komen, afzet. Je moet dus ook je reguliere
contacten hebben met wettige ondernemingen en je moet je legaal
doen voorkomen. En dat is natuurlijk een hele kunst. - De heer Rabbae:
- Nu is het zo dat het misbruik maken van rechtspersonen, met
name de BV’s, een bekend probleem is, al jaren. Ik heb begrepen dat
de overheid inmiddels ook een aantal maatregelen heeft getroffen.
Wij weten dat de statuten van zo’n BV de notaris moeten passeren.
Er moet een verklaring van goed gedrag van de kant van justitie
komen. De ECD, de Economische Controledienst, heeft ook een eigen
afdeling die belast is met deze sector. Zijn deze maatregelen
afdoende om dit misbruik tegen te gaan? Wat constateert u hiervan
in de praktijk? - De heer Van de Bunt:
- Op basis van de gevallen die ik heb bestudeerd – en daar wil ik
mijn uitspraken nu op baseren – zie je dat kennelijk die
maatregelen niet voldoende zijn geweest. - De heer Rabbae:
- Kunt u iets zeggen over de omvang waarin deze handel, dit
misbruik zich voltrekt? - De heer Van de Bunt:
- Dat is heel moeilijk. Wij hebben op het WODC een paar maanden
terug nog een poging ondernomen om de omvang van de belastingfraude
en de fraude op het gebied van de sociale zekerheid in kaart te
brengen, door allerlei bronnen te raadplegen. De conclusie van het
onderzoek was dat het onderzoek eigenlijk niet is gelukt. Je kunt
die omvang met de beschikbare bronnen niet verantwoord in kaart
brengen. En aanwijzing overigens, als u vraagt wat nu die omvang
van die fraude is, levert de FIOD. Die heeft in 1993 ongeveer 900
zaken op het gebied van belastingfraude aangepakt en daar ongeveer
950 mln. aan ontdoken belasting opgevist. Dat laat dus iets zien
van de omvang van de problematiek. Als wij het hebben over
bijvoorbeeld zwart geld en u zou daarvan vragen wat de omvang ervan
is… Dat kwam overigens vanochtend nog aan de orde, die 2000
meldingen, die overigens bij de Finpol als verdachte transacties te
boek staan. Die 2000 meldingen waar wij vanochtend over spraken,
waren goed voor 3 mld. Dat zijn wel wat cijfers, maar dat laat zien
dat de omvang van fraude, de omvang van het witwassen van
misdaadgeld waarschijnlijk heel groot is. - De heer Rabbae:
- Wij komen thans op het punt van het witwassen, als derde
element van het misbruik van vertrouwen in het
financieel-economische verkeer. Is het witwassen naar uw kennis en
inzicht op zich zelf strafbaar? - De heer Van de Bunt:
- Nee. Ja en nee, moet ik zeggen. Het is niet strafbaar. Er is
geen specifieke strafbepaling, zoals overigens wel in andere
landen, die zegt dat witwassen strafbaar is. Die is er niet. Er
zijn wel een aantal bepalingen die het mogelijk maken om witwassen
aan te pakken. Bijvoorbeeld heling. De helingsbepaling is een paar
jaar geleden gewijzigd. Vroeger sprak men over het hebben van
voorwerpen. Nu zijn het goederen, als het gaat om heling. Goederen
zijn ook geld. Het is dus nu strafbaar als je als derde profijt
trekt via het witwassen van misdrijven die door anderen zijn
gepleegd. Dat houdt overigens wel in – want een dief kan geen heler
van zichzelf zijn – dat een organisatie die de eigen opbrengsten
witwast, wat dat betreft straffeloos is, althans niet onder de
helingsbepaling valt. Daarbij zijn zij uiteraard nog niet buiten de
gevarenzone, voor hen dan gevarenzone. Via de Algemene wet
rijksbelastingen, ik meen artikel 68 van de AWR, kun je zeggen dat
zij de inkomsten die zij hebben uit misdaad, niet opgeven aan de
belastingdienst. En dat is een strafbaar feit. In het volvoeren van
de activiteiten om misdaadgelden wit te wassen, vindt zoveel
valsheid in geschrifte plaats dat de officier van justitie meestal
voldoende aanknopingspunten heeft om het witwassen aan te
pakken. - De heer Rabbae:
- Is het witwassen een ernstig probleem of is het een symptoom
van de georganiseerde criminaliteit? Is het een probleem op zich of
is het een afgeleide van? - De heer Van de Bunt:
- Tot voor kort werden het misdaadgeld en het witwassen gezien
als een staartje van het eigenlijke probleem. In de visie van velen
ging het primair om de drugsfeiten en niet zozeer om de
drugsgelden. Ik denk dat nu bij steeds meer mensen het besef
doordringt dat niet de drugs voor de samenleving het grootste
probleem zijn, ook al vormen zij natuurlijk wel een belangrijk
volksgezondheidsprobleem, maar dat vooral de illegale opbrengst een
wezenlijk probleem is. Ik zou dit dan ook zeker niet willen zien
als een afgeleide, een symptoom van het eigenlijke probleem.
Gisteren werd hier al gezegd dat wij eigenlijk niet weten hoe groot
dat zwarte gat is. Als wij niet weten hoeveel misdaadgeld er in de
samenleving in omloop is, kunnen wij ook niet gerust achterover
leunen en zeggen: het valt wel mee met de georganiseerde misdaad.
Het is een belangrijk probleem dat veel aandacht vergt. - De heer Rabbae:
- In uw concept-rapport onderscheidt u een aantal fasen in het
proces van het witwassen. Kunt u die verduidelijken? - De heer Van de Bunt:
- Er zijn methoden, die je in de dossiers en in de gesprekken met
politie en fiscus tegenkomt, die niets met witwassen te maken
hebben maar wl bijzonder effectief werken bij het wegsluizen van
misdaadgeld. Al eerder gaf ik aan dat het lang niet altijd nodig is
om misdaadgeld wit te wassen. Als er elders geen controle is op de
herkomst van geld, behoeft men niet wit te wassen. - De voorzitter:
- Met andere woorden: exporteren naar Turkije of Marokko is geen
witwassen meer. - De heer Van de Bunt:
- Neen. Dat gebeurt fysiek, met koffers, met geld letterlijk op
de rug van mensen, maar ook met gewone overboekingen via banken.
