January 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 60
19 oktober 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
donderdag 19 oktober 1995 in
de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
mr. T. de Waard
Aanvang 12.15 uur
- Voorzitter:
- Van Traa Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie:
Aiking-van Wageningen, De Graaf, Koekkoek, Rabbae, Rouvoet en Vos,
alsmede mevrouw Coenen, griffier - De voorzitter:
- Aan de orde is het verhoor van de heer T. de Waard, geboren 26
oktober 1946 te ‘s-Gravenhage. Mijnheer De Waard, de door u af te
leggen belofte luidt: ik beloof de gehele waarheid en niets dan de
waarheid te zeggen. - De heer De Waard:
- Dat beloof ik.
- De voorzitter:
- Mijnheer De Waard, u bent algemeen deken van de Nederlandse
orde van advocaten. Hoe lang vervult u die functie? - De heer De Waard:
- Sinds twee jaar.
- De voorzitter:
- Hoe lang vervult men die functie normaliter?
- De heer De Waard:
- Ongeveer twee jaar. Mijn termijn loopt op 1 december aanstaande
af. - De voorzitter:
- Bent u van huis uit strafrechtadvocaat of hield u zich met het
civiel recht bezig? - De heer De Waard:
- Civiel advocaat.
- De voorzitter:
- U bent wel betrokken bij de beoefening van de
strafrechtadvocatuur in uw functie als deken. U bent ook sinds 1993
vertegenwoordiger in de Stuurgroep beroepsmoraal en
misdaadpreventie. - De heer De Waard:
- Ja.
- De voorzitter:
- Wat is dat voor stuurgroep en wat doet u daarin?
- De heer De Waard:
- De stuurgroep is een samenwerkingsverband tussen de overheid en
het bedrijfsleven. Het gaat daarbij om verzekeringsmaatschappijen,
banken, industrie, vrije beroepen, zoals accountants, notarissen en
advocaten, politie, openbaar ministerie en vakorganisaties. Het
doel van de stuurgroep is om samen te werken teneinde te voorkomen
dat de georganiseerde criminaliteit onze samenleving binnendringt,
zich nestelt in legale organisaties. Er zijn verschillende van dit
soort activiteiten. Onze stuurgroep houdt zich met name bezig met
het opstellen van ethische bedrijfscodes; de bedrijfscode als
hulpmiddel om de waakzaamheid tegen van buiten af binnen dringende
criminaliteit te vergroten. - De voorzitter:
- Probeert u daar ook regels te maken voor “de maatschappij” of
slechts voor “de beroepsgroepen”? - De heer De Waard:
- Het is de bedoeling dat iedere organisatie haar eigen regels
maakt. De regels voor bijvoorbeeld accountants zijn heel anders dan
die voor een transportonderneming. Door middel van die exercitie,
dus het opstellen van de regels en het nadenken over de vraag op
welke wijze je die op de beste manier “tussen de oren” van de
mensen kunt krijgen, zodat ze ook worden nageleefd, kan men zich
ervan bewust worden dat het mogelijk is om iets te doen om te
voorkomen dat criminaliteit de organisatie binnendringt. - De voorzitter:
- Dringt criminaliteit de orde binnen?
- De heer De Waard:
- Neen.
- De voorzitter:
- Dringt de criminaliteit andere beroepsgroepen binnen?
- De heer De Waard:
- Voor zover wij kunnen overzien niet. Maar de reden dat wij ons
met dit onderwerp bezighouden, is dat tegenwoordig aanzienlijk meer
geld door de georganiseerde criminaliteit wordt verdiend dan
vroeger. Daar zijn verschillende onderzoeken naar gedaan. In een
rapport van het ministerie van Justitie wordt het bedrag waar het
in Nederland over gaat… - De voorzitter:
- Welk rapport bedoelt u?
- De heer De Waard:
- Criminaliteit en samenleving.
- De voorzitter:
- Uit 1992?
- De heer De Waard:
- Ja. De omvang wordt op 2,5 mld. geschat. Het gevaar bestaat dat
het geld dat in de criminele groepen wordt verdiend, door de
onderwereld in de bovenwereld wordt genvesteerd. Dat rechtvaardigt
op zichzelf een verhoogde waakzaamheid. - De voorzitter:
- Wij komen straks te spreken over de invloed die de waakzaamheid
binnen uw orde heeft gekregen. De volgende vraag geldt meer in
algemene zin. Heeft u in die stuurgroep als deken de soms
optredende spanning aan de orde gesteld tussen de bestrijding van
de criminaliteit aan de ene kant en de regels voor politie en
justitie aan de andere kant? - De heer De Waard:
- Niet in de zin van de opsporingsmethoden, zoals u misschien
bedoelt. - De voorzitter:
- In welke zin wel?
- De heer De Waard:
- De regels waar wij over spreken gelden voor elke organisatie,
dus ook voor politie en justitie. - De voorzitter:
- Goed. De commissie wil met u spreken over de zorg die ook de
orde heeft uitgesproken over het gebruik van opsporingsmethoden, de
rol van het tuchtrecht binnen de advocatuur, de zogenaamde
richtlijnen ter voorkoming van betrokkenheid van de advocaat bij
criminele handelingen en de positie van de advocaat ten opzichte
van de criminele wereld in algemene zin, de positie van de advocaat
ten opzichte van zijn clint en het gebruik dat de advocaat mag
maken van allerlei materiaal. Daarbij gaat het ons ook om het
ontdekken van eventuele grenzen. Allereerst de opsporingsmethoden.
U heeft, als ik mij goed herinner, in 1994 gezegd dat de politie te
ver gaat in haar werkwijze. Wat bedoelde u toen en bedoelt u dat
nog steeds? - De heer De Waard:
- Daaronder verstaan wij dat er de afgelopen periode veel
opsporingsmethoden zijn ontwikkeld zonder dat die een wettelijke
basis hebben gekregen. Dat plaatst de verdediging in strafzaken
voor moeilijkheden. In de eerste plaats is dan niet goed
controleerbaar wat de politie precies heeft gedaan. Vaak wordt er
geen verslag gedaan van de gepleegde bijzondere opsporingsmethoden
in het proces-verbaal, zodat de rechter ter zitting niet goed kan
worden voorgelicht over hetgeen er is gebeurd en de verdediging
niet goed in staat is om de verdachte te verdedigen. - De voorzitter:
- Welke opsporingsmethoden bedoelt u dan?
- De heer De Waard:
- Bijvoorbeeld allerlei opsporingsmethoden die te maken hebben
met infiltratie, inkijkoperaties; methodes die hier ook aan de orde
zijn geweest, zoals het gecontroleerd doorleveren en afleveren van
drugs, het plaatsen van richtmicrofoons en ga zo maar door. - De voorzitter:
- Waar bent u het plaatsen van richtmicrofoons tegengekomen?
- De heer De Waard:
- Ik wil niet een strafzaak noemen waarin ik dat ben
tegengekomen. Het plaatsen van richtmicrofoons is een
opsporingsmethode die, naar mij is meegedeeld, ook door de politie
is gebruikt. - De voorzitter:
- Ik vraag dit, omdat het ons is opgevallen dat het niet zozeer
om richtmicrofoons gaat als wel om het zogenaamd “afluisteren met
goedvinden van een van de deelnemers aan het gesprek”. Dit betreft
dan een “beplakte” mevrouw of mijnheer die op die manier gesprekken
opneemt. Bent u expliciet het gebruik van richtmicrofoons
tegengekomen? Als dat het geval is, vernemen wij graag waar dat is
voorgekomen. - De heer De Waard:
- Ik heb geen bijzondere zaak in mijn gedachten.
- De voorzitter:
- Is dat ongeveer de lijst van opsporingsmethoden die nu niet
geregeld zijn en volgens u geregeld behoren te worden? - De heer De Waard:
- Het gaat mij niet om een bepaalde lijst. De techniek zal zich
ontwikkelen. Bij een veranderde stand van de techniek horen weer
andere opsporingsmethoden. Ik kijk naar de opsporingsmethoden met
een bepaalde bril op. Het gaat mij vooral om de volgende vragen:
zijn ze echt nodig, leveren ze geen groter nadeel op dan voordeel
en zijn ze voldoende wettelijk vastgelegd, zodat er is voorzien in
een controlemechanisme en er verslag van wordt gedaan? - De voorzitter:
- Wat is wel en wat is niet nodig?
- De heer De Waard:
- Daar bemoeit de advocatuur zich niet mee, mijnheer Van
Traa. - De voorzitter:
- U zei dat er nagegaan moest worden wat wel en wat niet nodig
is. Ik vraag u als deken wat uw oordeel is. - De heer De Waard:
- Elke opsporingsmethode bekijk je door de bril van
proportionaliteit en subsidiariteit. Dan kijk je dus of het middel
niet erger is dan de kwaal. Ik geef een voorbeeld. Ik denk dat het
gecontroleerd afleveren van drugs met behulp van een infiltrant die
geen politie-infiltrant is, altijd oncontroleerbaar zal blijken te
zijn. - De voorzitter:
- Is dat schadelijk voor een clint van u? Wij krijgen niet die
indruk. - De heer De Waard:
- Hoe bedoelt u?
- De voorzitter:
- Het gecontroleerd doorleveren behoeft niet per se schadelijk te
zijn voor clinten. Er worden geen belangen van verdachten door
geschaad. - De heer De Waard:
- Het is in de eerste plaats de taak van de advocaat om de
verdachte te verdedigen in een bepaalde strafzaak. Voor de advocaat
in die strafzaak is het niet van belang welke opsporing het
parlement toestaat, daar heeft hij geen oordeel over. Het gaat hem
er alleen maar om dat hij alle benodigde gegevens krijgt om de
rechter op de zitting goed voor te lichten. De Orde van advocaten
kent echter ook een Adviescommissie strafrecht. Ons wordt gevraagd
om nieuwe wetsontwerpen te bekijken. Daar zijn ook wetsontwerpen
bij op het gebied van de opsporingsmethoden. Die wetsontwerpen
bekijken wij dan bijvoorbeeld door de bril van subsidiariteit en
proportionaliteit. - De voorzitter:
- Ik wil graag terug naar de vraag: wat wel en wat niet nodig is
vanuit het zicht van de advocaat. Heeft de orde daar geen oordeel
over? - De heer De Waard:
- Het enige dat vanuit het zicht van de advocaat nodig is, is dat
hij op de zitting voldoende inzicht heeft in de vraag welke
opsporingsmethoden er gebruikt zijn. - De voorzitter:
- U zegt dus: als het gebruik van richtmicrofoons geregeld is, is
het ons om het even. - De heer De Waard:
- Als het parlement vindt dat een dergelijke grote inbreuk op de
privacy gerechtvaardigd is, gaat het ons er alleen om dat hierin
voorzien is bij wet, zodat in ieder geval een rechter beslist of
het wel of niet nodig is. Dan kunnen wij ermee werken. - De voorzitter:
- Dat begrijp ik. Wij komen straks te spreken over de
vastlegging, hoe daarmee om moet worden gegaan en wat er in een
proces-verbaal moet worden opgenomen. Eerst echter nog de vraag of
de orde een oordeel heeft over de verreikendheid van
opsporingsmethoden. Zijn er bepaalde methoden waarvan de orde zegt:
dat moet het parlement nooit goed vinden? - De heer De Waard:
- Het gecontroleerd afleveren van drugs. Daarvan zeggen wij dat
het parlement dit nooit goed moet vinden. Dat is
oncontroleerbaar. - De voorzitter:
- Het afleveren?
- De heer De Waard:
- Ja.
- De voorzitter:
- Als de partij toch in beslag wordt genomen en de verdachten
worden aangehouden, moeten wij het niet goed vinden. Dat is
namelijk afleveren, zoals dat in het jargon heet. Ook voor ons dat
ontzettend moeilijk om precies te volgen. Na vijf weken zijn wij in
ieder geval wel zo ver dat wij dit weten. - De heer De Waard:
- Ik versta onder het gecontroleerd afleveren van drugs dat een
infiltrant de mogelijkheid krijgt om partijen drugs af te leveren
om zijn legitimatie binnen de criminele organisatie te bevestigen.
Behalve dat er problemen voor de volksgezondheid aan vastzitten,
zitten er ook kwalijke kanten aan in de zin dat de infiltrant er
zelf grote sommen geld mee kan verdienen. Bovendien lijkt het erop
dat de infiltrant dan meer de politie runt dan andersom. - De heer Vos:
- Dan doelt u op gecontroleerd doorleveren in plaats van
afleveren. Bij afleveren wordt er meestal meteen ingegrepen. - De heer De Waard:
- Dan bedoel ik doorleveren. Ik meen dat deze opsporingsmethode
onvoldoende te controleren is. Daarom moet het parlement daar ook
geen wettelijk instrument voor geven. - De voorzitter:
- Zijn er nog meer methoden waarvan u zegt: dat niet?
- De heer De Waard:
- De kroongetuige. Dat is niet echt een opsporingsmethode, maar
zit er wel dicht tegenaan. De gevaren van misbruik zijn bij dit
middel zo groot dat het parlement dat niet zou moeten doen. - De voorzitter:
- Waarom niet?
- De heer De Waard:
- De inzet van de afspraak die wordt gemaakt, is bijzonder zwaar.
Het is een getuige die zelf verdacht wordt van het plegen van een
strafbaar feit. Hij loopt de niet geringe kans om daarvoor
gevangenisstraf te krijgen. De inzet van iemands vrijheid tegenover
een gevangenisstraf van meerdere jaren is een zo grote verlokking
of beloning dat het er snel toe kan leiden dat de kroongetuige niet
de waarheid zal spreken. Met andere woorden: hij zal snel met iets
voor de dag komen waarvan je misschien achteraf moet vaststellen
dat dit alleen maar gedaan is om zichzelf gevangenisstraf te
besparen. Ook uit een oogpunt van controleerbaarheid is het voor de
verdediging altijd moeilijk om precies te achterhalen wat de aard
van de afspraak is die met de kroongetuige gemaakt is. - De voorzitter:
- Maar de kroongetuige die met het kasboek van de Nederlandse Al
Capone aan komt zetten en daarmee – ik ben altijd terughoudend in
het gebruik van de snorkende termen, maar laat ik er nu toch eentje
gebruiken – de hele tent oprolt en ontmantelt? - De heer De Waard:
- Je moet je bij al dit soort dingen altijd afvragen of het
nadeel voor onze samenleving, onze rechtsorde, van het inzetten van
een bepaald opsporingsmiddel niet groter is dan het beoogde
voordeel. Alles tegen elkaar afwegend, meen ik dat het nadeel van
de bedreiging van de rechtsorde in het geval van een onbetrouwbare
getuige groter is dan welk voordeel dan ook. - De voorzitter:
- In alle gevallen?
