January 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 72
27 oktober 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
vrijdag 27 oktober 1995 in de
vergaderzaal van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt mr.
J.M. Valente
Zie ook: Eerste verhoor mr. J.M. Valente (red.)
Aanvang 11.05 uur
- Voorzitter:
- Van Traa Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie:
Aiking-van Wageningen, De Graaf, Koekkoek, Rabbae, Rouvoet en Vos,
alsmede de heer Nava, plv. griffier - De voorzitter:
- Ik heropen de vergadering van de enqutecommissie
opsporingsmethoden. Aan de orde is het verhoor van de heer J.M.
Valente, geboren 15 maart 1948 te Lissabon (Portugal). Mijnheer
Valente, wilt u opstaan voor het afleggen van de belofte? De door u
af te leggen belofte luidt: “Ik beloof de gehele waarheid en niets
dan de waarheid te zeggen”. - De heer Valente:
- Dat beloof ik.
- De voorzitter:
- Mijnheer Valente, na eerdere verhoren van de heer Van der
Putten en uzelf kwam de commissie tot de conclusie dat er mogelijk
tegenstrijdige verklaringen waren afgelegd. Zoals u weet, hebben
wij ons daarna verder gebogen over de specifieke zogenaamde
trajecten waar het dan over moest gaan. Wij hebben ook met uw
toestemming de zogenaamde banden afgeluisterd die de heer Van der
Putten had opgenomen. Wij willen graag voornamelijk dat punt met u
doornemen, gezien onze eerdere aankondiging dat wij dat nader
zouden onderzoeken. Voordat wij daartoe overgaan, zou ik nog even
terug willen naar het verhoor van vice-president Willems. Dat hebt
u gevolgd? - De heer Valente:
- Dat heb ik wel gevolgd, ja, althans ik heb het later op de
avond op de video bekeken. - De voorzitter:
- Dan zal u niet ontgaan zijn dat wij de heer Willems hebben
gevraagd om zijn oordeel te geven over het niet aanwezig zijn in
het proces-verbaal van de heer Woelders van de werkmethode, dan wel
de handelwijze om ook informatie bij bankinstellingen op te vragen.
Daarop zei hij: Dat had er wel in moeten zitten. - De heer Valente:
- Hij zei ook dat hij het de heer Woelders niet kwalijk nam en
heeft ook gezegd dat, gelet op de context van de vraag, de heer
Woelders wellicht niet had kunnen begrijpen dat dit erbij had
gemoeten, of woorden van dergelijke strekking. - De voorzitter:
- Had u het moeten begrijpen?
- De heer Valente:
- Had ik het moeten begrijpen? Ik weet het niet, voorzitter. U
kent mijn standpunt: het zat verwerkt in een ambtsbericht. Mijn
standpunt is niet het standpunt van iemand die alleen staat, want
de conclusie van advocaat-generaal Van Dorst ondersteunt mijn
standpunt. Opmerkelijk is dat de heer Willems zegt het standpunt te
hanteren dat de politie in een voorfase niet alles mag wat een
burger niet verboden is. Advocaat-generaal Van Dorst heeft een heel
ander standpunt; ik wijs u naar overwegingen 36 en 33 in zijn
conclusie. Ik sta dus niet helemaal alleen. - De voorzitter:
- U staat nooit alleen, dat geloof ik wel.
- De heer Valente:
- Dit is een verschil van mening op juridisch gebied. Ik heb
begrepen dat de heer Doedens een revisie zal instellen. Uiteraard
zal hij moeten wachten tot de Hoge Raad in cassatie een beslissing
heeft genomen, maar dan wacht ik het gewoon af. - De voorzitter:
- Dus u was niet verbaasd door het oordeel van de heer Willems
die hier zei dat het onaanvaardbaar was. - De heer Valente:
- Ik kreeg de indruk dat de heer Willems – uiteraard heeft hij
mijn ambtsbericht niet gehad – sprak over ingrijpende, diepgaande
onderzoeken bij de banken. Daar is geen sprake van. De commissie is
uiteraard vrij om mijn ambtsbericht – het was een vertrouwelijk
ambtsbericht, maar het is bij u terechtgekomen – in de publiciteit
te brengen. Dan kan juridisch Nederland ernaar kijken. - De voorzitter:
- Dat kunt u zelf ook doen. Wij doen dat pas als wij ons
rapport… - De heer Valente:
- Ja, als u uw rapport hebt geschreven. Dat bedoel ik er ook
mee. - De voorzitter:
- Dat lijkt ons wel verstandig. De heer Huisman…
- De heer Valente:
- Dat is die man van het douane-informatiecentrum?
- De voorzitter:
- Juist, precies.
- De heer Valente:
- Dank u zeer.
- De voorzitter:
- Die heeft in zijn verhoor hier gezegd dat ook u in het verleden
vaker toestemming gegeven zou hebben voor een gecontroleerde
doorlevering van containers of gecontroleerde aflevering. Via de
heer… - De heer Valente:
- Dat bestrijd ik niet, voorzitter. Eind jaren tachtig, begin
jaren negentig was het een gewoonte bij politie en justitie in
Nederland om vooral de havenofficier… Ik denk dat de heer De
Groot met dezelfde problemen is geconfronteerd als ik. Dan werd je
gebeld door een politieman die zei: “Ik heb toestemming van
officier X en wij willen een container gecontroleerd afleveren.
Geeft u toestemming om de container langs uw grondgebied te
vervoeren?” De gewoonte was om dan officier X te bellen en te
vragen: “Wordt het gecontroleerd afgeleverd?” Antwoord: “Ja, hoor”.
En dan zei je: “Nu, ok, ik bewaak de container tot die de grenzen
van mijn arrondissement is gepasseerd”. Daarna is het jullie
container. Het is anders geworden in de jaren 1994/1995. In sommige
gevallen ben ik zelfs overgegaan tot het maken van een convenant
met de desbetreffende officier. Eind jaren tachtig, begin jaren
negentig was het echter heel gebruikelijk om te handelen zoals ik
heb aangegeven. Ik weet zeker dat ik voor bijvoorbeeld het
arrondissement Dordrecht minstens drie containers heb door laten
gaan die dan voor mevrouw Van Maren-van der Kaaij bestemd waren.
Dat was geen probleem. - De voorzitter:
- Het klimaat was toen toch zo dat het normaal was?
- De heer Valente:
- Het was normaal, ja.
- De voorzitter:
- Verder kan er toen toch best mede onder uw verantwoordelijkheid
zijn doorgelaten? - De heer Valente:
- Nee, dat is niet waar. Op dat moment was ik alleen
verantwoordelijk tot de grenzen van mijn arrondissement. Het ligt
nu anders, want sinds 1993 ben ik landelijk bevoegd. Ik ging
indertijd af op mededelingen van de collega’s. Als iemand tegen mij
zei: “Ik heb een gecontroleerde aflevering en een traject”, wie ben
ik dan om mijn collega te gaan onderzoeken? In die tijd lag het
heel anders, voorzitter. Vandaag zou het misschien anders
zijn. - De voorzitter:
- En er werd later ook niet teruggevraagd wat ermee gebeurd was?
Dat deed u niet? - De heer Valente:
- U moet bedenken: het zijn collega’s onder elkaar. Ik ga,
althans, ik ging niet mijn collega’s toetsen. - De voorzitter:
- Goed. De heer Koekkoek gaat met u verder over het traject Gooi
en Vechtstreek. - De heer Valente:
- Gooi en Vechtstreek. Uitstekend.
- De heer Koekkoek:
- Mijnheer Valente, wist u ervan dat de heer Van der Putten de
telefoongesprekken opnam die hij met u voerde? - De heer Valente:
- Nee, voorzitter.
- De heer Koekkoek:
- Wat is uw oordeel daarover?
- De heer Valente:
- Ik denk dat mijn oordeel over de heer Van der Putten al heel
duidelijk is, in de stukken die ik heb geschreven. - De heer Koekkoek:
- Nee, dat vraag ik niet. Ik vraag uw oordeel over het opnemen
van gesprekken. - De heer Valente:
- Niet acceptabel, niet aanvaardbaar.
