January 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 35
29 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
vrijdag 29 september 1995 in
de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
mr. A.C. Maan
Aanvang 14.30 uur
- Voorzitter:
- Van Traa Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie:
De Graaf, Koekkoek, Rabbae, Rouvoet en Vos, alsmede de heer Nava,
plv. griffier - De voorzitter:
- Mijnheer Maan, wilt u opstaan voor het afleggen van de belofte?
Deze luidt: Ik beloof de gehele waarheid en niets dan de waarheid
te zeggen. - De heer Maan:
- Dat beloof ik.
- De voorzitter:
- Mijnheer Maan, u bent officier van justitie in Amsterdam. U was
officier van justitie in Utrecht. Wij willen in algemene zin
spreken over het functioneren van een zaaksofficier, dat wil
zeggen: degene die de zaak op de zitting brengt, over uw rol als
officier in de zware criminaliteit en over de opsporingsmethodieken
in de zaak-R., die wij hier gisteren en vandaag al besproken
hebben, omdat u daar ook een rol in speelt als zaaksofficier. U
begint in 1989 als officier van justitie. Komt u daarin direct
vanuit de RAIO-opleiding of bent u ook advocaat geweest? - De heer Maan:
- Ik ben advocaat geweest gedurende een tweetal jaren in het
kader van de opleiding tot rechterlijk ambtenaar. Verder ben ik
rechtstreeks van de universiteit in de opleiding gegaan en daarna
officier van justitie geworden. - De voorzitter:
- Is officier van justitie een baan voor het leven?
- De heer Maan:
- Voor mij in elk geval niet.
- De voorzitter:
- Voor u niet?
- De heer Maan:
- Nee.
- De voorzitter:
- Hoe ziet u het verder ingericht, als ik vragen mag?
- De heer Maan:
- Ik heb geen vastomlijnde ideen welk werk ik zal doen tegen de
tijd dat mijn pensionering in beeld komt. Ik heb het uitstekend
naar mijn zin in het openbaar ministerie. Het werk bevalt mij erg
goed, maar ik zal niet zeggen dat ik dit blijf doen tot aan mijn
65ste. - De voorzitter:
- Wat zijn de beperkingen ervan?
- De heer Maan:
- Ik denk dat n van de beperkingen ervan is dat je uitsluitend
met strafrecht bezig bent en dus slechts een onderdeel van het
juridisch gebied. En van de voordelen is weer dat je daarnaast heel
veel op beleidsmatig gebied bezig bent en diverse soorten van
contacten naar buiten toe hebt. Het is tamelijk divers, maar het
draait om het strafrecht. - De voorzitter:
- Bent u een magistraat? Voelt u zich een magistraat?
- De heer Maan:
- Ik voel mij wel een magistraat. En van de belangrijkste
kenmerken van mijn functie is een toetsende taak hebben ten aanzien
van wat aangeleverd wordt en wat je voorlegt aan de rechtbank. - De voorzitter:
- Voelt u zich daar onafhankelijk in?
- De heer Maan:
- Ik voel mij daar in de praktijk onafhankelijk in. Als je de
formele structuur gaat bekijken, denk ik dat die onafhankelijkheid
beperkt is, gelet op de formele regeling. In de praktijk is het zo
dat je een behoorlijk grote ruimte hebt, zeker wanneer het moment
van een zitting is aangebroken, om je eigen invulling te geven aan
je taken. - De voorzitter:
- Dus in de praktijk blijf je je eigen baas?
- De heer Maan:
- Je blijft je eigen baas ten aanzien van bepaalde soorten
beslissingen die je neemt, bijvoorbeeld welke eis je uiteindelijk
op een zitting stelt, hoe je het formuleert, wat voor redengeving
je daaraan verbindt. Daarin ben je zeker je eigen baas. - De voorzitter:
- Als officier van justitie leidt u de opsporing, volgens het
Wetboek van Strafvordering. Wij hebben veel officieren van justitie
hier gehad die in feite zeggen dat zij volstrekt afhankelijk zijn
van wat de politie hen aanlevert, dat zij nauwelijks kunnen zeggen
dat zij het opsporingsonderzoek leiden. - De heer Maan:
- Tot op zekere hoogte is dat uiteraard zo, want de informatie
die je aangeleverd krijgt, op basis waarvan je beslissingen neemt,
is informatie die je aangeleverd krijgt door de politie. In dat
opzicht ben je dus afhankelijk van de informatie die je aangeleverd
krijgt. - De voorzitter:
- Zou u het anders willen hebben?
