January 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 2
6 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
woensdag 6 september 1995
in de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
prof. dr. F. Bovenkerk
Zie ook: Tweede verhoor prof. dr. F. Bovenkerk (red.)
Aanvang 12.30 uur
- Voorzitter:
- Van Traa Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie:
Aiking-van Wageningen, De Graaf, Koekkoek, Rabbae, Rouvoet en Vos,
alsmede mevrouw Coenen, griffier - De voorzitter:
- Aan de orde is het verhoor van professor Frank Bovenkerk,
geboren te Haarlem op 25 september 1943. De volgende belofte wordt
afgelegd: “Ik beloof dat ik de gehele waarheid en niets dan de
waarheid zal zeggen.” - De heer Bovenkerk:
- Dat beloof ik.
- De voorzitter:
- Mijnheer Bovenkerk, u bent ook criminoloog. U heeft ook een
belangrijk deel voor uw rekening genomen van het onderzoek naar de
zwaar georganiseerde criminaliteit. Kunt u in het kort vertellen
uit welke achtergrond u dat gedaan heeft? - De heer Bovenkerk:
- Ik doceer al een aantal jaren criminologie aan het Willem Pompe
Instituut van de Universiteit van Utrecht. Maar daarvoor – en
daartoe ben ik eigenlijk opgeleid – heb ik mij vooral bezig
gehouden met de volkenkunde. Ik ben cultureel antropoloog van
oorsprong. Ik heb mijn carrire zo opgebouwd dat ik mij al lang, in
het begin van de jaren zeventig, met allerlei
migratieverschijnselen en etnische groeperingen in Nederland heb
bezig gehouden. Ik ben gepromoveerd op de migratie van Surinamers
naar Nederland. Ik heb daarna over zulke onderwerpen een aantal
dingen geschreven, meestal over de wat leukere kanten, zo moet ik
eerlijk bekennen, van etnische groepen dan het onderwerp waar wij
vandaag over spreken. Ik heb ook veel onderzoek gedaan naar en
geschreven over verschijnselen van discriminatie en vooroordeel
onder de Nederlandse bevolking ten opzichte van etnische groepen
hier. In de loop van die twintig jaar heb ik gezien – want ik heb
goed contact gehouden met mensen uit die groepen grote
werkloosheid. En die problemen, ja, leiden nu – en daar zullen wij
het vermoedelijk zo wel uitvoerig over – dat een deel van die
groepen in grote moeilijkheden is geraakt in bepaalde opzichten,
bijvoorbeeld door hebben – eigenlijk betrekkelijk recent tot de
opkomst van een soort drugseconomie in veel van de gesettelde
etnische groeperingen die wij hier kennen. - De voorzitter:
- U heeft in het onderzoek naar de zwaar georganiseerde
criminaliteit een onderscheid gemaakt tussen Nederlandse en
buitenlandse groepen. Over sommige buitenlandse groepen hebben wij
gesproken met de heer Fijnaut. Maar kunt u eens even ingaan op het
“waarom” van dat onderscheid maken? - De heer Bovenkerk:
- Als je spreekt over zware en georganiseerde misdaad in de
wereld, gaat natuurlijk meteen de gedachte uit naar zulke sinistere
organisaties als er in Itali zijn of kartels in Colombia dan wel
triades in China. De vraag ligt dus voor de hand om te kijken of je
dergelijke groeperingen ook in Nederland tegenkomt. Dit geldt
zeker, als u weet dat er in andere hoog ontwikkelde, industrile
landen met stedelijke economien zoals de onze, die groeperingen wel
degelijk zijn aangetroffen. Ik noem de Verenigde Staten. Dit geldt
ook voor landen om ons heen: Duitsland, Engeland, Belgi. De vraag
zou dus kunnen luiden: waarom zouden die groepen, als zij zich
klaarblijkelijk over de wereld verspreiden, ineens halt houden bij
de grenspaal van Nederland? Dus dit is een duidelijke reden waarom
wij die groepen in eerste instantie bekeken hebben. Er zijn
natuurlijk ook aanwijzingen voor dat het verstandig is om daarnaar
te kijken. Want bijvoorbeeld de Chinezen in Nederland komen naar
voren met het bezwaar dat zij zich als slachtoffer zien van
criminaliteit. Sommige restauranthouders worden zonder meer
afgeperst. En zij hebben in hun publikaties aan de bel getrokken in
die zin dat dit eigenlijk niet langer kan. Ik heb ook op die manier
kennis gemaakt met beschrijvingen van wat er hier zo in Nederland
opereert op de markt uit Colombia in de vorm van vertegenwoordigers
van de kartels, vooral van Cali, omdat een persoon die hoog
gestegen was in die regionen, mevrouw Martens, die u misschien wel
kent, mij haar verhaal heeft verteld. - De voorzitter:
- Daar heeft u ook een boek over geschreven.
- De heer Bovenkerk:
- Dat is juist. Dus het is niet zo gek dat je in de eerste plaats
eens kijkt of er een vertegenwoordiging van zulke groeperingen in
Nederland aanwezig is. - De voorzitter:
- Maar u heeft juist ook het oog gericht op de etnische
groeperingen in Nederland die toch een vrij belangrijke rol in de
samenleving spelen: de Turkse, de Surinaamse en de Marokkaanse
groepen. In welke context moet je dat onderzoek zien? - De heer Bovenkerk:
- Je zou op het eerste gezicht denken: daar is toch helemaal geen
reden toe, want in de landen waar deze mensen vandaan komen,
bestaat helemaal niet zo’n georganiseerde misdaadorganisatie? Maar
daar staat tegenover dat je niet alleen in Nederland, maar ook in
heel Europa ziet dat delen van groepen van immigranten die hier
gekomen zijn als gastarbeider of in het kader van immigratie in
neo-koloniaal verband, langdurig buiten de maatschappij blijven
staan. Je zou met een beetje modieus sociologisch taalgebruik
kunnen zeggen dat zij een soort etnische onderklasse gaan vormen.
Welnu, als er sprake is van een dergelijke ontwikkeling, ligt het
voor de hand om te kijken of hier niet zoiets zou kunnen gebeuren
als in andere landen gebeurt die grote ervaring hebben met
immigratie uit verschillende delen van de Derde Wereld, met name de
Verenigde Staten. Wij weten dit uit de ervaring in de Verenigde
Staten. En ons hele begrippenapparaat over alles wat georganiseerde
misdaad is, is natuurlijk in belangrijke mate benvloed door ook de
Amerikaanse literatuur in dit opzicht. Maar wij weten dat een
niet-gentegreerd deel van de groep recente immigranten vaak
probeert maatschappelijk omhoog te klimmen via de georganiseerde
misdaad. Dat ging in de Verenigde Staten, omdat er al een grote
illegale markt was in het gokken, de alcoholverkoop en de
prostitutie. Je zou kunnen zeggen: in Nederland hebben wij niet te
maken met het verbod op alcohol, maar een aardig substituut is de
drugseconomie. Het is zonneklaar dat het zogeheten mafiaprobleem in
de Verenigde Staten onder Italianen samenhangt met de periode van
de Drooglegging tussen 1920 en 1933, waarin een tweede generatie
van immigranten ineens een kans zag om op een fatsoenlijke, nee,
onfatsoenlijke manier heel erg rijk te worden buiten de geigende
kanalen en het schoolsysteem om. - De voorzitter:
- Wat verstaat u onder etnische groepen? Hoe definieert u dat? Is
dat naar nationaliteit of anderszins? - De heer Bovenkerk:
- In mijn conceptie vormt Nederland, als wij het over deze
groepen hebben, een multi-etnische samenleving. Dit wil zeggen, dat
er binnen n staatsverband verschillende groeperingen zijn die naast
elkaar leven en waarvan sommige tot op zekere of zelfs grote hoogte
hun eigen etnische achtergrond behouden. Dat is het geval bij
Turken, Marokkanen en tot op zekere hoogte bij Surinamers en
Antillianen. Het gaat om deze groeperingen, ook al zijn zij qua
nationaliteit vaak Nederlander; dat geldt voor vrijwel alle
Surinamers en in ieder geval voor alle Antillianen. Dit zijn dus
eigenlijk de groepen waar het om gaat. Bovendien zijn het de
groepen die de aandacht hebben in het minderhedenbeleid. - De voorzitter:
- Is dat eenduidige onderscheid wel te maken, als het gaat om de
zware, georganiseerde criminaliteit? Ik bedoel: het is toch niet zo
dat autochtone Nederlanders het alleen maar onder elkaar
organiseren, alsook Surinamers en Marokkanen alleen maar onder
elkaar? - De heer Bovenkerk:
- Of dat zo is, is eigenlijk een empirische vraag. Dat was nu
juist wat wij moesten onderzoeken. Ik kan zonder meer zeggen dat
een aantal mensen uit die etnische groepen, zoals ik die nu breed
definieer, aangesloten zijn bij netwerken van Hollanders of van
anderen. Zeker in Surinaamse kringen is dat zo. Een aantal van de
grootste Nederlandse hasjhandelaren zijn van Surinaamse afkomst.
Maar in een ander opzicht zijn zij betrekkelijk homogeen.
Bijvoorbeeld de heronehandel is in belangrijke mate in handen van
de Turkse groeperingen. Die werken ook wel samen met anderen, maar
die leggen daar heel duidelijk een stempel op en schermen hun eigen
etnische grenzen behoorlijk af. Zo kun je ook zeggen dat veel
Surinamers in Nederland aangesloten zijn op de drugseconomie van
Suriname zelf. Daar vormen zij natuurlijk weer een tussenstapje,
een connectie met Colombia. En dat vormt toch tot op zekere hoogte
een eigen wereldje. Ik zou zeggen dat dit ook geldt voor
Marokkanen. Marokko is op het ogenblik de grootste producent van
hasj in de wereld. - De voorzitter:
- Dus het land Marokko ziet u als de grootste producent van
hasj. - De heer Bovenkerk:
- Ja. Dat is de grote opkomende producent. Onder de Marokkaanse
gemeenschap die wij in Nederland hebben, zie je dat ook opkomen.
Dat is tot op zekere hoogte inderdaad een uniek Marokkaanse
aangelegenheid. Er loopt wel van alles doorheen, maar er zijn
eenvoudig Marokkaanse groeperingen of Marokkaanse netwerken die
zich hiermee bezig houden. - De voorzitter:
- Ik dacht – ik zeg het nu uit mijn hoofd – dat van de totale
bevolking van Nederland 8% tot de etnische minderheden behoort,
waar ook het minderhedenbeleid zich op richt. Waarom zoveel
aandacht voor relatief zo’n kleine groep? - De heer Bovenkerk:
- Het hangt er een beetje van af hoe je het telt. Laten wij
zeggen: 8%, 9%, 10%, 11%. Het is natuurlijk raar dat wij speciaal
dat onderscheid maken. Een eerste belangrijk argument om daar
speciaal naar te kijken, is dat wij een vermoeden kregen over de
drugseconomien waar ik het net over had. En wij hebben uit de
getuigenis van de heer Fijnaut al begrepen dat het daar toch in
zeer belangrijke mate om gaat, als wij spreken over georganiseerde
misdaad in Nederland voor de in- en doorvoer van drugs. Welnu, de
drugseconomien die op Europa zijn aangesloten, die Nederland
gebruiken als een haven van entree om verder de zaak door te
voeren, zijn nu precies in die landen waar onze etnische
minderheden of groepen vandaan komen. Het ligt dus in de rede om te
veronderstellen dat, als deze mensen worden ingeschakeld in de
handel daarvan, zij met hun infrastructuur daar een zekere rol in
spelen. Ik had ook reden om er speciaal naar te kijken op basis van
mijn contacten in die groeperingen. Ik heb al gezegd dat ik het
redelijk heb bijgehouden, maar ik merk zeker de laatste tijd dat
veel personen in deze groep zich ernstig zorgen maken over wat er
zich in hun kring afspeelt. Dat is eigenlijk een vrij recente
ontwikkeling. Wij praten dan overigens wel over een apart circuit,
wij hebben het niet over “de Surinamers”, “de Turken” of “de
Marokkanen”, maar over circuits binnen die groeperingen waarin naar
voren komt dat er een aantal mensen mee bezig zijn. Men zegt er
eigenlijk liever niets over; mensen uit etnische minderheden zijn
er vaak ook door gentimideerd als ze merken dat het gebeurt, maar
ik heb in ieder geval duidelijke signalen gekregen dat er een
probleem was. - De voorzitter:
- Een signaal van wie?