- De heer De Waard:
- Ja, in alle gevallen. Je moet dan eenvoudigweg keuzes maken en
ik meen dat het parlement die keuze ook behoort te maken. - De heer De Graaf:
- Ik heb het gevoel dat u bij het spreken over de gecontroleerde
doorlevering een aantal zaken snel op een grote hoop veegde. Ik
begrijp dat u eigenlijk bezwaren heeft tegen diepte-infiltratie,
tegen het gebruik van burgerinfiltranten die mogelijkerwijze
strafbare feiten plegen. Bij gecontroleerde doorlevering behoeft
niet per se een infiltrant gebruikt te worden. Waar heeft u nu
eigenlijk precies bezwaar tegen? - De heer De Waard:
- Ik heb bezwaar tegen doorlevering. Je krijgt de indruk dat dit
op een schaal gebeurt waarbij de overheid een van de grootste
drugsdealers in Nederland dreigt te worden. - De voorzitter:
- Heeft u die indruk nog steeds?
- De heer De Waard:
- Nog steeds.
- De voorzitter:
- U denkt dat het nog steeds doorgaat?
- De heer De Waard:
- Wij hebben het er nu over of het gelegaliseerd moet
worden. - De voorzitter:
- U zei dat de overheid de grootste drugsdealer was. Die indruk
heeft u. Heeft u aanwijzigingen dat dit vandaag de dag nog steeds
gebeurt? - De heer De Waard:
- Neen, maar ik heb de indruk dat dit in het verleden het geval
is geweest. Als u mij nu vraagt: moeten wij daar in de toekomst
meer doorgaan? Dan zeg ik: dat moeten wij niet doen, want dan krijg
je ook dat aspect. - De voorzitter:
- U bedoelt misschien dat de overheid wellicht de grootste
drugsdealer geweest is. - De heer De Waard:
- En, als u het goed zou vinden, misschien weer wordt. Daar zou
ik bezwaar tegen hebben. - De heer De Graaf:
- Gaat het daarbij om de hoeveelheden? Zijn er heel veel drugs op
de markt gekomen? - De heer De Waard:
- Het gaat om de combinatie. Als je iemand gebruikt om dit soort
dingen te doen – je werkt samen met een infiltrant en je stelt hem
in staat om dit soort transacties te doen – moet je iedere keer
beslissen over een stap waarmee een grens wordt overschreden. Met
de combinatie van het werken met een infiltrant en het doorleveren
van drugs wordt een grens overschreden. - De heer De Graaf:
- Het gaat dus om de combinatie. Mijnheer Van der Veen, de
officier van justitie te Haarlem, heeft gezegd: doorleveren? Dat is
zo oud als de weg naar Rome. Als je een dealersnetwerk in een stad
wilt oprollen, kijk je eerst waar de drugs heen gaan en
uiteindelijk komen ze bij de gebruikers. Je grijpt dan niet in,
maar je weet wel hoe het distributiekanaal in elkaar zit. Heeft u
daar ook bezwaar tegen? - De heer De Waard:
- Nee. Er is een groot verschil tussen het observeren van een
drugstransport en zelf iemand in staat stellen om daar een actief
aandeel in te hebben. - De heer Rabbae:
- Mijnheer De Waard, u heeft gezegd dat het parlement het middel
van de kroongetuige zou moeten afwijzen. Denkt u daarbij ook aan
iemand die bewust door de politie is ingezet, juist om een
organisatie te ontmantelen? Of denkt u aan iemand die lid van die
organisatie was, maar zelf tot de conclusie is gekomen dat het voor
hem of haar goed is om wat meer te vertellen over de organisatie
met als gevolg dat justitie en politie daar meer greep op
krijgen? - De heer De Waard:
- Ik denk aan het laatste; bijvoorbeeld aan iemand die als
verdachte in hechtenis zit en de belofte krijgt dat hij niet verder
vervolgd wordt als hij een verklaring aflegt om… - De heer Rabbae:
- Daar bent u tegen?
- De heer De Waard:
- Daar ben ik tegen, omdat iemand die verdacht wordt van een
strafbaar feit, berecht moet worden. De inzet van de berechting,
van de gevangenisstraf, mag niet voor dat doel gebruikt
worden. - De heer Rabbae:
- Betekent dit dat u ook niets ziet in de “pentiti-regeling” in
Itali? - De heer De Waard:
- Dat is juist.
- De heer Vos:
- U zei dat Nederland de grootste drugsdealer zou zijn. Is dat
een gevoelsmatige benadering of heeft u daar cijfers over? - De heer De Waard:
- Ik zeg dit in relatie tot de vraag of wij dit moeten
legaliseren. Dan zeg ik: een van de gevaren daarvan is – mede gelet
op de omvang die dit in het verleden reeds bij wijze van experiment
gekregen heeft – dat de overheid zich zou kunnen ontwikkelen tot de
grootste drugsdealer van Nederland. Dat vind ik op zichzelf al een
reden om het niet te doen. - De voorzitter:
- De overheid als grootste drugsdealer, is dat een waardeoordeel
of een feitelijk oordeel? - De heer De Waard:
- Het kan geen feitelijk oordeel zijn. Ik noem het als een nadeel
van een voorgestelde regeling. - De voorzitter:
- Dan is het duidelijk. Welke methoden vindt de orde wel
aanvaardbaar, als ze maar in de wet geregeld worden? - De heer De Waard:
- Er is een wetsontwerp met betrekking tot de pro-actieve fase
bij de Kamer aanhangig. In dit ontwerp worden de telefoontap en
andere telecommunicatiemethoden losgekoppeld van het gerechtelijk
vooronderzoek. Daarvan vinden wij dat ze bij wet geregeld moeten
worden. Als dat op een aanvaardbare manier gebeurt, heeft de orde
daar geen bezwaar tegen. - De voorzitter:
- Ook als er nog geen sprake is van een verdachte in de zin van
het Wetboek van Strafvordering? - De heer De Waard:
- Dat is het kenmerk van de pro-actieve fase. Het blijkt ook uit
het wetsontwerp dat er behoefte bestaat aan deze
opsporingstechniek. Zij wordt in wezen ook al toegepast. Dan heb ik
liever dat er een wettelijke regeling voor is. - De voorzitter:
- Toegepast? Hebt u aanwijzingen dat er al “getapt” wordt in de
pro-actieve fase? - De heer De Waard:
- Dat niet. Ik bedoel dat de aandacht van de
opsporingsautoriteiten verschuift van verdenking van een concreet
strafbaar feit dat zich al heeft voorgedaan naar onderzoeken naar
verdachte branches of organisaties. Dit betreft financile
onderzoekingen en deze trend heeft zich al enige jaren geleden
ingezet. - De voorzitter:
- Maar daar is de orde niet ongelukkig mee?
- De heer De Waard:
- Ik zal u mijn geluksgevoel hierover besparen. Daarvan zegt de
orde: als dat goed geregeld is, overschrijdt dat niet een zodanige
grens van oncontroleerbaarheid dat het onwerkbaar wordt. - De voorzitter:
- Waar moet volgens u het begin van de pro-actieve fase liggen?
Hoe omschrijven wij dat? - De heer De Waard:
- Zoals nu in het wetsontwerp is aangegeven, moet er een serieuze
aanwijzing zijn dat het gevaar bestaat dat een strafbaar feit
gepleegd gaat worden. - De voorzitter:
- Is dat niet heel wollig en voor veel interpretaties
vatbaar? - De heer De Waard:
- De rechter-commissaris zal moeten beoordelen of een bepaalde
opsporingsmethoden kan worden ingezet. Dit zal hij aan de hand van
concrete feiten moeten doen. - De voorzitter:
- Zijn er nog andere methoden waarvan u vindt dat die in de wet
geregeld moeten worden? - De heer De Waard:
- Nee.
- De voorzitter:
- Observatie hoeft niet?
- De heer De Waard:
- Over observatie wil ik het volgende zeggen. Observatie bevindt
zich vaak op het grensgebied tussen een opsporingsmethode en de
fase die daaraan vooraf gaat. Ten aanzien van het inwinnen van
informatie voorafgaande aan het moment dat er al echt sprake is van
opsporing, meen ik dat er een verplichting moet komen – dit kan
bijvoorbeeld in de Politiewet – dat de opsporingsautoriteiten een
verslag maken van die activiteiten en dit verslag bij het openbaar
ministerie inleveren. - De voorzitter:
- Maar dan moet het toch wettelijk geregeld worden?
- De heer De Waard:
- Ja, bijvoorbeeld in de Politiewet.
- De heer Vos:
- Is er in uw visie nog ruimte voor enige beleidsvrijheid van de
politie? - De heer De Waard:
- Dat hoeft de beleidsvrijheid van de politie niet te belemmeren.
Dan is er in ieder geval enige controle en verslaglegging ten
aanzien van die activiteiten. Dan kan altijd later worden
beoordeeld of deze informatie gebruikt kan worden in een concrete
strafzaak; dus of die informatie moet bijdragen tot het bewijs. De
informatie is dan in ieder geval nog ergens aanwezig. - De voorzitter:
- Vindt u dat opsporingsmethoden limitatief in de wet moeten
worden genoemd? - De heer De Waard:
- Dat vind ik wel. De hoofdregel moet zijn dat er eigenlijk geen
strafvervolging en dus ook opsporing moet zijn dan waarin door de
wet is voorzien. Ik zou het een groot nadeel vinden wanneer dat
geen wettelijke basis zou hebben, zodat uiteindelijk pas achteraf
door de rechter beoordeeld kan worden of iets geoorloofd is. - De voorzitter:
- Maar u wilt bijvoorbeeld in de Politiewet de soorten van
onderzoek regelen die kunnen leiden tot opsporing, maar volgens u
nog geen opsporing zijn. - De heer De Waard:
- Ja.
- De voorzitter:
- Het criterium is dan: als het maar controleerbaar is.
- De heer De Waard:
- Ja, dat zegt u goed. Er kan dan ook een verslag van worden
gemaakt. - De voorzitter:
- Zijn er volgens u delen van de methodiek die niet in het
proces-verbaal behoeven te worden opgenomen. - De heer De Waard:
- De hoofdregel moet weer zijn: alles wat bijdraagt tot het
bewijs, dat dient om de rechter in staat te stellen om een oordeel
geven, moet in het proces-verbaal staan en dat moet ook op de
zitting aan de orde kunnen komen. Wij kennen de regeling voor de
bedreigde getuige. Wij kunnen een zekere anonimiteit garanderen aan
een getuige wiens leven bedreigd wordt. Voor het overige dient van
alles een volledig verslag worden geleverd in verband met de
bewijsvoering. Ik kan mij geen dingen voorstellen die niet in het
proces-verbaal moeten staan. - De voorzitter:
- Aan uw collega, de heer Van der Spoel, hebben wij vanochtend
gevraagd of hij het noodzakelijk vindt dat de verdediging de naam
van de informant of de mogelijke infiltrant kent en hem kan
bevragen. Vindt u dat nodig of kan het zonder? - De heer De Waard:
- Je kunt heel goed – niet alleen bij een bedreigde getuige, maar
ook bij een infiltrant – vragen stellen zonder dat je de naam weet.
Er zijn tegenwoordig elektronische hulpmiddelen waarbij de
verdediging gemakkelijk rechtstreeks vragen kan stellen aan iemand
wiens gelaat onherkenbaar wordt gemaakt en wiens stem vervormd
wordt. Daar wordt naar mijn gevoel in Nederland nog te weinig
gebruik van gemaakt. Het belangrijkste is dat de verdediging in
staat is om de vragen te stellen. Ik kan mij dus voorstellen dat in
sommige gevallen de identiteit van de betrokkene niet bekend
behoeft te worden gemaakt. - De voorzitter:
- Wie maakt dat uit?
- De heer De Waard:
- Dat moet de rechter-commissaris uitmaken, zoals dat ook het
geval is bij de bedreigde getuige. - De voorzitter:
- U bent dus geen tegenstander van het gebruik van informanten en
infiltranten? - De heer De Waard:
- Ik ben daar geen tegenstander van, zolang er maar voldoende
waarborgen zijn dat alle informatie die daarvan afkomstig is in
verband met de bewijsvoering ook volledig op tafel komt. - De voorzitter:
- Maar als het nu met oog op het leven van die informant
onmogelijk is dat alle informatie die in feite relevant is voor de
zaak op tafel komt, omdat door die informatie precies blijkt wie de
verklikker was, wat dan? - De heer De Waard:
- Daar heb je dus de regeling van de bedreigde getuige voor.
- De voorzitter:
- Maar dan kan nog door wat hij zegt, zelfs als zijn identiteit
niet bekend wordt, volstrekt duidelijk zijn dat het bijvoorbeeld
mijn vrouw is geweest. - De heer De Waard:
- Daar is de rechter-commissaris voor. Dat verhoor vindt plaats
in aanwezigheid van de rechter-commissaris. Als deze de indruk
krijgt dat die vraag ertoe kan leiden dat de identiteit van de
bedreigde getuige toch wordt prijsgegeven, kan hij die vraag
weigeren. Hier zijn natuurlijk grenzen. De grens ligt vast in het
Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Is er nog sprake van
een fair trial, een eerlijk proces? Als de verdediging onvoldoende
aan haar trekken komt, doordat de rechter-commissaris te veel
vragen “vetoot”, kan dat tot gevolg hebben dat de zaak daarmee
kapot gaat. Je moet dan dus kiezen tussen de bescherming van de
identiteit van de bedreigde getuige en het succes van de
strafzaak. - De voorzitter:
- Maar dat laatste geldt alleen als de verdediging ook op de
openbare zitting aannemelijk weet te maken voor de rechtbank dat er
te weinig gevraagd kon worden. - De heer De Waard:
- Zeker, de rechter zal daarvan overtuigd moeten zijn.