- De heer Maan:
- Ik denk dat het heel moeilijk is om het anders vorm te geven,
want dat zou betekenen dat je een heel andere structuur moet
krijgen, waarin je als officier van justitie bij wijze van spreken
zelf in de politie-organisatie zit, zodat je daarin zelf informatie
inwint. Terwijl het, denk ik, juist van belang is dat politie en
openbaar ministerie twee gescheiden instanties zijn en
blijven. - De voorzitter:
- Nu is gisteren bij ons geweest mevrouw Gonzales. Zij heeft een
functie verdedigd waarin zij zeer nauw samenwerkt met de politie.
Zij beschreef het als “wij zitten in n team”. Ziet u dat ook
zo? - De heer Maan:
- Ik zie dat in de grote zaken zeker zo. Ik denk dat je daarin
heel dicht op de politie moet zitten en zeer frequent contact met
de politie moet hebben en gezamenlijk moet bekijken welke richting
het onderzoek uit gaat. Ik denk dat je dan wel kunt spreken van n
team. - De voorzitter:
- Wilt u meer te zeggen hebben over de keuze van onderwerpen die
je als zaaksofficier behandelt? - De heer Maan:
- U bedoelt onderwerpen in het kader van een onderzoek of het
kiezen van een onderzoek? - De voorzitter:
- Het kiezen van een onderzoek en dan binnen een onderzoek.
- De heer Maan:
- Het kiezen van een onderzoek, denk ik, is eerder iets wat in
het kader van een overleg tussen bijvoorbeeld CID-officier, een
unit-hoofd en een hoofdofficier en de politieleiding plaatsvindt
dan dat daarin een zaaksofficier die de zaak moet gaan doen,
meekiest welke zaak hij moet gaan doen. Ik kan mij best voorstellen
dat dit ook op een ander niveau beslist wordt. Een zaaksofficier
die dus verantwoordelijk is voor een specifieke zaak, is degene die
heel sterk bepaalt welke richting het onderzoek uit gaat en wat
daarin aan deelonderwerpen gekozen wordt. - De voorzitter:
- En dan voelt u zich niet te veel gestuurd door de politie?
- De heer Maan:
- Nee. Ik heb die ervaring in elk geval niet.
- De voorzitter:
- Goed. Het is de bedoeling dat de heer Vos over de algemene
elementen, die ik zojuist noemde, met u doorgaat. - De heer Vos:
- Mijnheer Maan, ik wil inderdaad kort met u stilstaan bij enige
algemene aspecten van uw werkveld in het Utrechtse. In eerste
instantie heb ik van u gehoord dat u grote zware zaken doet. Zijn
dat ook de plekken waarop u uw gezag kunt waarmaken? - De heer Maan:
- Als zaaksofficier vind ik van wel. Het zijn langlopende zaken,
waarin je met een vast team werkt en waarin dus ook een heel
frequent contact is met de leiding van het team en waarin overleg
plaatsvindt welke richting het onderzoek uit gaat en welke middelen
gebruikt worden, welke deelprojecten gekozen worden. “Gezag”
suggereert dat ik zou bepalen wat er gebeurt, maar het is uiteraard
altijd een kwestie van overleg met de leiding van het
desbetreffende team waarin uiteindelijk de keuzes bepaald
worden. - De heer Vos:
- Maar het gezag komt natuurlijk niet alleen tot uitdrukking op
het juridisch vlak. Er moet ook een baas zijn, iemand die de
eindverantwoordelijkheid heeft. U heeft zelf gezegd dat u juridisch
misschien wat te weinig aan uw trekken komt op het strafrechtelijke
terrein. Kunt u uw gezag ook in de persoonlijke zin waar maken?
Bepaalt u de strategie? - De heer Maan:
- Ik bepaal mede de strategie. Zoals ik zei, is dat iets wat je
doet in overleg met het team, waarin je samen kiest op basis van de
informatie die je krijgt, welke richting het uit gaat. Daarin
bepaal je dus ook de strategie hoe het onderzoek vorm wordt gegeven
en gaat lopen. - De heer Vos:
- In Utrecht heb je, naar ik heb begrepen, de afdeling
Bestrijding criminele organisaties. - De heer Maan:
- Ja.
- De heer Vos:
- Is dat een organisatie die goed loopt?