- De heer Koekkoek:
- Vindt u het niet gewenst, om duidelijkheid te hebben over de
voortgang van een zaak, dat ook vastligt wat voor gesprekken zijn
gevoerd? - De heer Valente:
- Daar zou ik geen bezwaar tegen hebben, maar dan moeten beide
partijen daarvan op de hoogte zijn. Dat was niet het geval. - De heer Koekkoek:
- U vindt het niet aanvaardbaar. Vindt u het ook
onrechtmatig? - De heer Valente:
- Dat is een mooie vraag. Ik denk dat het niet onrechtmatig is,
gelet op artikel 139, n van de leden daarvan, van het Wetboek van
Strafrecht. Ik heb wel even een curiositeit voor u. In de zaak-A
tegen Frankrijk voor het Europees Hof, een zaak van 1995, waarin
een soortgelijke operatie is verricht door een informant van de
politie, waardoor een crimineel wordt afgeluisterd, zegt het Hof
dat dit een behoorlijke inbreuk is op artikel 8 van het Europees
Verdrag, dus op de privacy. Ik denk dat ik, als ik er iets van zou
willen maken, daar misschien met succes een beroep op zou kunnen
doen. - De voorzitter:
- Maar voor politie-infiltranten is dit toch aan de orde van de
dag, namelijk beplakt en bezakt met afluisterapparatuur? - De heer Valente:
- Ik heb dat horen zeggen.
- De voorzitter:
- Dat weet u toch?
- De heer Valente:
- Ik heb het gehoord.
- De voorzitter:
- De heer Van der Putten deed dus toch niet anders dan hetgeen de
politie ten aanzien van criminelen doet, namelijk met medeweten van
n van de deelnemers aan het gesprek? - De heer Valente:
- Ik ben geen crimineel.
- De voorzitter:
- Dat moet ik aannemen.
- De heer Valente:
- Althans, ik zou zeggen: licht even mijn strafblad. Ik vind dat
die vergelijking niet opgaat. - De heer Koekkoek:
- Ik wil met u enkele zaken bespreken die hebben gespeeld. De
eerste betreft de invoer van een container met een aantal duizenden
kilo’s hasj. - De heer Valente:
- 5000 kilo.
- De heer Koekkoek:
- U noemt het aantal, dus ik zal dat verder ook doen. U hebt de
vorige keer tegen ons gezegd dat u tegen gesloten CID-trajecten
bent. - De heer Valente:
- Nog steeds.
- De heer Koekkoek:
- In deze zaak bent u er kennelijk aanvankelijk mee akkoord
gegaan dat een loods wordt gehuurd, dat zaken goed met een
informant worden doorgesproken… - De heer Valente:
- Zeker.
- De heer Koekkoek:
- …en dat een andere onderzoeksingang wordt verzorgd om de zaak
tactisch te kunnen aanpakken. Was er in dit geval dan geen sprake
van een gesloten CID-traject? - De heer Valente:
- Dat is mij gaandeweg gebleken. Dat verklaart ook waarom ik een
“move” heb gemaakt om ervan af te komen. - De heer Koekkoek:
- Maar als u…
- De heer Valente:
- Mag ik dit even afmaken?
- De heer Koekkoek:
- Legt u het uit.
- De heer Valente:
- Ik ben op 19 april van dit jaar bezocht door de heer Van der
Putten. Wij spreken eerst over een vergadering die de heer Van der
Putten heeft gehad op 25 maart met collega Van der Veen, collega De
Groot, de chef CID Haarlem, de chef CID Rotterdam enzovoort. Ik
vraag hem: “Wat is er op die vergadering besproken, waarom weet ik
er niets van af, waarom gaat mijn chef CID naar een vergadering met
andere CID-officieren waar ik niets van afweet?” Mij wordt dan
uitgelegd dat er een probleem is in het Rotterdamse met betrekking
tot een informant, dat het de bedoeling zou zijn om 19.000 kilo
hasj te importeren, hetgeen wellicht op de markt terecht zou komen
en dat hij zich daartegen heeft verzet. - De heer Koekkoek:
- Ik heb het nu over de 5000 kilo.
- De heer Valente:
- Voorzitter, mag ik even vertellen hoe het gegaan is? U stelt
een vraag en als u daar een antwoord op wilt hebben, zult u toch
naar mij moeten luisteren. - De heer Koekkoek:
- Ik luister heel goed, maar als het mij niet duidelijk
is… - De heer Valente:
- Dan mag u mij onderbreken.
- De heer Koekkoek:
- …dan neem ik de vrijheid om te interrumperen.
- De heer Valente:
- Ok, wij verstaan elkaar.
- De heer Koekkoek:
- Laat u zich daar verder niet door weerhouden.
- De heer Valente:
- Intussen waren de problemen in het Rotterdamse met hetgeen
later bekend werd als de Bever-zaak, in de pers geweest, dus dat er
verdovende middelen op de markt terecht waren gekomen. Ik heb de
heer Van der Putten op die dag gevraagd: “Hebben wij iets met dat
traject te maken, zitten wij erin?” Nee hoor, was het antwoord, dat
is niet zo. Vervolgens – dat is letterlijk en figuurlijk – kreeg ik
een “bill of lading” voorgeschoteld, een laaddocument waarmee
containers ingevoerd worden. Mij werd verteld: “Ik heb een
informant, dat is een informant die jij wel kent, want die is bij
jou aangemeld op 10 februari. Die informant heeft een bill of
lading en gaat voor criminelen een container binnenhalen. Ga je
daarmee akkoord?” Ik ging daarmee akkoord. Ik kan mij niet meer
precies herinneren of ik op die dag toestemming heb gegeven om de
loods en het transport met crimineel geld te bekostigen. Ik meen
dat het niet zo is, maar ik kom daar zo nog op terug. Ik heb de
zaak getoetst en zoals het was bedacht, was er in mijn optiek geen
sprake van infiltratie. - De voorzitter:
- Maar er was wel sprake van de loods met het criminele
geld. - De heer Valente:
- Ik had een voorwaarde: dat alles gepakt zou worden. Ik wilde
absoluut geen gram op de markt hebben. Als tweede voorwaarde had ik
dat het volledig onder controle van de politie moest gebeuren.
Daaraan inherent was dat de politie moest transporteren en dat de
loods onder beheersing van de politie moest zijn. In mijn optiek
was de informant ook echt een informant en pleegde hij zelfs geen
strafbare feiten, want hij gaf een “bill of lading” aan de politie.
Hij voerde dus wel verdovende middelen in, maar bij het invoeren in
de zin van artikel 1 Opiumwet moet het gaan om het binnen Nederland
brengen van verdovende middelen met het doel om te verspreiden, dus
onder gebruikers. - De voorzitter:
- Mag ik even…
- De heer Valente:
- En moment. Ook zegt…
- De voorzitter:
- Mag ik u toch even onderbreken?
- De heer Valente:
- Voorzitter, ik ben met een juridisch verhaal bezig. Laat u mij
dat even afmaken, ik kom zo op de vraag. - De voorzitter:
- Graag, ja.
- De heer Valente:
- De opzet van de informant was niet gericht op het invoeren in
de zin van de Opiumwet en ook hij zou dus niet strafbaar zijn. - De voorzitter:
- Dat is op z’n minst betwistbaar, mijnheer Valente.
- De heer Valente:
- Dat is niet betwistbaar.
- De voorzitter:
- Juristen mogen elkaar toch altijd betwisten?
- De heer Valente:
- Het is een leerstuk dat al uitgekauwd is. Mijnheer Koekkoek kan
daar, denk ik, meer over vertellen. - De voorzitter:
- Het is toch op z’n minst betwistbaar dat er geen enkel
strafbaar feit gepleegd zou worden? Zullen wij het daarop
houden? - De heer Valente:
- Ik denk van niet.
- De voorzitter:
- Het andere punt dat nog belangrijker is, is het punt van het
criminele geld waar de heer Van der Putten vanmorgen ook mee
gekomen is. U zegt later: ” 50.000 is veel te veel, dat wil ik
sowieso niet”. Maar het gaat nu even om het principe. Hebt u
expliciet gezegd: “Nee, dat doen wij niet”? - De heer Valente:
- Het punt van het principe, dat is een vraag die ik mij later
heb gesteld. Op dat moment heb ik mij die vraag niet gesteld. Ik
zeg ook dat ik niet weet of ik op 19 april over de kosten van de
loods en het transport heb gesproken, maar ik heb er zeker wel op
de 24ste over gesproken. Ik laat dat nu even buiten bespreking; ik
kom daar zo op terug. Op dat moment besefte ik dat ik met een
container en een transport te maken had en ik had behoefte aan
technische ondersteuning. Er is toen ter plekke besloten dat de
heer Teeven dit traject zou kunnen trekken en ik heb toen de heer
Teeven erbij gehaald. Die heeft toen ook naar de “bill of lading”
gekeken. - De heer Koekkoek:
- U wilt niet weten van een gesloten CID-traject. Er is sprake
van het huren van een loods, daar weet u van. - De heer Valente:
- Ja.