- De heer De Graaf:
- Denkt u, mijnheer De Waard, dat er nog informanten kunnen
worden gevonden door de politie, als zij weten dat ze door de
rechter-commissaris en door de verdediging kunnen worden gehoord,
ook al wordt hun identiteit niet bekendgemaakt? - De heer De Waard:
- Dat zal moeten blijken. Ik zou niet weten waarom het niet zou
kunnen als er een voldoende regeling voor is en als er ook voor die
bedreigde getuige een voldoende regeling is, die hem daadwerkelijk
beschermt. - De heer De Graaf:
- Er is toch nog een onderscheid tussen informant en bedreigde
getuige. Je hebt informanten die nooit getuige willen zijn omdat ze
te kwetsbaar zijn in hun positie en hun informatie. - De heer De Waard:
- Ok, maar we hebben nu eenmaal de regeling van de bedreigde
getuige. Men komt voor die regeling in aanmerking of niet. Die
regeling bestaat. Men zou daar dus mee moeten werken. - De voorzitter:
- Maar u wilt dus wel een verandering aanbrengen in die zin dat
de politie niet meer kan zeggen: “Uit CID-informatie is mij
gebleken” en vervolgens op de zitting zegt: “Daar kan ik verder
niets over zeggen”? - De heer De Waard:
- Ja, ik vind dat niet aanvaardbaar.
- De heer Rouvoet:
- Mijnheer De Waard, u heeft uw oordeel gegeven over de
kroongetuigeregeling. Wat is uw oordeel in het algemeen over deals
met criminelen als middel om aan informatie te komen, die dan
vervolgens aangewend zou kunnen worden? - De heer De Waard:
- In feite dezelfde als over de kroongetuigeregeling. Je begeeft
je daarmee ook op een pad waarop het openbaar ministerie zich, naar
ik meen, niet zou moeten begeven. - De heer Rouvoet:
- Beschouwt u de kroongetuigeregeling als een speciale deal, maar
wel een deal? - De heer De Waard:
- Ja.
- De heer Rouvoet:
- Betreft uw oordeel alle deals met criminelen?
- De heer De Waard:
- Ja.
- De heer Rabbae:
- Beschouwt u een onderhandeling tussen een advocaat en het
openbaar ministerie over een zaak ook als een deal? - De heer De Waard:
- Nee, een onderhandeling tussen een advocaat en het openbaar
ministerie gaat vaak over de betreffende strafzaak. Ik beschouw dat
dus niet als een deal in de zin zoals de heer Rouvoet bedoelt. Daar
heeft de deal geen betrekking op die betreffende verdachte die ook
met de officier van justitie een afspraak maakt over zijn eigen
zaak. Die deals hebben betrekking op: “Ik ga vrijuit als ik iemand
anders erbij lap”. Dat is een essentieel verschil. - De heer Rouvoet:
- Uw bezwaar is dat “voor wat hoort wat” per definitie tot
onbetrouwbare informatie leidt. - De heer De Waard:
- Ja, en tot een zekere mate van verloedering. Dat moet je
voorkomen. - De voorzitter:
- Maar de advocaat die ten behoeve van zijn clint met het
openbaar ministerie gaat onderhandelen, bijvoorbeeld over verdere
tenuitvoerlegging van de straf, doet toch niet veel anders als hij
zegt: “Misschien wil mijn clint wel iets meer verklaren”? - De heer De Waard:
- Dan kom je op het andere terrein. Ik maak een onderscheid
tussen de afspraak die je als verdediger maakt met de officier van
justitie over de eigen clint, de eigen strafzaak en uw voorbeeld.
Het openbaar ministerie heeft een zekere beleidsvrijheid, ook wat
het vervolgingsbeleid betreft. Bij economische zaken komt het ook
vaak voor dat de zaak met een bepaalde boete kan worden afgedaan.
Ik vind dat allemaal volkomen recht door zee. Daar is niks mis mee.
Maar je overschrijdt die grens wanneer je in ruil voor een bepaalde
strafvermindering informatie over iemand anders gaat geven. - De voorzitter:
- Zoudt u daar als advocaat nooit aan meewerken? En als het nu in
het belang van uw clint is? - De heer De Waard:
- Dat was niet de vraag. De vraag was of we de opsporingsmethode
zouden moeten honoreren dat het openbaar ministerie als een normale
praktijk met criminelen deals zou gaan maken. Een advocaat in een
individuele zaak dient maar n belang. Dat is het belang van zijn
eigen clint. - De voorzitter:
- Daar kan dus ook uit voortvloeien dat hij met het openbaar
ministerie een afspraak maakt dat zijn clint ook zal verklaren in
een andere zaak. - De heer De Waard:
- Als een advocaat in een bepaalde zaak meent dat het in het
belang van zijn eigen clint is in die zaak, dan zou dat kunnen
gebeuren. - De voorzitter:
- Dan werkt de advocaat dus mee aan een deal met een
crimineel. - De heer De Waard:
- Dat is heel goed mogelijk. Nogmaals, de advocaat mag de
opsporing natuurlijk niet belemmeren, maar hij hoeft de politie en
justitie op geen enkele manier te helpen. Hij dient uitsluitend het
belang van zijn eigen clint. - De voorzitter:
- Maar als het belang van zijn clint is om in ruil voor
strafvermindering… - De heer De Waard:
- Er is een heel duidelijk verschil of het gaat om een vraag die
u mij stelt als ik als advocaat het belang van mijn clint in een
strafzaak verdedig of dat u hier met mij onder het genot van een
kopje thee gaat bespreken wat wenselijke opsporingsmethoden in
Nederland zouden zijn. - De voorzitter:
- Als u zegt dat zoiets is uitgesloten, dat zoiets niet moet
gebeuren, dan moet dat volgens u toch ook de norm zijn en dan
zouden wij het toch ook moeten verbieden? En dan zou de individuele
advocaat dat toch ook niet meer voor zijn clint kunnen doen? - De heer De Waard:
- Als u het verbiedt, kan hij het niet meer doen.
- De heer Koekkoek:
- Als onder omstandigheden deals, afspraken met de verdachte die
informatie geeft aanvaardbaar zijn, waarom zouden dan afspraken met
informanten niet aanvaardbaar zijn? - De heer De Waard:
- Ik vind het allebei niet aanvaardbaar, maar de heer Van Traa
vraagt mij wat een advocaat doet als het openbaar ministerie
dergelijke dingen mogelijk maakt. Hij vraagt of hij dan in het
belang van zijn clint zo’n aanbod zou afslaan. Ik zou dan haast
zeggen: “Dat haalt je de koekkoek”. - De heer Koekkoek:
- Dat moet u tegen mij niet zeggen. Mijnheer De Waard, u wijst nu
weer de afspraak met de verdachte af. U vond deze net nog
aanvaardbaar. U wijst een dergelijke afspraak in algemene zin af,
maar als het openbaar ministerie in een concrete zaak met een
aanbod komt van strafvermindering in ruil voor informatie, vindt u
dat het belang van de advocaat is om zijn clint te dienen en dan
kan het wel. Hoe hebben we het nu? Het is van tween n: Kan het of
kan het niet? - De heer De Waard:
- Ik meen dat dat geen gangbare praktijk moet zijn. Als het op
dit moment wel gangbare praktijk is en u mij vraagt: “Is een
advocaat verplicht om een dergelijk aanbod af te slaan?”, dan zeg
ik: “Dat is niet het geval”. - De heer Vos:
- Mijnheer De Waard, ik zou graag een vraag willen stellen over
de invalshoek van waaruit u spreekt. Spreekt u nu alleen over
informatie die als bewijsmiddel gebruikt wordt of is uw verbod op
het treffen van deals ook van toepassing op de informatieve
voorfase, dus op de informatie die niet als bewijsmiddel gebruikt
wordt maar die orinterend aangeeft hoe een lijn loopt, hoe een
organisatie in elkaar zit? Mag ook daar geen deal over gesloten
worden in uw visie? - De heer De Waard:
- Natuurlijk wel. Het gaat mij om de deal die je maakt waarbij je
een verdachte vrijuit laat gaan in ruil voor informatie. - De heer Vos:
- Met name bewijsmiddeleninformatie.
- De heer De Waard:
- Ja, bewijsmiddeleninformatie.
- De voorzitter:
- Bij dit onderwerp hoort ook nog de kwestie van het
proces-verbaal. Vindt de orde dat de artikelen 152 en 153 van het
Wetboek van Strafvordering, die inhouden dat onmiddellijk
proces-verbaal gemaakt moet worden, gewijzigd moeten worden? - De heer De Waard:
- Ik geloof niet dat dit onderwerp op dit moment bij ons
leeft. - De voorzitter:
- Zoals u weet heeft deze kwestie in het arrest in de zaak-R voor
het Amsterdamse Hof een belangrijke rol gespeeld. Bij het verhoor
van de president van de Kamer werd niet geheel duidelijk – naar
mijn oordeel, want ik heb geen oordeel over wat een Hof vindt – tot
hoever die plicht tot het maken van proces-verbaal zich moet
uitstrekken. Waarvan moet de politie of de opsporingsambtenaar nu
in uw ogen proces-verbaal opmaken? - De heer De Waard:
- Zodra wij te maken hebben met informatie die kan strekken tot
bewijslevering, moet daarvan proces-verbaal worden opgemaakt. Ik
denk dat die bepaling op zichzelf daar voldoende grondslag voor
biedt, maar dat er in de praktijk niet altijd de hand aan wordt
gehouden. - De voorzitter:
- Wie moet uitmaken wat relevant is, omdat er natuurlijk een
heleboel zaken zijn die in zekere zin volstrekt irrelevant
zijn? - De heer De Waard:
- Daarom hoop ik dat je een sluitend systeem kunt bereiken door
in de Politiewet voor te schrijven dat er wat die andere informatie
betreft een verslag wordt opgemaakt. Dan heb je in ieder geval alle
informatie. Uiteindelijk kun je natuurlijk pas op de zitting weten
welke informatie tot het bewijs bijdraagt. - De voorzitter:
- Moet alles vastgelegd worden? Ook: “Mijnheer X snoot zijn neus
en deed de zakdoek weer in de linkerbroekzak?” - De heer De Waard:
- Als dat een teken is om vervolgens met zijn allen een
bankgebouw binnen te stormen wel. - De heer De Graaf:
- Dat is het probleem, mijnheer De Waard. Dat bleek ook bij het
proces-verbaal in de zaak-Z. De politie zal sneller zeggen: “Dat
was niet relevant. We hebben een heleboel dingen gedaan. Die hebben
niets opgeleverd, zij waren niet tegen de wet, dus waarom zouden we
die opschrijven?” Toch is het steeds de politie die dat
uitmaakt. - De heer De Waard:
- Ik denk dat de politie daar dus kritischer in moet zijn en een
iets vollediger verslag moet maken van alle dingen die zij doet. De
praktijk die wij nu hebben hangt enigszins samen met het bezigen
van opsporingsmethoden zonder wettelijke basis, waarbij alles een
beetje overdekt is met een laagje geheimhouderij. Ik denk dat we
die fase achter ons moeten laten. - De voorzitter:
- U bent er, begrijp ik, ook een voorstander van dat de
pro-actieve fase voor een deel in de Politiewet en niet in het
Wetboek van Strafvordering wordt geregeld? - De heer De Waard:
- De pro-actieve fase, waar nu dus een wetsontwerp van is…
- De voorzitter:
- Er is geen wetsontwerp over d pro-actieve fase.
- De heer De Waard:
- Ik neem aan dat, voor zover daar nu een wetsontwerp over is,
dat in het Wetboek van Strafrecht moet komen. Ik zou er echter een
voorstander van zijn dat het verzamelen van informatie voorafgaande
aan de opsporing in de Politiewet werd geregeld. - De voorzitter:
- We zouden nu graag verder willen gaan met de problematiek van
de positie van de advocaat, meer in het bijzonder omdat deze hier
aan de orde is geweest in het verhoor met de heer Van der Bunt en u
hier zelf later op gereageerd heeft in het openbaar. Waar liggen de
grenzen van de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn
clint in de strafzaken waar wij hier over spreken? - De heer De Waard:
- In de eerste plaats is het natuurlijk de taak van de advocaat
om uitsluitend het belang van de verdachte te dienen. Als een
verdachte gearresteerd wordt of als hij op een andere manier van
een strafbaar feit wordt verdacht, heeft hij in de regel maar n
vertrouwensman en dat is zijn advocaat. Er is maar n persoon die
hem kan helpen bij het vinden van zijn weg in de doolhof van
juridische bepalingen en bij zijn verdediging. De verdachte is vaak
gedetineerd en heeft hier zelf meestal de mogelijkheid niet toe.
Het is de taak van de advocaat om uitsluitend het belang van de
verdachte in het oog te houden en ook de waakhond te zijn van het
in acht nemen van procedureregels. Het hoofdbeginsel van het
strafrecht is dat het gebaseerd is op wettelijke regels en dat die
in acht moeten worden genomen. De burger mag alles wat de wet niet
verbiedt, maar de politie mag alleen datgene wat de wet
uitdrukkelijk toestaat. - De voorzitter:
- Waar staat dat?
- De heer De Waard:
- Dat zeg ik. Dat is een uitspraak van de deken. En als het is
opgeschreven, staat het nu in het verslag van dit verhoor. - De voorzitter:
- Het wordt opgeschreven. Daar twijfelde u toch niet aan?
- De heer De Waard:
- Dat wilde ik niet suggereren. De advocaat is dus de waakhond.
Hij moet er dus op letten dat al die procedureregels goed in acht
worden genomen en hij dient erop te wijzen als dat niet het geval
is. Een advocaat mag natuurlijk het opsporingsonderzoek niet
belemmeren, maar hij hoeft de politie en de justitie zeker niet bij
hun opsporingsonderzoek te helpen. - De voorzitter:
- Heeft de advocaat een eigen verplichting om te zorgen voor een
fair trial, een eerlijk proces? Deze mening is bijvoorbeeld geuit
door vice-president Willems. - De heer De Waard:
- Ik meen dat een advocaat niet is wat men in Angelsaksische
landen noemt “an officer of the court”. Anders dan de rechter of de
officier van justitie heeft hij in dat opzicht geen
verantwoordelijkheid. Ik meen wel dat een advocaat “dominus litis”
is. - De voorzitter:
- Wilt u dat vertalen?