- De heer Maan:
- Ja.
- De heer Vos:
- Heel goed loopt?
- De heer Maan:
- Mijn ervaring in de tijd dat ik in Utrecht zat, was dat dit een
afdeling was die goed liep. - De heer Vos:
- Is het aan te bevelen voor de rest van Nederland, zo’n
organisatie? - De heer Maan:
- Ik denk dat nagenoeg elk korps wel een afdeling heeft die zich
gespecialiseerd heeft op dit soort delicten. Ik denk dat het ook
een vereiste is dat als je het hebt over bestrijding van criminele
organisaties, de aanpak van verboden zware feiten, dat er dan
sprake moet zijn van een vast, geformeerd team dat daarin werkt,
dat daarin ervaring opdoet, dat daarin leert en niet sprake van een
groep mensen die los van de verschillende diensten bij elkaar
worden gebracht om een zaak te gaan doen. - De heer Vos:
- Maar het concept is niet zodanig dat u zegt dat het zo speciaal
is dat de rest van Nederland het maar moet overnemen? Het is een
algemeen concept? - De heer Maan:
- Ik denk dat het een vorm is, waarin je kunt zorgen dat er een
standaardcapaciteit is om dit soort zaken aan te pakken. Ik zal
niet zeggen dat dit ht voorbeeld is hoe het in de rest van
Nederland zou moeten. - De heer Vos:
- Maar goed, ik begrijp dat het wel functioneert naar bevinden.
De BECRO draagt voorstellen voor. Hoe is uw rol bij die
voorstellen, als zij eenmaal voorgedragen zijn? Bent u de man die
als het ware met de hamer zegt “ok” of heeft u nog verder een
sturende rol? - De heer Maan:
- Wanneer wij het hebben over de voorstellen welke zaak
geselecteerd wordt, ben ik daarin in mijn Utrechtse tijd niet
betrokken geweest. Dat was een kwestie van het overleg tussen de
CID-officier, de hoofdofficier en de politieleiding. Nadat ik
aangezocht ben als zaaksofficier voor een specifieke zaak, ben ik
wel degene die daarin meepraat in welke richting het onderzoek
gaat. Maar ik doe dat niet – dat is in elk geval niet mijn stijl –
met een soort voorzittershamer, in de zin van “nu einde discussie,
wij gaan die kant uit”. Je praat erover, je filosofeert erover.
Daar ontstaat op een gegeven moment een bepaald beeld uit. - De heer Vos:
- Heb ik het bij het juiste eind, als ik zeg dat u met name uw
gezag vanuit de juridische insteek probeert waar te maken en minder
vanuit de persoonlijke contactsfeer? - De heer Maan:
- Het juridische is voor mij heel belangrijk. Dat is uiteindelijk
ook de taak die ik op dat moment heb te vervullen, het juridisch
toetsen en het juridisch bewaken van het onderzoek. Daarnaast zijn
persoonlijke contacten wel degelijk van belang. Zonder persoonlijke
contacten en zonder dat dat goed loopt, is het, denk ik, nauwelijks
mogelijk om in onderling overleg samen tot een bepaalde beslissing
te komen. - De heer Vos:
- Maar het juridisch autoriteit zijn is voor u het
belangrijkste? - De heer Maan:
- Ja.
- De heer Vos:
- Het bureau Misdaadanalyse functioneert ook in Utrecht. Dat
verzorgt een top-tien, begrijp ik. Is dat correct? - De heer Maan:
- Ja.
- De heer Vos:
- Bent u het eens met de keuzes die door het bureau
Misdaadanalyse gemaakt worden? Is dat voldoende kwalitatief
hoogwaardig? - De heer Maan:
- Ik denk het wel. Ik heb slechts n maal een dergelijke
presentatie meegemaakt. Dat was lang in het verleden. Dat zal eind
1990 geweest zijn. Dat was een bepaalde presentatie van die
top-tien. Naar aanleiding daarvan is uiteindelijk de keuze gemaakt
door de hoofdofficier en de CID-officier welke zaken uit die
top-tien gekozen zouden moeten worden. Ik moet zeggen dat de
presentatie die toen gehouden werd, op mij een degelijke indruk
maakte. - De heer Vos:
- Maar met alle respect, dat zo’n bureau Misdaadanalyse dat dan
een top-tien heeft samengesteld, dan maar n keer een presentatie
aan u heeft gehouden, verbaast mij toch, omdat u als officier, naar
ik aanneem, verder de onderzoeken bepaalt. Of vergis ik mij
daarin? - De heer Maan:
- De presentatie van de top-tien was met name gericht op de
selectie van de zaak die aangepakt zou worden. Zoals ik u heb
gezegd, ben ik niet degene geweest die de uiteindelijke keuze
bepaald heeft. - De heer Vos:
- U heeft niet de ambitie om zelf de top-tien samen te
stellen? - De heer Maan:
- Of ik die ambitie heb, weet ik niet.