- De heer Bovenkerk:
- Van mijn kennissen, mijn informanten in die kringen.
- De voorzitter:
- Naast het raadplegen van politiebronnen heeft u zelf onderzoek
gedaan binnen die groepen, zo begrijp ik. - De heer Bovenkerk:
- Inderdaad, ik houd er niet alleen contact mee – ik ken veel
mensen – maar ik heb speciaal voor dit onderzoek zelfs enkele van
mijn vrienden die de taal beheersen – ik spreek geen Turks of
Marokkaans – apart gevraagd om eens te bekijken wat zij zouden
kunnen vinden. Ik heb dat met name gedaan omdat de politie over
sommige van die groepen betrekkelijk weinig bleek te weten. Aan de
ene kant was er een noodsignaal uit die groeperingen, maar aan de
andere kant zag ik eigenlijk betrekkelijk weinig daarover in het
materiaal dat ik had, dus heb ik aan sommigen gevraagd, hun oor te
luisteren te leggen en interviews te houden. Ik heb dat overigens
zelf ook gedaan, ik ben naar vertegenwoordigers van de
verschillende organisaties van die minderheden gegaan. Ik heb
gesproken met advocaten die veel van dergelijke zaken doen en in
een enkel geval heb ik ook contact gehad met mensen uit het milieu
zelf om te vragen hoe het zat. - De voorzitter:
- Je zou dus kunnen zeggen dat er een dubbele relevantie voor
onze enqute en voor uw onderzoek is. Ten eerste gaat het om
criminaliteit die verbonden is met de criminaliteit in het
moederland, het land van herkomst. - De heer Bovenkerk:
- Jazeker.
- De voorzitter:
- En ten tweede heeft het geheel een directe invloed op de
sociale cohesie van deze groepen binnen de Nederlandse
samenleving. - De heer Bovenkerk:
- Ja, ik zie de hele sociaal-economische positie van die
groeperingen verslechteren, althans van een deel daarvan. Nou ja,
in eerste instantie wordt die positie natuurlijk beter als er veel
geld binnenkomt via de drugseconomie, maar op de lange termijn is
dat vermoedelijk anders, zeker in moreel opzicht. - De heer Koekkoek:
- Mijnheer Bovenkerk, u hebt gezegd dat Marokko de grootste
producent van hasj is. Is u iets gebleken van betrokkenheid van de
Marokkaanse overheid bij de produktie en het vervoer naar
Nederland? En dezelfde vraag zou ik u willen stellen ten aanzien
van de Turkse en de Surinaamse overheid. - De heer Bovenkerk:
- Hoeveel tijd hebben wij? Het is nogal wat, wat u nu in n adem
aan mij vraagt. - De voorzitter:
- De vraag is natuurlijk zeer relevant; geeft u er een kort
antwoord op. - De heer Bovenkerk:
- Ik zal proberen om er in eerste instantie kort op in te gaan;
misschien kunnen wij er later nog even op terugkomen. De
hasj-economie in Marokko is zo uitgebreid, er zijn zoveel mensen
bij betrokken, ze is zichtbaar in zo’n groot areaal en ze is zo
overduidelijk merkbaar in transport over de weg, opslag enz. dat
het volstrekt ondenkbaar is dat de overheid erbuiten zou staan. De
overheid weet ervan, militairen weten ervan. En dan is het
natuurlijk de vraag, tot hoe hoog dat precies gaat. Wel, wij weten
dat er in ieder geval zelfs tot aan het hof van de koning personen
in moeilijkheden zijn gekomen door hun betrokkenheid bij deze
handel. Er zijn berichten over in Franse kranten en ook in
Arabische kranten. Nogmaals, die laatste kan ik niet lezen, maar
iemand heeft dat voor mij gedaan. Ik kan niet uit eigen wetenschap
putten dat de koning erbij betrokken is. Ook allerlei aantijgingen
van Franse journalisten in dit opzicht vind ik geen overtuigend
bewijs. - De voorzitter:
- Het lijkt mij beter om in dit verband te spreken van de
Marokkaanse koning. - De heer Bovenkerk:
- Pardon. Wat Turkije betreft kan ik zeggen dat het hele panorama
van de Turkse mafia ondenkbaar is zonder enig verband met alle
mogelijke machtspolitieke belangen. Er zijn politieke partijen die
deals sluiten met mafiabazen en er zijn mafiabazen die
onaantrekkelijke karweitjes opknappen, ter linkerzijde in de Turkse
of de Koerdische politiek, maar zeker ook ter rechterzijde. Het
gaat zo hoog dat wij weten dat in Marokko zelf vrij geregeld mensen
tot op het niveau van minister worden aangetroffen die bij het “het
mafia-gebeuren” betrokken zijn. - De heer Koekkoek:
- U zei “Marokko”, maar u bedoelde waarschijnlijk “Turkije”.
- De heer Bovenkerk:
- Dat was de vorige groep, neem mij niet kwalijk; dit laatste
ging steeds over Turkije. U stelde dezelfde vraag over Suriname. In
elk geval weten wij zeker dat de militairen die na de coup van 1980
de zaak overnamen, althans faciliterend hebben gewerkt voor de
drugseconomie. En ik houd ook graag vol dat in het machtsapparaat
van Suriname op dit moment alle mogelijke mensen belangen hebben in
deze sfeer. - De voorzitter:
- Wat bedoelt u met “het machtsapparaat van Suriname”?
- De heer Bovenkerk:
- Daarmee bedoel ik ambtenaren op alle mogelijke niveaus, en
politieke partijen. - De voorzitter:
- Het is goed om daar wat specifieker over te praten, opdat wij
weten waarover wij het hebben als het gaat om de situatie in
Suriname zelf en de verwevenheid van de drugseconomie en de
overheid. - De heer Bovenkerk:
- Ik druk mij nu nogal wijd uit, maar laat ik zeggen dat de groep
van Bouterse en alles wat er omheen hangt, zeker nu hij weer een
poging gaat doen om serieus mee te dingen naar het politieke
leiderschap van het land, een kring is waarvan ik het vermoed. - De voorzitter:
- Heeft u daar in uw eigen onderzoek ook directe aanwijzingen
voor gevonden? - De heer Bovenkerk:
- Zowel in het politiemateriaal dat ik heb gezien – er zijn een
paar grote onderzoeken gedraaid die ook betrekking hebben op
Suriname, onderzoeken met allerlei uitlopers naar Suriname en de
Antillen – als in sommig journalistiek werk. Dat materiaal heeft
mij tot de overtuiging gebracht dat zeker die groep er heel dicht
bij heeft gezeten, zo niet dat ze er nog in zit. - De voorzitter:
- En is er in Suriname zelf op dit moment nog sprake van een
grote rol bij de drugsdoorvoer vanuit Colombia, voornamelijk
cocane? - De heer Bovenkerk:
- Dat klopt. De betrokkenheid van Surinamers bij de drugshandel
is vooral een kwestie van de handel in cocane, die op alle
mogelijke manieren op ons afkomt. Vaak komt cocane uit Colombia
niet hierheen op een manier die je zou verwachten. De Colombianen
zelf doen het op een vrij “ruwe” manier; ze proberen met vrij grote
hoeveelheden in n “bak” de haven van Rotterdam binnen te varen. Er
is een heel intensieve goederenstroom tussen Suriname en Nederland,
want veel mensen hier houden contact met Suriname, zeker gelet op
de slechte economische situatie in Suriname. Die goederenstroom
bevat steeds vrij kleine hoeveelheden verpakte cocane. Ik heb de
indruk dat de zaak in Suriname zelf goed georganiseerd is; de drugs
worden in kleine doses naar Nederland gebracht en hier dan verder
gedistribueerd. Daardoor ziet de politie er waarschijnlijk ook
betrekkelijk weinig van, want als je alleen maar naar grote
hoeveelheden en harde misdadige organisaties daarachter zoekt, dan
vind je niet zoveel. Maar als je je realiseert dat het een zaak is
die wordt gedragen door een aanmerkelijk deel van de Surinaamse
bevolking in Nederland, mensen die steeds maar heen en weer reizen
en de goederenstroom daarvoor gebruiken, dan merk je dat het heel
groot kan zijn zonder dat het als zodanig door de politie herkend
wordt. - De voorzitter:
- Maar is er nu ook in Nederland sprake van georganiseerde
criminaliteit in de zin van een hechtere groep of van groepen die
een monopolie hebben in de cocanehandel met Suriname? Of gaat het
om kleinere transporten, waardoor er in Nederland ook geen sprake
is van duidelijk georganiseerde groepen? - De heer Bovenkerk:
- Allebei. Je treft netwerken aan van mensen die soms met elkaar
samenwerken en dan weer eens iets alleen proberen, met hier en daar
een kristallisatiepunt. Er zijn ook wel groepen die wat sterker
zijn, maar dat is niet het overheersende beeld. De handel is niet
in handen van enkelen, het is een veel breder verschijnsel, er is
een heel groot aantal mensen op de een of andere manier bij
betrokken. - De voorzitter:
- En wat doen die mensen in de Surinaamse gemeenschap? Wat
gebeurt er als er een pakje hier gekomen is? - De heer Bovenkerk:
- Dat zal in het algemeen verkocht worden. Hoe het precies
verloopt, heb ik niet uit het politiemateriaal kunnen afleiden,
want daar houdt het op. De politie kijkt naar wat er binnenkomt;
wij weten eigenlijk betrekkelijk weinig van de manier waarop die
kleinere hoeveelheden verder worden gedistribueerd, maar wij kunnen
ons wel voorstellen dat het via een netwerk gaat. - De voorzitter:
- En is het dan een Surinaams distributienetwerk of komt
bijvoorbeeld cocane naar uw mening voor de verspreiding onder
autochtone Nederlanders ook in andere handen? - De heer Bovenkerk:
- Ik denk dat de drugs in eerste instantie in de Surinaamse
infrastructuur terechtkomt. De Surinaamse bevolking heeft in
Nederland een eigen winkelstand ontwikkeld, handel in allerlei
tropische produkten, goudsmederijen, eethuizen en wat al niet. Ik
denk dat een aantal van die etablissementen – niet allemaal; je
moet bij dit onderwerp buitengewoon goed oppassen – als
distributiepunt fungeert, soms zelfs zonder dat men er zelf weet
van heeft. Dat klinkt gek, maar het geeft aan hoe normaal die
handel geworden is. Ik kan dit wel met een anekdote toelichten. Een
Surinamer kocht bij een Surinaamse groentehandelaar in een grote
stad in Nederland bananen en hij merkte thuis dat er een vreemd wit
poeder in zat. Hij ging naar de politie en de handelaar claimde
voor de rechter dat hij niet wist dat het spul erin zat. Maar dit
wekt de suggestie dat de machtige georganiseerde misdaad in
Suriname via die goederenstroom drugs distribueert, zelfs zonder
dat men ervan weet. - De voorzitter:
- Er is dus in Nederland geen sprake van een apart, hecht
georganiseerd netwerk, het is veeleer wijd verbreid? - De heer Bovenkerk:
- Het is wijd verbreid.
- De voorzitter:
- Is er dan nog zware georganiseerde criminaliteit in Nederland
of zijn dit de gevolgen van de drugseconomie in Suriname? - De heer Bovenkerk:
- Dat is een kwestie van definitie. Als ik mij beperk tot
duidelijk te markeren groepen van mensen die in enig stabiel
samenwerkingsverband opereren, dan houd ik vol dat er in Suriname,
en tot op zekere hoogte trouwens ook op de Antillen, sprake is van
zware georganiseerde misdaad, maar dat het in Nederland om een veel
diffuser patroon gaat: hier en daar een groepje, maar volgens de
strenge definitie kun je niet spreken van zware georganiseerde
misdaad. Het staat er allemaal wel onmiddellijk mee in verband en
het is er in mijn interpretatie een logisch gevolg van. Ik ben
geneigd om bij het maken van een definitie te bedenken dat er een
connectie bestaat tussen wat er op het hoogste niveau gebeurt in de
landen van herkomst, waarbij het er zelfs om gaat, wat er tot op
het niveau van de regering bedisseld wordt om een van de
welvaartsbronnen van het land aan te spreken, de organisatie die
voor de feitelijke uitvoering zorgt, de koeriers die de drugs naar
Nederland brengen en het distributie-apparaat, dus tot het laagste
niveau. Ik ben geneigd om dit alles als n drugseconomie te
beschouwen; het zijn allemaal onderdelen van hetzelfde
probleem. - De voorzitter:
- Zijn er nu signalen dat er vanuit Suriname, de Surinaamse
groep, speciaal geprobeerd wordt om strategien toe te passen om te
corrumperen? Is dat gebeurd? - De heer Bovenkerk:
- Eh, ja, zonder meer.