- De heer Koekkoek:
- Er is ook sprake van afspraken met een informant. U wist toch
van het huren van een loods in die 5000 kilo-zaak? - De heer Valente:
- Ja, dat wist ik wel. Dat is door de politie gedaan. Ik meen dat
de politie op dat moment niet infiltreerde. De politie houdt geen
contact met de crimineel. Het enige dat de politie doet, is wat de
informant eigenlijk had moeten doen. De informant is benaderd door
de crimineel om het spul binnen te brengen en de politie neemt, ter
wille van de beheersing van het traject, dat stukje invoer van de
haven naar een loods en het vervolgtraject over van de
informant. - De heer Koekkoek:
- En toen er sprake was van het huren van een loods, ging u ervan
uit dat de politie die loods huurde. Dat was ook zo, alleen
gebeurde het met geld van de informant. - De heer Valente:
- Ik weet niet of ik daar op 19 april over gesproken heb. Op de
24ste ben ik daarmee akkoord gegaan. Dat staat ook in alle stukken
die ik geproduceerd heb. Ik moet mij nu even corrigeren: het was de
25ste, ‘s middags. - De heer Koekkoek:
- U bent ermee akkoord gegaan dat het geld van de crimineel
kwam? - De heer Valente:
- Ja hoor, met geld van de criminele organisatie.
- De heer Koekkoek:
- Bent u dan nog steeds van mening dat er geen sprake was van een
gesloten CID-traject? - De heer Valente:
- Nee, want als de zaak voor de rechter zou verschijnen, zou ik
dat ook opengooien. - De voorzitter:
- Ondanks de positie van de informant?
- De heer Valente:
- Nee, het was geen infiltrant. De politie had het gedaan, dus
dan zou de politie een verklaring voor de rechter moeten
afleggen. - De voorzitter:
- Dan had de politie het toch ook moeten zeggen, als een slimme
advocaat zou vragen hoe de politie het dan betaald heeft? - De heer Valente:
- Ik zou dat geen probleem vinden. Wat mij betreft, was er op dat
moment geen sprake van een gesloten traject. De zaak evolueerde tot
de 25ste. Toen ging ik er anders over denken. - De voorzitter:
- 25 april?
- De heer Valente:
- Ja, 25 april.
- De voorzitter:
- Jan Tabak?
- De heer Valente:
- Nee, dat is 26 april.
- De voorzitter:
- Ja, 26 april Jan Tabak.
- De heer Valente:
- Op 25 april, ergens in de middag. Uit mijn hoofd zou ik zeggen
dat het even voor n uur ‘s middags is geweest. Ik had al met
collega Teeven gesproken en die had mij, op grond van zijn ervaring
met het containertraject uit 1993, al gewaarschuwd en gezegd: “Wij
zitten nagenoeg in het Delta-traject”. Dan treedt een heel andere
situatie op. Op de 25ste krijg ik ook een volledige uitleg hoe het
zit en op dat moment heb ik nagenoeg de zekerheid dat ik daarin
terecht ben gekomen. Dan loop ik bij Hans Vrakking binnen, de
hoofdofficier, en ik vertel hem dat de smeerpijp of de slurf – dat
zijn de termen die ik altijd voor het containertraject gebruik –
bij ons is terecht gekomen. - De heer Koekkoek:
- Misschien mag ik toch nog op enige details verder ingaan, want
wij komen vanzelf terug bij de verschillende zaken. Was u op de
hoogte van de verdiensten van de informant? - De heer Valente:
- Nee.
- De voorzitter:
- Het punt van de 250 per kilo.
- De heer Valente:
- Ik was niet op de hoogte van de 250 per kilo. Mijn bedoeling
was om alles te pakken, dus ik kon niet begrijpen, althans tot
gisteravond niet, dat de informant geld zou hebben verdiend aan dat
traject. Na lezing van stukken, gisteravond, is bij mij iets heel
anders opgekomen en dat wil ik u toch niet onthouden. Ik heb hier
een informantendossier en ik zal even iets uit dat
informantendossier gaan citeren. - De voorzitter:
- Vindt u dat verstandig?
- De heer Valente:
- Ik kan het doen op een verstandige manier. Ik vind dat het wel
belangrijk is om dit te doen. - De voorzitter:
- Dan moet u dat stuk ook wel aan ons willen geven.
- De heer Valente:
- Dit stuk is al in uw bezit.
- De voorzitter:
- Het informantendossier?
- De heer Valente:
- Ja, de heer Teeven heeft het de vorige keer al aan u
overgedragen. - De heer Koekkoek:
- Dit betreft nog steeds de 5000 kilo?
- De heer Valente:
- Ja, ja. U beseft dat ik dit dossier pas half mei heb gekregen,
19 mei of iets dergelijks. Ik heb daar iets heel frappants in
gevonden. Je moet het tien keer lezen om te snappen wat erin staat.
Maar op 2 mei is er een gesprek tussen de heer Van der Putten en de
informant. Ik lees daar even iets uit voor en ik zal daarbij dingen
die in de richting van de informant zouden kunnen duiden, er
natuurlijk uitlaten: “Met hem twee mogelijkheden besproken om de
partij bij elkaar te houden. Aangegeven dat wij mogelijk voor een
klant voor de hele partij kunnen zorgen.” Kennelijk was er op dat
moment niet eens iemand die de partij wilde hebben, dus totaal iets
anders dan mij voorgespiegeld werd. - De heer Koekkoek:
- Ook niet voor een deel van de partij?
- De heer Valente:
- Kennelijk niet, dat lees ik hieruit. Verder citeer ik: “Over
het weekeinde tillen in verband met traject Engeland”. Het traject
Engeland is mij volstrekt onbekend. Dat is nooit ter sprake
geweest. Ik vervolg: “Frits heeft informant aangegeven” – nu komt
het – “dat wij de zaak zo lang mogelijk blijven rekken, voordat wij
besluiten om binnen te springen. Wij zullen blijven inspelen op de
belangen van de informant, maar mocht dat niet …, dan moet de
informant een ondernemingsrisico incalculeren”. Daarna komt de
plaats van overdracht en die zal ik niet noemen. Voorzitter, hier
was ik helemaal niet van op de hoogte. Wat ik hieruit kan
destilleren, in vergelijking met de problemen die ik heb gehad – u
hebt een telefoongesprek van 27 april, waarin Van der Putten
probeert mij van alles te laten doen en waarin hij constant zegt
dat ik… - De voorzitter:
- Ja, om even terug te komen op dat gesprek van de 27ste
april… - De heer Valente:
- U weet dat de partij in twee delen is geleverd. Ik wilde het
tweede deel steeds naar de vuilverbranding laten overbrengen, maar
telkens weer werd ik gebombardeerd met problemen van de informant
en de veiligheid van de informant. Collega Craemer – toen zat ik al
in het Middelburgse – is gebeld en er is zelfs gezegd: “Als dat
rechtstreeks naar de vuilverbranding gaat, zoals Jo Valente dat
wil, zou hij zelf risico lopen”. Er is geen sprake van risico. Men
houdt vanuit de CID rekening met de belangen van de informant.
Inderdaad heeft de informant wellicht geld verdiend, uiteraard niet
geld uit de staatskas of van de belastingbetaler, maar geld van z’n
maatjes. - De heer Koekkoek:
- Kunnen het ook andere belangen zijn dan alleen financile?
- De heer Valente:
- Wat is een bedrijfsondernemingsrisico anders? Ik vertaal dat
alleen als financile belangen. - De voorzitter:
- U hebt ook niet verder gevraagd hoe de informant wordt betaald:
tip, tonen, voorkoop, of niet? - De heer Valente:
- Dat is op dat moment niet ter sprake geweest. Er is een
ontwikkeling geweest van de 19de naar de 25ste, waarbij ik erachter
kom dat ik wellicht in het zogenaamde Delta-Bever-traject zit. Op
dat moment gaat mijn belangstelling niet meer zozeer uit naar dit
traject, want ik heb daar geen zin meer in. U leest ook dat ik op
de 28ste zelf heb gezegd dat ik van dat gedonder af wil zijn. Het
is dus niet meer ter sprake geweest. - De voorzitter:
- Waarom hebt u op de 27ste april, in het gesprek dat wij in het
vorige verhoor ook met de heer Van der Putten hebben doorgenomen,
dan niet gewoon gezegd: “Frits, we kappen ermee”? - De heer Valente:
- Ik zeg een paar keer…
- De voorzitter:
- Het wordt duidelijk dat u ermee in uw maag zit, dat u het
eigenlijk niet wilt, maar u zegt niet gewoon: “Frits” – u spreekt
elkaar toch zo aan, nietwaar, Jo en Frits… - De heer Valente:
- Ja, Frits en Jo.