- De heer De Waard:
- Hij is verantwoordelijk voor zijn eigen optreden in de
procesgang. Van de advocaat wordt verwacht dat hij een eigen
oordeel velt over de zaak waarmee hij zich bezighoudt, dat hij de
zaak in die zin enigszins objectiveert en vanuit zijn bijzondere
deskundigheid zijn clint bijstaat. Dat is de meerwaarde van de
inspanning van de advocaat voor de rechter. Daar draagt een
advocaat wel verantwoordelijkheid voor. - De voorzitter:
- Mag hij getuigen benvloeden of doen benvloeden?
- De heer De Waard:
- Advocaten mogen geen getuigen benvloeden.
- De voorzitter:
- Mag hij gestolen informatie gebruiken?
- De heer De Waard:
- Ja, als het van belang is voor de zitting. Als het informatie
is waarvan een advocaat vindt dat de rechter daarover moet kunnen
beschikken voor een goed oordeel in de zaak, is hij zelfs verplicht
om die informatie ter kennis van de rechter te brengen. - De voorzitter:
- Onverschillig hoe die informatie verkregen is?
- De heer De Waard:
- Onverschillig hoe die informatie verkregen is. Daarbij meen ik
dat een advocaat er verstandig aan doet om daar vooraf overleg over
te plegen met het openbaar ministerie zonder dat hem dat op
enigerlei wijze bindt. Als het overleg met het openbaar ministerie
tot niets leidt, moet de advocaat naar mijn mening ook altijd nog
het recht hebben om die informatie op de zitting ter kennis van de
rechter te brengen. - De voorzitter:
- Betaamt het een goede advocaat om die informatie tevoren aan
het OM te melden? - De heer De Waard:
- Als u het zo sterk zegt, zou je al gauw tot de conclusie komen
dat een advocaat, als hij dat niet doet, handelt zoals een goed
advocaat niet behoort te handelen. Zo ver zou ik niet willen gaan,
maar ik vind het wel enigszins bij een goede procesorde passen om
daarover vooraf overleg te plegen. - De voorzitter:
- Maar daar heeft u geen interne regels voor opgesteld?
- De heer De Waard:
- Daar hebben wij geen interne regels over opgesteld. Ik meen dat
dat ook primair de eigen verantwoordelijkheid is van iedere
strafrechtadvocaat. - De voorzitter:
- Mag een advocaat ook strafbare feiten plegen om de waarheid
boven tafel te krijgen? Dus alleen met dat doel? - De heer De Waard:
- Nee.
- De voorzitter:
- Dus hij mag nooit helen?
- De heer De Waard:
- Hij mag niet helen.
- De voorzitter:
- De kwestie van die gestolen informatie is natuurlijk van
belang, omdat we daar verschillende keren tegenop zijn
gelopen. - De heer De Waard:
- Ik meen trouwens ook dat dat geen helen is.
- De voorzitter:
- Is dat geen helen? Wanneer wordt het dan eventueel wel helen?
Als de advocaat ervoor zou betalen? Stel dat de advocaat 5000
betaalt aan een mijnheer die langskomt en zegt: “Ik heb voor jou
heel interessante spullen”. Is dat al helen? Ik kom bij u langs. Ik
zeg: “Mijnheer De Waard, ik heb hier een interessante enveloppe,
5000”. Wat zegt u dan tegen mij? Bekijk het maar? - De heer De Waard:
- Dat zou ik in de regel zeggen. Het gaat er in de eerste plaats
om of we te maken hebben met voorwerpen die van misdrijven
afkomstig zijn. Dat moet je eerst vaststellen. Als je vaststelt dat
dat het geval is, vind ik dat je er verstandig aan doet om dat
eerst eens met de officier van justitie te bespreken. - De voorzitter:
- Ik zal het wat toespitsen.
- De heer De Waard:
- Ik zou geen concreet geval gaan opvoeren als ik u was. Het komt
mij helemaal niet toe om te zeggen in welke gevallen je wel of niet
met heling te maken hebt. Ik zou wel willen zeggen dat een advocaat
zich niet aan heling schuldig mag maken. Er zouden uitzonderlijke
gevallen denkbaar zijn waarin een advocaat in het belang van zijn
clint toch die informatie wil verkrijgen en ter kennis van de
rechter brengt. Hij zou dan het risico kunnen lopen dat hij
vervolgd wordt wegens heling. Hij zou zich in zo’n geval dan moeten
beroepen op een strafuitsluitingsgrond of een andere
rechtvaardigingsgrond. Hij zou kunnen zeggen: “Ik vind dat het
belang van een behoorlijke procesgang en de taak van de verdediging
hier voorgaat boven de strafbaarstelling”. In zo’n soort discussie
kom je dan terecht. - De voorzitter:
- Mag ik even met u teruggaan naar de denkbeeldige casus? Ik kom
bij u en ik zeg: “Wilt u mij 5000 betalen voor deze tape? Wij
hebben afgeluisterd”. Betaalt u mij dan die 5000? - De heer De Waard:
- Nee, dat doe ik niet.
- De voorzitter:
- Het is erg in het belang van de clint en de waarheid.
- De heer De Waard:
- Dat zou mij persoonlijk te ver gaan.
- De voorzitter:
- Maar u vindt niet dat de orde daar regels voor moet
stellen? - De heer De Waard:
- Ik denk dat de regels heel erg duidelijk zijn.
- De voorzitter:
- Blijkbaar niet. U zou het niet doen, maar…
- De heer De Waard:
- Ik zeg dat er een uitzonderlijk geval denkbaar is, wat ik nu
niet zo gauw kan verzinnen, dat een advocaat ervoor kiest om het
risico te lopen dat hij vervolgd wordt wegens heling, maar meent
dat het belang van het proces, van de informatievoorziening aan de
rechter voorgaat. Zo’n situatie zou zich kunnen voordoen. De
rechter zou zich daar dan over moeten uitspreken. Voor zo’n
situatie gaan wij natuurlijk geen regels opstellen. - De voorzitter:
- Waarom “natuurlijk niet”?
- De heer De Waard:
- Omdat je niet voor elk uitzonderlijk geval dat zich zou kunnen
gaan voordoen, een regel kunt gaan opstellen. - De voorzitter:
- Maar het zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen als casus in de
tuchtrechtspraak. Komt daar dan de vraag niet om de hoek kijken of
men zich als advocaat nog houdt aan de regels die een advocaat
betamen? - De heer De Waard:
- Dat zou heel goed denkbaar zijn.
- De voorzitter:
- Maar u vindt dat dat dan maar uit de tuchtrechtspraak moet
blijken? U gaat daar niet van tevoren specifieke regels voor
stellen? Begrijp ik u zo goed? - De heer De Waard:
- Dat is juist. Ook in de tuchtrechtspraak is er een hoofdregel.
Die heeft u net zelf geciteerd. Het wordt dus aan de tuchtrechter
overgelaten om in elk concreet geval die regel weer toe te
passen. - De heer Rouvoet:
- Mijnheer De Waard, ik wil graag even een paar stappen terug.
Het verraste mij enigszins dat u in verband met deze kwestie voor
de advocatuur de term “dominus litis” hanteerde. U bedoelt daarmee
toch niet dat dat op gelijke voet staat met het “dominus litis” van
het openbaar ministerie in een zaak? Deze bepaalt de voortgang
etcetera. Ik denk dat we daar iets anders onder moeten
verstaan. - De heer De Waard:
- Zeker. Ik bedoel daarmee dat aandeel in de zaak dat door de
verdediging wordt geleverd. - De heer Rouvoet:
- De indruk zou kunnen ontstaan dat – en die stelling wordt ook
wel verdedigd – in dat opzicht het openbaar ministerie en de
advocatuur dezelfde rechten maar ook dezelfde plichten hebben, waar
het gaat om aanwending van bijvoorbeeld informatie waarvan de ander
niet goed kan zien waar het vandaan komt. In die zin bedoelde u dat
toch niet? - De heer De Waard:
- Nee, absoluut niet.
- De heer Koekkoek:
- Mijnheer De Waard, ik wil graag nog even een vraag stellen over
heling. Als een advocaat een document krijgt waarvan hij weet dat
het uit misdrijf afkomstig is – ik heb het nu even niet over al dan
niet betaling voor dat document – en hij trekt daar voordeel uit
ten behoeve van zijn clint, meent u dan dat er wel of geen sprake
is van heling? - De heer De Waard:
- Dan kan er sprake zijn van heling. Dan geldt dus hetzelfde als
we net hebben besproken. Het kan dan gebeuren dat een advocaat voor
een heel moeilijk dilemma komt te staan. - De heer Koekkoek:
- Dat begrijp ik. Maar het ging mij er even om dat u zei: “Ik
vind dat geen heling”. - De heer De Waard:
- Ik vind het voorbeeld waarover wij het hadden, namelijk het
kopiren van floppy’s, geen heling, omdat dat in de toelichting op
de Wet computercriminaliteit heel duidelijk daarvan uitgezonderd
is. - De voorzitter:
- Mag ik met u verder gaan over de advocaat die de belangen van
de verdachte behartigt in een strafzaak? Kan deze advocaat ook als
de adviseur van die persoon optreden, ook in andere zaken? Kan hij
zich met meer aspecten bezighouden van de handel en wandel van een
persoon, die overigens niet per se een verdachte hoeft te
zijn. - De heer De Waard:
- Dat kan wel, maar ik denk dat een advocaat daar in het algemeen
terughoudend in moet zijn, omdat dat zijn onafhankelijke positie en
zijn onbevangenheid in de rol van strafrechtadvocaat in gevaar zou
kunnen brengen. - De voorzitter:
- Wat mag de strafrechtadvocaat die optreedt voor een verdachte?
Waar ligt volgens u de grens? Wat kan hij doen voor iemand uit de
criminele wereld als zaakwaarnemer, civiel advocaat, oprichter van
trusts, BV’s? - De heer De Waard:
- Wij hebben een voorbeeld uit de tuchtrechtspraak van een
advocaat die investeerde in het bedrijf van zijn strafclint. Dat
bedrijf had als doel de handel in pornografie. De tuchtrechter vond
daarvan dat dat een advocaat niet betaamt, ook gezien de aard van
het bedrijf. Die advocaat kreeg een ernstige tuchtrechtelijke
maatregel opgelegd. - De voorzitter:
- Welke?
- De heer De Waard:
- Vier maanden schorsing.
- De voorzitter:
- Is dat ook in hoger beroep gehandhaafd?
- De heer De Waard:
- Ik zou dat niet uit mijn hoofd durven zeggen.
- De voorzitter:
- Ik denk dat ik weet waar u het over heeft. Ik dacht niet dat
dat in hoger beroep was gehandhaafd. - De heer De Waard:
- Ik noem het even als een voorbeeld om te illustreren dat je dan
al heel gauw komt aan een grens komt waarvan de tuchtrechter zegt:
“Het is niet betamelijk als advocaat om dat te doen”. Je kunt dan
ook al heel gauw in strijd komen met je oorspronkelijke rol als
strafrechtadvocaat. Dat staat even los van een ander aspect,
namelijk of je je als advocaat, gezien de aard van het bedrijf, dan
zou gaan bezighouden met het begeleiden van transacties die de
bedoeling hebben om criminele handelingen af te schermen. Dat zou
namelijk ook gemakkelijk kunnen gebeuren als de legaliteit van zo’n
bedrijf niet vaststaat. - De voorzitter:
- Ik zou een onderscheid in algemene zin willen maken. Het
onderdeel waar we het net over gehad hebben betreft de vraag wat
een advocaat eventueel wel of niet mag bij de strafrechtelijke
belangenbehartiging van zijn clint. Ik wil nu overgaan naar de
vraag wat de advocaat mag als vertrouwenspersoon van de clint.
Hoever kan het verschoningsrecht zich uitstrekken? Ik bedoel dus de
geheimhoudingsplicht van de advocaat ten opzichte van derden. - De heer De Waard:
- Het gaat in de eerste plaats om de vertrouwensrelatie met de
clint zelf. Het verschoningsrecht is functioneel. Daarom heeft de
Hoge Raad het ook slechts aan een beperkte groep van hulpverleners
toegekend, artsen, geestelijken, advocaten en notarissen. - De voorzitter:
- Dat staat toch in de wet?
- De heer De Waard:
- Er staan ook regels in de wet, maar de aard en de omvang van
het verschoningsrecht is voornamelijk jurisprudentierecht. De vraag
is ook steeds: “Zijn er nog meer beroepen die hiervoor in
aanmerking komen?” U kent het geval van de journalisten, de
accountants. Dat zijn allemaal zaken die althans door de
rechtspraak niet zijn erkend. Het hoofdbeginsel is dat het bij de
functie van die hulpverlening past dat iemand zich tot zo’n
hulpverlener kan wenden zonder dat hij bevreesd hoeft te zijn dat
datgene wat in die relatie aan de orde is gekomen, in de
openbaarheid komt. Dat zou die hulpverlening bemoeilijken. Als een
advocaat samen met zijn clint, die gedetineerd is in een extra
beveiligde inrichting, de verdediging voorbereidt en het blijkt dat
dat gesprek door middel van een microfoon in het plafond wordt
afgeluisterd… - De voorzitter:
- Hetgeen gebeurd is…
- De heer De Waard:
- Hetgeen gebeurd is… dan is iedereen het erover eens, dat dat
niet kan. - De voorzitter:
- Daar spraken we niet over. We spraken over de vraag waarom een
advocaat onder het verschoningsrecht valt die bijvoorbeeld op een
derdenrekening geld wegzet, even parkeert, wat behoort aan een
crimineel. - De heer De Waard:
- Ik begin de beantwoording van uw vraag even bij de uitleg over
het verschoningsrecht. Dit dient ertoe dat de raadsman, als een
verdachte niet hoeft te antwoorden in zijn strafzaak, dat zeker ook
niet hoeft te doen. Anders zou die eerste regel natuurlijk van nul
en generlei waarde zijn. Dat is de aard van het verschoningsrecht.