- De voorzitter:
- Is dat succesvol geweest?
- De heer Bovenkerk:
- Ja. Ik geloof dat, eh, Surinamers op individuele basis en in de
vorm van samenwerkende groepjes, waar wij het over hebben, op vrij
aanzienlijke schaal kans hebben gezien om mensen bij de Nederlandse
politie te corrumperen en om ambtenaren bij gemeenten te
corrumperen, bijvoorbeeld ambtenaren die paspoorten uitgeven die
essentieel zijn voor illegale immigranten. Dit geldt ook voor
mensen bij sociale diensten, alsook bijvoorbeeld bij het
bewakingspersoneel van Schiphol en bij de marechaussee. Daar zijn
dus ook mensen gecorrumpeerd. Dat zijn soms Hollanders, maar in het
overgrote deel van die gevallen gaat het om Surinamers; dat wil
zeggen Surinaamse Nederlanders. - De voorzitter:
- Hoe verklaart u dat?
- De heer Bovenkerk:
- Ik denk dat het te maken heeft met de loyaliteitsaanspraken die
op deze personen gedaan worden. Zij behoren in Nederland tot een
minderheidsgroepering. Zij zitten vaak heel dicht op deze
drugseconomie, als het werkelijk waar is dat het zo wijd verbreid
is, wat ik zeg. - De voorzitter:
- U bent er toch van overtuigd?
- De heer Bovenkerk:
- Daar ben ik van overtuigd, ja.
- De voorzitter:
- Ik vraag dit, omdat u zegt: als het werkelijk waar is.
- De heer Bovenkerk:
- Nee, dat is een figure of speech die misschien niet de
handigste was. Maar ik ben er zeer van overtuigd. Er zitten zoveel
mensen dicht op dat eigenlijk iedereen dat wel haast weet en in
zijn onmiddellijke omgeving zulke mensen kent. Maar het is vaak
heel moeilijk om de druk te weerstaan die uitgaat van allerlei
aanspraken van loyaliteit, bijvoorbeeld loyaliteit binnen je
familie. Als je een broer hebt die bij de politie werkt of bij de
marechaussee of bij het bewakingspersoneel of bij het
vervoerpersoneel van de luchthaven Schiphol dan wel een ander
familielid of als het iemand is uit dezelfde straat waar je gewoond
hebt of van dezelfde etnische groep, is het lastig, zo moet ik
zeggen, om daar weerstand aan te bieden. Ik weet wel dat de meesten
van die politieagenten – en wij hebben er heel veel van, gelukkig –
die van Surinaamse afkomst zijn en die in Nederlandse apparaten
werken absoluut rechtschapen figuren zijn. Er zijn er een aantal
onder die zelfs bij wijze van overcompensatie inzake van dit
probleem, buitengewoon hardvochtig of strikt zijn ten opzichte van
aanspraken die er uit de Surinaamse gemeenschap op hen gedaan
worden. Maar een aantal heeft niet zo’n sterke rug en daarbij loopt
het mis. Verder nog, zo moet ik zeggen, is het niet alleen een
kwestie van individuele aanspraken op basis van familieloyaliteit
en zo, maar ik beweer dat er ook een planmatige opzet in het spel
is geweest. - De voorzitter:
- Is geweest.
- De heer Bovenkerk:
- Is geweest, ja. Ik kan precies aangeven wanneer dat zo is
geweest. Dat is op een moment waarop toen nog legerleider Bouterse
heeft bedacht dat het verstandig zou zijn om een deel van de
Nederlandse politie te corrumperen. Wij hebben namelijk in
Nederland gesignaleerd dat een aantal Surinamers hier naar toe kwam
na een moord die er op een rechercheur gepleegd was die de
drugseconomie trachtte te bestrijden in Suriname zelf. Onmiddellijk
daarna… - De voorzitter:
- Wie was die rechercheur?
- De heer Bovenkerk:
- Hij heette Goeding. Welnu, onmiddellijk daarna is er een
aanzienlijk aantal, een stuk of twintig, voormalige
politieambtenaren naar Nederland toe gekomen. Men meldde zich in
Holland. Dat kwam buitengewoon goed uit, want op dat moment was net
het positieve actiebeleid in werking getreden bij de Nederlandse
politie. De Nederlandse politie wilde ze erg graag hebben. En dat
is buitengewoon begrijpelijk. De Nederlandse politie wil enig
houvast hebben in die kring, wil ook aan legitimiteit winnen door
te laten zien dat zij geen exclusief blank bolwerk is, maar het
multi-etnische karakter van onze samenleving weerspiegelt. Dat
draaide dus op volle toeren, toen die mensen hier binnen kwamen. De
moeilijkheid was dat de antecedenten van deze personen niet goed
nagetrokken konden worden, omdat er op dat moment geen
politiesamenwerking meer bestond tussen Suriname en Nederland.
Daardoor zijn er een aantal mensen doorgeflipt die met een soort
vluchtverhaal kwamen, dat zij onder indruk van of uit angst voor
represaillemaatregelen dan wel voor wat er met het bewind onder
Bouterse gebeurde eigenlijk na die moord geen andere kans zagen dan
naar Nederland te komen. Terwijl het mensen waren die gestuurd
waren of afgekeurde of afgedankte politiemensen uit Nederland zelf.
En dat is er gebeurd. En in Holland merkten wij dat, nadat een
aantal van die mensen dus met een, nou ja, wat verlicht programma,
als ik het zo mag uitdrukken, de politiedienst waren binnengekomen,
een aantal van hen in de fout ging. Zo werd er geconstateerd dat
zij bedenkelijke contacten onderhielden met mensen die in de
drugseconomie verwikkeld waren. Wij merkten dat een aantal mensen
ook andere dingen gingen doen. Iemand ging zich bijvoorbeeld in de
avonden als nachtclubportier manifesteren. En daar is toen
onderzoek tegen gestart. De Rijksrecherche is ermee bezig geweest.
Die heeft geprobeerd om te kijken of daar systeem in zat. - De voorzitter:
- En dat systeem is, zegt u, ontdekt?
- De heer Bovenkerk:
- Ik heb mij aan de hand van de stukken die de Rijksrecherche
heeft gemaakt, ervan overtuigd dat dit werkelijk zo is. Maar het
onderzoek dat er eigenlijk had moeten komen en dat de
Rijksrecherche verschillende malen achter elkaar heeft aanbevolen,
waarin dus de vraag beantwoord zou moeten worden of hier systeem in
zit dan wel dat het slechts een kwestie is van een paar individuele
gevallen van het verkeerde pad in slaan, is eigenlijk nooit gedaan.
Ik heb verder te horen gekregen… - De heer Koekkoek:
- Waarom niet?
- De heer Bovenkerk:
- Eh, dat kan ik u niet zeggen. Ik weet het niet, omdat de
rijksrechercheurs die het hebben aangekaart, op hun verzoek, drie
maal, tot en met de procureur-generaal, nooit een antwoord hebben
gekregen. Dus ik kan daarover misschien wel speculeren, maar dat is
misschien niet zo interessant. - De voorzitter:
- Dat hoeft u niet te doen; dat is niet interessant. U vertelt
hier een relaas over wat er komt uit de Rijksrecherche. Het is toch
wel zo dat binnen de Amsterdamse politie tegen een bepaalde
cordinator maatregelen genomen zijn? - De heer Bovenkerk:
- Dat is volkomen juist. Er is een cordinator geweest die op dat
moment in Amsterdam een centrale rol vervulde, omdat hij het
minderhedenbeleid deed. Naar zijn betrokkenheid bij dit hele
systeem is onderzoek ingesteld door de BVD. Het resultaat van dat
onderzoek is toen gezien door de burgemeester van Amsterdam en de
hoofdcommissaris, eh, de korpschef van Amsterdam. En dat is
aanleiding geweest om deze persoon onmiddellijk te ontslaan. Ik heb
dat rapport ook gezien. En ik kan de beslissing van de
hoofdcommissaris absoluut, onmiddellijk begrijpen. - De voorzitter:
- Goed.
- De heer Bovenkerk:
- Ik wil er graag eigenlijk nog iets aan toevoegen om dit punt
wat duidelijker te maken. Want ik ga, als ik al deze dingen zeg –
en die zijn niet aardig – niet alleen af op het materiaal dat ik
van de politie en de Rijksrecherche heb gezien. Ik zei al dat ik
ook heb gesproken met mensen in de Surinaamse kring zelf. Ik heb
gesproken met een advocaat die veel zaken doet voor mensen die bij
de drugseconomie betrokken zijn. Deze vertelde mij dat het geen
enkel probleem was om over welk gecompliceerd politieonderzoek dat
er ook liep tegen zijn clinten, binnen n dag al het materiaal
erover op tafel te krijgen. Zelfs als het vaak nog ging over de
CID-fase van het onderzoek, vroegen zij aan hem: meester, wat wilt
u hebben? En de volgende dag kreeg hij het. - De voorzitter:
- U bent er zich wel van bewust dat dergelijke uitlatingen ook
wel elders in het milieu gedaan worden? Dat hoeft dus niet alleen
een Surinaamse variant te zijn. De uitlatingen ter zake worden
natuurlijk vaker in het milieu gedaan, dus dat men zegt: ik heb
ingangen in het politieapparaat en ik ben in staat om voor jou of
voor u informatie te verzorgen, etcetera, als er maar betaald wordt
of hoe men het wil hebben. - De heer Bovenkerk:
- Nou, maar in dit geval was mijn informant niet iemand uit het
milieu, maar de advocaat. - De voorzitter:
- Nee, nee, dat begrijp ik.
- De heer Bovenkerk:
- Ja.
- De voorzitter:
- En welke conclusie trekt u daaruit?
- De heer Bovenkerk:
- Ik zie daarin een bevestiging van de conclusies van de
Rijksrecherche met het aanbevolen onderzoek om te kijken of er niet
meer systeem in school. - De voorzitter:
- Wij komen er straks op terug, misschien ook als wij over
corruptiegevallen spreken in Amsterdam. Maar denkt u dat dat
systeem nog steeds bestaat of denkt u dat daar toch door ook de
verschillende corruptieonderzoeken die er geweest zijn een einde
aan is gemaakt? - De heer Bovenkerk:
- Ik kan u geen antwoord geven op de vraag of het nog steeds
bestaat. Ik kan wel antwoord geven op de vraag of er nu nog
corruptiegevallen van recente datum in onderzoek zijn. Het antwoord
is: ja, die zijn er nog. - De voorzitter:
- Dat begrijp ik.
- De heer Bovenkerk:
- Enkele.
- De voorzitter:
- Enkele?
- De heer Bovenkerk:
- Enkele, ja.