Een bijzonderheid is dat je bij het wegsluizen naar Marokko en
Turkije de rol hebt van de zogenaamde REP-offices, die een soort
dependances zijn van buitenlandse banken. Ze zijn in de afgelopen
jaren vaak misbruikt voor het overboeken, via verzamelrekeningen
van die REP-offices bij gewone Nederlandse banken, van geld van
Nederland naar Turkije en Marokko. - De voorzitter:
- Dat gebeurt via de verzamelrekening zodat niet terug te vinden
is om wiens geld het gaat. Ik dacht dat die praktijk nu was
beindigd. - De heer Van de Bunt:
- Er is nu een scherper toezicht van DNB. In de kranten is wel
gesteld dat er sprake zou zijn van een nieuwe maatregel die een en
ander niet meer mogelijk zou maken maar daar is geen sprake van.
Wat ze deden mocht al niet en wat DNB nu doet, is scherper op dat
gedrag toezien. Daardoor mag je hopen dat die REP-offices wat
minder worden gebruikt voor het wegsluizen van dit geld. - De heer Rabbae:
- Kwam datgene wat zij deden neer op het brengen van crimineel
geld onder anonieme of collectieve rekeningen? - De heer Van de Bunt:
- Op de rekening van het kantoortje zelf, zodat niet meer te
traceren viel van wie dat geld afkomstig was. De miljoenen gingen
dan in n keer over, via een gewone reguliere Nederlandse bank naar
een buitenlandse bank. - De heer Rabbae:
- Dat mag nu niet meer van DNB.
- De heer Van de Bunt:
- Neen, nu moeten mensen op eigen naam overboeken.
- De heer Rabbae:
- Heeft de MOT-wetgeving enig effect gehad in Nederland zodat je
op grond daarvan kunt zeggen dat het criminele geld naar het
buitenland gaat, met name naar Belgi? - De heer Van de Bunt:
- U moet Belgi niet onderschatten. Ook daar heeft men zijn
MOT-regels. De ervaringen die hiermee zijn opgedaan, zijn nog niet
ruim. De wet is immers pas per 1 januari van het vorige jaar
ingevoerd. Het is moeilijk om nu al over verplaatsingseffecten te
spreken. Het vorige jaar kwamen er van de banken 23.000 meldingen
van ongebruikelijke transacties binnen. De wet werkt dus wel. Een
van de zaken waarop ik tijdens het onderzoek ben gestuit, is het
verschijnsel van het ondergronds bankieren. Als reactie op de
stringentere controle op het Nederlandse bancaire stelsel, vindt er
een soort vlucht in de ondergrondse economie plaats. Er zijn mensen
die als informeel bankier gaan functioneren en die ervoor zorgen
dat het geld op de gewenste plaats terechtkomt. Dit fenomeen heeft
men ook in Amerika gezien als reactie op de stringentere controle
in het financieel-economische stelsel. In een dergelijke situatie
heb je heleml geen grip meer op de gang van zaken. Als dat gebeurt,
wordt de overheid tandeloos. - De heer Rabbae:
- Gisteren heeft uw collega Fijnaut gesteld dat de autochtone
criminele groepen waarschijnlijk voornamelijk in Nederland
investeren. Zou je kunnen zeggen dat, als gevolg van de
verscherping van de wetgeving in Nederland, het criminele geld van
autochtone groepen toch naar het buitenland gaat,
noodgedwongen? - De heer Van de Bunt:
- Dat durf ik niet te zeggen omdat er nog andere manieren zijn om
te ontkomen aan de controle in Nederland en tch in Nederland te
investeren. Het is een wat ingewikkeld verhaal, maar je hebt
tegenwoordig ook het misbruik van het economische eigendom. Je hebt
het juridische en het economische eigendom. Als voorbeeld noem ik
ouders die het huis op naam van hun kind laten zetten. Ze blijven
zelf de economische eigenaar maar in formele zin is het kind de
eigenaar. Zo zijn er nog meer heel gewone toepassingsmogelijkheden
van deze scheiding. Welnu, tegenwoordig zie je dat criminele
groepen deze toepassingsmogelijkheden hebben ontdekt. Je kunt het
onroerend goed als juridisch eigendom zetten op naam van een
strofiguur of een legaal ogende onroerend-goedexploitant. Dat kan
als een mooie faade werken. Feitelijk bezit jij zelf de panden. Dit
is een mooie manier om je misdaadgeld te investeren. De algemene
conclusie is dat naarmate de controle stringenter wordt, het voor
criminele organisaties minder aantrekkelijk wordt om hun naam te
zien in bijvoorbeeld het hypotheekregister of het kadaster. Het
wordt dan aantrekkelijker om het onroerend goed op naam van anderen
te hebben en zelf feitelijk, via het economisch eigendom, het
eigendom te hebben. - De heer Rouvoet:
- U zei eerder dat er een aantal landen is waar witwassen als
zodanig wl afzonderlijk strafbaar is gesteld. Kunt u ons een
indicatie geven? Is Nederland een uitzondering? Lopen wij op dit
punt achter? Heeft u aanwijzingen dat het ontbreken van een formele
strafbaarstelling van witwassen in Nederland voor criminele groepen
een aantrekkelijke factor is, zodat zij hier hun activiteiten
ontplooien? - De heer Van de Bunt:
- Over de internationale situatie kan ik niets zeggen. Ik heb
geen overzicht van wat hierover in alle wetboeken van strafrecht
over de hele wereld is gesteld. Ook uw andere vragen kan ik niet
beantwoorden. Het lijkt mij verstandig om wat dit betreft niet te
gissen. - De voorzitter:
- Kunnen wij dit onderwerp afsluiten met de conclusie dat hoe
meer controle er komt, hoe minder zichtbaar de zwaar criminele
wereld wordt? - De heer Van de Bunt:
- Ja. Dat lijkt mij een belangrijke conclusie want vaak wordt er
in termen gedacht van confrontatie, criminele groeperingen die zich
gaan innestelen en de rechtsstaat gaan gebruiken voor hun
doeleinden. Wat je hier ziet, is eigenlijk precies de omgekeerde
trend, in de vorm van toenemende verwijdering. De organisaties
schuwen de confrontatie en gaan bijvoorbeeld via het ondergronds
bankieren en via het economisch eigendom op een heel eigen manier
het vermogensbezit en het financile verkeer regelen. Ik denk dat
dit even bedreigend voor de rechtsstaat is omdat dit letterlijk een
ondermijning inhoudt. Hierdoor ontstaat een eigen parallel
circuit. - De voorzitter:
- Kunt u aangeven wat in uw ogen van de totale
fraudecriminaliteit die wij in Nederland aantreffen, het onderdeel
is van de georganiseerde misdaad die daarvan zijn hoofdberoep maakt
en die intimidatie niet schuwt? Is dat bij benadering te
zeggen? - De heer Van de Bunt:
- Neen, daar durf ik niets over te zeggen. Ik durf alleen te
zeggen dat “mijn” zaken in totaal 330 mln. aan schade hebben
opgeleverd. Dat was overigens een voorzichtige berekening; het
waren achttien zaken. Wat nadere gegevens omtrent de omvang van de
fraude in Nederland betreft, heb ik al gezegd dat WODC een poging
heeft gedaan maar niet is geslaagd. Die gegevens hebben wij niet en
dus kan deze vraag niet exact worden beantwoord. - De voorzitter:
- Wellicht kunnen wij twee andere conclusies trekken. Er schijnt
weinig verband te bestaan tussen de gevallen die u heeft onderzocht
en het drugsgeld waarover wij gisteren spraken. - De heer Van de Bunt:
- Dat klopt.