Daarvoor dient het en daarvoor wordt het ook gebruikt. Het
verschoningsrecht van een advocaat die zichzelf schuldig maakt aan
een criminele handeling bestaat niet. Het is duidelijk dat een
advocaat zich dan niet op het verschoningsrecht kan beroepen. Als
de opsporende autoriteiten dwangmiddelen willen toepassen,
bijvoorbeeld bij huiszoeking of bij inbeslagname, dan strekt het
verschoningsrecht zich mede uit over geschriften. Dat wil zeggen
dat een arts of een advocaat natuurlijk aantekening moet kunnen
maken van de gesprekken die hij voert. Hij moet daar verslag van
kunnen maken of advies daarover kunnen geven. Dat valt onder
dezelfde geheimhoudingsplicht en hetzelfde verschoningsrecht. - De voorzitter:
- Als u het goed vindt, onderbreek ik u even. De commissie weet
en begrijpt dat al. Het gaat er voor ons juist om, vast te stellen
wat volgens u de grenzen daarvan zijn. Wanneer rechtvaardigt in
feite de functie van de advocaat dat het verschoningsrecht wordt
ingeroepen? Als ik bij u kom met de vraag of u voor mij en mijn
moeder een trust op de Antillen wilt opzetten, zodat ik daar over
twintig jaar geld kan ophalen, mag het verschoningsrecht ook
daarvoor gelden? - De heer De Waard:
- Daar mag het verschoningsrecht natuurlijk voor gelden,
tenzij… - De voorzitter:
- Ook als ik daarmee de belasting ontduik?
- De heer De Waard:
- Nee, dan niet. Ik wilde zeggen: tenzij dat geen legaal doel
dient. - De heer De Graaf:
- Is er verschil tussen de advocaat in het voorbeeld van de heer
Van Traa en een willekeurige financieel of juridisch adviseur, die
geen verschoningsrecht heeft? - De heer De Waard:
- Het verschil is dat een advocaat rechtsbijstand verleent. Ik
bouw de beantwoording van die vraag goed op, omdat daarover
blijkbaar toch misverstanden bestaan. Het gaat erom dat een
advocaat rechtsbijstand verleent en geen financile instelling is.
Als iemand aan mij vraag of hij mijn kantoorrekening mag gebruiken
om daar een groot bedrag op over te maken, ben ik helemaal geen
rechtsbijstand aan het verlenen, maar bied ik een faciliteit. - De voorzitter:
- Het is dan toch afhankelijk van de instelling van de advocaat
waar het geld dan vervolgens voor gebruikt wordt? Niemand kan dat
toch zien? - De heer De Waard:
- Er zijn zeer duidelijke en praktische richtlijnen voor de wijze
waarop je in dergelijke gevallen tot een oplossing komt. Daarom
noem ik ook de huiszoeking en de beslaglegging. Het is in de eerste
plaats de verschoningsgerechtigde die beslist of iets onder zijn
verschoningsrecht valt. Er is echter een rechter-commissaris bij en
vaak ook de deken, zodat het oordeel enigszins geobjectiveerd
wordt. Als men het er niet over eens is, wordt zoiets verzegeld en
kan de rechter er uiteindelijk een beslissing over nemen.
Uiteindelijk is het de rechter die een oordeel geeft of er wel of
niet terecht een beroep op het verschoningsrecht wordt gedaan. - De voorzitter:
- Ik wil terug naar de vraag hoe ver het verschoningsrecht zich
uitstrekt. Buitenstaanders kunnen helemaal niet zien waarvoor dat
verschoningsrecht gebruikt wordt. Dat is uiteindelijk afhankelijk
van de leden van uw orde. Ik kan niet zien of het geld dat op uw
rekening is gestort een zuiver en plausibel doel heeft of dat het
voor illegale doeleinden dient. Dat kan met van buitenaf niet
zien. - De heer De Waard:
- Nee, en dat is maar goed ook! Als het voor volkomen legale
doeleinden wordt gebruikt en het heeft de bedoeling, geheim te
zijn, behoort het ook geheim te blijven. Als in het kader van de
rechtsbijstand een bepaald bedrag onder een advocaat wordt gestort,
bijvoorbeeld bij fraude, waarbij met het OM een afspraak wordt
gemaakt om tot een bepaalde oplossing te komen, valt dat in
principe onder de rechtsbijstand van een advocaat. Het financile
verkeer dat daarmee te maken heeft, valt daar ook onder. Daarom
moet je teruggaan naar de hoofdregel dat de verschoningsgerechtigde
het in eerste instantie zelf aangeeft. Doet hij dat niet en je zou
het eerst laten zien aan de opsporingsautoriteiten, zouden zij
kennis nemen van alles wat geheim behoort te blijven en dan heb je
geen verschoningsrecht meer. De verschoningsgerechtigde zegt het in
eerste instantie zelf. Daar is een werkbare en zeer praktische
regeling voor gevonden, namelijk dat er altijd een
rechter-commissaris en een deken bij zijn, zodat het oordeel
geobjectiveerd wordt. - De voorzitter:
- Alleen indien de advocaat zelf als verdachte wordt…
- De heer De Waard:
- Nee, als opsporingsautoriteiten…
- De voorzitter:
- …huiszoeking bij de advocaat doen.
- De heer De Waard:
- Ze kunnen ook huiszoeking doen als de advocaat geen verdachte
is. - De voorzitter:
- Dan nemen ze toch bijzonder weinig mee. Kent u veel
huiszoekingen bij advocaten die geen verdachte zijn in strafzaken
waarbij dingen worden meegenomen die de zaak van een clint
betreffen? Ik weet overigens niets van civiele zaken. - De heer De Waard:
- Natuurlijk! Alles wat men noemt corpora instrumenta delicti,
alle geschriften die voorwerp zijn van een strafbaar feit. Ik geef
een voorbeeld. Stel je staat iemand bij die verdacht wordt van
chantage en hij heeft een afschrift van zijn chantagebrief bij de
advocaat gedeponeerd. Die brief zit dus in het dossier van de
advocaat. Dat is geen onderwerp van het verschoningsrecht. - De voorzitter:
- Hoe vaak is dat de laatste tijd voorgekomen?
- De heer De Waard:
- Daar houd ik geen statistieken van bij.
- De voorzitter:
- U of uw dekens in de arrondissementen moeten daarbij opgetreden
zijn. - De heer De Waard:
- Dat komt regelmatig voor.
- De voorzitter:
- Hoe vaak?
- De heer De Waard:
- Ik kan u daar geen cijfers over geven.
- De voorzitter:
- U zou ons verplichten als u daar iets meer over kunt zeggen.
Wij zijn – maar dat kan onze onwetendheid zijn – deze casus niet
tegengekomen. - De heer De Waard:
- Het komt regelmatig voor dat er huiszoeking en inbeslagname bij
advocaten plaatsvinden. De praktische regeling met de deken en de
rechter-commissaris, die ik zojuist beschreven heb, biedt dan
altijd uitkomst. Ik heb eigenlijk nooit gehoord dat het
verschoningsrecht in enigerlei vorm een belemmering vormt voor de
opsporing. - De heer Rabbae:
- Als het gaat om het bestrijden van uitwassen in
opsporingsmethoden, bent u voor wettelijke regelingen om
duidelijkheid te scheppen. Gaat u ook zo om met het bestrijden van
uitwassen inzake het misbruik maken van het verschoningsrecht?
Moeten wij dat ook bij wet regelen of zijn de advocaten daartoe
zelf in staat? - De heer De Waard:
- Ik probeer duidelijk te maken dat er helemaal geen sprake hoeft
te zijn van misbruik van verschoningsrecht en dat het
verschoningsrecht de opsporing in het geheel niet belemmert. De
betekenis van het verschoningsrecht is om een advocaat in staat te
stellen in relatie met zijn clint te functioneren. Hij weet nooit
meer dan de clint weet. Ik zie geen noodzaak om daarvoor een of
andere wettelijke regeling in het leven te roepen. De regeling die
in de praktijk gestalte heeft gekregen, tot in detail is uitgedacht
en via jarenlange jurisprudentie zeer precies door de Hoge Raad is
omschreven, behoeft in het geheel geen verbetering. De regeling
biedt een zeer praktische methode voor het geval van
opsporing. - De heer Rabbae:
- Bent u zodanig genformeerd dat u in absolute zin kunt zeggen
dat er geen sprake is van een zodanig misbruik van het
verschoningsrecht dat opsporingsmethoden gefrustreerd worden? - De heer De Waard:
- Dat is zo. Dit berust volstrekt op een misverstand. Er is
gebrek aan kennis van aard en inhoud van het
verschoningsrecht. - De voorzitter:
- Maar mijnheer De Waard, misbruik van verschoningsrecht speelt
wellicht niet zozeer bij het frustreren van opsporing als wel bij
de betrokkenheid van een advocaat bij criminele handelingen. - De heer De Waard:
- Nee, ook dan niet. Ik maak bezwaar tegen het gebruik van de
term “misbruik van het verschoningsrecht”. Ik weet helemaal niet
dat daar sprake van is. - De voorzitter:
- Dat weet u niet?
- De heer De Waard:
- Nee.
- De heer De Graaf:
- U noemde het zelf.
- De heer De Waard:
- Dat zou ik dan moeten nalezen. Als wij almaar deze term
gebruiken, gaat zij een soort eigen leven leiden alsof dat het
probleem is. Dat probleem ken ik, eerlijk gezegd, niet. - De voorzitter:
- Als dat geen probleem is, waarom zijn er toch richtlijnen ter
voorkoming van betrokkenheid van de advocaat bij criminele
handelingen gekomen? - De heer De Waard:
- Ik heb aan het begin van het gesprek al gezegd dat dit is
gebeurd vanuit de optiek dat voor iedere organisatie in de
samenleving, de overheid, de politie, het bedrijfsleven en ook voor
de vrije beroepen, geldt dat de waakzaamheid ten opzichte van de
betrokkenheid bij criminaliteit vergroot moet worden nu er zulke
grote sommen gelds in de bovenwereld worden genvesteerd. Dat is de
eerste reden. In de tweede plaats zijn advocaten van oudsher gewend
om steeds moeilijke beslissingen te nemen, bijvoorbeeld of zij een
zaak wel of niet aannemen. Een advocaat wordt er altijd bij
geroepen wanneer het moeilijk is, wanneer de clinten in
moeilijkheden verkeren en er snel iets moet gebeuren. Allerlei
dingen vragen op korte termijn tegelijk de aandacht van de
advocaat. In die situatie moeten advocaten regelmatig beslissen of
zij een zaak, een clint wel of niet nemen. Nieuw voor ons is het
verschijnsel van de investeringen in de bovenwereld. Althans dat
was in 1993 nieuw voor ons, maar dat is nu allang niet meer het
geval. Op dat gebied was er nog geen vorm van gedragsrecht. Wij
vonden het binnen de orde wenselijk dat de advocatuur ook op die
gevaren gewezen zou worden. Daarom vonden wij het nodig dat er
richtlijnen zouden komen. - De voorzitter:
- Misschien moeten wij het hebben over mogelijk misbruik van het
verschoningsrecht. Een advocaat of een notaris kan toch gemakkelijk
door criminelen gebruikt worden om geld wit te wassen of weg te
zetten? - De heer De Waard:
- Dat is niet zo. Dat probeer ik nu juist uit te leggen.
- De voorzitter:
- Dat gelooft u niet?
- De heer De Waard:
- Als een crimineel een bedrag wil overmaken, gaat hij naar een
bank. Als een crimineel een vennootschap wil oprichten, gaat hij
naar een notaris. Als een crimineel een contract wil laten maken,
gaat hij naar een advocaat. Als hij in zijn kies wil laten boren,
gaat hij naar een tandarts. Dat heeft niets met het
verschoningsrecht te maken. Dat wordt wel gedacht door de politie,
maar in de aard en de strekking van het verschoningsrecht vindt
deze suggestie helemaal geen grond. - De voorzitter:
- Maar een crimineel die met een advocaat trustmaatschappijen wil
opzetten en daartoe ook advocaten bereid vindt? - De heer De Waard:
- Wat wilt u daarmee zeggen?
- De voorzitter:
- Dat is toch gemakkelijker voor die crimineel, omdat die
advocaat een geheimhoudingsplicht heeft? - De heer De Waard:
- Nee! Dat zeg ik juist: zodra het illegaal is en zodra er iets
opgespoord moet worden, is het verschoningsrecht geen
daadwerkelijke belemmering. Ik weet niet waarom zo’n crimineel dat
zou willen doen, maar hij doet het niet primair om het
verschoningsrecht. Als hij een vennootschap opricht, heeft hij een
accountant nodig om de jaarrekening te controleren. Het doen van
investeringen, het maken van contracten, het oprichten van BV’s,
daar heb je professionele bijstand voor nodig. Die professionele
bijstand wordt dus door professionele dienstverleners geleverd.
Daarom komt hij bij een advocaat, zoals hij ook naar een bank gaat
om iets over te maken. De gedachte dat dit gebeurt vanwege het
verschoningsrecht is naar mijn gevoel volstrekte onzin. - De voorzitter:
- U wijst hiermee hetgeen de heer Van der Bunt hier heeft gezegd
dus volstrekt af? - De heer De Waard:
- Ja. Dat wil niet zeggen dat ik het bagatelliseer. Dat heb ik
nooit gedaan. Vanaf het eerste moment heb ik het zeer serieus
genomen. - De voorzitter:
- Wat heeft u precies serieus genomen?
- De heer De Waard:
- Dat criminelen in toenemende mate investeren in de bovenwereld
en daarbij een beroep op professionals doen, op banken, op
accountants, op advocaten, op fiscalisten, op notarissen en ga zo
maar door. Dat is verbonden aan deze activiteit, die immers een
bepaalde vormgeving moet krijgen. Dat is voor ons iets nieuws. Wij
zijn altijd gewend om klaar te staan voor iedereen die zich aan de
balie meldt. Daar moet je dus kritischer in worden. Het zijn vaak
zeer ingewikkelde constructies waarvan je als dienstverlener maar
een klein onderdeeltje voor je rekening neemt. Je moet enorm
uitkijken dat je niet zonder dat je het zelf weet, betrokken raakt
bij een of andere witwaspraktijk. - De voorzitter:
- Als je het wel zelf weet?
- De heer De Waard:
- Dan moet je het absoluut niet doen.