- De heer Vos:
- Voor de goede orde wil ik de heer Bovenkerk het volgende
vragen. Begrijp ik het goed dat er naar zijn oordeel sprake is van
een soort anti-Nederlandse houding die vanuit Suriname geregisseerd
is? Zou het ook zo kunnen zijn dat de ontvankelijkheid om te
participeren in de cocanehandel minder wordt en zelfs wegvalt,
indien die regie vanuit Suriname ook wegvalt? - De heer Bovenkerk:
- U stelt twee vragen. De eerste gaat over de anti-Nederlandse
houding. Dat is lastig; dat is niet zo makkelijk te zeggen. Die
vraag kan je globaal beantwoorden met: het is logisch dat er in een
land dat zich zelfstandig heeft gemaakt en zich aan een koloniaal
verband heeft ontworsteld nog sentimenten bestaan. Meer precies zou
ik willen zeggen dat zeker in de groep rond Bouterse en zijn
politieke streven er zeer welbewust allerlei anti-Nederlandse
uitlatingen gedaan worden. Nogmaals, niet bij alle Surinamers in
Nederland. Ik heb het steeds over een betrekkelijk klein circuit,
hoor, misschien. Maar bij een aantal mensen slaat dat heel goed
aan. En dat maakt het mogelijk dat zij het gebruiken in cultureel
opzicht als wat wij criminologen wel eens met een duur woord
neutraliseringsstrategie noemen. Dat wil zeggen, dat je het voor
jezelf ook moreel aanvaardbaar maakt om met dit soort dingen bezig
te zijn. Het zou best mogelijk zijn, ja, dat Bouterse bijvoorbeeld
mensen oproept om voor geld te zorgen om voor hun achtergebleven
familieleden te zorgen, waar dat geld ook maar vandaan komt. - De voorzitter:
- Maar dit is toch nog een speculatie van u?
- De heer Bovenkerk:
- Er zijn verschillende uitspraken en toespraken bekend.
- De voorzitter:
- De uitspraken van Bouterse zijn bekend, maar over de vraag hoe
dat verbonden is met de werking in Nederland kunnen wij op dit
moment toch slechts speculeren? - De heer Bovenkerk:
- Daar kan ik van zeggen dat ik weet van mijn omzwervingen in het
Surinaamse milieu dat er wel degelijk een circuit is dat er
buitengewoon bevattelijk voor is. - De heer Rabbae:
- Weet u of dat ook geldt voor Turkije en Marokko?
- De heer Bovenkerk:
- Corruptie op deze manier?
- De voorzitter:
- Als de heer Rabbae het niet erg vindt, wil ik toch proberen om
dit verder per onderwerp af te handelen. Als u het niet erg vindt,
wil ik daarop dus terugkomen, wanneer wij spreken over Marokkaanse
en Turkse groepen. - De heer Koekkoek:
- Mijnheer Bovenkerk, u hebt nogal forse uitspraken gedaan. Welke
periode in de tijd hebt u onderzocht? En kunt u ongeveer aangeven
hoeveel gevallen van corruptie u in uw onderzoek bent
tegengekomen? - De heer Bovenkerk:
- Ja, mijnheer Koekkoek, ik heb ze precies geteld. Wij hebben het
nu dus over de Surinaamse corruptie? - De heer Koekkoek:
- Jazeker.
- De heer Bovenkerk:
- De eerste signaleringen vonden plaats in 1988/1989. Wat ik
gezien heb, loopt door tot nu, tot 1994. Het precieze aantal staat
in ons concept-rapport. U moet mij het niet kwalijk nemen dat ik
niet alle duizend pagina’s paraat heb. Maar het gaat om meer dan
twintig mensen. - De voorzitter:
- In de loop der jaren.
- De heer Bovenkerk:
- Ja, in de loop der jaren. Ik heb het ook nog eens specifiek
uitgerekend voor Amsterdam. Daar ging het om ongeveer tien
mensen. - De voorzitter:
- Heeft u ook het totaal bekeken van voorgekomen corruptie in
vergelijkbare zaken? - De heer Bovenkerk:
- Dat kan je niet doen op nationaal niveau, want wij hebben geen
nationale cijfers over corruptiegevallen of -dossiers wat dat
betreft bekeken. Maar wij hebben dat wel kunnen doen bij een lokale
studie. Het is ook de waarde van zo’n lokale studie dat je dichter
op de werkelijkheid kan zitten. Daarbij heb ik dat dus bekeken.
Voor het geval Amsterdam kan ik zeggen dat de
oververtegenwoordiging van Surinamers en Antillianen zo
verschrikkelijk veel groter was dat ik er niet eens een
statistische significantietoets op heb hoeven los te laten. Ik
bedoel: de kans was honderd keer zo groot, als wij in
Nederland… - De voorzitter:
- Probeert u toch zo precies mogelijk te zijn, omdat het allemaal
nauw luistert. - De heer Bovenkerk:
- Goed. Ik heb bij de Amsterdamse politie, die vijfduizend
personen omvat, als je al het personeel meetelt, 129 mensen van
Surinaamse afkomst geteld, 37 mensen van Turkse afkomst, 37 mensen
van Marokkaanse afkomst en 28 mensen uit de Antillen. In totaal heb
ik 15 serieuze gevallen van corruptie bekeken die onmiddellijk in
verband stonden met de georganiseerde misdaad. Dat waren dossiers
met goede informatie. Van die 15 gevallen hadden er 7 betrekking op
deze minderheden, die dus slechts een fractie uitmaken van de
vijfduizend man die de Amsterdamse politie sterk is, en daarbij
ging het vooral om Surinamers. - De voorzitter:
- Cumulatief, opgeteld.
- De heer Bovenkerk:
- Opgeteld.
- De voorzitter:
- Mijnheer Bovenkerk, overgaand naar de Turkse criminele
groeperingen in Nederland vraag ik u naar de betrokkenheid van de
Turkse gemeenschap in Nederland daarbij. - De heer Bovenkerk:
- Laten wij om te beginnen vaststellen dat 85% van wat er door de
politie aan binnengekomen herone is aangetroffen, afkomstig is uit
Turkije. Er is dus gerede aanleiding om te veronderstellen dat het
overgrote deel van de herone daar vandaan komt. Bovendien weten wij
dat in de jaren tachtig belangrijke vertegenwoordigers van een
aantal Turkse mafia-organisaties korter of langer in Nederland zijn
geweest. Ik zal geen namen noemen, maar bijvoorbeeld de heer O.,
een internationaal vermaard figuur en waarschijnlijk de
belangrijkste Turkse mafiabaas, is lange tijd in Nederland geweest.
De Nederlandse politie heeft daarop gereageerd door een groot
aantal onderzoekingen in deze richting in te stellen; de politie
heeft zich echt lange tijd op Turken gericht, zij heeft veel
“Turkenzaken” gedraaid. Men heeft vastgesteld dat er een circuit
van koffiehuizen bestaat. Nogmaals, het gaat niet om alle
koffiehuizen, maar er is een groot aantal koffiehuizen op de een of
andere manier hierbij betrokken. Ik schat dat de Nederlandse
politie op dit ogenblik met meer dan twintig van dergelijke
serieuze onderzoekingen bezig is, maar als je alles van een aantal
jaren optelt, gaat het om een heleboel zaken. Zeer veel
rechercheurs werken aan Turken. - De voorzitter:
- Werken aan zaken waarbij…
- De heer Bovenkerk:
- Inderdaad.
- De voorzitter:
- U gebruikt het jargon van de politie; het is misschien wel goed
om het zo te noemen, maar ze werken niet aan Turken. - De heer Bovenkerk:
- Zo werkt het helaas; als je ermee omgaat, word je ermee besmet.
Soms zal er wat jargon insluipen, maar ik ben u er zeer dankbaar
voor dat u dat af en toe corrigeert. Overigens zal ik nog een
politieterm naar voren brengen die hierbij van direct belang is. De
politie heeft er zo langzamerhand schoon genoeg van om steeds maar
Turkenzaken te draaien. Er wordt mij gemeld dat er sprake is van
“Turken-moeheid”: “Elke keer trekken wij er een groep tussenuit –
weer een politieterm – maar de markt blijft toch bestaan en de
vrijkomende plaats wordt onmiddellijk ingenomen door anderen, dus
wat heeft het allemaal voor zin?”. Welnu, doordat men in de loop
der jaren die onderzoekingen heeft verricht, weet men er veel van
en is er anders dan bij andere minderheidsgroepen een aanzienlijke
kennis opgebouwd, een aanzienlijk “fonds” van namen van personen
die er op de een of andere manier bij betrokken zijn. Dus als ik
iets zeg over het aandeel van de Turkse bevolkingsgroep bij deze
handel, dan betekent het helemaal niet dat het minder zou zijn bij
andere groepen, ook niet dat het minder zou zijn dan bij Hollandse
groepen in dezelfde sociaal-economische omstandigheden, maar wij
weten er toevallig vrij veel van omdat de Nederlandse politie er
zoveel aandacht aan besteedt. Het is een algemene criminologische
merkwaardigheid: je ziet het pas als er aandacht aan besteed
wordt. - De voorzitter:
- Maar zoals ik ook in het geval van de Surinaamse gemeenschap
gevraagd heb, kunt u zeggen of er in de Turkse gemeenschap
verschillende centra van criminele groeperingen zijn die de zaak
beheersen? - De heer Bovenkerk:
- Dat was zo in de jaren tachtig, in de periode waarin er
inderdaad vrij gesloten formaties waren die het transport van
herone via de Balkan-route naar Nederland verzorgden, maar in de
afgelopen jaren merk je dat de bazen, de “baba’s”, zich
terugtrekken en zich voor een belangrijk deel in Turkije vestigen.
Dat kan ook, want er is een amnestiewet in werking getreden
waardoor je onder bepaalde condities naar Turkije terug kunt komen.
En men laat in toenemende mate het initiatief over aan de Turkse
gemeenschap in Nederland. Dus wat de politie op dit ogenblik
waarneemt, is dat men in koffiehuizen zelf het initiatief neemt,
zowel de eerste als de tweede generatie, en vaak in familiaal
verband, om wat geld bijeen te brengen en te bekijken of er geen
handeltje te doen is. Vervolgens wordt er iemand naar een van de
baba’s in Turkije gestuurd om na te gaan of er niet meegedaan kan
worden met de distributie van een partij. Vervolgens ontstaat er
een “cut” in het geheel als ze hierheen komen. Ik beweer dus dat
het initiatief bij de overgang van de jaren tachtig naar de jaren
negentig is verschoven naar de gemiddelde Turk die bij dit circuit
betrokken is. - De voorzitter:
- En is er al sprake van zware georganiseerde Turkse groeperingen
in Nederland? Ik vraag dit omdat wij toch onderscheid moeten maken
met het betrokken zijn bij drugshandel, want dat geldt natuurlijk
ook voor een heleboel Nederlanders. Vanmorgen hebben wij met de
heer Fijnaut eigenlijk ook niet over de nederwiet-mensen gehad.
Iedereen met een broer in de tomatenteelt met wie het wat slechter
ging, had een klein hennepkwekerijtje, bij wijze van spreken. Voor
ons is het natuurlijk interessant, een onderscheid te maken tussen
zware georganiseerde criminaliteit als hoofdberoep, dus het
opzetten van heronelijnen met de bijbehorende hirarchie, het
bijbehorende geweld etcetera, en mensen die met de organisatie
ervan beginnen, maar waaruit eventueel een georganiseerde groep zou
kunnen groeien die een soort hegemonie binnen een gemeenschap zou
kunnen gaan uitoefenen. Ik vraag dit omdat politie-informatie er
toch ook op wijst dat er in bepaalde steden wel degelijk sprake is
van families die al een bepaalde overheersende rol in een
gemeenschap hebben. - De heer Bovenkerk:
- Dat is stellig zo.
- De voorzitter:
- Dan zou ik dus graag zien dat u die twee uit elkaar haalt.
- De heer Bovenkerk:
- Laat ik dan eerst proberen het georganiseerde deel ervan onder
de loep te nemen. Ook al gaat het om mensen die op de een of andere
manier bij de drugseconomie betrokken zijn, van importeur tot
handelaar op straat, de zaak wordt toch vaak nog geregisseerd
vanuit Turkije. De man – het zijn meestal mannen – is
verantwoording schuldig aan een baas in Turkije. En je ziet ook dat
die bazen overkomen om de zaak te regelen, als er hier problemen
zijn. Dat regelen doen ze met behulp van geweld of met de dreiging
daarmee. Wij kennen daar zeer krasse voorbeelden van; het
geweldsniveau in het Turkse milieu is verreweg het hoogst van alle
etnische groeperingen, althans qua absolute omvang. Misschien is
het procentueel niet zo, maar dan nog is het een heel hoog
niveau. - De voorzitter:
- Hoe weet u dat? Waar maakt u dat uit op?