- De voorzitter:
- Waar wij gisteren minder spraken over innesteling in de
economie in de zin van investeringen in Nederland zelf, kan dat
hier natuurlijk veel mr aan de hand zijn. - De heer Van de Bunt:
- Ja.
- De voorzitter:
- Dat zijn de conclusies die wij kunnen trekken. Het lijkt mij
goed om vervolgens over te gaan naar een ander onderwerp, het
onderzoek dat u verricht naar de specifieke beroepsgroepen van
advocaten, notarissen, belastingadviseurs en accountants. U spreekt
in het kader van dit onderzoek over “verwijtbare betrokkenheid”.
Wat houdt dit begrip in? - De heer Van de Bunt:
- Misschien is het goed, eerst uit te leggen wat niet-verwijtbare
betrokkenheid is. Eigenlijk is elke notaris betrokken bij
georganiseerde misdaad. Beter gezegd: hij is altijd betrokken bij
een rechtspersoon die… - De voorzitter:
- Ik kan dit, met het oog op de notarissen, bijna niet laten
passeren. Dit mag geen misverstand wekken: “Elke notaris is
betrokken bij georganiseerde misdaad.”. Dat staat dan morgen in de
krant: “Professor Van de Bunt: Elke notaris… Zo is het toch
niet? - De heer Van de Bunt:
- Neen. Juist daarom probeer ik uit te leggen hoe belangrijk het
is om onderscheid te maken tussen betrokkenheid en verwijtbare
betrokkenheid. Betrokken ben je als juridische dienstverlener
altijd, maar als je niet weet dat je wordt misbruikt, bijvoorbeeld
bij de oprichting van rechtspersonen, valt het je niet euvel te
duiden en kan er niet over verwijtbare betrokkenheid worden
gesproken. Er is sprake van verwijtbare betrokkenheid wanneer je
willens en wetens – het is de strafrechtelijke variant – meewerkt
aan de volvoering van misdadige activiteiten. Als je als notaris
weet dat de BV die bij jou wordt opgericht, zal worden gebruikt
voor criminele doeleinden en daarvoor ook wordt opgericht, ben je
in mijn definitie verwijtbaar betrokken. Zo’n geval ben ik
tegengekomen: een notaris die wist wat hij deed. Er is nog een
tweede variant van verwijtbare betrokkenheid. Wat mij betreft
blijft dit niet beperkt tot strafrechtelijke betrokkenheid. Er is
ook een andere, wat moeilijker af te palen zone waarin je vrije
beroepsbeoefenaars kunt verwijten dat ze nalatig of onzorgvuldig
zijn geweest. Waar ze het vermoeden hadden meten hebben dat er iets
niet klopte, hebben ze toch hun diensten verleend. Ze hebben niet
doorgevraagd en ze hebben niet geweigerd om hun diensten te
verlenen. Het in strijd handelen met het zorgvuldigheidsbegrip is
een element van mijn definitie. Als voorbeeld noem ik een advocaat
die wordt gevraagd om een bepaalde procedure te voeren met
betrekking tot een bepaalde som geld. Hij kan weten dat er met dat
geld iets loos is maar laat na om te verifiren of wat zijn clint
hem zegt wel klopt. Die advocaat is volgens mijn definitie
verwijtbaar betrokken bij die handeling. - De voorzitter:
- Zolang het geen geld is waarmee de clint de rekening van de
advocaat betaalt… - De heer Van de Bunt:
- Dat is een heel nder probleem.