- De voorzitter:
- Je doet het toch en niemand merkt het, dan maak je geen
misbruik van je verschoningsrecht? - De heer De Waard:
- Nee, want het verschoningsrecht komt daar helemaal niet bij aan
de orde. Dat komt pas aan de orde wanneer iemand zich voor de
rechter op het verschoningsrecht beroept. - De voorzitter:
- Maar toch ook bij de vragen die eventueel in de opsporing
beantwoord moeten worden? - De heer De Waard:
- Daar geldt hetzelfde voor. Dat hindert de opsporing in genen
dele. - De voorzitter:
- Behalve als de opsporing zich eerst op de clint richt. Via de
clint is het in ieder geval niet bij de advocaat te vinden. Dan
moeten er aanwijzingen zijn die direct naar de advocaat of de
notaris of iemand anders leiden. Ik wil absoluut niet de indruk
wekken dat wij uw beroepsgroep in de beklaagdenbank willen zetten.
Wij willen het alleen beter begrijpen. - De heer De Waard:
- Daarom leg ik het ook uit. Als die clint zijn boekhouding bij
de advocaat gaat deponeren, helpt dat hem dus niets. Die
boekhouding kan daar dan gewoon door de politie in beslag worden
genomen. - De voorzitter:
- Maar het helpt hem toch wel, als de advocaat zegt: “Dat is de
vertrouwensrelatie met mijn clint”? - De heer De Waard:
- Nee, want dan staan de rechter-commissaris en de deken erbij.
Die zeggen dan: “Dat is onzin, mijnheer”. - De heer Koekkoek:
- Nog even een vraag voor alle duidelijkheid. Is uw stelling dat
een criminele organisatie evengoed een bedrijfsjurist in dienst kan
nemen als gebruik kan maken van de diensten van een advocaat? - De heer De Waard:
- Daar zijn allerlei voorbeelden van. Ik denk aan buitenlandse
transportondernemingen die beschikken over geld dat uit misdrijven
afkomstig is en waar bedrijfsjuristen in dienst zijn. Die bedrijven
concurreren op de markt en halen een groter marktaandeel,
eenvoudigweg omdat de financiering zo goedkoop is. - De heer Koekkoek:
- Is een advocaat dan niet aantrekkelijker dan een bedrijfsjurist
omdat hij geheimhouder is? - De heer De Waard:
- Een klein bedrijf gaat naar een advocaat. Een groot bedrijf
neemt misschien een bedrijfsjurist in dienst. Het gaat erom dat er
een bepaalde juridische activiteit nodig is bij legale
ondernemingen of ondernemingen die in de bovenwereld op een legale
manier opereren, ook al is het geld uit misdrijf afkomstig. - De heer Koekkoek:
- Een advocaat heeft wat dat betreft geen prae?
- De heer De Waard:
- Een advocaat heeft geen prae, maar hij is wel samen met de
notaris de primaire juridische dienstverlener van Nederland. - De voorzitter:
- U verwerpt met zoveel stelligheid de stelling dat het
verschoningsrecht wel eens misbruikt zou kunnen worden. Wordt daar
binnen de orde compleet gelijk over gedacht? - De heer De Waard:
- Ik heb dit kortgeleden nog besproken, niet met de hele orde
maar met een vertegenwoordiging ervan. Wij zijn toen ook weer tot
dezelfde conclusie gekomen. - De voorzitter:
- Kunt u zich voorstellen dat anderen daar soms moeite mee
hebben? Er is onlangs een strafzaak geweest tegen een advocaat.
Deze is overigens vrijgesproken. Tegen diezelfde advocaat heeft ook
een tuchtrechtzaak gelopen. Kunt u zich voorstellen dat sommige
mensen die die zaken bekeken, zich niet aan de indruk konden
onttrekken dat die advocaat ook gebruik maakte van de rechten die
hij had? - De heer De Waard:
- Op het gebied van het verschoningsrecht?
- De voorzitter:
- Ja.
- De heer De Waard:
- Ik weet niet op welke zaak u exact doelt, eerlijk gezegd. In de
zaken die ik ken, heeft het verschoningsrecht geen rol gespeeld. Ik
wil daar nog even aan toevoegen dat het verschoningsrecht in het
tuchtrecht dus geen rol speelt. - De voorzitter:
- Ik begrijp het, maar we komen nog te spreken over uitleg van de
regels. - De heer De Graaf:
- Er is een discussie over de uitbreiding tot de balie met
bedrijfsjuristen bijvoorbeeld. U kent die discussie beter dan ik.
Zou dan ook voor die beroepsgroep die toegang krijgt tot de balie,
het verschoningsrecht voor alle relaties met hun clinten moeten
gelden? - De heer De Waard:
- Ja, als men advocaat wordt en ingeschreven wordt aan de balie,
dan zou ik menen dat ook in de relatie met de clint – voor de
bedrijfsjurist is dat de werkgever – het verschoningsrecht moet
gelden. Als die bedrijfsjurist een advies geeft, bijvoorbeeld op
het gebied van het mededingingsrecht, dan behoort dat advies in
principe onder zijn verschoningsrecht te vallen. - De heer De Graaf:
- De omvang van de taak van een advocaat staat niet geheel vast.
Het is een ontwikkeling door de jaren heen. De adviespraktijk van
de advocaten is toegenomen in de afgelopen decennia. Met de groei
van de omvang groeit ook de omvang van het verschoningsrecht mee?
Zie ik dat goed? - De heer De Waard:
- Ik geloof niet dat dat zo is. Het verlenen van rechtsbijstand
is inderdaad dynamisch. Wij behandelen nu weer geheel andere zaken
dan vijf of tien jaar geleden. - De heer De Graaf:
- Maar groeit het niet ook?
- De heer De Waard:
- Nee, de wijze van hanteren hangt samen met de verandering van
de samenleving en de economie, maar het blijft het verlenen van
rechtsbijstand. Ik meen dat een advocaat zich in ieder geval dient
te beperken tot het verlenen van rechtsbijstand. Om die reden
trekken wij in geval van samenwerkingsverbanden de grens bij
beroepen die juridisch van aard zijn. Zodra de advocaat gaat
samenwerken met een beroepsgroep die zich niet bezighoudt met het
verlenen van enige vorm van rechtsbijstand, geen rechtspraktijk
uitoefent bijvoorbeeld accountants, raakt hij volgens mij te veel
af van zijn oerfunctie. Je zou dan dus het verschoningsrecht in
gevaar kunnen brengen. Zolang je rechtsbijstand verleent, doe je
dat niet. Als een beursvennootschap overgenomen dreigt te worden of
een andere beursvennootschap wil overnemen en men een beroep doet
op een advocaat om ter zake daarvan rechtsbijstand te verlenen,
valt dat ook onder zijn verschoningsrecht. - De heer De Graaf:
- Is dat niet een heel breed begrip “rechtsbijstand”? Er zijn tal
van andere juridische adviseurs bij verzekeringsmaatschappijen, bij
vakbonden die advies en rechtsbijstand geven. Waar ligt dan de
grens? En waarom is die advocaat, voor zover het niet gaat om die
processuele functie, dan zo bijzonder? - De heer De Waard:
- Omdat het functioneel is. Het gaat erom of je rechtsbijstand
kunt verlenen zonder vertrouwensrelatie. Dat is in de regel niet
mogelijk. Er is een speciale vertrouwensrelatie met de clint nodig,
wil de clint zich kunnen voorzien van rechtsbijstand, zoals een
clint die een schotwond heeft, naar een ziekenhuis moet kunnen gaan
om zich te laten verbinden, zonder dat het gevaar bestaat dat
meteen de politie wordt gebeld. Het is nodig voor het inroepen van
die hulp dat er een vertrouwensrelatie is. - De heer De Graaf:
- Dat geldt toch voor financile adviseurs ook? Ik zou het ook
niet prettig vinden als ik mijn financile adviseur, als ik die zou
hebben, met iedereen zou moeten delen. - De heer De Waard:
- Maar zij denken daar zelf wel eens anders over. Zij menen dat
er niet echt sprake zou moeten zijn van volledige geheimhouding in
de relatie tot de clint, omdat hen dat ten opzichte van de fiscus
in een moeilijk parket zou brengen. Dat is toch een wezenlijk
andere vorm van bijstandsverlening. - De voorzitter:
- Mijnheer De Waard, nog n algemene vraag. Waar houdt de
rechtsbijstand op en waar begint het verrichten van hand- en
spandiensten? - De heer De Waard:
- Ik heb er geen enkele moeite mee om dat in elk concreet geval
te weten. Als u te hard heeft gereden en een verkeersongeval
veroorzaakt heeft, heeft u een advocaat nodig. Dat is duidelijk
rechtsbijstand. Als u een echtscheiding heeft, heeft u een advocaat
nodig. Dat is rechtsbijstand. - De voorzitter:
- Het ging mij om iets anders. Als ik allerlei ingewikkelde
constructies wil maken en geld naar het buitenland wil sluizen, heb
ik dan een advocaat nodig? - De heer De Waard:
- Die richtlijnen waar we net over spraken, gaan daar ook over.
Die richtlijnen geven de advocaat aanwijzingen. De advocaat moet
altijd de vraag stellen: “Waarom word ik hierbij ingeschakeld? Word
ik hierbij wel ingeschakeld als advocaat, als iemand die opkomt
voor de rechten en belangen van mensen die bedreigd worden, dus
rechtsbijstand verleent? Of wordt mij iets anders gevraagd, wat net
zo goed een boekhouder of een bank zou kunnen doen?” Die advocaat
moet zich daar kritisch op bezinnen. Als hij tot de slotsom komt
dat het niet echt advocatenwerk is en als hij het niet vertrouwt,
moet hij het niet doen. - De voorzitter:
- Moet hij dat nu kritischer doen dan vroeger?
- De heer De Waard:
- Zeker. De hoofdregel blijft dat je mag afgaan op datgene wat je
clint zegt. Als je echter redelijke aanwijzingen hebt dat die
transacties kunnen dienen ter afscherming van criminaliteit, dan
mag je de opdracht niet aanvaarden of moet je deze neerleggen. Dat
betekent dus dat je onderzoeksplicht verzwaard is. - De voorzitter:
- Hoeveel moet je er als advocaat voor doen om dat na te
gaan? - De heer De Waard:
- Je moet in de eerste plaats de identiteit van de clint goed
vaststellen, ook als het een rechtspersoon is of als er sprake is
van een tussenpersoon. Je moet geen genoegen nemen met de
tussenpersoon, maar ook de identiteit willen weten van de
achterliggende opdrachtgever. Je moet dus goed doorvragen totdat
het je helemaal duidelijk is waar de zaak over gaat, waarom je
wordt ingeschakeld en waar het geld vandaan komt. Bij een
kantoorgenoot van mij komt bijvoorbeeld een mijnheer die een groot
bouwwerk in Malawi wil gaan starten. Hij zegt dat ze daar tot nu
toe nooit Nederlandse bedrijven voor namen, maar dat hij daar nu
een kans krijgt. Hij vraagt mijn kantoorgenoot om daar de
contracten voor te maken. Hij zegt 150 mln. bij elkaar te brengen
om dat te financieren. Mijn kantoorgenoot vraagt waar dat geld
vandaan komt. Die mijnheer zegt dat hij nog een beetje op zoek is.
Hij is in gesprek met banken, hij weet het nog niet helemaal, maar
hij krijgt het geld vast wel en hij weet over een paar dagen meer.
Een paar dagen later komt hij terug. Hij zegt de 150 mln. bij
elkaar te hebben. Mijn kantoorgenoot vraagt of dat geld van de bank
komt. De mijnheer zegt dat het van een aantal priv-investeerders
komt. Mijn kantoorgenoot vraagt wie dat zijn. Die mijnheer zegt dat
hij helaas niet de vrijheid heeft om dat te zeggen. Waarop mijn
kantoorgenoot zegt: “Dan kan ik niets voor u doen. Goedemiddag.” Je
vraagt dus door. Je neemt geen genoegen met ontwijkende antwoorden.
Krijg je geen bevredigende antwoorden, dan doe je het niet. - De voorzitter:
- Dit zou een witwasconstructie kunnen zijn. Hoe komt u er nu als
deken of orde achter, als iemand dat gewoon wel doet? - De heer De Waard:
- Een heel groot deel van het betalingsverkeer loopt via banken.
Als een advocaat erbij betrokken is, is dat niet anders. Het gaat
allemaal via rekeningen, giraal en via de bank. Wij hebben sinds
een aantal jaren de Wet melding ongebruikelijke transacties.
Daarvoor was er al een vrijwillig meldpunt. Ongebruikelijke
bankovermakingen van meer dan 25.000 worden op een centrale plaats
gemeld. Als advocatenrekeningen daarbij betrokken zijn, kunnen daar
ook namen van advocaten uitrollen. - De voorzitter:
- Dat is blijkbaar gebeurd bij het meldpunt ongebruikelijke
transacties. Dat is daarna weer doorgegeven aan de FinPol bij de
Centrale recherche informatiedienst, de CRI. Daar zijn dus volgens
de heer Van der Bunt een aantal advocaten uitgerold die zoals hij
het noemt “een verwijtbare betrokkenheid” zouden hebben. - De heer De Waard:
- Ik kan eerlijk gezegd niet zoveel met die kwalificatie.
- De voorzitter:
- Daar kunt u niet veel mee?
- De heer De Waard:
- Nee.
- De voorzitter:
- Maar u kunt natuurlijk wel wat met de kwalificatie uit de
Advocatenwet dat zij “handelen of nalaten in die zin dat het een
behoorlijk advocaat niet betaamt”? Hoe gaan wij nu met een
dergelijk lijstje, als dat al bestaat, verder om? Wij zullen ons
ervan vergewissen hoe dat bestaat. Wij hebben natuurlijk geen
functie om daar verder handelend in op te treden. Is iemand die uw
richtlijnen overtreedt, iemand die “een handelen of nalaten heeft
in die zin dat het een behoorlijk advocaat niet betaamt”? - De heer De Waard:
- Ja, hij loopt dat risico wel. Hoe gaan wij met dat lijstje om?
In de eerste plaats vind ik het van groot belang dat wij de
gegevens, de dossiers krijgen van FinPol of het openbaar
ministerie, omdat die lijstjes steeds dezelfde zijn. Eerst had je
“de tien van Van Dijk”, daarna “de zeventien van Wilzing”,
vervolgens “de 25 van Van der Bunt”. Dat zijn steeds dezelfde
gevallen. Zij wekken de indruk dat mijn beroepsgroep op de een of
andere manier bij criminaliteit betrokken is. Dat is natuurlijk
absoluut niet het geval. Er zijn meer dan 8000 advocaten, die over
de afgelopen vijf jaar honderdduizenden zaken hebben behandeld en
ontelbare transacties hebben begeleid. Deze zijn allemaal via het
meldpunt of via de bank gegaan. Als daar dus na vijf jaar 25
transacties als ongebruikelijk uitrollen, dan denk ik dat dat
minder is dan incidenteel. Dat wil echter niet zeggen dat ik het
niet serieus neem. - De voorzitter:
- Dus u neemt op zichzelf dat gegeven wel serieus?