- De heer Vos:
- Dat vraag ik u.
- De heer Maan:
- De bedoeling van de presentatie was om een keuze te maken uit
die projecten. Nogmaals, die keuze werd niet door mij bepaald op
dat moment. Ik was toen aangezocht om de te selecteren zaak als
zaaksofficier te gaan behandelen. - De heer Vos:
- Maar betekent dat eigenlijk ook dat dan de politie het
zwaartepunt ook heeft wat betreft de onderzoeken die eigenlijk
gedraaid worden, en u een soort van staalkaart presenteert waaruit
u de top-drie trekken mag? - De heer Maan:
- Ik denk niet dat de politie uiteindelijk bepaalt welke zaak
geselecteerd wordt. Als je enige jaren werkzaam bent op een bepaald
gebied – ik was dat op dat moment nog niet, want zo lang was ik nog
niet in Utrecht werkzaam – is op een gegeven moment redelijk
bekend, ook binnen het openbaar ministerie, welke organisaties er
actief zijn. Dan valt het uiteraard op als een bepaalde organisatie
die bekend is, niet in die top-tien voorkomt. Daar worden dan
uiteraard vragen over gesteld. - De heer Vos:
- Maar had uw voorganger dan een doorslaggevende hand gehad in
die top-tien? - De heer Maan:
- Nee, bij mijn weten niet. Zoals ik zei, het kiezen uit die
top-tien en het bepalen van die top-tien was een aangelegenheid die
tussen de CID-officier, de hoofdofficier en de leiding van de
politie besproken werd. Daar ben ik als zaaksofficier niet bij
betrokken. - De voorzitter:
- Is er dus eigenlijk een enorm verschil tussen de feitelijke rol
van een doorsnee zaaksofficier aan de ene kant en de hoofdofficier
en de CID-officier aan de andere kant? - De heer Maan:
- Ten aanzien van het onderwerp waar u het nu over heeft bestaat
er een heel groot verschil. De hoofdofficier en de CID-officier
bepalen op enig moment aan de hand van de top tien welke zaak
geselecteerd wordt. Zij zoeken – dat was in Utrecht het geval –
binnen het officierenkorps de officier die de zaak gaat doen als
zaaksofficier. - De heer Vos:
- Ik kom er toch even op terug. Er zijn al vele officieren hier
geweest. Iedereen, ook vanuit de CID, zegt dat de zaaksofficier de
eindverantwoordelijkheid heeft. Die trekt de zaak en moet van alles
op de hoogte zijn. Hij is eigenlijk de man bij wie de
eindverantwoordelijkheid en het zwaartepunt liggen. U zegt
eigenlijk meer dat u toch een beetje op afstand staat. Hoe zit het
nou? - De heer Maan:
- Dat zeg ik zeker niet. Ik ben degene die de
eindverantwoordelijkheid heeft voor de zaak, maar ik ben niet
degene die de eindverantwoordelijkheid heeft voor de keuze van de
zaak die op een moment door de afdeling Becro aangepakt gaat
worden. - De voorzitter:
- Was er in Utrecht bijvoorbeeld een officierenvergadering, waar
men met elkaar overleg had in algemene zin, zoals wij een
fractievergadering hebben? Ik kan mij zo voorstellen, dat het
helemaal op uw bord wordt gedeponeerd door die twee hogere dames
en/of heren, de CID-officier en de hoofdofficier. - De heer Maan:
- Er is in Utrecht een maandelijkse parketvergadering waarin alle
officieren bij elkaar zijn en allerlei juridische, praktische en
feitelijke zaken besproken worden. De keuze van de zaak is
inderdaad uiteindelijk een beslissing van de hoofdofficier en de
CID-officier, die ook medio februari 1991 bij mij gekomen zijn om
een gesprek te hebben over de zaak die was geselecteerd en mij als
zaaksofficier daarin aan te zoeken. - De heer Vos:
- Ik vraag het eigenlijk omdat nogal eens verdedigd wordt, dat de
tactische recherche de CID-recherche behoort aan te sturen. In het
tactische traject is de zaaksofficier belangrijk. Deelt u het
standpunt dat de tactische recherche en daarmee de daarbij
behorende officier een drukkende functie heeft? - De heer Maan:
- Lopende de zaak zeker! Ik ben van mening, dat de zaaksofficier,
die uiteindelijk in de zitting de zaak zal moeten doen, degene is
die daarin de volledige verantwoordelijkheid dient te dragen. - De heer Vos:
- Heeft het financieel rechercheren volgens u toekomst?