- De voorzitter:
- U zegt dus niet: “Frits, we kappen ermee”?
- De heer Valente:
- Nee, dat zeg ik niet.
- De voorzitter:
- Dat was misschien duidelijker geweest.
- De heer Valente:
- Ik denk dat ik overduidelijk ben geweest. Ik heb gezegd: “Op
dit ogenblik is mijn gedachte om het spul te pakken zonder
verdachte. Wij moeten het traject op een goede manier beindigen,
zonder dat er schade voor wie dan ook ontstaat. Maar wij kunnen
niet tegen de wil van de zaaksofficieren dingen gaan doen” Nou. dat
is overduidelijk. - De voorzitter:
- Maar u zegt op dat moment dus niet tegen Van der Putten dat het
u te veel riekt naar Delta? - De heer Valente:
- Ik heb hem herhaaldelijk gevraagd of dit het Delta-traject was.
Ook collega Teeven heeft hem herhaaldelijk gevraagd of wij in het
Delta-traject zaten. Telkens heeft hij “nee” gezegd. Kijkt u maar
naar de verslagen van gesprekken die in uw bezit zijn. Wij hebben
het dus herhaaldelijk gevraagd, maar er is “nee” gezegd. Aan de
andere kant moet ik niet ontkennen dat ik op dat moment ook
interesse had om erachter te komen of ik inderdaad in het
Delta-traject zat. - De voorzitter:
- Juist. Dus u zegt… Daar bent u misschien niet duidelijk.
- De heer Valente:
- Ik heb gezegd: “Ik wil geen verdachte hebben.” Ik weet dat ik
in een infiltratietraject zit, of nagenoeg in zo’n traject zit. Dan
treedt het tweede mechanisme in, namelijk dat ik daar geen zin ik
heb. Dus geen verdachte pakken en geen zaak. Maar uiteraard wil ik
weten waar ik zit, ik wil het ook onderzoeken. Ik heb al op de
25ste groen licht gekregen van mijn hoofdofficier om het te
onderzoeken”. - De heer Koekkoek:
- Mag ik nog een verduidelijking vragen?
- De heer Valente:
- Jazeker.
- De heer Koekkoek:
- U citeert uit het informantendossier een gesprek op 2 mei.
- De heer Valente:
- Ik heb nog mr te citeren, hoor.
- De heer Koekkoek:
- Daar krijgt u gelegenheid voor.
- De heer Valente:
- Dank u.
- De heer Koekkoek:
- Daarin is sprake van het “blijven rekken”. Waar sloeg dat
volgens u op? - De heer Valente:
- Ik wilde een partij pakken op dat moment, zonder verdachte. Ik
wil het zo spoedig mogelijk beindigen. - De heer Koekkoek:
- Ja, u wilt ervan af.
- De heer Valente:
- Men wil het echter blijven rekken. Als het zo is – ik ga nu
filosoferen – dat de informant, of beter gezegd de infiltrant, want
dat is een infiltrant, door z’n maatjes is betaald, dan past dat
rekken helemaal in het beeld. Het spul is bij zijn maatjes en dan
moet hij tijd hebben om zijn geld te incasseren. - De heer Koekkoek:
- Dat is een mogelijkheid, maar misschien kunnen wij ook een
andere mogelijkheid opperen, namelijk dat het rekken nodig was om
te kijken of men bij de criminele organisatie waar het andere deel
van de partij kwam, tot aanhouding over kon gaan. - De heer Valente:
- Maar ik wil geen aanhoudingen verrichten. Dat weet men al op de
27ste, dus op 2 mei is het overduidelijk dat ik geen aanhoudingen
wil verrichten. Dat heb ik toch gezegd? Waar is dat rekken dan
voor? - De heer Koekkoek:
- Dan kan dat rekken alleen voor een ander doel zijn…
- De heer Valente:
- Wat is “ondernemingsrisico”?
- De heer Koekkoek:
- Dat kan van alles zijn.
- De voorzitter:
- “Ondernemingsrisico” kan toch ook zijn dat de informant moet
worden afgeschermd? Het hoeft toch niet alleen te slaan op
geld? - De heer Valente:
- Nee, dat is geen ondernemingsrisico.
- De voorzitter:
- Ik weet niet hoe u dat in die kringen noemt.
- De heer Valente:
- Nee, voorzitter, dat is geen ondernemingsrisico. Laten wij
elkaar maar gewoon recht in de ogen kijken. - De heer Koekkoek:
- Wanneer raakte u ervan op de hoogte hoe het eigenlijk zat,
bijvoorbeeld het bedrag dat voor de loods is betaald. U dacht dat
het ging om een paar honderd gulden. - De heer Valente:
- Daar kom ik pas achter ergens halverwege mei, bij de 17.000
kilo. - De voorzitter:
- Dat zijn dezelfde 17.000 kilo.
- De heer Valente:
- Overigens, dat is ook heel opvallend: het lezen van stukken kan
heel leerzaam zijn. Ik vind in hetzelfde informantendossier… - De heer Koekkoek:
- Had u daar niet eerder in gekeken?
- De heer Valente:
- Ja, maar met andere ogen. De informatie die de heer Van der
Putten heeft geponeerd, heeft mij aan het denken gezet en ik ben
ook met andere ogen naar zaken gaan kijken. Dat met die 17.000 kilo
is heel mooi. Op 10 mei registreert hij in zijn informantendossier
dat hij door de informant over die 17.000 kilo wordt genformeerd.
Maar als u kijkt in de stukken die u heeft, ziet u dat collega
Teeven op 8 mei de heer Van der Putten bezoekt en door Van der
Putten al op 8 mei op de hoogte wordt gebracht van het feit dat er
17.000 kilo in aantocht is. Hoe weet hij dat dan, als de informant
het hem nog helemaal niet heeft verteld? Dat is voor mij een
openstaande vraag die ik ga onderzoeken. Op het moment dat de
17.000 kilo ter sprake kwam, heb ik gezegd: “Ik ga geen stap verder
voordat ik de informantendossiers heb”. Met veel rekken en trekken
heb ik uiteindelijk op, uit mijn hoofd gezegd, 19 mei van de heer
Bijlsma aangereikt gekregen. Ik heb eerst met de heer Bijlsma een
stevig gesprek gehad en aan het eind van dat gesprek gaf hij de
informantendossiers die er aanvankelijk niet waren, toch maar aan
mij. Na het gesprek ben ik die informantendossiers gaan lezen en
toen schrok ik mij rot. Ik dacht: ” 50.000, hoe kan dat nou?”
Daarop volgde een gesprek op 24 mei, waarvan zowel door mij als
door de heer van der Putten aantekening is gemaakt. Beide
aantekeningen sporen echt met elkaar. Eerst zei Van der Putten dat
ik volledig op de hoogte was van het bedrag van 50.000, maar toen
ik hem stevig aanpakte, kwam hij daarop terug en zei hij: “Nee,
inderdaad hebben wij niet over bedragen gesproken, maar je wist wel
dat het betaald was”. Ja, dat wist ik wel. En ik zei toen: “Ik
dacht dat het om 3000 of 4000 zou gaan”. Op zichzelf is het voor uw
vraag onbelangrijk of het 3000 was, of 50.000. - De heer Koekkoek:
- Ik meende dat u dacht dat het om enkele honderden guldens
ging. - De heer Valente:
- Nee, enkele duizenden guldens.
- De voorzitter:
- Als u die andere connecties allemaal niet had gelegd, was u er
dan misschien wel mee doorgegaan? Het was toch niet zozeer de zaak
zelf die u op een ander idee heeft gebracht? Nee, het was de extra
informatie die u kreeg over mogelijke betrokkenheid bij andere
trajecten. Wat Van der Putten hier zegt, blijft overeind staan: Op
19 april kon hij ervan uitgaan dat u akkoord was gegaan, ook met
het huren van een loods. - De heer Valente:
- Omdat ik maar halve informatie kreeg. Ja, ik ga akkoord met van
alles als ik maar de helft van de informatie krijg. - De voorzitter:
- En op 27 april zegt u niet: Wij stoppen ermee.