- De heer Rabbae:
- Waarom zijn deze vrije beroepen aantrekkelijk voor de
criminaliteit? - De heer Van de Bunt:
- De twee belangrijkste groepen, de notarissen en de advocaten,
vervullen een belangrijke faciliterende functie. Ze
vergemakkelijken het plegen van misdrijven omdat ze de
deskundigheid hebben, de expertise, die nodig is om er bijvoorbeeld
achter te komen hoe geld het beste kan worden weggesluisd. Maar er
is nog wat anders. Belangrijk is ook dat de vrije beroepsbeoefenaar
een verschoningsrecht heeft en een geheimhoudingsplicht heeft. Al
wat er gebeurt in de relatie met zijn clint is beschermd. En al wat
er ook gegeven wordt in die relatie, wat er wordt overgedragen, is
beschermd. Het notariskantoor is dus een mooie vluchtheuvel voor
criminele organisaties. Het is eigenlijk, zou je kunnen zeggen, in
sommige gevallen, de perfecte dekmantel voor bepaalde criminele
activiteiten. Daar speelt ook nog een rol bij dat de advocaat en de
notaris, als je die in de arm neemt en als hij voor jou dingen
doet, een aureool heeft – met name de notaris heeft dat nog steeds
– van onkreukbaarheid, van eerlijkheid. Als het nu weer gaat om dat
misbruik van vertrouwen, is een notaris toch een heel mooi
uithangbord, een mooie partner om vertrouwen te wekken in de
constructies die je wilt voltooien. Ook die rol spelen ze dus. - De heer Rabbae:
- Is naar uw inzicht dat verschoningsrecht absoluut van karakter
of kan het op een gegeven moment ook opgeheven worden? - De heer Van de Bunt:
- Juridisch gezien – en zo gebeurt het ook feitelijk – is het
verschoningsrecht niet absoluut. Wanneer een notaris, als dat
aangetoond kan worden, niet meer in zijn hoedanigheid van notaris
heeft gehandeld, wanneer aantoonbaar is dat hij zelf ook criminele
handelingen heeft verricht, kan hij ook geen aanspraak maken op het
verschoningsrecht. Maar kom daar eerst maar eens achter. Wanneer
een notaris een beroep doet op zijn verschoningsrecht, moet een
rechter, die daar wel doorheen wil breken, wel van hele goede huize
komen. Hij moet dan heel veel aanwijzingen hebben dat er met die
notaris iets loos is. Maar het gebeurt. Er zijn huiszoekingen op
notariskantoren en advocatenkantoren. Op zich zelf is het dus niet
absoluut, maar het is wel een heel belangrijk scherm. Het is wel
een belangrijke bescherming. - De heer Rabbae:
- Nu hebben zowel de advocaten als de notarissen een eigen
tuchtrechtspraak, een eigen corrigerend rechtssysteem om juist het
ambt te behouden, als het gaat om de eer en het respect. Ik neem
aan dat juist dit rechtssysteem ook aandacht schenkt aan de
verwijtbare betrokkenheid, zoals u zegt, van advocaten en
notarissen bij criminele organisaties. - De heer Van de Bunt:
- Ja. Binnen het tuchtrecht zou je… Ik heb net gezegd dat je de
niet-strafrechtelijke variant van de verwijtbare betrokkenheid dus
ook niet via het strafrecht kunt aanpakken. Maar daar zou een
gelegenheid liggen, een mogelijkheid liggen voor het tuchtrecht om
op te treden. - De heer Vos:
- Verwacht u daar veel van? Het zit toch in een n-twee-relatie.
Het gaat dan eigenlijk tussen de clint en de advocaat en/of de
accountant. En die hebben beiden geen belang om de tuchtrechter in
te schakelen. - De heer Van de Bunt:
- Ja, dan komen wij op n van de onderzoeksgegevens. Maar dan past
eigenlijk een heel verhaal van hoe ik dat onderzoek heb aangepakt.
Hoe heb ik nu kunnen zien in hoeverre er sprake was van verwijtbare
betrokkenheid in zo’n vertrouwensrelatie? Hoe heb ik dat etiket
erop kunnen plakken? Misschien is het goed als ik iets zeg over
mijn aanpak. Vervolgens kan ik ook iets vertellen over de
mogelijkheden van het tuchtrecht om dit te redresseren, om daarop
te reageren. Het komt er eigenlijk heel simpel op neer dat ik een
aantal bronnen heb aangeboord. De Finpol is al genoemd. Dat is dat
formuliertje van mijnheer Wilzing. De Finpol is de financile
politie, die achter het meldpunt ongebruikelijke transacties zit en
ook de gevallen registreert waarin notarissen en advocaten op een
verdachte manier betrokken zijn bij financile transacties. Ik heb
in die bron gevist. Ik heb ook in de lokale studies die wij hebben
verricht in Amsterdam, Arnhem, Enschede en Nijmegen zoveel mogelijk
zaken proberen te vinden. Ook in die achttien fraudezaken van mij
heb ik bekeken in hoeverre er sprake is van verwijtbare
betrokkenheid. Zo is er nog een andere bron geweest die ik heb
gebruikt. Dat is de landelijke CID. Dat is weer een aparte bak
waarin meldingen vanuit de regionale criminele
inlichtingendiensten, die belangrijk worden geacht, worden
verzameld. Al die bronnen te zamen leverde wat de advocaten betreft
een aantal van 25 gevallen van verwijtbare betrokkenheid op. De
notarissen ongeveer 12. Ik zeg ongeveer, in beide gevallen, omdat
de telling tot dusverre een tussenbalans is. Ik wil nog wat verder
gaan in het zoeken van zaken, nog andere bronnen aanboren. - De voorzitter:
- Waar wij gemerkt hebben, gisteren met de heer Wilzing, dat wij
precies moeten weten waar wij het over hebben, toen wij het hadden
over zijn lijst van advocaten en notarissen, concludeer ik op dit
moment dat u uit deze verschillende gegevens een mogelijke
betrokkenheid, die in uw definitie verwijtbaar zou zijn, van deze
personen heeft gevonden en dat wij het definitieve resultaat nog
moeten zien in uw eindrapportage, om het even precies te
zeggen. - De heer Van de Bunt:
- Zo bescheiden zou ik nu ook weer niet willen zijn. Ik heb niet
zo maar alle gevallen die in het Finpol-bestand zaten overgenomen.