- De heer Maan:
- Ik denk zeker dat dit toekomst heeft. Het rechercheren van
financile stromen binnen een organisatie is zeker van belang. - De heer Vos:
- Bent u er enthousiast over? Denkt u: langs die weg gaan wij ze
pakken? - De heer Maan:
- Het hangt helemaal van de zaak af, van het onderwerp dat
gerechercheerd wordt. - De heer Vos:
- Wij spreken over de zware georganiseerde criminaliteit.
- De heer Maan:
- Ook daarin kunnen diverse vormen voorkomen. In een bepaalde
zaak kan het volgen van financile stromen veel helderheid geven
over de andere stromen in een organisatie. Ik denk dat het zeker
een onderzoeksonderdeel is dat van groot belang is. - De heer Rouvoet:
- Hoe gespitst bent u op het openen van een financieel
strafrechtelijk onderzoek? Doet u dat regelmatig? - De heer Maan:
- Ik doe het niet regelmatig. Tot nu toe hebben zich naast de
zaak R., die overigens dateert van voor de desbetreffende
wetgeving, nog geen andere zaken aangediend die aanleiding gaven om
dat traject in te zetten. - De heer Rouvoet:
- Maakt u wel de afweging of het niet meer de financile kant op
moet? Moet de politie een duwtje in die richting worden gegeven?
“Jongens, is er geen reden voor een SFO?” - De heer Maan:
- Ja zeker! Er kan echter in een zaak ook zonder financieel
strafrechtelijk onderzoek al voldoende informatie zijn om
bijvoorbeeld een ontnemingstraject in te gaan en de financile
stromen af te romen. Het is niet altijd noodzakelijk dat daarvoor
een SFO plaatsvindt. - De voorzitter:
- Zou ik het gedeelte over de keuze van het onderzoek nog met een
volgende vraag mogen afronden? Ook uit Utrecht hebben ons geluiden
bereikt, dat die top tien toch een beetje armoedig is vastgesteld,
omdat er geen goed zicht zou zijn op hetgeen zich in de hele regio
afspeelt. Er zou ook wel eens een keuze worden gemaakt meer om
duidelijk te maken dat een zaak eigenlijk ten onrechte in de top
tien staat dan omdat het nu werkelijk de belangrijkste zaak is. In
Amsterdam zou dat beter geregeld zijn, doordat er daar een
combinatie is van Criminele Inlichtingendienst, bureau
recherche-informatie en tactische recherche. - De heer Maan:
- Uit mijn Utrechtse verleden is mij niet bekend, dat een zaak in
de top tien heeft gestaan om aan te tonen dat zij daar niet bij
hoorde. - De voorzitter:
- Dat zij er al lang op staat zou de mensen tot de keus brengen
om dat maar te doen, zodat zij er daarna misschien meteen afgehaald
zou kunnen worden. Dat zegt u niets? - De heer Maan:
- Nogmaals, ik ben niet betrokken geweest bij het daadwerkelijk
kiezen. Ik weet niet of dat een afweging is geweest. - De voorzitter:
- Heeft u er nooit van gehoord?
- De heer Maan:
- Ik heb ervan gehoord in het kader van het eerdere gesprek dat
ik met uw commissie heb gevoerd; daarvoor niet. - De voorzitter:
- En daarna ook niet meer?
- De heer Maan:
- Nee!