- De heer Bovenkerk:
- Ik heb de moordcijfers over een reeks van jaren geanalyseerd,
en meer in het bijzonder heeft iemand van de CRI voor mij
uitgerekend, hoeveel liquidaties er over 1994 bij het aantal
moordzaken in dat jaar waren. Liquidatie is de enige vorm van moord
waarvan wij zeker weten dat die gelieerd is aan de georganiseerde
misdaad. Welnu, daarbij bleek dat drie kwart van alle liquidaties
in een etnisch milieu plaatsvond, en daarvan weer voor meer dan de
helft in het Turkse milieu. Laat ik er onmiddellijk bij zeggen dat
je reuze moet oppassen met dit soort cijfers, want het is zeer goed
mogelijk dat er ook in het Hollandse milieu, dat in deze berekening
slechts een kleine minderheid aan liquidaties opleverde, meer
gebeurt, maar dan op een andere manier, een manier waarop de
slachtoffers niet meer te vinden zijn. - De voorzitter:
- Heeft u daar aanwijzingen voor?
- De heer Bovenkerk:
- Ja. Er zijn slachtoffers van Nederlandse groepen weggewerkt,
maar die zijn toch gevonden. Door de manier waarop ze waren
weggewerkt, weet je zeker dat het ook uitdrukkelijk de bedoeling
was dat ze niet gevonden zouden worden. In het Turkse milieu geldt
dat echter niet, want dreiging met geweld heeft vooral zin als
iedereen ziet wat je te wachten staat. Vandaar dat het
“theatrische” trekken heeft, als het gebeurt. - De voorzitter:
- En is het naar uw mening in de Turkse gemeenschap gerelateerd
aan drugshandel en zware criminaliteit? - De heer Bovenkerk:
- Aan drugshandel en zware criminaliteit in Turkije en – ik kom
even terug op de vorige vraag, want daar was ik nog niet helemaal
mee klaar – aan groepsvorming in Nederland. Ik denk dat er
inderdaad nieuwe, modernere ondernemers of families in Nederland
gaan opereren, die beter op Nederland zijn “ingeschoten” en op een
wat andere manier te werk gaan. Daarmee zijn zij onderdeel van de
zware en georganiseerde misdaad. Maar nogmaals, ik hanteer een zo
ruime definitie dat ik ook alle personen die op de een of andere
manier bij deze handel – het gaat overigens niet uitsluitend om
drugshandel – betrokken zijn, eronder begrijp. - De voorzitter:
- Als er een afhankelijkheid is, zo neem ik aan, want het zou
toch gek zijn om het wel te doen als het om de Turkse gemeenschap
gaat, maar niet voor de Nederlandse gemeenschap, met misschien wel
800.000 gebruikers die wellicht een rondje maken. De gebruikers van
softdrugs vallen erbuiten, maar er zijn toch ook nog een heleboel
anderen. - De heer Bovenkerk:
- Als ik daar gegevens over had, zou ik ze er buitengewoon graag
naast leggen. Ik heb overigens zulke gegevens ook niet als het om
Marokkanen of Surinamers gaat. Het toeval wil dat wij cijfers over
Turken hebben, omdat er zoveel onderzoeken gedraaid zijn. - De heer Koekkoek:
- Mijnheer Bovenkerk, u sprak van een fonds van namen waarover de
politie beschikt. Dan praten wij over Turken. Kunt u daar iets meer
over vertellen? - De heer Bovenkerk:
- Ik heb natuurlijk steeds maar geprobeerd om de zaak op de een
of andere manier te kwantificeren, maar overigens niet in de zin
van het aantal groepen. Wij hebben vanmorgen al in de getuigenis
van mijn collega Fijnaut gehoord dat dit misschien een te
eenzijdige benadering van het probleem zou zijn en dat wij wellicht
meer zouden moeten uitgaan van netwerken en verdichtingen daarin.
Maar ik heb steeds bekeken of er ergens cijfermateriaal te vinden
was. Welnu, er is een groep rechercheurs in Amsterdam die al vier
jaar bezig is om exclusief Turkenzaken te draaien, om dat woord nog
maar weer te gebruiken. Zij hebben een groot aantal gegevens
verzameld en zij hebben besloten, die in n computerbestand onder te
brengen. Nu liet een van hen zich ontvallen dat het bestand wel
13.000 namen bevatte. Dat is natuurlijk krankzinnig, dat kan
helemaal niet, want er wonen in Amsterdam 30.000 mensen van Turkse
afkomst, degenen die Hollander geworden zijn inbegrepen. Dat zou
betekenen dat de helft van die groep in het bestand voorkomt, wat
natuurlijk flauwekul is, zeker als erbij betrokken wordt dat
vrouwen in het algemeen niet bij de drugseconomie betrokken zijn,
althans hier niet. Ik heb dan ook gevraagd of ik die bak eens zou
mogen inkijken. Dat heb ik een aantal uren met de betrokken
rechercheur gedaan en daarbij bleek dat er een heleboel namen wel
met herone en met de Turkse onderwereld te maken hadden, maar dat
ze niet op Turken zelf sloegen. Er waren bijvoorbeeld veel
Hollanders bij die – meestal ondergeschikte – functies uitoefenen.
Er bleken ook Marokkanen ingeschakeld te zijn, dus in dit opzicht
is het toch een diverse wereld. De rechercheurs hadden er eigenlijk
van alles ingestopt, rijp en groen. Het bestand bevatte namen van
koffiehuizen en er kwamen ook namen voor van mensen die helemaal
niet in Amsterdam wonen. Er was zelfs sprake van
dubbeltellingen. - De voorzitter:
- Laten wij even precies zijn, het waren dus allemaal gegevens op
basis van tactisch onderzoek? - De heer Bovenkerk:
- Inderdaad.
- De voorzitter:
- Over een periode van?
- De heer Bovenkerk:
- Vier jaar, cumulatief: vanaf 1991 tot nu. Goed. Nadat wij die
bak hadden bekeken en een schatting hadden gemaakt van het aantal
van degenen die niet aan de definitie voldeden – Turks, in
Amsterdam woonachtig en aantoonbaar op de een of andere manier bij
de georganiseerde misdaad betrokken – hebben wij op basis van een
betrekkelijk snelle berekening het aantal tot ongeveer de helft
teruggebracht. Dat was een heel grove methode, maar dan nog is het
resultaat eigenlijk krankzinnig, want als er 30.000 Turken in
Amsterdam wonen, bestaat de helft daarvan uit mannen. Met aftrek
van de kinderen houd je theoretisch ongeveer tienduizend volwassen
mannen over die in deze sfeer werkzaam zouden kunnen zijn. De helft
van 13.000, dus ruim 6000, zou dus een buitengewoon hoog aantal
zijn. Dat leek ons niet erg waarschijnlijk, te meer nadat wij op
dezelfde manier berekeningen hadden gemaakt voor de situatie in
andere steden. Mijn collega’s Van der Bunt en Bruinsma hebben het
voor Enschede en Arnhem gedaan en zij kwamen op lagere percentages
uit. Dit was aanleiding om nog eens terug te gaan en in de
afgelopen twee dagen ben ik opnieuw met dezelfde rechercheurs in de
weer geweest om dat bestand nog eens heel grondig te bekijken. Er
bleek dat er allerlei namen in voorkwamen van mensen die betrokken
waren bij zaken uit de periode ervr. Men is er immers al tien jaar
mee bezig. Dat waren verlopen zaken, dus die namen konden wij ook
uit het bestand halen. Verder hebben wij wat preciezer geteld wie
niet in Amsterdam woonden en zo konden wij het getal een beetje
verlagen. Daar staat echter tegenover – het wordt nu echt heel
ingewikkeld – dat de rechercheurs mij vertelden dat er in het begin
van dit jaar drieduizend namen uit het bestand verdwenen waren
omdat iemand op een verkeerde knop had gedrukt. Ik wist dus
waarachtig niet meer waar ik aan toe was. Bovendien kennen wij op
deze manier de teller van de breuk wel, maar je zou er natuurlijk
eigenlijk ook het aantal illegalen bij moeten betrekken om de
noemer te weten. En als je dan ook nog bedenkt dat er volgens de
algemene criminologische theorie een groot “dark number” is, dan
durf je na al deze exercities eigenlijk geen cijfer meer te noemen.
De enige conclusie die ik trek, is dat enkele tientallen procenten
van de volwassen Turkse mannen in Amsterdam in enigerlei functie
bij de georganiseerde misdaad betrokken zijn. Ik vind dat een
spectaculair hoog percentage. - De voorzitter:
- Gisteravond heeft er in Het Parool het cijfer van 7000 gestaan.
Dat was blijkbaar uitgelekt. U herhaalt dat op dit moment niet, dus
dat er 7000 mensen binnen de Turkse gemeenschap betrokken zijn bij
de zware, georganiseerde criminaliteit in Amsterdam. Ik begrijp nu
dat u meedeelt dat er in ieder geval een bovenmatige verwevenheid
blijkt met de zware, georganiseerde criminaliteit, zij het dat je
het vergelijkingsmateriaal in aantallen met andere gemeenschappen
in feite niet hebt. - De heer Bovenkerk:
- Precies.
- De voorzitter:
- Trek ik zo een correcte conclusie?
- De heer Bovenkerk:
- Ja, maar ik wil daar het volgende bij volhouden. Als
bestanddeel van mijn conclusie zou ook in ieder geval de
constatering behoren dat, hoe het ook in vergelijking met anderen
zal zijn, het een erg groot aandeel is. - De voorzitter:
- Dat is evident. U sprak over een zogeheten Turkenmoeheid. Hoe
is die verklaarbaar? - De heer Bovenkerk:
- Ik heb daar eigenlijk al even op gezinspeeld, geloof ik,
mijnheer Van Traa. Als je tien jaar of langer steeds hetzelfde type
van zaken draait, achter Turkse families aan loopt, vaak met succes
– de politie zelf noemt het in het algemeen domme zaken, dus
betrekkelijk gemakkelijk te doen – er worden mensen enige tijd
achter slot en grendel gezet en je ziet vervolgens dat in dezelfde
stad de zaak gewoon doorgaat en door anderen of door andere
familieleden wordt overgenomen, kan ik mij voorstellen dat je
enigszins hulpeloos neerzit en denkt: waarom doe ik dit
allemaal? - De heer Rabbae:
- Of betekent dit dat de politie deze activiteiten vanuit de
Turkse gemeenschap niet bedreigend acht voor de samenleving? - De heer Bovenkerk:
- Dat durf ik niet te zeggen. Het feit dat zij het vervelend
vinden, is iets anders dan dat zij het niet bedreigend achten. Zij
worden er na verloop van tijd wel mee geconfronteerd op een manier
dat zij er niet onderuit kunnen. En dat gebeurt op drie manieren.
De eerste is dat, als er in het milieu geweld gebruikt wordt, zij
er eenvoudig niet omheen kunnen. Als er mensen vermoord worden,
komt Ernstige Delicten eraan te pas. En dan moet je de zaak
behoorlijk uitzoeken. Dus zo worden zij er toch mee geconfronteerd.
De tweede manier is dat, als de zaak een politiek tintje heeft – en
dat hebben veel van die zaken, omdat, zoals ik u al gezegd heb, een
deel van die Turkse organisaties gelieerd is met ultra rechts, met
links of met Koerdische bewegingen – je er ook dan eigenlijk niet
onderuit kunt om daar wat aan te doen. Maar nu de derde manier. Die
is zeker zo interessant voor de Amsterdamse bevolking, waar wij dat
in detail kunnen zien. Mensen in bepaalde buurten waar deze
drugseconomie zich afspeelt, hebben last van wat er in die buurt
gebeurt. De Mercatorbuurt is daar eigenlijk het mooiste voorbeeld
van. - De voorzitter:
- In Amsterdam.