Integendeel. Ik heb van de achttien notarissen die daarin
voorkwamen, slechts vijf gebruikt. Ik heb mij dus wel beperkt tot
de harde gevallen. De bronnen die ik tot dusverre heb gebruikt, heb
ik goed bekeken. Over die zaken dus geen misverstand meer. Het
enige is – en daarom spreken wij ook van een ondergrens – dat het
er in de definitieve versie wat meer kunnen worden, omdat ik nog
wat andere bronnen wil gaan aanboren. Ik weet niet of u voorbeelden
wilt horen, als u daarover twijfelt, wat het voor gevallen
zijn. - De voorzitter:
- Nee. Ik twijfel niet, maar het zou goed zijn als u zegt wat de
aard is van die verwijtbare betrokkenheid, wat u bent tegengekomen,
ook afgezet tegen het onderzoek dat u heeft gedaan binnen de Orde
van Advocaten en de Broederschap van Notarissen. - De heer Van de Bunt:
- Wat ik ook heb gedaan – en dat is een antwoord op de vraag van
mijnheer Vos – is dat ik ook de tuchtrechtspraak van de afgelopen
vier jaar heb bekeken. Dat wil zeggen: alle zaken die in hoger
beroep hebben gespeeld, zowel bij de advocaten als bij de
notarissen, heb ik allemaal doorgenomen, om te kijken of ik de
voorvallen die ik uit die andere bron vond, ook daar aantrof en of
ik misschien mogelijkerwijs nog meer voorbeelden zou vinden. Een
belangrijke constatering is dat ik de voorvallen die ik aantrof in
die andere bronnen, niet of nauwelijks tegenkwam in de twee
tuchtrechtspraakbronnen. Dat betekent – ik moet daar wel wat
voorbehoud bij maken, want ik heb dus alleen maar de
hoger-beroepszaken bekeken – dat kennelijk het tuchtrecht niet alle
gevallen bestrijkt, niet alle gevallen berecht, om het zo maar eens
te zeggen, die ik in andere bronnen heb gevonden en bestempeld als
verwijtbare betrokkenheid. Heel anders geformuleerd, je zou je de
vraag kunnen stellen of het tuchtrecht wel adequaat is – want het
gaat toch om de ergere, grotere gevallen van misstappen van
advocaten en notarissen – om die aan te pakken. Ik heb daar ook wel
verklaringen voor. Want hoe wordt het tuchtrecht geactiveerd?
Meestal door een klager, een clint of een collega-advocaat, die
vindt dat een advocaat onbehoorlijk heeft gehandeld. In de gevallen
van verwijtbare betrokkenheid waar wij over spreken, is er geen
klager en is er niet iemand die daar weet van heeft. Wat dat
betreft wordt het tuchtrecht op een te beperkte manier gevoed, zou
je bijna kunnen zeggen. - De heer De Graaf:
- Zou je kunnen zeggen dat het tuchtrecht vooral over de bonafide
advocaten en notarissen is? - De heer Van de Bunt:
- In de gevallen die ik heb gezien, was het soms inderdaad
beslissen op de vierkante centimeter. Dat ging over declaraties en
over dingen die, in het licht althans van de problemen die ik zag,
van minder belang leken. - De heer Koekkoek:
- De gevallen van verwijtbare betrokkenheid. Gaat het daarbij om
vermoedelijk strafbare feiten? - De heer Van de Bunt:
- Ja, misschien wel, misschien niet. Kijk, ik registreer wat ik
zie. Ik heb ook niet precies een etiket willen plakken van “dit is
strafrechtelijk” of “dat is niet strafrechtelijk”. Maar laat ik een
voorbeeld geven. Misschien dat het dat wat duidelijker wordt. Laat
ik een voorbeeld geven uit de advocatuur, uit de
strafrechtadvocatuur. Daar ben ik een aantal gevallen van
tegengekomen. Een geval van een advocaat – over de feiten hoeven
wij niet meer te twisten, die staan vast; dat zijn dus geen
geruchten – die zich opdringt en een clint wil verdedigen, die
eigenlijk helemaal niet door die advocaat verdedigd wil worden, en
een clint, de verdachte die vastzit, die ook tegenover de politie
heeft verklaard schoon schip te willen maken. Hij is een onderdeel
van een grote heroneorganisatie. Hij wil daaruit stappen. Hij wil
schoon schip maken. Maar dan? Dan komt de rechtshulpverlener en het
gedrag van de verdachte is na het vertrek van de advocaat
veranderd. Hij weigert verder verklaringen af te leggen. Dat is
heel duidelijk een geval waarin een verdachte door een advocaat
onder druk is gezet – een advocaat die eigenlijk namens iemand
anders kwam en niet voor zijn clint kwam – om te zwijgen. Dat is
een voorbeeld uit de strafrechtelijke praktijk. Ik heb overigens
meer voorbeelden uit de civiele advocatuur, dus de
niet-strafrechtelijke kant van het werk van de advocaat;
voorbeelden van advocaten die uitvoeringshandelingen verrichten in
het kader van het witwassen van misdaadgeld. Heel concreet: die
bijvoorbeeld een Engelse “limited” oprichtte, een bankrekening in
Luxemburg voor die rechtspersoon oprichtte, persoonlijk het geld op
de bankrekening stortte van die limited en dan een soort van “loan
back”-constructie bedacht, zodat de criminele organisatie het geld
dat eigenlijk van haar was en via die omweg weer in Nederland kwam,
als ware het een lening in ontvangst kon n emen. Dus iemand die
uitdacht en zelf de uitvoeringshandelingen volbracht. - De heer Koekkoek:
- Bent u tegengekomen dat notarissen valse akten opmaakten ten
behoeve van bijvoorbeeld criminele organisaties? - De heer Van de Bunt:
- Nee, dat ben ik niet tegengekomen.
- De heer Rabbae:
- In het kader van uw definitie van verwijtbare betrokkenheid van
advocaten met criminele contacten zegt u, dat als het tuchtrecht
effect zou kunnen hebben, je een klager moet hebben en dat dit in
dit geval niet zo is. Zou je in dit verband de officier van
justitie toegang tot die klachtenprocedure moeten verschaffen? - De heer Van de Bunt:
- Nu vraagt u mij eigenlijk naar een persoonlijke opvatting. Wat
ik signaleer, is dat het tuchtrecht niet de zaken bereikt die het
zou moeten bereiken, dat het tuchtrecht er is voor de wat meer
subtielere conflicten tussen de advocaten en niet voor de ernstige
gevallen, om het nu eens heel scherp te zeggen. Wat je eraan zou
moeten doen om dit te herstellen, daar heb ik gewoon een
persoonlijke opvatting over die ik ook best kwijt wil, maar die
niet echt gebaseerd is op onderzoek. Mijn persoonlijke opvatting is
dat het goed zou zijn als dat tuchtrecht ook gevoed wordt door de
officier van justitie. Waarom zou je de officier van justitie niet
ook, maar dan via de deken, toegang kunnen geven tot de
tuchtrechtspraak? - De voorzitter:
- Dus de officier van justitie, via de deken van de Orde van
Advocaten, die dit ambtshalve zou moeten doen dan wel via de
Broederschap van Notarissen? - De heer Van de Bunt:
- Ja. Ik moet erbij zeggen dat binnen beide beroepsgroepen op dit
moment belangrijke ontwikkelingen plaatsvinden. Men ontwerpt codes.