- De heer Vos:
- Om nog even de omstandigheden op uw werkveld te schetsen: hebt
u het gevoel dat u dweilt met de kraan open? Houdt u zware
criminaliteit tegen of is er geen houden aan? - De heer Maan:
- Ik denk niet dat het dweilen is met de kraan open. Er zijn naar
mijn inschatting zodanig veel organisaties, dat het aanpakken van
elke organisatie op dit moment, gelet op de capaciteit en de
middelen die politie en justitie in Nederland hebben, een illusie
is. Ik denk wel dat politie en justitie op dit moment duidelijk
successen boeken. Kijk je wat er de afgelopen tijd is gebeurd met
een aantal collega’s van mij, naar de wijze waarop criminele
organisaties proberen terug te slaan, dan toont dat naar mijn
overtuiging aan dat wij op de goede weg zijn. - De heer Vos:
- Helpt het daarbij dat u een beroep doet op derden, zoals
accountants, om uw onderzoeken hoogwaardiger te maken? - De heer Maan:
- Het kan van belang zijn in een bepaald onderzoek om de hulp van
een externe deskundige in te roepen, om duidelijkheid te scheppen
hoe bijvoorbeeld – u noemt accountants – financile geldstromen in
elkaar zitten. - De heer Vos:
- Is dat gebeurd?
- De heer Maan:
- Niet in mijn praktijk, maar ik weet dat er afspraken zijn via
het CABB, de instantie de belast is met het verlenen van
ondersteuning voor de ontnemingswetgeving die er nu is. - De heer Rabbae:
- Het beslagbureau!
- De heer Maan:
- Ja! Dat heeft contacten en afspraken met een accountantskantoor
in Nederland, om deskundigen in te schakelen op het moment dat dit
in bepaalde zaken noodzakelijk is. - De heer Vos:
- Zou u het zelf doen als u de gelegenheid kreeg?
- De heer Maan:
- Ja! Als de noodzaak daartoe aanwezig is, zou ik er een beroep
op doen. - De voorzitter:
- Vindt u dat priv-accountants mee kunnen gaan opsporen? Dat zijn
toch geen opsporingsambtenaren? - De heer Maan:
- Naar mijn mening is er geen sprake van opsporing. Externe
deskundigen wordt gevraagd, een oordeel te geven over materiaal dat
de politie heeft opgespoord. Naar mijn mening is dat geen
opsporing. - De voorzitter:
- Maar kun je derden buiten de overheid, buiten politie en
justitie, zo maar inzage geven in vertrouwelijke stukken en
opsporingsgegevens? - De heer Maan:
- Als je daar goede afspraken over maakt en er is een convenant
gesloten met het desbetreffende kantoor, waarin zaken als
geheimhouding, kennisneming en dergelijke geregeld zijn, dan denk
ik dat het wel kan. - De voorzitter:
- Zou u er ook voor kunnen zijn om bijvoorbeeld een
recherchebureau in te schakelen voor de opsporing? - De heer Maan:
- Nee, absoluut niet! Een recherchebureau zou opsporen. Zoals ik
zei is het vragen van het oordeel van een deskundige over materiaal
dat de politie heeft opgespoord iets anders dan een derde vragen om
zelf te gaan opsporen. - De heer Vos:
- Waarom eigenlijk niet? Er zijn natuurlijk toch recherchebureaus
die een goede rol zouden kunnen vervullen. Zij zouden in feite
bevoegdheden kunnen uitoefenen die bij de politie niet mogelijk
zijn, maar die toch binnen een legaal circuit kunnen plaatsvinden.
Daar kunt u toch gebruik van maken? - De heer Maan:
- Naar mijn mening niet! In Nederland is de politie belast met de
opsporing van strafbare feiten. Daar zijn bevoegdheden aan
gekoppeld die in het kader van de wetgeving zijn toegekend. Het zou
mij veel te ver gaan als de politie priv-organisaties of commercile
organisaties ging benaderen om te doen wat zij zelf niet zou
mogen. - De heer Vos:
- Ik wil hiermee het algemene gedeelte afsluiten en de voorzitter
vragen, over de zaak R. door te gaan. - De voorzitter:
- Wij hebben de zaak R. hier al van een paar kanten bekeken. Wij
hebben die zaak uitgekozen omdat zij uiteindelijk een althans voor
het openbaar ministerie vrij dramatische afloop heeft. Wij hebben
in ons onderzoek gekeken wat daar feitelijk de redenen van waren.
Dat is u ook bekend. Kunt u voor ons heel in het kort de zaak
schetsen? Het was een heel grote zaak, in ongeveer vijftig ordners.