- De heer Bovenkerk:
- Dat is in Amsterdam-west. Dat is een buurt waarin Turkse
ondernemers van het moderne soort, zo moet ik zeggen, dus hier
gevormd, een tijd lang de scepter gezwaaid hebben. Dit betekende
dat je op straat kon waarnemen dat er voortdurend sprake was van
alle mogelijke drugseconomien, deels van mensen die koerierden,
enzovoorts, zeer tot verdriet van de overige buurtbewoners. Die
zagen dat hun buurt hierdoor sterk achteruit ging. Bovendien had
een aantal van de drugshandelaren het onroerend goed in de buurt
opgekocht. Een aantal had zich gevrijwaard en een soort van
vrijplaats verworven, haast een soort no go area-achtig iets, van
een aantal panden naast elkaar waar zich dat afspeelde. Welnu, het
buurtprotest werd zo hevig dat men daar ook niet onderuit kon. Toen
was het ineens een openbare-ordeprobleem. Nu heb ik het helemaal
niet meer over georganiseerde misdaad, maar ook over een
openbare-ordeprobleem. Op grond van dat probleem heeft de
Amsterdamse politie besloten om niet alleen straten schoon te
vegen, maar ook te kijken wat er achter de panden zat waar het
gebeurde. De Amsterdamse politie heeft daar dus de boel ontmanteld.
Op die manier heeft zij inderdaad een aantal organisaties
onschadelijk gemaakt. - De voorzitter:
- Kunt u mij tot slot, mijnheer Bovenkerk, nog iets zeggen over
de route van het geld? Waar gaat het naartoe? Wordt het witgewassen
in Nederland of gaat het terug naar Turkije? - De heer Bovenkerk:
- Ja, dat is een van de ironien van dit geheel. Als wij de
Amerikaanse literatuur hierop bekijken… - De voorzitter:
- Kunt u de Amerikaanse literatuur even niet bekijken?
- De heer Bovenkerk:
- Ik ben te breedvoerig, begrijp ik.
- De voorzitter:
- Nee, u bent niet te breedvoerig, maar, ja, wij kunnen niet
alles bekijken. De Amerikaanse literatuur dus even niet, als u het
niet erg vindt. - De heer Bovenkerk:
- Goed. Laat ik het dan zo zeggen: het zou tenminste mooi zijn
als het hier werd genvesteerd, bijvoorbeeld in de toekomst van de
kinderen van de mensen die zich hiermee bezig houden, maar dat is
niet het geval. De overgrote meerderheid van het geld dat in deze
economie verdiend wordt, gaat terug naar Turkije, gewoon als baar
geld in een dikke winterjas of het gaat via banksystemen van Turken
zelf. Dat gaat ook heel gemakkelijk, omdat Turkije geen wetgeving
heeft die witwassen verbiedt. Zoiets als wederrechtelijk verkregen
voordeelsontneming bestaat in Turkije niet. Je ziet dus dat er
grote hoeveelheden geld naar bepaalde plekken toe gaan, soms zelfs
zoveel dat het de regionale economie in ernstige mate bepaalt. En
dan wordt het omgezet in onroerend goed, in vakantiepaleizen, in
grond. Je zou kunnen zeggen dat het tot op zekere hoogte een
extensie, een uitbreiding, is van het oude gastarbeiderspatroon.
Want ook degenen die hier oorspronkelijk als gastarbeider kwamen,
hebben natuurlijk hun spaarcenten gebruikt om een stukje grond te
kopen, om er een huis op te zetten, enzovoorts. Dat is wat er met
het geld gebeurt. - De heer De Graaf:
- Ik heb nog n vraag. U hebt gezegd dat uw collega’s ook
onderzoek in andere steden gedaan hebben en dat zij daar
vergelijkbare dossiers zijn tegengekomen. - De heer Bovenkerk:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- Verschilt uw bevinding in Amsterdam erg van datgene wat in
Arnhem, Nijmegen en Enschede is aangetroffen ten aanzien van Turken
en Turkse gemeenschap? Kunt u dat wat nader toelichten? - De heer Bovenkerk:
- Ja. Wat de situatie betreft in de driehoek Arnhem, Enschede en
Nijmegen is het misschien beter dat zij de vraag beantwoorden. Maar
het contrast dat ik gezien heb tussen onze rapporten, is dat het in
Amsterdam veel omvangrijker en gedifferentieerder is. Je vindt veel
meer verschillende groepen, aan linkse en rechtse politiek
gelieerd, en het percentage van het aantal mensen dat erbij
betrokken is, verschilt nogal tussen die drie steden. Maar,
nogmaals, ik geloof dat je op zichzelf niet zoveel waarde aan dat
soort cijfers moet hechten, want er zijn zoveel onbekenden in het
spel dat wij ons niet moeten inlaten met allerlei numbers games.
Dus het ligt wel een beetje anders. Het komt misschien trouwens
ook, omdat er in het oosten van het land natuurlijk een wat grotere
Koerdische gemeenschap is dan in het westen van het land. In
Amsterdam zijn die er ook en in Den Haag zeker. Daar is de grootste
concentratie. Maar bijvoorbeeld in Arnhem is een grote Koerdische
gemeenschap actief, ook in de georganiseerde misdaad. En dat gaat
overigens weer gepaard met andere delicten. - De heer Rouvoet:
- Voor mijn helderheid nog n vraag op dit punt. U sprak in de
conclusie over “op enigerlei wijze betrokken bij”. Kunt u dat iets
inzichtelijker maken? Waaraan moeten wij dan denken; over welke
range van betrokkenheid hebben wij het dan? - De heer Bovenkerk:
- Dat had ik eigenlijk nog uiteen moeten zetten. De range is van
handelaar, transporteur tot makelaar die de betrekkingen maakt,
zoals dat vanmorgen is besproken. En dat werd geoperationaliseerd
in dat bestand. Men heeft namelijk over de tap gehoord dat er met
die persoon deals werden gesloten over drugs. Of men heeft
geobserveerd dat er deals gesloten werden. Dan zijn het dus
handelaren. Of men heeft het adres aangetroffen in de zakboekjes
van meer personen. Dan weet je niet helemaal precies wat dat
betekent, maar als de naam bij notoire drugshandelaren drie keer
voorkomt, is die in het bestand gelaten. En bij twee keer hebben
wij die naam maar afgevoerd. Dat is natuurlijk een beetje
willekeurig. Vandaar, nogmaals, dat die cijfers niet zoveel zeggen.
Maar het is dus een heel range van activiteiten. Maar het slechts
ervan weten, is in ieder geval niet voldoende om… - De voorzitter:
- Men moet in ieder geval een koeriersdienst vervuld hebben.
- De heer Bovenkerk:
- Koeriersdienst wel, ja.
- De voorzitter:
- De betrokkenheid van de PKK bij de Turkse heronehandel is
volgens de BVD niet direct. Wat heeft u geconstateerd dat de PKK
wel doet binnen de heronegroepen? - De heer Bovenkerk:
- Ik zou niet de uitspraak voor mijn rekening willen nemen dat de
PKK helemaal niet in herone doet. Maar ik geloof wel dat men gelijk
heeft, als men zegt dat dit in Nederland niet erg prominent
aanwezig is. De PKK zit om geld verlegen. En het middel dat men
gebruikt, is het afpersen of het vragen van “vrijwillige”
bijdragen. En, oh, wat is het moeilijk om het onderscheid
daartussen in de praktijk te zien, h. Maar ik weet zeker dat grote
drugshandelaren bij de Koerdische bevolking in Nederland die over
veel geld beschikken in Nederland, van Turkse afkomst, zeker wl
afgeperst worden door de PKK. Je weet dat je er een zeker
percentage aan kwijt bent. Dat gebeurt zonder meer. Overigens doen
de Grijze Wolven dat ook, dus afpersen. Maar dat is vooral het
soort misdaad waar de PKK in betrokken is. Dat is van een andere
aard. Het is afpersing. Zij zitten ook in de mensenhandel en in de
handel in documenten om Nederland en andere landen van Europa
binnen te komen. Dat is dus van een wat andere aard. - De voorzitter:
- Ik wil met u overgaan naar de bespreking van de zwaar
georganiseerde criminaliteit binnen de Marokkaanse gemeenschap. U
heeft al kort geschilderd de enorme toename, volgens u, van
produktie van cannabisprodukten in Marokko zelf. Wij hebben
begrepen dat daar ook een grote connectie is met Nederlandse
groepen die cannabisprodukten naar Nederland vervoeren. Dat is
blijkbaar aan wijziging onderhevig. Kunt u de vraag beantwoorden of
er ook in de Marokkaanse gemeenschap sprake is van georganiseerde
groepen die ook hier een vaste voet in de drugseconomie
hebben? - De heer Bovenkerk:
- Het antwoord daarop luidt opnieuw “ja”. Maar ik kan dat weer
niet zonder meer zeggen op basis van politieonderzoek. Want de
Marokkaanse gemeenschap is althans in dit opzicht buitengewoon
weinig bekeken door de politie. Dat hangt met een heel wonderlijke
omstandigheid samen. De Marokkaanse gemeenschap ligt zwaar onder
vuur van de politie; ze wordt heel goed bekeken, maar op een ander
delict, namelijk dat van diefstal en dat soort dingen door
jeugdigen. Om het wat geleerd te zeggen, het vraagstuk van de
Marokkaanse criminaliteit in Nederland is geconstrueerd als een
vraagstuk van Marokkaanse jeugdcriminaliteit. Iedereen denkt dat
het daarom gaat en men redeneert: “Drugshandel? Ja, dat zal wel.”
De schijnwerpers zijn daar niet op gericht. Toch geloof ik dat er
aanwijzingen zijn dat die ook daar heel belangrijk is. De enkele
keer dat de politie een werkelijk serieus onderzoek instelt, komt
er namelijk heel wat naar voren. Drie of vier jaar geleden had men
in Hilversum bijvoorbeeld aanwijzingen dat deze stad een soort
knooppunt van Marokkaanse drugshandelaren zou zijn die Hollandse
transporteurs gebruikten om de drugs daarheen te brengen en ze
vervolgens via de koffiehuizen te distribueren over alle mogelijke
Marokkaanse instellingen in Nederland. Er is dus een stevig
onderzoek gedraaid op het Marokkaanse circuit in Hilversum en men
kwam tot de ontstellende conclusie dat meer dan de helft van de
Marokkaanse gemeenschap op de een of andere manier serieus met die
handel bezig was. Nu mag je dit natuurlijk weer niet
veralgemeniseren. - De voorzitter:
- Dat heeft als zodanig in een politierapport gestaan?
- De heer Bovenkerk:
- Zelfs een hoger cijfer, geloof ik. Maar als het in Hilversum
80% is, kun je niet zeggen dat dit percentage dan ook voor
Amsterdam of Maastricht moet gelden, want het is inderdaad best
mogelijk dat Hilversum een speciaal knooppunt is geweest. Maar er
is wel reden om aan te nemen dat Marokkanen in Nederland in de wat
wijdere opvatting van wat georganiseerde misdaad eigenlijk is,
betrokken zijn bij een netwerk over heel Nederland waarin softdrugs
worden verkocht via hun outlets. Dat netwerk is op het eerste
gezicht niet zo hecht georganiseerd als het Turkse netwerk, maar
het is wel hecht georganiseerd. Je denkt dat het niet zo is, omdat
het met weinig geweld gepaard gaat, want het aantal liquidaties in
deze kringen is in vergelijking met andere groepen heel laag. Maar
daar kunnen wij ons wel eens lelijk op verkijken, want ik denk dat
de zaak niet hier, maar in Marokko georganiseerd is en dat de
machtsmiddelen die worden aangewend om mensen in Nederland in het
gareel te houden, om ervoor te zorgen dat zij zich aan hun
afspraken houden en hun rekeningen op tijd betalen, verknoopt zijn
met de organisaties en de overheid, voor zover die daarbij
betrokken is, in Marokko zelf. - De heer Vos:
- Is dit een gedachte van u of weet u het ook?