Men is bezig met het versterken van de weerbaarheid ten opzichte
van dit soort criminele verleidingen, om het zo maar eens te
zeggen. Ik denk dat het ook heel verstandig zou zijn om dit proces
van bezinning en maatregelen niet te doorkruisen door met een
nieuwe strafbepaling te komen, maar om dit proces te versterken via
die officier van justitie die via de deken zou kunnen
optreden. - De heer Rabbae:
- Begrijp ik het goed dat de Broederschap van…
- De heer Van de Bunt:
- Sorry, om mijn verhaal af te maken. Ik geloof dus erg in een
tuchtrechtelijke oplossing van de problemen. Dus de constatering
die ik doe, dat het tuchtrecht te kort schiet, mag niet leiden tot
de conclusie dat het tuchtrecht onder alle omstandigheden
ongeschikt zou zijn. Ik denk dat het probleem vooral zit in de
toegang tot het tuchtrecht. En dat vervolgens het tuchtrecht een
geschikt middel is om orde op zaken te stellen binnen de
beroepsgroep. - De heer Rabbae:
- Begrijp ik goed dat de Koninklijke Broederschap van Notarissen
in het kader van een zelfregulering ermee ingestemd heeft om een
soort eigen meldplicht in acht te nemen in de richting van de CRI,
de Centrale Recherche- en Informatiedienst? - De heer Van de Bunt:
- Ja, maar dat is wel via heel veel filters. Er is een
vertrouwensarts… Nee, vertrouwensnotaris ingesteld die als een
soort filter werkt. Een notaris die iets niet vertrouwt of ergens
mee zit, zijn diensten heeft geweigerd aan een clint en vindt dat
voorkomen moet worden dat de clint nu naar een ander loopt, omdat
het een ernstig geval is, kan zijn ervaringen kwijt bij een
vertrouwensarts… - De voorzitter:
- Vertrouwensnotaris.
- De heer Van de Bunt:
- Ja, vertrouwensnotaris. En in dat overleg met de
vertrouwensnotaris kan dan worden besloten om de zaak te melden aan
de CRI. - De heer Rabbae:
- U noemt enkele advocaten die – zo blijkt uit uw gegevens –
verwijtbaar betrokken zijn geweest bij georganiseerde misdaad. Er
zijn 7000 advocaten in Nederland. Welke conclusie trekt u
hieruit? - De heer Van de Bunt:
- De conclusie is eigenlijk aan u. Ik presenteer de feiten: 25
advocaten verwijtbaar betrokken. We hebben 7000 advocaten. Ik heb
uitgelegd wat mijn bronnen zijn en dus kent u de beperkingen en het
voorbehoud met betrekking tot dat aantal. Mijn conclusie zou zijn:
het is mr dan incidenteel. Ik zou niet weten welke andere uitspraak
ik hierover zou kunnen doen. - De voorzitter:
- U werkt met het begrip “verwijtbare betrokkenheid”. Hoe wilt u
dat abstract definiren? - De heer Van de Bunt:
- “Verwijtbare betrokkenheid” is ten eerste willens en wetens –
je bent volledig op de hoogte van de criminele intenties –
meewerken. Een volgend element is dat je ernstig tekort bent
geschoten in een bepaald soort zorgvuldigheid die je zou moeten
betrachten. Je had moeten weten dat het geld of de bedoelingen van
de clint, de dienst die hij vroeg, niet bona fide waren. Je had
moeten weten dat je je, door het verlenen van je juridische dienst,
schuldig maakte aan het meewerken aan of afschermen van criminele
activiteiten. - De voorzitter:
- Hoe maakt u het onderscheid tussen de normale relaties tussen
advocaten en notarissen enerzijds en clinten anderzijds en andere
zaken? - De heer Van de Bunt:
- De gevallen die ik ben tegengekomen, zijn niet “normaal”. Ze
zijn evident niet normaal. Ik kan wel meer voorbeelden geven, maar
het zijn vaak activiteiten die eenvoudigweg niet passen bij een
advocaat. Het past toch niet dat een advocaat enkele miljoenen van
een clint gaat “afstorten” – zo heet het in het jargon – in
Luxemburg? Het kn toch niet dat een advocaat dergelijke dingen
doet? Wat zich verder afspeelt in het kader van de normale
juridische dienstverlening tussen advocaat en clint, onttrekt zich
aan mijn waarneming. Het is moeilijk om te beoordelen in hoeverre
de advocaat bijvoorbeeld in zijn processuele bijstand dingen doet
die niet kunnen, maar hier zie je zeer duidelijk dat hij over de
grenzen heengaat van wat een advocaat normaal doet. Hij verricht
zulke irreguliere, onregelmatige werkzaamheden dat het wel
duidelijk is dat er iets loos is. - De voorzitter:
- Maar de oplossing zit volgens u niet in een wettelijke
verandering met betrekking tot het verschoningsrecht en de
geheimhoudingsplicht. U denkt eerder aan een verbetering van de
tuchtrechtprocedure voor zover het erom gaat dat de beroepsgroepen
zlf vaststellen wat een goed notaris of advocaat betaamt en daaraan
ook een sanctie verbindt, namelijk het schrappen van het tableau,
zoals dat heet. - De heer Van de Bunt:
- Ja, al moet ik ten aanzien van het verschoningsrecht wel zeggen
dat geconstateerd kan worden dat zowel de advocaat als de notaris
steeds verder gaat bij de uitbreiding van zijn dienstverlening. Van
de notaris hebben wij het beeld van de klassieke beroepsbeoefenaar
die authentieke akten verlijdt, maar ook hij houdt zich nu onder
bepaalde omstandigheden bezig met commercile dienstverlening. De
onpartijdige, die ineens van pet verwisselt en ook commercile
adviezen geeft. Het is een persoonlijke mening, maar ik vind het
onverstandig als deze beroepsbeoefenaren zich op deze manier op
commercieel glad ijs gaan begeven. In elk geval mag bij de
uitbreiding van dergelijke werkzaamheden het verschoningsrecht niet
uitgerekt. Immers, dat verschoningsrecht is ooit bedoeld geweest
voor de klassieke beroepsuitoefening. Daarmee dienen de
vertrouwelijkheid van de relatie en de geheimhouding te worden
gegarandeerd, op dat iedereen een onbelemmerde toegang heeft tot
deze dienstverlening. Als de notaris veel mr gaat doen, zie ik niet
in waarom dat verschoningsrecht mee moet rekken met de uitbreiding
van de werkzaamheden. - De heer De Graaf:
- Mijnheer Van de Bunt, bent u nu ook advocaten tegengekomen in
uw onderzoek die echt, zoals zij dat noemen, als consiglieri
werken, als de juridische adviseur van een criminele organisatie,
en die daar deel van uitmaken? - De heer Van de Bunt:
- Ik ben enkele advocaten tegengekomen die inderdaad meer dan
eens verwijtbaar betrokken waren bij bepaalde handelingen van
criminele organisaties, van wie je moet vermoeden dat zij dus
kennelijk in dienst van zo’n organisatie werkzaam zijn. Ik heb daar
een aantal voorbeelden van aangetroffen. - De heer De Graaf:
- Ziet u een ontwikkeling daarin?