- De heer Valente:
- Nee, want dan…
- De voorzitter:
- En dan denkt u nog enige tijd: als ik toch doorga, krijg ik
misschien ook nog een paar andere dingen te weten. Het is dus toch
allemaal minder duidelijk dan bij het eerste verhoor, toen u zei:
Infiltratie, never, nooit. - De heer Valente:
- Dat heb ik nooit gezegd, voorzitter. Leest u mijn verklaringen
er maar op na. Ik heb gezegd: Ik ben tegen gesloten trajecten. Ik
wil het ook wel even citeren, hoor. - De voorzitter:
- Geen infiltranten, zo zei u.
- De heer Valente:
- Nee hoor. Ik zoek het op.
- De heer Koekkoek:
- Op welke bladzijde bent u nu?
- De heer Valente:
- Op bladzijde 31, waar het gaat over infiltranten. Ik zeg daar:
“Maar goed, zou er een situatie zijn waarin dat wel kon, dan deed
ik het wel”. De heer De Graaf stelt dan een vraag en ik antwoord
daarop: “Misschien wel”. Dan komt de vraag:” Infiltranten dus
niet?” en ik antwoord: “Nee, omdat dit niet kan”. Ik voeg eraan toe
dat, als het wel zou kunnen, als ik een kroongetuigeregeling zou
hebben enz., ik het wel zou doen. - De voorzitter:
- U zegt in het eerste verhoor ook: “Maar als u mij in de huidige
omstandigheden zou vragen of ik die methode zou toepassen, zeg ik:
nee”. - De heer Valente:
- Dat is echt de IRT-methode. Ik kom in de IRT-methode terecht en
dan zeg ik: geen verdachte, enz. Dit is dus een volledige
bevestiging van hetgeen ik gezegd heb en niet tegenstrijdig. Lees
het maar goed. - De voorzitter:
- Nu, wij mogen de conclusies trekken, u…
- De heer Valente:
- Ja, u trekt conclusies, maar ik kijk naar feiten en
omstandigheden. - De heer Koekkoek:
- Wij trekken de conclusies later.
- De heer Valente:
- Ja, ik wacht op uw rapport.
- De heer Koekkoek:
- Wat opvalt is, dat u in de telefoongesprekken aan de heer Van
der Putten meldt: er is geen zaaksofficier te vinden. - De heer Valente:
- Dat is ook zo.
- De heer Koekkoek:
- Ja, dat geloof ik ook wel, maar hoe komt dat? Is het niet
vreemd dat er geen zaaksofficier te vinden is, om de zaak tactisch
te maken? - De heer Valente:
- Omdat het in geen enkel traject past. Van der Putten probeert
de zaak te duwen in twee trajecten die lopen, een traject van
collega Witteveen en een traject van collega Teeven. Die zaak past
er echter van geen kant in. - De heer Koekkoek:
- Daar is kennelijk verschil van mening over.
- De heer Valente:
- Het openbaar ministerie heeft de leiding over de opsporing en
heeft het gezag. U kent mijn standpunt, dat ook heel duidelijk in
het gesprek naar voren komt: ik ben alleen ondersteunend, de
zaaksofficieren bepalen het. Dat houd ik overeind; zo is het ook
gegaan. Ik zeg in dat gesprek duidelijk – daarom ben ik wel blij
dat het is opgenomen – dat ik CID-officier ben en dus geen zaak ga
trekken. - De heer Koekkoek:
- Er moet dus een zaaksofficier zijn, maar die is niet te
vinden. - De heer Valente:
- Nee, die hebben daar geen zin in.
- De heer Koekkoek:
- Die is niet te vinden, omdat het niet aansluit bij andere
zaken. - De voorzitter:
- En ook omdat u er geen zin in heeft, nietwaar?
- De heer Valente:
- Ik heb daar ook geen zin in, inderdaad.
- De voorzitter:
- Dus dat speelt wel een grote rol.
- De heer Koekkoek:
- Speelt het dan zo’n rol dat wij moeten zeggen: dit is een
smoes? - De heer Valente:
- Dat is uw interpretatie. Dat is niet zo.
- De heer Koekkoek:
- Nee, het is een vraag.
- De heer Valente:
- Het is geen smoes. Ik heb geen zaaksofficier.
- De heer Rouvoet:
- U zei eerder dat u erachter kwam hoe het in elkaar zat en u zei
toen: “Vandaar mijn move om ervan af te komen”. Is dit die “move”,
dat er geen zaaksofficier is? - De heer Valente:
- Dat is een onderdeel daarvan. Ik zei dat ik geen verdachte
wilde hebben en ervan af wilde op een manier die voor iedereen
acceptabel was. Dat staat er ook in, al is het met andere woorden.
Mijn zaaksofficieren hadden er natuurlijk ook geen zin in. Er is
niemand die in zo’n traject terecht wil komen. U moet overigens
weten dat de heer Teeven, net zoals ik, op dat moment er volledig
van op de hoogte is dat wij in het Delta-traject zitten. Wij zitten
dus niet in n zaak met n informant, maar in een hele lijn van
infiltratie. Als u een andere zaak analyseert die zich in de tijd
van collega Van der Kerk heeft afgespeeld in Gooi en Vechtstreek,
ziet u precies hetzelfde beeld: uit een doorlopend traject van
infiltratie wordt een zaak gelicht en die wordt bij de officier
gedeponeerd welke vervolgens die zaak afwikkelt, niet wetende wat
er omheen zit. Als je alleen sec de informatie bekijkt, ging het
gewoon om een simpele, ordinaire gecontroleerde aflevering, zoals
er zoveel zijn geweest eind jaren tachtig, begin jaren negentig.
Overigens is zo’n aflevering niet erg effectief, want je krijgt
nooit de grote jongens bij zo’n container. Die zijn immers niet
gek. - De heer Koekkoek:
- Dus u bedoelt: ongecontroleerde aflevering?
- De heer Valente:
- Nee, gecontroleerde aflevering, want de bedoeling was om alles
te pakken. Daar zou ik althans voor zorgen en daar heb ik ook voor
gezorgd, althans daar heeft de zaaksofficier de heer Teeven voor
gezorgd. Na het afleveren bij de loods heeft Teeven het van mij
overgenomen. - De heer Koekkoek:
- In een andere zaak, waarbij het naar ik meen ging om een
container met 17.000 kilo… - De heer Valente:
- Ja.
- De heer Koekkoek:
- Daar maakt u de opmerking dat de zaak eventueel bij een ander
arrondissement gedropt zou kunnen worden. - De heer Valente:
- Nee hoor, dat is niet gezegd. Die opmerking is heel makkelijk
te verklaren. Je zit met de veiligheid van de informant. Ik snap
niet dat ze aan het rekken zijn. Dat is mij op dat moment niet
duidelijk, want ik weet niet van het verhaal dat de informant
gigantische bedragen betaald krijgt van z’n maatjes. Ik probeer dus
een oplossing te vinden om iedereen tevreden te stellen. En van die
oplossingen is om, met toestemming van een collega, de zaak bij een
ander arrondissement onder te brengen en dan daar alleen de politie
te tippen op een moment dat er geen verdachten bij zijn, dus de
politie gewoon alleen hasj te laten afvoeren. Op die manier is de
informant voldoende afgeschermd ten opzichte van z’n maatjes en ben
ik van die hasj af. Dat wil ik namelijk op dat moment. Hetzelfde
speelt bij de tweede tranche. Dan is het veel leuker. Het blijft
wekenlang in een loods liggen. Ik wil het eerst naar de
vuilverbranding afvoeren, maar dat gaat niet, dat mag niet, omdat
de informant gigantische risico’s zou lopen. In de tweede tranche
had ik het dossier al in mijn bezit, maar ik heb het toen niet met
het inzicht van vandaag gelezen, anders had ik geweten dat met de
risico’s van een informant iets heel anders werd bedoeld. In de
tweede aflevering heb ik een hele poppenkast op poten moeten zetten
om dat spul door de CID aan de tactische recherche te doen leveren,
dit alles met het doel de informant af te schermen. - De heer Koekkoek:
- En hoe is dat afgelopen?
- De voorzitter:
- Het is goed afgelopen.
- De heer Valente:
- Ik kan beter niet vertellen hoe het afgelopen is, maar goed:
het is goed afgelopen. - De heer Koekkoek:
- In een andere zaak waarover wij een rapport hebben van de heer
Van der Putten van 25 april, een zaak die speelt in het midden van
het land, schrijft u in eerste instantie met de hand “nee”, en
later… - De heer Valente:
- Dan “ja” en dan weer “nee”.
- De heer Koekkoek:
- Later schrijft u alsnog na toelichting akkoord te gaan.
- De heer Valente:
- En daarna weer “nee”.