- De heer Bovenkerk:
- Ik weet het ook. In heel Marokko is het bebouwde areaal op dit
ogenblik 70.000 ha groot, dus het kan niet anders dan dat zeer veel
mensen er op de een of andere manier van weten. Honderdduizenden
mensen zijn in die economie actief, het is een van de belangrijkste
welvaartsbronnen voor Marokko. Ook al is het officieel illegaal,
het is zeer breed geaccepteerd. Het is dus uitgesloten dat de
overheid er niets van zou weten. Er zijn alle mogelijke berichten
in kranten, ook in Marokko zelf, dat militairen hier veel mee te
maken hebben. Een Nederlandse sociaal-geograaf die te beschouwen is
als een soort “Marokko-watcher”, Paolo De Mas, heeft het allemaal
heel precies bijgehouden. Hij heeft beredeneerd dat waarschijnlijk
ook het militaire apparaat hier direct bij betrokken is en dat het
over allerlei sancties beschikt die kunnen worden aangewend tegen
familieleden in Marokko. Er behoeft dus in Nederland helemaal geen
orde op zaken gesteld te worden, want het machtsapparaat in Marokko
werkt al in die zin. En ik geloof dat deze veronderstelling juist
is, dat het inderdaad zo werkt. Ik moet er misschien nog iets bij
vertellen. Ook in het milieu van Nederlandse drugshandelaren – wij
praten wel eens met die mensen, zoals ik al heb gezegd – vertelt
men dat je bij de aankoop van een flinke partij meteen de weg en de
haven erbij koopt. Daar staat eenvoudig een bepaalde prijs voor. En
het is volstrekt duidelijk dat dit geld ook in de richting van de
overheid gaat. - De heer Rabbae:
- Kunt u ook de vraag beantwoorden of er vanuit Marokko pogingen
zijn gedaan om overheidsdienaren in Nederland te corrumperen, naar
analogie van wat u verteld hebt over Suriname? - De heer Bovenkerk:
- Dan doet zich de vraag voor wat wij nu precies onder corruptie
verstaan. De Marokkaanse overheid heeft in eerste instantie zeer
haar best gedaan om de Marokkaanse gemeenschap in Nederland bijeen
te houden. Het motief was in ieder geval voor een deel duidelijk:
men wilde dat de gelden die gastarbeiders verdienden, naar het land
zouden terugvloeien. Er is een soort beheersinstelling voor in het
leven geroepen, wij hebben de UMMON gekend. Ik meen dat de heer
Rabbae er zelf uitvoerig over geschreven heeft. Maar de laatste
jaren zien wij wat anders gebeuren. Ik geloof niet dat je het
corruptie kunt noemen, maar je merkt dat de Marokkaanse overheid
ertoe overgaat om allerlei Nederlanders uit te nodigen, eens een
kijkje in Marokko te komen nemen. De koning wil buitengewoon graag
laten zien dat hij de oorlog tegen de drugs serieus neemt; er zijn
enkele jaren geleden ook afspraken over gemaakt, er ligt een cordon
sanitaire ten noorden van Marokko waardoor die boten niet meer
kunnen passeren, zodat het nu allemaal via het zuidwesten gaat,
maar er worden in ieder geval bij voortduring missies uitgenodigd
om daar te komen kijken. - De voorzitter:
- Dat is toch nog geen voorbeeld van corruptie?
- De heer Bovenkerk:
- Misschien gaat het in Marokkaanse ogen wat subtieler dan wat
wij onder corruptie verstaan. - De voorzitter:
- Maar dit onderwerp is al heel breed, dus wij trachten het toch
terug te brengen tot de Nederlandse context. Ik meen dat de heer
Rabbae zijn vraag in die zin bedoelde. - De heer Bovenkerk:
- Ik heb geen gevallen van corruptie aangetroffen waarbij
Nederlandse overheidsdienaren zijn omgekocht of gechanteerd. - De voorzitter:
- Ook in dit geval zou ik nog willen vragen waar het geld naar
toe gaat dat in de gemeenschap aan de handel in cannabis verdiend
wordt. - De heer Bovenkerk:
- Ook in dit geval zijn wij er vrij zeker van dat het overgrote
deel van het geld naar Marokko vloeit en niet hier in de toekomst
wordt genvesteerd. Het gaat om een land dat er geen juridische
bepalingen tegen heeft, dus het geld wordt gewoon heel platvloers
meegenomen, maar ook de banksystemen leveren geen belemmeringen op.
Er zijn allerlei onderlinge spaarsystemen van Marokkanen waarmee
men het geld terug laat gaan. En je ziet ook in Marokko dat het
geld soms in onroerend goed wordt gestoken, in vakantie-achtige
gelegenheden, in vakantiepaleizen. Het zijn soms echt
paleizen. - De voorzitter:
- Maar het geld wordt dus ook in dit geval witgewassen in Marokko
en het wordt niet gebruikt voor het opbouwen van een economische
machtspositie hier, althans voor zover de gegevens tot nu toe
uitwijzen? - De heer Bovenkerk:
- Ik heb geen enkele aanwijzing dat er van dat laatste sprake zou
zijn. Het wonderlijke is zelfs dat sommige mensen die op zeer
bescheiden voet leven, die leven zoals je van gastarbeiders zou
verwachten, als ik dat zo mag zeggen, als betrokkenen bij deze
handel geweldige fortuinen hebben verdiend, terwijl je die in
Nederland niet kunt vinden. De bekende Ramola-zaak in Rotterdam is
op juridische gronden vastgelopen, maar daarbij heeft men door het
volgen van geldoverzendingen kunnen vaststellen dat een van de
families die in de wijk Spangen actief waren en die daar overigens
net zoveel openbare-ordeproblemen had veroorzaakt als wij
daarstraks bespraken in het verband van de Mercatorbuurt in
Amsterdam, uit multimiljonairs moest bestaan, terwijl men hen
aangetroffen had in absoluut kommervolle omstandigheden, met
verwaarloosde kinderen. Van een van de rechercheurs die daar
binnenkwamen, werd overigens nog de portemonnee gerold, maar dat is
een detail dat natuurlijk niet ter zake doet… - De heer Vos:
- Kunt u zeggen of er nog nieuwe tegenkrachten in die samenleving
bezig zijn om het tij te keren? - De heer Bovenkerk:
- Die vraag zou je eigenlijk voor alle drie groeperingen moeten
stellen die wij nu bekeken hebben. Wij, autochtone Nederlanders,
zien deze groeperingen veel meer als een eenheid dan zoals ze in
werkelijkheid zijn. De Marokkaanse maatschappij in Nederland is
zeer atomistisch; er zijn allerlei families die wel eens in
wisselende coalities samenwerken, maar het is heel lastig om
werkelijk duurzame organisaties op gang te brengen. Je ziet dat de
vrienden van vandaag vaak elkaars vijanden van morgen zijn, op
gronden die wij ons heel moeilijk kunnen voorstellen. In die
gemeenschap zijn die tegenkrachten er in ieder geval niet. Ik weet
wel van mensen die zich hierdoor gentimideerd voelen, als zij zien
wat er omgaat op hun plaatsen van samenkomst. Voor de Turkse
gemeenschap geldt het tot op zekere hoogte ook. Er is eigenlijk
geen Turkse gemeenschap, want ten eerste is er al onderscheid
tussen de Turkse en de Koerdische groep, maar ook de Turkse
gemeenschap valt eigenlijk uiteen in een heleboel regionale
gemeenschappen. Dat hangt samen met het migratiepatroon van
gastarbeiders; mensen uit hetzelfde dorp zijn via kettingmigratie
allen op een bepaalde plek in Nederland terechtgekomen. En ofschoon
de Turken een zeer bloeiend verenigingsleven hebben, is er
eigenlijk niets overkoepelends. Er is wel veel sociale controle en
er is een sterke neiging om elkaar de ogen uit te steken als het om
rijkdom gaat, maar er zijn geen mechanismen op het niveau van een
echte tegenkracht. Ik kan mij dat ook eigenlijk wel voorstellen,
omdat veel mensen er ook niet zoveel kwaads in zien. Het
drugsbeleid in Nederland maakt op velen een paradoxale indruk, want
hoe kun je toestaan dat er een grote aantal consumenten is die
vrijgelaten worden om te gebruiken, terwijl iemand die erover kan
beschikken en er geld aan kan verdienen, dat niet mag doen? Dat is
even moeilijk uit te leggen als het in de jaren twintig in Amerika
was om uit te leggen dat je wel alcohol mocht gebruiken, maar het
niet mocht leveren. Ik verwacht dus niet veel tegendruk. En ook
voor de Surinaamse gemeenschap geldt hetzelfde; het is een
uitermate sterk verbrokkelde gemeenschap, zowel naar etnische
groepen als naar sociale klassen. Ook daar is weinig tegenkracht te
vinden. - De voorzitter:
- In verband met het tijdstip stel ik voor, het onderwerp van de
horecabranche morgen met de heer Bruinsma te bespreken en nu nog
terug te komen op het onderzoek dat u samen met de heer Fijnaut in
Amsterdam heeft ingesteld. De heer Fijnaut heeft vanmorgen in
algemene zin gesproken over de vraag waar het drugsgeld blijft en
de innesteling in de bovenwereld. U heeft samen met de heer Fijnaut
specifiek aandacht besteed aan de binnenstad van Amsterdam, aan de
Wallen. Wat heeft u daar gevonden op het gebied van de besteding
van crimineel geld en de uitwerking daarvan? - De heer Bovenkerk:
- Wij hebben gekeken of de politie zicht had op het eigenaarschap
van horecabedrijven. En dat bleek het geval te zijn in zeker n
district, namelijk district twee rond de wallen, rond de
Warmoesstraat. Daarvan heeft men een analyse gemaakt die erop
neerkomt dat de problemen die je op straat tegenkomt en in de
vitrines met allerlei uitstallingen van bijvoorbeeld seksapparaten
en de aanbiedingen die daar gedaan worden, het enigszins
verloederde karakter van althans sommige delen van het
wallengebied, wel eens te maken zouden kunnen hebben met de vraag
wie er eigenlijk achter die gevels zaten, dus wie de eigenaren
waren. Men heeft eenvoudig van al die panden, voor zover men kon
nagaan, in de horecasfeer gekeken tot wie die behoorden. Men kwam
tot de conclusie dat er een groot aantal ondernemers waren met
duidelijk criminele antecedenten. Dat is op zichzelf nog niet zo
vreemd, want dat komt in de horeca veel meer voor. Het is een
sector met een betrekkelijk lage drempel, waar veel mensen opnieuw
kunnen beginnen. Maar er waren enkele groepen die in Amsterdam
bekend zijn als harde kernen van georganiseerde misdaad, dertien of
veertien groepen of groepjes, die over een substantieel deel bleken
te beschikken van dat wallengebied. Raar genoeg zit ‘m dat niet in
de prostitutiesfeer. Iedereen denkt bij de wallen aan de vrouwen
achter de ramen. Maar dat is eigenlijk een veel verspreider bezit.
Daarvan kan je niet zeggen dat er nu enkele grote prostitutiebazen
zijn; maar juist wel in de sfeer van de horeca. Dat is een
aanwijzing dat er in onroerend goed ook misschien genvesteerd
wordt. Wij konden in ieder geval vaststellen op basis van die
politieanalyse dat dertien of veertien van die groeperingen zich
grote concentraties hadden verworven in dat stukje van de
binnenstad. Onder hen bevinden zich bijvoorbeeld mensen die zich
ooit met een zware ontvoering bezig hadden gehouden, een
belangrijke pornokoning, de Hell’s Angels, een bekende
drugshandelaar, een beruchte onroerend-goedhandelaar, een eigenaar
van illegale naai-ateliers, althans vroeger, de eigenaar van een
overigens heel onopvallende shoarmazaak, maar die zeer zwaar in de
georganiseerde misdaad zit, mensen van wisselkantoren, bijvoorbeeld
van Isralische afkomst. Die groepen beheersen in feite een zeer
belangrijk deel van de horeca in de binnenstad. - De voorzitter:
- Dus dat zou je als het ware een soort innesteling in een ander
gebied kunnen noemen? - De heer Bovenkerk:
- Zeker, omdat de functie iets verder reikt dan alleen maar
ondersteuning voor hun criminele activiteiten. Ik bedoel: als je
drugs wilt verkopen, doe je dat bijvoorbeeld via een koffieshop.
Daar heb je een koffieshop voor nodig. Maar als je gaat investeren
in andere dingen, in cafs die er eigenlijk organiek geen relatie
mee hebben, dan kan je dat zeggen. Nou, dat is inderdaad het geval.
In deze buurt zie je dat voor het eerst gebeuren. Ik denk dat dit
het meest duidelijke geval is in Nederland van racketeering. - De voorzitter:
- Heeft u verder in Amsterdam in de onroerend-goedsector
duidelijke concentraties aangetroffen, dus toch een duidelijk beeld
van een doorgroeien in de bovenwereld van het je verwerven van een
bepaalde machtspositie? - De heer Bovenkerk:
- Het antwoord daarop is ontkennend, maar niet omdat het niet
waar is. Het antwoord is ontkennend, omdat ik het niet gezien heb.