- De heer Van de Bunt:
- Nee, het is heel gevaarlijk… Overigens moet ik daar
onmiddellijk bij aantekenen dat de voorbeelden die ik heb gevonden
– die 25 en die 12 – betrekking hebben op de periode
1990-1995. - De voorzitter:
- Het is cumulatief.
- De heer Van de Bunt:
- Dat ben ik vergeten te vertellen. Het is, zoals dat heet,
cumulatief. Maar als u vraagt over de toename… Ik heb geen
nulmeting verricht in 1985 om nu te constateren dat het veel meer
is dan toen. - De heer De Graaf:
- Maar even voor de helderheid. Is het zo dat de notaris een
ambtsplicht heeft om akten te ondertekenen, als bijvoorbeeld een
huis in eigendom overgaat? - De heer Van de Bunt:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- Zelfs al zou hij dat niet willen, als hij denkt dat het niet
deugt? - De heer Van de Bunt:
- Ja. Dat is het bijzondere van een notaris. Dat brengt hem ook
in een heel moeilijke positie. Hij heeft, zoals dat heet, een
ministerieplicht. Zijn wettelijke tussenkomst is voorgeschreven om
bepaalde handelingen, bijvoorbeeld de overdracht van onroerend
goed, te kunnen verwezenlijken. Hij moet dus eigenlijk diensten
verlenen, want als hij dat niet zou doen, zou iemand geen onroerend
goed kunnen kopen. Dat wil niet zeggen dat hij onder alle
omstandigheden zijn diensten moet verlenen. Als hij gegronde
redenen heeft, zoals het dan heet, om te zeggen dat hij het niet
vertrouwt… Dat is dus heel marginaal, het moet dus echt heel
duidelijk en ernstig zijn. Hij kan dat niet zo maar doen. Een
advocaat kan veel makkelijker tegen een clint zeggen dat het hem
niet aanstaat, in de zin van: “Ik heb eens even gekeken wie u bent,
welke achtergronden u heeft. Ik wil u liever niet meer op mijn
kantoor hebben.” Een advocaat heeft wat dat betreft veel meer
speelruimte om zich te wapenen tegen betrokkenheid bij criminele
opzetten. Een notaris zit veel moeilijker. Hij heeft de plicht om
in principe diensten te verlenen. Dat leidt ertoe – dat zou een
gevaar kunnen zijn – dat hij als het ware vlucht in lijdelijkheid,
dat hij zegt dat hij niet anders kan, dat hij met de rug tegen de
muur staat en dat hij wel moet. Ik denk dat het moeilijker wordt om
een goede middenweg te vinden binnen het notariaat om toch goed te
kijken wie de clint is, wat hij vraagt en om door te vragen en om
tegelijkertijd te voldoen aan die waarde van de
ministerieplicht. - De voorzitter:
- Het zou goed zijn ook nog heel even te bespreken de twee
beroepsgroepen van de accountants en de belastingconsulenten, die
geen specifiek verschoningsrecht en geheimhoudingsplicht
hebben. - De heer Van de Bunt:
- Ja. Het is dan misschien ook niet toevallig dat ik veel minder
gevallen van betrokkenheid bij die beroepsgroepen ben tegengekomen.
Bij de belastingadviseurs twee en bij de accountancy acht. Maar de
accountancy is een heel grote groep van ongeveer 13.000 mensen,
zowel openbare accountants als interne accountants. De meeste
gevallen die ik aantrof, betroffen interne accountants. Nu zult u
vragen hoe het komt dat dit minder is en of het ergens op duidt.
Misschien is het geen toeval dat de beroepsgroepen die geen
verschoningsrecht hebben en ook wat minder dan de notaris en de
advocaat het aureool hebben van onkreukbaarheid, van
onpartijdigheid, wat minder in de gevarenzone verkeren. Maar dat is
een interpretatie. De constatering is hard dat er maar twee
respectievelijk acht zaken volgens de raadpleging van in principe
dezelfde bronnen zijn gesignaleerd. - De heer Rabbae:
- Mijnheer Van de Bunt, wij hebben het nu met u gehad over het
illegaal optreden op de legale markten, als verschijnsel. Zoals u
weet, was uw onderzoek voor de commissie erop gericht om zicht te
krijgen op de omvang, ernst en aard van de criminaliteit. Wat is uw
conclusie, nu u zover bent, na een paar maanden werk? - De heer Van de Bunt:
- Ik heb mij dus voornamelijk in het financile gestort bij de
georganiseerde misdaad. Ik ben erg bezig geweest met de vraag waar
het geld blijft. Dat is een heel pregnante, heel belangrijke vraag.