- De heer Koekkoek:
- Is dit niet een wat wisselvallig beleid van de officier van
justitie? - De heer Valente:
- Nee, het is een officier van justitie die niet alle inzicht in
n keer krijgt. Je moet eraan trekken. Uiteindelijk, als hij het
volledige inzicht heeft… Het gesprek van 1 mei, een heel mooi
telefoongesprek, heeft betrekking op die zaak. Lees dat maar even.
Of moet ik even voor u voorlezen? - De heer Koekkoek:
- Als u daar behoefte aan hebt, maar het is ons bekend.
- De heer Valente:
- Nu goed, dan lees ik het niet voor, maar het staat erin: “Ik
wil niet dat informanten misdrijven plegen. Ik heb geen vertrouwen
in dat traject. Ik heb op dit ogenblik een hele harde lijn en dat
is: mijn informanten plegen geen misdrijven”. - De heer Koekkoek:
- U zegt: op dit ogenblik.
- De heer Valente:
- Ja, “op dit ogenblik” dat is het moment waarop het zich
allemaal afspeelt. - De heer Koekkoek:
- Dat betekent niet: ik dacht er eerder anders over?
- De heer Valente:
- Nee.
- De heer Koekkoek:
- Of misschien: vroeger dacht ik er anders over?
- De heer Valente:
- In 1988, 1989 misschien wel, voorzitter.
- De voorzitter:
- Voor de geschiedschrijving, mijnheer Valente: U schrijft een
paar dagen daarvoor wel op een bepaald rapport dat over dit traject
gaat, dat u instemt met het periodiek doen uitrijden door een
informant van partijen, ongeveer n keer per halfjaar. - De heer Valente:
- Daar heb ik nooit mee ingestemd. Ik heb ingestemd met n
container en als ik zie dat een tweede container eraan komt… - De voorzitter:
- Het staat op het rapport hoor, echt waar.
- De heer Koekkoek:
- Het zou een abonnement worden.
- De heer Valente:
- Nee, dat is…
- De voorzitter:
- Het verzoek is om toestemming te verlenen de informant
periodiek n keer een transport softdrugs… - De heer Valente:
- Ja, ja.
- De voorzitter:
- Daar doel ik dus op.
- De heer Valente:
- Daar kom ik op terug.
- De voorzitter:
- Dat ontken ik niet, alleen proberen wij zo goed mogelijk in de
hele rijstebrijberg… - De heer Valente:
- Voorzitter, ook ik mag aarzelen.
- De voorzitter:
- Absoluut.
- De heer Valente:
- Ik ben ook een mens.
- De voorzitter:
- Het punt is dat u in het eerste verhoor zei: Mijn informanten
plegen nooit misdrijven. Echter, als een informant een transport
softdrugs uitrijdt… Ik weet niet hoe bij u de klok hangt en u
bent zeker een beter jurist dan ik, maar ik kan mij niet
voorstellen dat dit absoluut geen misdrijf is. - De heer Valente:
- Nee, maar daar kom ik toch op terug?
- De voorzitter:
- Nu, akkoord.
- De heer Koekkoek:
- Maar u wilde het aanvankelijk wel en u hebt ook gesproken over
de mogelijkheid om het voor te leggen aan de Centrale
toetsingscommissie. Dan moet men toch weten waar het over
gaat? - De heer Valente:
- Maar daar kom ik ook op terug. Ik zeg immers op een bepaald
moment: Ik doe het niet meer. Mag ik aarzelen? - De voorzitter:
- Zeker.
- De heer Koekkoek:
- Als wetenschapper beantwoord ik uw vraag bevestigend.
- De heer De Graaf:
- Ik heb een vraag als kamerlid, voorzitter. U hebt kunnen
aarzelen; dat begrijp ik. In het vorige verhoor nam u niet zo’n
aarzelende positie in en hebt u in ieder geval mij de indruk
gegeven – ik kan de citaten geven op de pagina’s 18, 19 en 20 – dat
u de man bent die al jarenlang zegt: niet mr dan passieve
informatie ontvangen en geen actieve sturing. - De heer Valente:
- Dat is ook zo.
- De heer De Graaf:
- Als u weet dat geld van een criminele organisatie door een
informant aan de politie wordt gegeven om een loods te huren en als
u weet, of daarover aarzelt, dat een informant een container
uitrijdt, dan kunt u toch niet meer aan ons… - De heer Valente:
- Nee, het is niet een container die hij uitrijdt. Het gaat om
een andere zaak dan die container. Hij zou als chauffeur een
transport rijden. - De heer De Graaf:
- Maar dan kunt u toch in het eerdere verhoor niet meer aan ons
het beeld geven dat u heel streng in de leer bent en zegt: alleen
maar passieve informatie en de informanten mogen absoluut niets
doen? - De heer Valente:
- Wat u krijgt, is een blik in mijn afwegingen. U krijgt via
gesprekken en de stukken gewoon inzicht in het feit dat ook ik
wankel. Uiteindelijk kom ik toch op mijn pootjes terecht. Dat kunt
u niet ontkennen. Ik doe het niet en u kunt niet hard maken dat ik
het wel doe. - De voorzitter:
- Nee, uiteindelijk doet u het niet.
- De heer Valente:
- Dat ik erover denk en erover wankel en soms door de duivel –
dat woord is misschien wat overdreven, maar het is bijna Adam en
Eva… - De voorzitter:
- Adam en Eva? Is het de appel?
- De heer Valente:
- Dat ik soms aan het wankelen word gebracht en er soms bijna
intrap, staat vast. U hebt een blik in de keuken gekregen en
uiteindelijk heb ik “nee” gezegd. - De heer De Graaf:
- U zegt nu dat u er soms bijna intrapt. Wat bedoelt u
daarmee? - De heer Valente:
- Nu, er worden worsten voor je neus gehangen en op een gegeven
moment ga je denken: Zou ik het nu misschien maar doen? - De heer De Graaf:
- Het lijkt erop dat u daarmee suggereert alsof u voortdurend
dreigt te worden belazerd. - De heer Valente:
- O, lees maar. Zal ik nog mr vertellen over hoe ik belazerd ben?
Ik dreig niet te worden belazerd, ik word gewoon belazerd. Ik wil
dat u niet onthouden. De telefoongesprekken staan op papier en ik
noem het gesprek tussen de heer Van der Putten en de heer Lengton
van de RCID Rijnmond. Daar wordt op een gegeven moment gesproken
over een informant, waarbij ik in het midden laat wie dat is, en
dan wordt vervolgens gezegd: “Van der Putten wordt verzocht even
een 4×4 te sturen over het gebeuren in Aalsmeer. Van der Putten zal
proberen om zo’n ding in elkaar te vogelen. De informatie die Van
der Putten heeft, past volgens Lengton in een tactisch onderzoek”.
Toen ik dit afgelopen woensdag door uw commissie uitgereikt kreeg,
dacht ik: “Wat is dit, wat is dat gebeuren in Aalsmeer, dat zegt
mij niets, ik snap er niets van”. Ik ben dus maar verder gaan
kijken en kwam in hetzelfde informantendossier een gesprek tegen op
27 april 1995: “Daarnaast gaf de informant door dat er aanstaande
maandag een container arriveert met ijzerschroot, waarin een partij
harddrugs zit”. Dat is mij nooit verteld. Er wordt ook de naam van
een verdachte genoemd; dat laat ik er even buiten, maar… - De heer Koekkoek:
- Mijnheer Valente, is het verstandig om dit allemaal voor te
lezen? - De heer Valente:
- Dit kan geen kwaad, voorzitter.
- De heer Koekkoek:
- Maar…
- De heer Valente:
- Nee, ik moet dit voorlezen, want het moet duidelijk zijn hoe
het in elkaar zit. - De heer Koekkoek:
- Niet wie de informant is.
- De heer Valente:
- U moet goed luisteren. Er is hier getwijfeld aan hetgeen ik
voor deze commissie heb gezegd en ik wil dat iedereen duidelijk is
dat ik gewoon belazerd word. De transporteur zou genaamd zijn FMA
uit Aalsmeer. Dat is wat aan mijnheer Lengton doorgegeven wordt.