De politie heeft daar geen onderzoek naar gedaan en had over die
hele sfeer van onroerend goed en de horeca en de rest van de stad
eigenlijk geen gegevens. Wij hebben wel geprobeerd indirect nog
iets te doen: door te kijken welke delen van Amsterdam nu
interessant zouden zijn als beleggingsobject, dus welke delen
bijvoorbeeld niet tot de corporatie- of de gemeentesector behoren.
Dan kom je al gauw uit in Amsterdam-zuid, Apollolaan en omstreken.
Daar zijn ook horecagelegenheden. En ter zake kan ik niet verder
gaan dan te zeggen dat zich daar mogelijkheden voordoen. Nu is er n
van die dingen. Toen wij met dit onderzoek begonnen, is de
voorzitter van het college van procureurs-generaal wel eens bij de
heer Fijnaut geweest en heeft daarbij gezegd: ik wil graag weten
wat jullie net weten. Dit is er een mooi voorbeeld van. Ik weet nu
dat ik heel graag zou willen weten op welke wijze daar in
Amsterdam-zuid in het onroerend goed wordt genvesteerd. Ik weet het
niet. - De voorzitter:
- Wij hebben zoven uitvoerig gesproken over corruptie, voor zover
die te maken had met de Surinaamse gemeenschap. U heeft bij uw
onderzoek in Amsterdam ook de vraag betrokken van de corruptie en
de benvloeding door de georganiseerde misdaad van verschillende
sectoren, maar dan in algemene zin. Wat zijn daarbij uw bevindingen
geweest en wat heeft u onderzocht? - De heer Bovenkerk:
- Mijn collega Fijnaut en ik, hij in eerste instantie, hebben
inzage gekregen in een bak van de Criminele inlichtingendienst, de
CID, die betrekking had op zogeheten ambtelijke corruptie. Dat wil
zeggen, daar “zitten allerlei mensen in” tegen wie beschuldigingen
zijn geuit van corruptie in het bestuur, in het beheer van
Amsterdam en in de politie zelf. Wij vonden er 37 berichten in,
waarvan de kwaliteit buitengewoon wisselend was. Van een groot
aantal van die gevallen konden wij op basis van het feit dat erin
genoemd werd onmiddellijk zeggen dat het niet veel met corruptie
van doen had. Bijvoorbeeld de meest voorkomende variant is dat
iemand ongewenste contacten onderhoudt met bekende mensen uit de
onderwereld. Als wij die gevallen eraf trokken waarvan je de
corruptie niet erg hard kon maken, hielden wij dertien gevallen
over. Die waren voor ons moeilijk te beoordelen, omdat wij niet uit
eigen waarneming konden vaststellen wat er precies aan de hand was
geweest en die onbevestigd waren. En daarom vonden wij het moeilijk
om daarover een oordeel te geven. De gevallen zijn voor het
grootste deel wel uitgezocht. Wij wisten niet altijd door wie dat
gedaan was. Het ligt heel verspreid, althans als het buiten de
politie valt. Dat kan de FIOD zijn, de BVD, de politie, de
Rijksrecherche. Het is heel lastig om daar iets over te zeggen. Al
die onderzoekingen, zo heb ik moeten aannemen, zijn uitgedraaid op
het oordeel dat er eigenlijk niks aan de hand is geweest. Maar ik
moet wel zeggen dat ik dat niet zelf heb gezien. En ik heb mij ook
ernstig afgevraagd hoe het komt dat, als er onderzoek tegen iemand
is ingesteld – en het ging soms ook om mensen in wat hogere
posities in de gemeente – dat nog in die bak voorkomt van de
Criminele inlichtingendienst. Als een onderzoek is afgesloten,
waarom zijn die er dan niet uitgehaald? Goed, maar nu over de
politie zelf. Het spijt mij dat wij het nu toch voornamelijk over
agenten zullen moeten hebben. Want daar hebben wij goede gegevens
en goede documenten over. Daar weet ik wel iets van. Het
Amsterdamse politiekorps heeft als enige in Nederland een apart
bureau ingericht om corruptiezaken te on… - De voorzitter:
- Ik dacht dat het Rotterdamse korps dat ook had of in ieder
geval krijgt. - De heer Bovenkerk:
- Krijgt, goed. Ik weet in ieder geval dat Amsterdam het eerste
is geweest. Hoe ver Rotterdam gevorderd is, daar wil ik af zijn.
Maar in Amsterdam is er al lang zo’n bureau, omdat er in de jaren
zeventig een aantal corruptiegevallen geweest is. Er is discussie
over geweest in de gemeenteraad. Men vond dat het zo niet langer
kon. Daar is dus een Bureau intern onderzoek, BIO. Daar hebben wij
opgevraagd en geheel openlijk gekregen, zo moet ik zeggen, alle
dossiers van de laatste vier jaar over politiemensen naar wie
onderzoek was ingesteld ter zake van corruptie. Het waren er 38 in
totaal. Dat lijkt heel erg veel, maar dat moet ook weer
onmiddellijk gerelativeerd worden. Het enkele feit namelijk dat dit
politiekorps van Amsterdam zo’n bijzonder bureau heeft ingesteld,
maakt dat je ook wat ziet. Wat ik nu ga vertellen, wil dus helemaal
niet zeggen dat corruptie bij politiekorpsen elders in Nederland
minder zou zijn. - De voorzitter:
- Dat heeft u niet onderzocht?
- De heer Bovenkerk:
- Dat heb ik niet onderzocht. Maar ik wilde de kanttekening toch
maken, omdat er een zekere schroom te merken was bij de politie in
Amsterdam om dit te laten zien. En die schroom kan ik mij
uitstekend voorstellen, als men zegt: wij zijn de enigen die er
werkelijk serieus op een systematische manier aandacht aan besteden
en dan ga jij dat nog eens naar voren brengen, zelfs in zo’n
enqute. Ik kan mij dus voorstellen dat men even iets heeft weg
moeten slikken om ons dat te laten zien. Maar goed; 38 dossiers
dus. Van die 38 dossiers hebben wij er ongeveer de helft af kunnen
halen, omdat die niet erg interessant waren; daar konden wij geen
serieuze band met de georganiseerde misdaad veronderstellen.
Bijvoorbeeld een ambtenaar die stempels gebruikte om vluchtelingen
binnen te laten of mensen die wel weer twijfelachtige contacten
hadden, zonder dat je kon aantonen dat zij het twijfelachtige
contact ook in een persoonlijk voordeel omgezet hadden. Er was
iemand bij die vluchtverhalen maakte voor asielzoekers. - De voorzitter:
- Maar dat hoeft met georganiseerde criminaliteit weinig
uitstaande te hebben. - De heer Bovenkerk:
- Precies. Vandaar dat zij tot die helft behoorden, mijnheer Van
Traa, die wij eruit gehaald hebben. Er bleven vijftien serieuze
gevallen over. Al die vijftien serieuze gevallen zijn onderzocht;
die hebben allemaal op de een of andere manier consequenties gehad.
Ik zal u er een paar van noemen om u een indruk te geven van het
soort dingen dat je dan tegenkomt. Er is iemand die al een tijd
lang in de binnenstad van Amsterdam dienst doet als rechercheur,
een hele goeie. Dat is heel merkwaardig, degenen die het betreft,
worden door hun collega’s in veel gevallen als hele goeie gezien.
Zulke mensen zijn wellicht ook aantrekkelijk voor de georganiseerde
misdaad. Maar in ieder geval is er iemand geregeld waargenomen in
een caf buiten Amsterdam waar leden van een criminele organisatie
komen. Die geeft daar tips, bijvoorbeeld over lopend onderzoek. Dat
is een duidelijk geval. Er is ook iemand die al heel lang meesjouwt
in de binnenstad, op de Wallen, die gedreven wordt door een zekere
seksuele obsessie en die nu in dienst is getreden van een groot
escortbedrijf dat dingen doet die eigenlijk niet behoren en dat om
die reden ook vaak voorwerp van onderzoek door de politie is.
Welnu, voordat de politie een inval doet, geeft hij een tip en de
politie treft een leeg escortbureau aan. - De voorzitter:
- Is dat ook relevant voor ons onderzoek?
- De heer Bovenkerk:
- Dat zou ik wel zeggen, want degene om wie het gaat, is iemand
met grote criminele antecedenten en met vertakkingen in allerlei
organisaties. Een ander voorbeeld: iemand is bevriend met een
eminente horeca-ondernemer in het Wallengebied, iemand die daar tot
de zwaarste mensen wordt gerekend. Zo gaat het vaak; je komt daar
binnen en je raakt bevriend met zo’n figuur. Er is vastgesteld dat
de betrokken echtparen samen met vakantie gingen. Dat vond men niet
acceptabel en het was aannemelijk dat er ook informatie was
doorgesijpeld. Ook is er iemand instrumenteel bij het doorgeven van
allerlei vertrouwelijke gegevens over auto’s uit de
politieregistratie aan een bende die auto’s steelt en exporteert:
Wat zijn goede auto’s? Van wie zijn ze? Enz. Verder is er nog een
aantal mensen die als consequentie van de macho-cultuur die onder
mannelijke politieagenten veel voorkomt, veelvuldig een bepaalde
sportschool bezoeken, die bij nader inzien blijkt te worden
gedreven door een vertegenwoordiger in Nederland van het
drugskartel te Cali. Die blijkt getipt te zijn bij de binnenkomst
van een grote vracht in Nederland, zodat de politie die zending
niet heeft kunnen onderscheppen. Ik kan ook nog het voorbeeld geven
van iemand die jaren geleden betrokken was bij een groep die
autodiefstallen pleegde. Dat was voor de onderzoeksperiode, maar
deze man was alleen doorgegaan en hij hield zich als politieman
bezig met vrouwenhandel en het vervalsen van buitenlands geld.
Welnu, wij hebben vijftien van dergelijke gevallen
aangetroffen. - De voorzitter:
- U heeft, zo is mij gebleken, geen aanwijzingen aangetroffen
voor corruptie in de hogere regionen. U heeft zich nog wel met het
volgende beziggehouden. In november 1993 maakt de hoofdcommissaris
van Amsterdam melding van politieke infiltratie. De BVD heeft de
zaak naar aanleiding van die berichten van de heer Nordholt ook
onderzocht en de dienst heeft uiteindelijk in een ambtsbericht aan
de minister van Binnenlandse Zaken de conclusie neergelegd dat er
van corruptie geen sprake was. Dit mede op basis van een rapport
van de Amsterdamse politie, geaccordeerd door het openbaar
ministerie. Van welke mogelijke politieke infiltraties was er nu
sprake en zijn deze als geslaagd te beschouwen? - De heer Bovenkerk:
- Wij hebben inderdaad inzage gehad in dat rapport. Het gaat om
vijf personen in Amsterdam, alle “minor figures” in de politiek.
Het waren kandidaten voor een deelraad en iemand die zichzelf
kandidaat had gesteld om bij een belangrijke politieke partij
aangesloten te geraken. In drie van die gevallen is het
eenvoudigweg niet doorgegaan omdat de betrokkenen zich
terugtrokken. Er was een advocaat bij die zich politiek probeerde
te manifesteren, maar die heeft zich op tijd teruggetrokken.
Overbleef een parlementarir die zich veelvuldig in
schietverenigingen ophield waarin ook geregeld allerlei mensen uit
het criminele milieu verkeerden, waar misdadigers trainden. Dat was
eigenlijk de oogst: vier mensen die zich teruggetrokken hadden en
een parlementarir. Je kunt je dus afvragen of het werkelijk waar
was wat Nordholt zei, namelijk dat de integriteit van de
Nederlandse politiek op het spel stond. In de kern had hij er
natuurlijk wel gelijk in dat er een begin van was dat dit mogelijk
zou gebeuren, maar op grond van het materiaal dat ik onder ogen heb
gehad, zou ik mij persoonlijk minder stellig hebben
uitgelaten. - De voorzitter:
- En dat heeft ook de BVD gedaan.
- De heer Bovenkerk:
- Zo is het!
- De voorzitter:
- Mijnheer Bovenkerk, dank u wel. Sluiting 14.16 uur