Gisteren is al gezegd dat er met de handel in drugs zeer veel geld
wordt verdiend. Vandaag is hetzelfde geconstateerd met betrekking
tot fraude. Daardoor rijst de dwingende vraag: hoe en waar wordt
dat geld besteed? Blijft het in Nederland of gaat het naar elders?
Wij weten van de allochtone criminaliteit dat het geld voor een
groot gedeelte naar buiten wordt gesluisd maar wat weten wij van de
bestedingen van autochtone criminelen? Het is een kwestie van
gissen. Zelf ben ik in de afgelopen maanden tot de conclusie
gekomen dat wij ons niet zozeer op de grondfeiten moeten richten.
Ik doel nu op de bestrijding van de drugsfeiten en de fraudes die
ik heb aangegeven. Misschien moeten wij eens op een heel andere
manier naar deze problematiek kijken, namelijk met een financile
optiek. Waar blijft het misdaadgeld? Zolang wij daarin geen inzicht
hebben, kunnen wij geen uitsluitend en definitief oordeel geven
over de aard, de ernst en de omvang van de georganiseerde misdaad.
Het lijkt mij ook in het licht van de discussie over de
opsporingsmethoden van belang dat er niet alleen aandacht wordt
gegeven aan de opsporing van de grondfeiten en dat er ook eens
wordt gekeken naar manieren waarop men binnen het
financieel-economische stelsel al dan niet met strafrechtelijke
middelen wat meer controle kan uitoefenen op het verdwijnen van
misdaadgeld in dat ogenschijnlijk zo grote zwarte gat. - De heer Rabbae:
- Betekent dit dat naar uw oordeel de politie en de
opsporingsdiensten in het algemeen onvoldoende gequipeerd zijn om
de financile stromen te lokaliseren? - De heer Van de Bunt:
- Ik heb al gezegd dat er een verandering gaande is. Ik verwijs
naar Finpol; ook zijn er de bureaus voor financile ondersteuning
die trachten in kaart te brengen wat de omvang is van illegaal
verkregen vermogens. Ik vind dit belangrijke en goede
ontwikkelingen maar als je nagaat hoeveel mensen daarbij betrokken
zijn en als je dat aantal legt naast het totale aantal rechercheurs
is er mijns inziens sprake van een verkeerde verhouding. Het zou
een goede zaak zijn wanneer op dit terrein de expertise zou worden
vergroot. Ik denk dat via de financile weg, door middel van het
wegnemen van het geld en het controleren van het misdaadgeld, een
ingang kan worden gevonden om de georganiseerde misdaad te
bestrijden. - De heer Rabbae:
- Met andere woorden: het geld is de zuurstof van de
criminaliteit. Als je dat eruit haalt, heb je een goede kans dat de
criminaliteit grondig wordt bestreden. - De heer Van de Bunt:
- Ja. Nogmaals, de samenleving wordt niet in primaire zin door de
drugs bedreigd maar door het misdaadgeld. Al was het maar uit
eigenbelang, de samenleving zou er verstandig aan doen om veel meer
te investeren in die “misdaadgeld-kant” dan tot nu toe is
gebeurd. - De heer Rabbae:
- Verwijzend naar het kader van uw onderzoek vraag ik u ten
slotte in hoeverre de criminaliteit die u onderzocht heeft, een
bedreiging is voor de Nederlandse samenleving en de
rechtsstaat. - De heer Van de Bunt:
- Dat is een zeer algemene vraag. Ik heb geconstateerd dat er
voor 330 mln. schade wordt veroorzaakt en dat wettige ondernemingen
schade lijden en protest aantekenen tegen het voortbestaan van
illegale activiteiten in hun branche. Je ziet dus dat binnen
branches marktverstoringen optreden. Echter, om nu in zijn
algemeenheid te zeggen dat er op basis van die achttien zaken
sprake is van ontwrichting van bepaalde markten… Dat durf ik niet
te zeggen. - De voorzitter:
- Mijnheer Van de Bunt, ik dank u wel.
- De heer Van de Bunt:
- Graag gedaan. Noot 1: De BTW-carrousel Om een dergelijke
carroussel goed te kunnen uitleggen is het nodig in het kort het
principe van de BTW uit te leggen. In een handelsketen is het
uiteindelijk de laatste in de schakel (de consument) die de BTW
betaalt. De positie van bijvoorbeeld B in het geheel is als volgt:
Bij een BTW-carroussel wordt erop gespeculeerd dat diensten uit
verschillende landen niet goed met elkaar samenwerken. Bij
grensoverschrijdend handelsverkeer behoeft B bij C geen BTW in
rekening te brengen. C dient de BTW over de aankoop aan de
Belgische fiscus af te dragen. In het onderhavige geval doet C dat
niet; hij suggereert daarentegen wel dat hij C1 BTW
heeft laten betalen; dit geeft C1 (in feite compaan van
C) de mogelijkheid om BTW terug te vragen aan de fiscus. De fiscus
draagt af, de fraudeur incasseert. Zo gaat het m.m. door als de
carroussel weer de grens overgaat. Noot 2: Voorbeeld: oplichting
bank. Onderneming A betaalt door middel van bankcheques regelmatig
aan B. Beide hebben een rekening bij een Nederlandse bank, de
betalingen verlopen via deze bank. Deze bank boekt de bedragen van
A naar B aanvankelijk pas doornadat de bankcheques zijn verzilverd
bij de buitenlande bank. Maar nadat de Nederlandse bank vertrouwen
heeft gekregen in A en B gaat de bank ‘voorcrediteren’. De bank
boekt door nog voordat de cheques bij de buitenlandse bank zijn
verzilverd. Hierop hebben A en B (die beide onderdeel zijn van het
complot) zitten wachten. Vanaf een bepaald moment biedt A valse
bankcheques aan (de cheques zijn uitgeschreven door een
‘nep-bank’), de Nederlandse bank ziet deze voor echt aan en
crediteert voor. Na uitbetaling aan B probeert de bank de cheques
te verzilveren, maar dan blijkt dat de bank niet bestaat. Schade
ongeveer 70 miljoen gulden. Bankfraude Sluiting 13.43 uur