Als u in de rapportage van de heer Teeven en mij kijkt, ziet u dat
wij het kladblok van de heer De Jongh hebben onderzocht (bladzijde
46) en daar komt naar voren dat n van de trajecten en n van de
containers FMA is. Ik zat dus tot mijn haren in dat traject, maar
zelfs als ik herhaaldelijk vraag of ik in dat traject zit, wordt
het mij onthouden. - De voorzitter:
- U zit blijkbaar met een deel van dezelfde adressen waar u niet
van weet. Die conclusie kunt u trekken. Wij kunnen op dit moment
niet al uw conclusies trekken. Dan zouden wij nog eens goed naar
het hele pakket moeten kijken. Ik meen dat wij hiermee het
voornaamste verschil in uitleg zoals dat is gerezen in de vorige
verhoren, behandeld hebben. - De heer Koekkoek:
- Ik heb nog wel behoefte aan een enkele verduidelijking,
voorzitter, over de zaak in het midden des lands die wij zojuist
bespraken. U bent van plan om die zaak aan de toetsingscommissie
voor te leggen. Dan moet u toch ook een concreet beeld hebben van
hetgeen het traject inhoudt? Op dat moment zegt u daar geen “nee”
tegen. Want een zaak moet serieus genoeg zijn, wil je die aan de
toetsingscommissie voorleggen. Welk beeld hebt u van de zaak op het
moment dat u van plan bent die aan de toetsingscommissie voor te
leggen? - De heer Valente:
- Ik heb het beeld dat ik van een gewone informatie overga naar
een infiltratietraject… U luistert nu naar mij, voorzitter? - De voorzitter:
- Ja, ik luister, de heer Koekkoek luistert en wij luisteren
allemaal. - De heer Valente:
- Ik heb op dat moment het beeld dat ik wellicht zou kunnen
overgaan van een informatie- naar een infiltratietraject en daar
wil ik graag de mening van de commissie over hebben. Gaandeweg
krijg ik meer inzicht in het einddoel van de zaak en kom ik zelf in
mijn proportionaliteitsafweging tot de conclusie dat ik het niet
wil. De afweging van het gebruiken van een dergelijk ingrijpend
middel ten opzichte van de waarde van het doel van de zaak valt
tegen. U vindt dat in het verslag van een gesprek dat ik op 9 juni
voer met mensen van Gooi en Vechtstreek. Daar leg ik ook precies
uit hoe ik tot die beslissing ben gekomen. Ik leg van A tot Z uit
waarom ik aanvankelijk aarzelde en dacht “dat moet naar de
commissie” en waarom ik op een gegeven moment rechtsomkeert heb
gemaakt en “nee” heb gezegd. - De heer Koekkoek:
- Dat is duidelijk. Het was wat wisselend, maar het ging hier om
een infiltratietraject? - De heer Valente:
- Het was een informatietraject, waarbij iemand gewoon meeloopt
en meeluistert en daar informatie over brengt en vervolgens
verzocht werd om actiever mee te gaan doen. Op zo’n moment moet je
beslissen of je al of niet doorgaat. Ik heb uitgelegd dat ik bij
andere zaken in het verleden vaak op dat moment de zaak heb
afgebroken en ook hier ging het precies om zo’n traject. Ik
aarzelde een tijd en dacht: Ik ga de visie van de commissie vragen.
Tegelijkertijd kreeg ik meer inzicht in het doel van de operatie en
toen kwam er een tijd van spanning, waarin ik ja, nee en ja
koos. - De heer Koekkoek:
- Zou hier sprake geweest zijn van een gedeeltelijk gesloten
CID-traject? - De heer Valente:
- U weet dat ik daartegen ben.
- De heer Koekkoek:
- Dat is mijn vraag niet.
- De heer Valente:
- Het zou geen gesloten CID-traject moeten zijn, maar dat is nog
niet besproken. Het enige dat op dat moment besproken wordt, is of
de informant strafbare feiten moet of kan gaan plegen en dus in
mijn optiek infiltrant wordt. Hij gaat immers onder regie van de
politie strafbare feiten plegen. - De heer Vos:
- Ik zou een vraag stellen, voorzitter. Ik hoor de heer Valente
vaak het woord “aarzeling” gebruiken. Is het risico aanwezig
geweest dat uw aarzelingen tot stuurloosheid bij de betrokken
politie aanleiding hebben gegeven? - De heer Valente:
- Ik denk van niet. Kijk maar naar de gesprekken zelf. U krijgt
nu een kijkje in de keuken en u kunt zelf uw conclusies trekken.
Maar ik denk van niet. - De heer Rabbae:
- Mijnheer Valente, u hebt eerder gezegd wat op een bepaald
moment, “op dit ogenblik”, uw gedachten zijn. Daarna zegt u: “Ik
ben ook maar een mens die aarzelt en wankelt, maar uiteindelijk kom
ik op mijn pootjes terecht”. Komt u uiteindelijk op uw pootjes
terecht door derden, namelijk de zaaksofficieren die eigenlijk toch
een andere mening hadden dan uw oorspronkelijke akkoordbevinding,
of door uw eigen worsteling met deze materie? - De heer Valente:
- Uiteindelijk beslis ik altijd zelf.
- De heer Rabbae:
- Ja, dat weet ik, maar wordt u daarin benvloed door derden?
- De heer Valente:
- Uiteraard, ik praat met andere mensen en laat mij ook door
andere mensen adviseren. Ik heb niet de wijsheid in pacht. - De heer Vos:
- Ik heb nog een andere vraag, voorzitter, namelijk of het
CID-traject zoals de heer Valente dat voorstelt, daadwerkelijk wel
zo open is. Ik heb u horen zeggen, mijnheer Valente, dat u het open
maakt door een politiefunctionaris te laten getuigen, maar dan
blijft het in feite toch ook gesloten, omdat de informant als
zodanig achter de kiezen wordt gehouden? - De heer Valente:
- De naam van de informant wordt altijd afgeschermd en dat is ook
in jurisprudentie toegestaan, zelfs bij het Europese Hof voor de
rechten van de mens. Bij onder andere de zaak-Ldi kunt u het
vinden. - De heer Vos:
- In uw versie van het open traject legt u toch ook een drempel
voor bepaalde informatie, door een politiefunctionaris te laten
verhoren? In feite is dat toch ook gesloten? - De heer Valente:
- Nee, dat is niet gesloten. Als de politie het spul bij de
douane heeft opgehaald en naar een loods heeft gebracht, wordt dat
geverbaliseerd. - De heer Vos:
- Maar er is niet exact na te gaan wat de informant gedaan heeft,
omdat de informatie naar voren komt via de mond van de
politie. - De heer Valente:
- Dat is het probleem met informanten. Dan zouden wij geen
informanten meer moeten gebruiken. - De heer Vos:
- Uw traject is derhalve net zo dicht als andere trajecten.
- De heer Valente:
- Nee.
- De heer De Graaf:
- Hierop voortbouwend: U hebt gezegd dat de kwestie van de loods
en het feit dat die met crimineel geld zou worden gehuurd… - De heer Valente:
- Dat zou open komen.
- De heer De Graaf:
- Dat zou open komen. Als u daarbij echter de rol van de
informant niet wilt onthullen, vanwege het gevaar dat de identiteit
van de informant bekend zou worden, dan kunt u de rechter toch niet
alles vertellen? Dan is er toch sprake van een deels gesloten
CID-traject, omdat u dat cruciale stukje, namelijk de
informant… - De heer Valente:
- U doelt nu op de identiteit van de informant?
- De heer De Graaf:
- Ik heb het over de omstandigheden die, als u het verhaal op
tafel zou leggen, altijd terug te voeren zijn op de identiteit van
de informant. - De heer Valente:
- Daar zit altijd spanning in. Het is jargon, maar een geheel
gesloten traject zou zijn dat het spul ergens wordt gevonden en
mensen worden aangehouden, maar het deel tussen de douane en het
vinden van het spul niet aan de rechter wordt voorgelegd. Dan is er
in mijn optiek sprake van een geheel gesloten traject. - De heer De Graaf:
- Ook u accepteert dat de rol van de informanten, als die meer is
dan zuiver passief informatie verschaffen – en dat was het in dit
geval – verborgen blijft voor de rechter, omdat anders de
identiteit in gevaar komt. - De heer Valente:
- Ja, dat moet ik accepteren, anders kan ik geen informanten meer
gebruiken. - De heer De Graaf:
- Nu, tenzij het puur passieve informatie is.