- De heer De Waard:
- Ja. Ik heb nu de volgende afspraak kunnen maken met het
openbaar ministerie. Deze dossiers zullen ter inzage komen van een
vertegenwoordiger van de orde, deskundig op het gebied van het
tuchtrecht, of meerdere door ons later aan te wijzen deskundige
vertegenwoordigers. - De voorzitter:
- Met wie heeft u die afspraak gemaakt?
- De heer De Waard:
- Met de voorzitter van het College van procureurs-generaal.
- De voorzitter:
- Staat dat op schrift?
- De heer De Waard:
- Die afspraak zou ook op schrift gesteld worden.
- De voorzitter:
- Mogen wij die dan van u hebben?
- De heer De Waard:
- Die mag u van mij hebben. Niet alle zaken lenen zich voor
tuchtrechtelijke behandeling. Die deskundige zal daar dan naar
kijken. Als hij samen met de officier van justitie die
verantwoordelijk is voor de FinPol-informatie, tot de conclusie
komt dat deze zaken aan de tuchtrechter voorgelegd dienen te worden
of naar de plaatselijke deken verwezen dienen te worden voor verder
onderzoek, dan zal dat gebeuren. Het gaat hier om informatie uit
politiedossiers waarbij het verhaal slechts van n kant wordt
gedaan. Het is natuurlijk zaak het verhaal ook van de andere kant
te horen, voordat je tot een afgewogen oordeel kunt komen. Wij zijn
dan af van dat geruchtencircuit, mijnheer Van Traa. Het kan dan
gaan om een strafzaak. Ik meen dat er van de 25 zaken die hier
worden genoemd over de afgelopen vijf jaar twee tot een strafzaak
hebben geleid. Een daarvan heeft geresulteerd in een vrijspraak.
Van de andere zaak heb ik al een tijdlang niets meer gehoord. Al
die zaken worden nu door ons bekeken. Zijn het tuchtzaken, dan gaan
ze naar de tuchtrechter. Daar zien wij helemaal niet tegen op. Wij
behandelen behoorlijk veel zaken voor de tuchtrechter. Het gaat om
een onafhankelijk college dat in hoogste instantie in meerderheid
bestaat uit door de Kroon benoemde onafhankelijke leden van de
rechterlijke macht. - De voorzitter:
- Wanneer heeft u die afspraak met het openbaar ministerie
gemaakt? - De heer De Waard:
- Ik heb naar aanleiding van het verhoor van Van der Bunt zowel
aan u als aan Van der Bunt een brief geschreven met de vraag of wij
de beschikking over het rapport van Van der Bunt zouden kunnen
krijgen. Die brief heeft nog niet geleid tot de mogelijkheid dat
wij dat rapport kunnen inzien. Vervolgens heb ik aan de minister
van Justitie geschreven of wij dan inzage kunnen krijgen in
FinPol-dossiers, omdat ik heb begrepen dat die een belangrijke bron
zijn geweest voor het onderzoek van Van der Bunt. Daarover hebben
wij enkele dagen geleden een bespreking gehad met de voorzitter van
het college van procureur-generaal, de heer Docters van Leeuwen. Op
die bespreking is deze afspraak tot stand gekomen. - De voorzitter:
- Dit leidt tot een conclusie: ofwel er dient strafvervolging te
worden ingezet ofwel het OM geeft de gegevens aan de orde c.q. de
dekens die dan een tuchtrechtzaak kunnen beginnen. Zij hoeven dat
natuurlijk niet. - De heer De Waard:
- Daarom is dat filter ertussen gebouwd. Eerst kijkt een
deskundige door een “orde-bril” of dit inderdaad een zaak is die
zich voor tuchtrechtelijke behandeling leent. Een officier van
justitie heeft nu ook de mogelijkheid om een zaak bij de
tuchtrechter aanhangig te maken. - De voorzitter:
- Die mogelijkheid heeft iedereen.
- De heer De Waard:
- Hij wordt in ieder geval erkend als een belanghebbende die die
mogelijkheid heeft. Over de afgelopen drienhalf jaar zijn er
achttien zaken door het OM aangebracht die ook in zeven gevallen
tot een maatregel hebben geleid. Dat gebeurt wel, alleen niet in
dit soort zaken. Dit komt waarschijnlijk omdat men nog niet
voldoende heeft beseft dat ook de bezwaren die men in dit soort
zaken heeft, niet per definitie hoeven te leiden tot een strafzaak.
Vaak zijn het ook helemaal geen strafrechtelijke verwijten. Die
bezwaren kunnen wel tot een tuchtrechtelijke behandeling leiden.
Daarvoor is een zekere deskundigheid en bekendheid met het
tuchtrecht nodig. Die wordt in deze regeling ingebouwd. - De voorzitter:
- Wie beslist nu of het tot een tuchtrechtelijke behandeling van
een advocaat komt? - De heer De Waard:
- Uiteindelijk de officier van justitie, nadat hij daarover eerst
advies heeft ingewonnen bij een deskundige van de orde. Hij beslist
of hij daar een klacht van maakt bij de deken van het
arrondissement waar de advocaat kantoor houdt. - De voorzitter:
- Maar als de deken in dat arrondissement zegt: deze klacht vind
ik echt ongegrond, gaat het dan niet door? - De heer De Waard:
- Natuurlijk gaat het door. De deken behandelt alle klachten
serieus. Wij hebben de afgelopen drienhalf jaar van de vijf jaar
waar het onderzoek van Van der Bunt zich over uitstrekt, vijftien
advocaten van het tableau geschrapt, die zich aan verschillende
overtredingen schuldig hadden gemaakt. - De voorzitter:
- Zoals?
- De heer De Waard:
- Dit varieert van bijvoorbeeld het niet voldoende kunnen
verantwoorden van gelden van een clint tot een strafrechtelijke
veroordeling. De tuchtrechter meende dat een advocaat met een
dergelijke strafrechtelijke veroordeling niet meer langer het
vertrouwen genoot dat een advocaat behoort te hebben. - De voorzitter:
- Nog even terug naar de deken in het arrondissement. Dat is de
persoon die bepaalt of er inderdaad een tuchtrechtzaak komt. - De heer De Waard:
- Ik moet mijzelf even corrigeren. De officier van justitie kan
de zaak ook rechtstreeks aanbrengen bij de Raad van discipline. Het
is mogelijk dat men zegt: hier moet de deken naar kijken en het
moet eerst verder uitgezocht worden. Het is ook mogelijk dat de
officier zegt: dit is voldoende duidelijk, ik dien rechtstreeks een
klacht in bij de Raad van discipline. - De voorzitter:
- Heeft de orde eigenlijk wel enige eigen opsporingscapaciteit om
de waarheid in dergelijke zaken te vinden? Dat lijkt mij bijzonder
lastig. U heeft geen enkele bevoegdheid ten opzichte van uw leden.
Zij hoeven de boeken niet te openen. - De heer De Waard:
- Een hoofdregel van de tuchtrechtspraak is dat de advocaat zijn
medewerking daaraan moet geven en dat hij daarin volledige openheid
dient te betrachten. - De voorzitter:
- Maar als hij dat niet doet?
- De heer De Waard:
- Dan kan dat op zichzelf reden zijn tot het opleggen van een
maatregel. - De voorzitter:
- Ik vraag u dit, omdat wij in de voorrondes gesproken hebben met
de deken in Amsterdam, toen dat was mevrouw Swaab, die zei dat dit
juist een groot probleem kan zijn. - De heer De Waard:
- Het geven van medewerking?
- De voorzitter:
- Uiteindelijk heeft de orde geen eigen tuchtrechtelijk
opsporingsapparaat. Komt u er wel achter? Krijgt u de vinger er wel
achter? - De heer De Waard:
- Dat denk ik wel. Wij hebben inderdaad geen
opsporingsbevoegdheden. Dat zou ook onwenselijk zijn. Daar staat
tegenover dat de advocaat zelf volledig medewerking moet verlenen
aan de tuchtrechtspraak. - De voorzitter:
- Ontstaat er dan niet een soort omgekeerde bewijslast? Als ik
advocaat ben en u komt bij mij, dan kan ik zeggen: er is helemaal
niets aan de hand, waarom moet ik ineens alles op tafel leggen?
Gaat u maar naar het OM en dan zien wij het verder wel. - De heer De Waard:
- De tuchtrechtspraak is dus geen strafrechtspraak.
- De voorzitter:
- Maar zij kan wel zeer verstrekkende gevolgen hebben.
- De heer De Waard:
- Zij kan zeer verstrekkende gevolgen hebben, maar het is een
behandeling van een geheel andere aard. De hoofdregel dat de
verdachte niet aan zijn eigen veroordeling mag meewerken, vind je
niet in de tuchtrechtspraak. Dat is ook juist. De advocaat moet wel
meewerken aan de tuchtrechtspraak. - De voorzitter:
- Als een strafrechtzaak tot vrijspraak leidt, betekent dit dan
ook dat de tuchtrechtzaak daarmee van de baan is? - De heer De Waard:
- Dat kan, maar dat hoeft niet. Het omgekeerde is wel het geval
of, liever gezegd, komt vaker voor. Op een veroordeling in een
strafzaak volgt vaak een tuchtrechtelijke beoordeling. Als iemand
in een strafzaak is vrijgesproken, zal dat in de regel niet het
geval zijn. Het is echter denkbaar dat dit in sommige gevallen wel
gebeurt. - De voorzitter:
- Is in een bepaald geval ook de tuchtrechtzaak gestopt of vergis
ik mij daarin? - De heer De Waard:
- Ik denk dat u het daar bij het rechte eind heeft. Ik denk dat
ik weet waar u het over heeft. Ik weet dat echter niet helemaal
zeker, want dit betreft niet mijn bevoegdheid. - De voorzitter:
- Het aantal schrappingen van het tableau dat u noemde, is mij
even ontschoten. Dat is toch de ergste tuchtstraf, want dan mag je
je beroep niet meer uitoefenen? - De heer De Waard:
- Dat is zo. Dat waren er vijftien in de afgelopen drienhalf
jaar. - De voorzitter:
- Heeft u een overzicht van andere tuchtrechtelijke straffen die
gegeven zijn? - De heer De Waard:
- Wij hebben een overzicht van alle tuchtrechtelijke straffen.
Wij kennen waarschuwing, berisping, schorsing en schrapping. Ik
noemde de schrappingen omdat dat de meest verstrekkende maatregel
is. Een schorsing is ook wel een zeer ernstige waarschuwing. Ik
weet dat er dertig schorsingen zijn opgelegd in de afgelopen
drienhalf jaar. Ik noem een voorbeeld dat wellicht van belang is in
verband met de discussie die wij zojuist voerden. Een advocaat
wordt verweten dat hij onvoldoende heeft uitgezocht of hij gebruikt
werd bij het sluiten van een schijnhuwelijk. De tuchtrechter kwam
tot het oordeel dat hij inderdaad beter op had moeten letten. De
rechter vond dat hij had kunnen weten dat hij instrumenteel was bij
het sluiten van een schijnhuwelijk. Deze advocaat is, naar ik meen,
een schorsing van drie maanden opgelegd. - De voorzitter:
- U betwist op zichzelf dat getal niet. U zegt dat het minder dan
een incident is. - De heer De Waard:
- Het zijn ongebruikelijke transacties. Vaak zie je bij dit soort
zaken na nader onderzoek het volgende: een derde blijkt opgehelderd
te kunnen worden, een derde blijkt ernstig te zijn en een derde
bestaat uit twijfelgevallen. Je moet het nader uitzoeken voordat je
er enige kwalificatie aan kan verbinden. - De voorzitter:
- Dat leidt dus tot een soort driedeling. Bepaalde zaken zouden
strafrechtelijk vervolgd moeten worden; bepaalde zaken zouden
tuchtrechtelijk moeten worden afgedaan en bepaalde zaken zouden van
het lijstje moeten worden gehaald. - De heer De Waard:
- Het strafrechtelijke gedeelte hebben we dus al gehad. Dit
speelt zich allemaal af in het verleden. Ik neem aan dat een
officier van justitie, als hij een strafzaak heeft, niet zal
nalaten deze te vervolgen. We hebben daar dus twee voorbeelden van
gezien. Ik ga ervan uit dat die 25 gevallen tot twee strafzaken
hebben geleid, die overigens geen veroordeling tot gevolg hebben
gehad. Die andere zaken zullen wij tuchtrechtelijk beoordelen.
Gezien het grote aantal advocaten en het grote aantal transacties
kan ik zeggen dat dit minder is dan een incident, ook in relatie
tot tuchtrechtzaken die we op andere terreinen hebben gezien over
een vergelijkbare periode, waarbij het overigens ook om minder dan
een incident gaat. - Mevrouw Aiking-van Wageningen:
- U hebt hier nogal wat gevallen genoemd. Is in geen van die
gevallen sprake geweest van misbruik van verschoningsrecht? - De heer De Waard:
- Dat is juist.
- De voorzitter:
- Dat weet u toch niet?
- De heer De Waard:
- Dat is juist. Ik heb een aantal gevallen genoemd waarvan ik de
uitspraken van de tuchtrechter op mijn bureau heb liggen. In die
gevallen is er geen misbruik geweest van verschoningsrecht. - De voorzitter:
- Kent u het verschijnsel “CID-subject”?
- De heer De Waard:
- Ja.
- De voorzitter:
- Kan een advocaat ook een CID-subject zijn?
- De heer De Waard:
- Alle advocaten die hun clint verdedigen, zijn al
CID-subject. - De voorzitter:
- Dat moet ik toch tegenspreken. Die advocaten zijn daarmee geen
CID-subject, maar zij kunnen in het register komen te staan als
contact van het subject. Zoals u weet, hebben wij nu een
CID-regeling. Daarmee kan een subject vijf jaar in het systeem
blijven staan. Het gaat om diegenen die eventueel, ook in de
toekomst, ernstige strafbare feiten zouden kunnen plegen. Dat
zouden ook advocaten kunnen zijn. Vindt u dat advocaten ook vijf
jaar in zo’n systeem kunnen blijven staan? - De heer De Waard:
- Een advocaat die een strafbaar feit pleegt of daarvan verdacht
wordt, behoort naar mijn mening op geen enkele wijze anders
behandeld te worden dan welke andere burger ook. Wij hebben deze
afspraak met Docters van Leeuwen nu gemaakt betreffende de
FinPol-informatie, omdat die nogal duidelijk en objectief
hanteerbaar is. CID-informatie is meestal in een zodanig stadium
dat je dat er niet van kan zeggen. Die informatie blijft buiten
deze afspraak, maar dat betekent dus ook dat er verder geen grond
is voor beweringen dat advocaten verdacht worden van betrokkenheid
bij criminele handelingen. Het is het een of het ander. Je hebt een
strafzaak of een tuchtzaak, of je hebt helemaal niks. Als het
helemaal niks is, dan zeggen we er verder ook niks over. - De voorzitter:
- Blijft het feit dat alle meldingen via FinPol ook weer in de
CID-informatie komen. Daar blijven ze dan in staan. Of vindt u dat
we ze daar dan ook uit moeten halen? - De heer De Waard:
- Als we ze behandeld hebben, moeten ze er natuurlijk ook
uit. - De voorzitter:
- Vindt u dat dat voor iedereen geldt? Of wilt u een
voorrangspositie voor advocaten? - De heer De Waard:
- Als het een strafzaak of een tuchtzaak is geweest, dan is die
zaak daarmee behandeld. De onafhankelijke rechter heeft zich daar
dan over uitgesproken. Er is dan dus geen reden meer om van een
verdenking te spreken. - De voorzitter:
- Dat zou dus betekenen dat die mensen in ieder geval uit het
systeem gehaald moeten worden. - De heer De Waard:
- Dit geldt voor iedereen wiens zaak is behandeld. Waar de
onafhankelijke rechter zich heeft uitgesproken over die verdenking,
die tenlastelegging, is er een uitspraak geweest. - De voorzitter:
- Maar de feiten die in de processtukken staan, blijven toch
opgeslagen? Die worden toch weer gebruikt? Niemand zal toch willen
ontkennen dat dat weer kan gebeuren? Dat is zelfs het probleem. Je
kunt wel zeggen dat je daar niet meer over mag spreken, dat je daar
geen beschuldiging meer over mag uiten, maar als een zaak is
afgedaan gaan natuurlijk niet alle gegevens die daaruit zijn
voortgekomen door de papiervernietiger. - De heer De Waard:
- Ik meen dat dat wel het geval behoort te zijn.
- De voorzitter:
- Dat zou nogal wat consequenties hebben voor de opsporing in
Nederland, denk ik. - De heer De Waard:
- Dat geldt niet alleen voor advocaten. Dat geldt naar mijn
mening voor iedere burger. - De heer De Graaf:
- U hebt nu afspraken gemaakt met het openbaar ministerie. U
heeft recentelijk op uw jaarvergadering ook wat “kritische woorden”
gewijd aan dit onderwerp. Nu heeft de heer Wilzing hier verklaard
dat zijn lijstje op 18 november 1993 door hem ter hand is gesteld
aan het ministerie van Justitie en dat hij in de veronderstelling
verkeerde dat dat lijstje met u is besproken. - De heer De Waard:
- Dat is ook juist.
- De heer De Graaf:
- Het is dus niet pas nu allemaal ter discussie gebracht.
- De heer De Waard:
- Dat is ook de oorzaak van mijn bezwaar. Ik heb dus dat lijstje
met de zeventien geanonimiseerde beschrijvingen van ongebruikelijke
transacties waar advocaten bij betrokken waren, mogen inzien. Ik
heb dat daarna weer moeten inleveren. Dat lijstje heeft bij ons
mede een rol gespeeld bij onze beslissing om te komen tot het maken
van richtlijnen, zodat iedere advocaat zich van het gevaar bewust
is dat hij bij zo’n transactie betrokken kan raken, ook als hij het
niet weet. Ik heb ook gezegd tegen de heren Van Dijk en Wooldrik
van het ministerie van Justitie met wie ik dat lijstje besprak:
“Als er strafzaken bij zijn, dan merk ik het wel. Als u tot het
oordeel komt dat het geen strafzaken zijn, maar als u toch de toets
van de tuchtrechter daarover wilt inroepen, doet u dat dan vooral.
Legt u dat dan aan de deken en de tuchtrechter voor”. - De voorzitter:
- Dus u verwijt ze dat ze dat niet veel eerder hebben
gedaan? - De heer De Waard:
- Ik verwijt niemand iets.
- De voorzitter:
- Toch wel. U blaast hier nogal van de toren!
- De heer De Waard:
- Ik zag de heren knikken. Ik dacht dus dat dat in goede aarde
viel. Het blijkt echter toch moeilijk omdat het openbaar ministerie
natuurlijk niet gewend is om zich tot de tuchtrechter te wenden.
Maar ik heb dat toen wel gevraagd. Ik wilde dat steeds. Dat is ook
de reden geweest van mijn kritische opmerking tijdens de
jaarvergadering. Door die lijstjes te laten circuleren wordt steeds
de indruk gewekt dat er heel wat aan de hand is, terwijl het maar
om een betrekkelijk klein aantal advocaten gaat en wij niet in de
gelegenheid zijn om dat ten aanzien van de advocaten die daar een
rol in spelen, verder uit te zoeken, terwijl wij daarvoor wel een
onafhankelijke tuchtrechter hebben en dat heel goed kunnen. - De voorzitter:
- Dat is toch maar n kant van de zaak, mijnheer De Waard? Wij
weten dat in elk arrondissement de deken met de hoofdofficier
vertrouwelijke gesprekken heeft waar dit soort zaken wordt
doorgenomen. De orde had dan toch ook eerder via de dekens in de
verschillende arrondissementen het OM erop kunnen wijzen dat dit zo
niet kon en dat zij gewoon naar voren moesten komen? - De heer De Waard:
- Ik heb het dus gezegd in november 1993. Er vindt inderdaad een
regelmatig overleg plaats tussen de hoofdofficier en de deken.
Daarin komen ook wel zaken aan de orde die advocaten betreffen. Die
kunnen ook wel eens meewegen bij een beslissing van de deken om een
zaak aan de tuchtrechter voor te leggen. Dat is een goed contact
wat ook heel goed functioneert. Maar het draait toch voornamelijk
om deze FinPol-informatie. Ik vind het vervelend dat deze steeds
gebruikt wordt om een hele beroepsgroep in diskrediet te brengen,
zonder dat wij de gelegenheid hebben om dat te verifiren. - De voorzitter:
- Waar is nu uw beroepsgroep in diskrediet gebracht? Waar?
- De heer De Waard:
- Dit zijn dus zaken die, zolang ik ze niet ken, voor mij niets
anders kunnen zijn dan anonieme klachten tegen anonieme advocaten.
Elke keer als dat dus opduikt… - De voorzitter:
- Ik vroeg u iets anders. Ik vroeg: “Waar is nu uw beroepsgroep
in diskrediet gebracht?” - De heer De Waard:
- U hoeft maar in de kranten te kijken, nadat professor Van der
Bunt hier aan het woord is geweest, om het antwoord op die vraag te
vinden. - De voorzitter:
- Is uw beroepsgroep hier ook in diskrediet gebracht?
- De heer De Waard:
- Als u dus leest wat er…
- De voorzitter:
- Ik vraag u of hier uw beroepsgroep in diskrediet is
gebracht? - De heer De Waard:
- Ik vind van wel, zeker als daaraan de conclusie wordt verbonden
dat er sprake is van “aantoonbare verwijtbare gedragingen”. Die
conclusie kunnen wij nog helemaal niet bereiken. Bovendien is dat
helemaal geen juridisch relevant criterium. Als er dan bovendien
wordt gezegd dat het om meer dan incidenten gaat, meen ik dat ik de
plicht heb als deken om voor mijn beroepsgroep op te komen. - De voorzitter:
- Maar het kan toch maatschappelijk relevant zijn? U zegt dat het
juridisch irrelevant is. Ik begrijp waarom u dat zegt. Ik heb het
daarom vertaald in de vraag of het viel onder de zaken van het
“handelen of nalaten in die zin dat het een goed advocaat niet
betaamt”. Dat is wel een juridische term. - De heer De Waard:
- Precies, dat is wel relevant.
- De voorzitter:
- Het bekijken welke functie advocaten kunnen hebben, kan toch
maatschappelijk relevant zijn, zonder dat daar een beroepsgroep mee
in diskrediet wordt gebracht? - De heer De Waard:
- Dat vind ik dus niet. Ik vind juist dat je het via de daarvoor
bestaande wetten moet afdoen: de strafwet en de advocatenwet. Die
laatste wet voorziet in de tuchtrechtspraak. Dan kun je tot een
beoordeling van de zaak komen via de onafhankelijke rechter. De
hoofdregel is nog steeds dat iemand wordt geacht onschuldig te zijn
totdat hij door de onafhankelijke rechter is veroordeeld. Deze gang
van zaken behoort ook ten aanzien van deze zaken plaats te
vinden. - De heer De Graaf:
- Overdrijft u nu niet een beetje? Als een wetenschapper
onderzoek doet en hier zegt dat hij, terwijl er 8000 advocaten
zijn, hooguit enkele tientallen gevallen heeft aangetroffen waarin
er mogelijk sprake is van verwijtbare betrokkenheid, kunt u dat
toch niet interpreteren als het in diskrediet brengen van een
gehele beroepsgroep? - De heer De Waard:
- Dat heb ik niet gezegd.
- De heer De Graaf:
- Ik meende van wel.
- De heer De Waard:
- Ik heb gezegd dat hij daaraan de conclusie heeft verbonden dat
dat aantoonbare verwijtbare betrokkenheid is en niet dat de
mogelijkheid bestaat. Bovendien heeft hij gezegd dat het meer dan
incidenteel is. Dat suggereert dat onze beroepsgroep op een of
andere manier meer dan incidenteel bij dit soort zaken betrokken
is. - De heer De Graaf:
- Ik meen dat u zelf eerder in dit verhoor ook dit soort zaken
heeft gemeld. U heeft niet voor niets een richtlijn opgesteld. U
bent in gesprek hierover. Er worden cursussen gehouden. U ziet zelf
een probleem, maar zodra iemand anders het zegt, brengt hij de
beroepsgroep in diskrediet. Dat begrijp ik niet helemaal. - De heer De Waard:
- Wij moeten een groot onderscheid maken tussen het voorkomen van
betrokkenheid van advocaten bij criminele handelingen – de
richtlijnen en de cursussen zijn daarop toegesneden, met hulp van
het openbaar ministerie en de CRI – en het verwijt dat advocaten
meer dan incidenteel betrokken zijn bij criminaliteit. Dat vind ik
een ernstige beschuldiging die je niet lichtvaardig mag uiten. - De voorzitter:
- U zwakt uw uitlating, dat uw gehele beroepsgroep hier in
diskrediet was gebracht, dus iets af? - De heer De Waard:
- Ik zeg dat elke keer wanneer dit soort lijstjes opduiken, of
dat nu tijdens een parlementaire enqute is of elders. Je hoeft dan
alleen maar de volgende dag de kranten te lezen om te weten dat dit
de beroepsgroep in principe in diskrediet brengt. Daarom hebben wij
er groot belang bij om lijstjes ter beschikking te krijgen. Als wij
de gegevens hebben, kunnen wij zelf orde op zaken stellen. - De heer De Graaf:
- Ik begrijp dat u er belang bij heeft. Echter, als iemand
spreekt over een aantal advocaten en een lijstje, is dat nog niet
hetzelfde als het in diskrediet brengen van een beroepsgroep. - De heer De Waard:
- Wel als hij daaraan de kwalificatie “aantoonbare verwijtbare
betrokkenheid” verbindt en zegt dat het meer dan incidenteel is.
Dat betreur ik. - De voorzitter:
- Wij hebben het nu teruggebracht tot het “in principe in
diskrediet brengen van een beroepsgroep”. Na een discussie van acht
minuten hebben wij de woorden “in principe” eraan toegevoegd. Is
dat goed? - De heer De Waard:
- Wat mij betreft wel.
- De heer Koekkoek:
- U sprak over vijfentwintig ongebruikelijke transacties. Bent u
het met mij eens dat het om meer dan ongebruikelijk gaat, in die
zin dat er bij die transacties meer dan 25.000 werd
overgemaakt? - De heer De Waard:
- Dat ben ik niet met u eens. De melding is dat die transacties
ongebruikelijk zijn. Dan moet je verder uitzoeken of er iets
ernstigers aan de hand is. Mijn veronderstelling is dat dan zal
blijken dat dit bijvoorbeeld in een derde van de gevallen wel zo
zal zijn en in een derde van de gevallen helemaal niet. Daartussen
zit een grijs gebied. Dit is het geval met alle dingen die je
verder gaat uitzoeken. - De heer Koekkoek:
- Bij die vijfentwintig transactie gaat het volgens u enkel en
alleen om grote bedragen waarbij op zichzelf verder niets aan de
hand hoeft te zijn? - De heer De Waard:
- Je moet er eerst meer van weten, voordat je tot die conclusie
kan komen. - De heer Koekkoek:
- Die zeventien die u eerder heeft besproken, gaven u geen
aanleiding om te denken dat er meer aan de hand was, bijvoorbeeld
verwijtbare betrokkenheid? - De heer De Waard:
- Die zeventien zijn hetzelfde als die vijfentwintig. Daar zou ik
hetzelfde over willen zeggen. Je kan denken dat er ook een aantal
ernstige gevallen bij is en een aantal minder ernstige. Nogmaals,
die zeventien heb ik maar een halfuurtje in geanonimiseerde vorm
onder ogen gehad. - De voorzitter:
- Goed, een van de resultaten van de enqute is wellicht ook dat u
nu een afspraak heeft gemaakt met de heer Docters van Leeuwen.
Zodra deze afspraak op schrift geformaliseerd is, ontvangen wij
daar graag een afschrift van. - De heer De Waard:
- Ja.
- De voorzitter:
- Mijnheer De Waard, dank u wel.
- De heer De Waard:
- Dank u wel. Sluiting 14.10 uur