- De heer Valente:
- Ook als het alleen passieve informatie is, moet je het
accepteren. Want je kunt nooit antwoord geven op de vraag hoe de
informant aan de informatie komt. Stelt u zich voor dat dit tot een
strafzaak zou hebben geleid. De eerste vraag die ik als raadsman
van een verdachte zou stellen, is dan: Hoe komt de informant aan de
“bill of lading”? Daar kan dan geen antwoord op worden gegeven,
omdat anders bekend is wie de informant is. Dat blijft dus
uiteraard altijd gesloten. - De heer Koekkoek:
- Ik wil ten slotte nog met u spreken – het is al een aantal
keren aan de orde geweest – over het verwijt dat u eigenlijk de
heer Van der Putten maakt, omdat u niet was ingelicht over het feit
dat er verband was met het Delta-traject en de Bever-zaak. Wat was
daar op zichzelf verkeerd aan, stel dat dit verband er zou
zijn? - De heer Valente:
- Dan zou ik in een infiltratietraject zitten en dat wilde ik
weten. - De heer Koekkoek:
- U bent daar op zichzelf niet tegen?
- De heer Valente:
- Als ik erin zit, wil ik het weten.
- De heer Koekkoek:
- Maar op zichzelf hoeft dat niet verkeerd te zijn?
- De heer Valente:
- Als het binnen mijn voorwaarden zou kunnen, dus als ik het
allemaal open zou kunnen gooien, enz. Als u straks met het kabinet
een wet zou kunnen maken over getuigebescherming – het is ideaal
als je zo’n informant vervolgens ook als kroongetuige kunt
gebruiken – zal ik vanaf die dag de eerste zijn die volledig
meedoet met een infiltratietraject. Het is een goed middel. - De heer Koekkoek:
- U bent wetsgetrouw. Waar het mij nu om gaat is dat de heer
Vrakking heeft geschetst wat hij van u heeft gehoord en daarbij ook
sprak over backstores en frontstores. Was daar volgens u in dit
geval sprake van? - De heer Valente:
- Er was een frontstore in die zaak, het adres waar het vandaan
kwam, ergens in een ver land. Ik laat maar even in het midden waar
het precies vandaan kwam. Dat is n van de opmerkingen die de heer
Teeven tussen de 19de en de 25ste bij mij deponeert, zo van “Pas
op, want ik heb dit adres al vaker gezien”. - De heer Koekkoek:
- Een frontstore is een dekmantel…
- De heer Valente:
- Een frontstore is een dekmantelbedrijf elders. Ik weet in dit
geval niet of het door de politie of de informant is opgezet, maar
het is iets dat onder regie en leiding van de politie en het
openbaar ministerie ergens wordt opgestart, waarmee je een brug
slaat tussen de criminelen en je eigen traject. In mijn optiek is
het zo dat er daar contacten zijn en er zijn ook hoeveelheden
verdovende middelen ingekocht en geleverd. Op een gegeven moment –
dit is zuiver mijn filosofie… - De heer Koekkoek:
- Ik heb het liever over de feiten.
- De heer Valente:
- Nu, in dit geval kwam dat adres ook al in eerdere trajecten
voor. U heeft de rapportage van ons. - De heer Koekkoek:
- Zeker.
- De heer Valente:
- Bij container nummer 33 komen dezelfde mensen erin voor en ik
meen dat bij container nummer 56 of 57 hetzelfde adres
voorkomt. - De voorzitter:
- U wilt zeggen dat wij in het rapport-Teeven/Valente dat hier al
eerder in het verhoor naar voren is gekomen, op verschillende
punten dezelfde adressen tegenkomen? - De heer Valente:
- Ja, en op dat moment ontstaat bij Teeven/Valente, om het zo
maar te zeggen, de bepaalde indruk dat het, gezien de structuur en
de documenten, niet anders dan om een frontstore kan gaan. - De heer Koekkoek:
- Was dat zo in alle gevallen die wij nu hebben besproken?
- De heer Valente:
- Niet in alle gevallen. Bij de zaak in het midden van het land
zat het heel anders. - De heer Koekkoek:
- In hoeverre was sprake van frontstores in Nederland?
- De heer Valente:
- Ik meen dat de heer Teeven en ik er een stuk of 33 boven water
hebben getild. - De heer Koekkoek:
- In deze gevallen die wij hebben besproken.
- De heer Valente:
- In dit geval niet, hoor. Daar was er geen frontstore in
Nederland. Er was wel een frontstore, of althans een adres in
Oostenrijk of elders. Ik wil niet het land noemen, maar het is
genoemd in verband met het frauderen bij het invoeren van de
container. Uiteraard moeten er invoerrechten over worden betaald en
daar wordt ook mee gefraudeerd, maar dat hebben wij pas
later… - De voorzitter:
- De invoerrechten over de deklading van spijkerbroeken?
- De heer Valente:
- Ja, daar wordt mee gefraudeerd.
- De voorzitter:
- Ook daarmee nog.
- De heer Valente:
- Ja, u hebt een journaal van mij van allerlei besprekingen en
als u de bespreking van 9 juni leest, wordt precies uitgelegd hoe
ermee gefraudeerd wordt. Dat wil ik nu even in het midden
laten. - De heer Koekkoek:
- Ik heb voldoende gehoord, voorzitter.
- De voorzitter:
- Mijnheer Valente, het is tussen u en de heer Van der Putten
natuurlijk nooit wat geweest. Als u komt, vraagt hij al aan de
fungerend hoofdofficier of het wel de bedoeling is. - De heer Valente:
- Ja, het is nooit wat geweest.
- De voorzitter:
- Is dan ander beleid mogelijk, voordat zo’n zaak zo gigantisch
op de klippen loopt en u in feite al uw energie moet besteden aan
het rechtzetten van dingen die volgens u fout zijn, terwijl Van der
Putten dingen tracht recht te zetten die volgens hem fout
zijn? - De heer Valente:
- Mijn relatie met de CID Amsterdam of met de CID Zeeland is
optimaal, ook omdat wij doorzichtig, transparant met elkaar werken,
niet met dubbele agenda’s. - De voorzitter:
- In november 1994 krijgt u te maken met de CID Gooi en
Vechtstreek. Is het dan niet mogelijk dat iemand op een eerder
moment zegt: “Ja, jongens, zo kunnen wij natuurlijk niet werken”?
De irritaties waren er al langer en de heer Van der Putten
verklaarde hier zoven dat hij al aan de fungerend hoofdofficier
zei: “Ik kan eigenlijk met die man niet goed samenwerken”. Was er
dan niet eerder een psycholoog of iemand anders die zei: “Heren,
heren”? - De heer Valente:
- Die telefoongesprekken zijn heel duidelijk, voorzitter. Waarom
kan hij niet met mij werken? Kijk naar het gesprek dat hij met
mijnheer Scherpenisse voert: “Ik heb een officier die zegt dat dat
altijd moet en ik word zo moe van die mensen”. Het punt is dat ik
altijd heb gezegd alles te willen weten. In het verleden zijn er al
veel eerder incidenten geweest in de relatie. Hij wilde ooit een
tactisch traject met mij bespreken en toen ik hem een aantal vragen
stelde, heeft hij op een gegeven moment vierkant geweigerd om daar
antwoord op te geven, waarna ik zei: “Dan is dit gesprek beindigd”.
Het is geven en nemen, transparant met elkaar omgaan. Het voordeel
van het afluisteren van mijn gesprekken is, dat het heel duidelijk
wordt. Toen ik hoorde dat ik was afgeluisterd, dacht ik: “Dat zal
liggen aan de relatie tussen Van der Putten en mij”. Maar toen ik
hoorde dat hij hier verklaarde dat hij ook al sinds de jaren
tachtig andere officieren van justitie afluistert, dacht ik: “Ja,
dat zit toch in de mens”. - De voorzitter:
- Ik wil u nog iets vragen over een handtekeningenactie die hij
zou hebben opgezet. Hij heeft zich over u wel eens uitgelaten in
niet zo positieve zin, maar van een handtekeningenactie is ons niet
gebleken. - De heer Valente:
- Ik heb dat uiteraard gehoord, naar ik meen van de CID
Amsterdam, maar ik weet van niets. - De voorzitter:
- Zullen wij het houden op vragen links en rechts of u niet
vervangen kon worden? Dus geen handtekeningenactie met een boekje
en een lijst, alsof het Greenpeace was? - De heer Valente:
- Nee, dat zeker niet.
- De voorzitter:
- Ik meen dat wij hiermee aan het einde zijn gekomen van dit
verhoor. - De heer Valente:
- Zijn wij klaar?
- De voorzitter:
- Ik dacht het wel. Mijnheer Van der Putten… Ach, mijnheer Van
der Putten…! Mijnheer Valente… - De heer Valente:
- Ik heb u niet beledigd, voorzitter, en dat zou u ook mij niet
moeten doen. - De voorzitter:
- Het is absoluut niet mijn intentie om dat te doen, mijnheer
Valente. Dank u wel. Sluiting 12.15 uur