U bent er volgens uw stukken ongeveer drie jaar mee bezig
geweest. - De heer Maan:
- Het onderzoek richtte zich op het ontmantelen van een
organisatie die zich in hoofdzaak bezighield met het invoeren en
verhandelen van softdrugs. Het is medio 1991 gestart. Begonnen is
met allerlei informatie in te zamelen die er in het land was over
de leden van de organisatie. Die informatie gaf op enig moment
aanleiding om een gerechtelijk vooronderzoek te vorderen en daarin
toepassing van bepaalde dwangmiddelen te vragen. Vervolgens heeft
men in het kader van de resultaten daarvan een aantal deelprojecten
geselecteerd, waaruit concrete strafbare feiten bleken die gepleegd
waren door de organisatie. Die zijn verder uitgediept, in overleg
met mij. Dat heeft uiteindelijk geresulteerd in een dossier van de
omvang die u schetst, waarna de zaak op de rechtbank gepresenteerd
is door mij. - De voorzitter:
- Wanneer kreeg u de eerste verdachte?
- De heer Maan:
- Dat is al relatief snel. Dat zal medio april 1991 geweest
zijn. - De voorzitter:
- Was de start van het onderzoek gebaseerd op
CID-informatie? - De heer Maan:
- De start van het onderzoek was niet alleen gebaseerd op
CID-informatie, maar ook op operationele informatie die in het land
aanwezig was, omtrent activiteiten van de hoofdverdachte en op
informatie die afkomstig was uit het buitenland. - De voorzitter:
- Operationele informatie, waar moeten wij dan aan denken? Waar
haalt u die vandaan? - De heer Maan:
- Dat was informatie die in het kader van een onderzoek door
rechercheurs verzameld is bij verschillende politiekorpsen. Daar
lag informatie dat leden van deze organisatie zich zouden
bezighouden met de handel… - De voorzitter:
- Nee, maar uit wat voor een bestand komt dat dan?
- De heer Maan:
- Dat komt uit verschillende bestanden bij andere korpsen. Dat
kunnen CID-bestanden zijn, dat kunnen oude processen-verbaal zijn,
dat kunnen processen-verbaal uit het buitenland zijn, over bepaalde
partijen softdrugs die gepakt zijn. - De voorzitter:
- Wij hebben dat dossier ook gezien. Het heeft een enorme omvang.
Hoeveel mensen, denkt u, hebben dat dossier helemaal gelezen? - De heer Maan:
- Dat zou ik niet durven zeggen. Ik weet het niet. Er zijn een
heleboel mensen bij de zaak betrokken geweest, dus ik neem aan dat
een heleboel mensen het gelezen hebben. - De voorzitter:
- Je kreeg bijna de indruk dat er een enorme hoeveelheid
verzameld wordt. Is zo’n zaak niet bijna te veel uitgedijd? - De heer Maan:
- Nee, want als wij alle strafbare feiten die zich mogelijk
binnen de organisatie voordeden hadden meegenomen, was het dossier
nog veel groter geweest. Er is een selectie gemaakt van zaken die
uiteindelijk in het dossier zijn gekomen. Als u onverhoeds
geconfronteerd wordt met een rij van vijftig ordners, kan ik mij
voorstellen dat dit haast onoverkomelijk lijkt. Er is natuurlijk
een proces-verbaal dat in de loop van de tijd gegroeid is. Vanaf de
aanvang ben ik betrokken geweest bij het ontstaan. In zoverre is
dat voor mij een situatie waarin ik langzaam op de hoogte ben
geraakt van het dossier. - De voorzitter:
- Hoeveel verdachten hebt u op de zitting gebracht?
- De heer Maan:
- In totaal zijn er vijf verdachten op de zitting geweest.
- De voorzitter:
- Hoe groot was volgens u de groep?
- De heer Maan:
- De groep verdachten die gepland was om op de zitting te brengen
was aanzienlijk veel groter. Dat zullen ongeveer twintig man zijn
geweest. Dat was een groep die betrokken was bij de organisatie,
maar dat is heel breed. Als je het ook hebt over een chauffeur die
een keer een partij rijdt zit je al op een veel groter aantal. - De voorzitter:
- Wat doet u besluiten om uiteindelijk toch maar vijf mensen te
nemen? - De heer Maan:
- Besloten is om met name de drie hoofdverdachten als eersten op
de zitting aan te brengen. Dat is gebeurd. De ontwikkelingen
tijdens de zitting op de rechtbank gaven vervolgens aanleiding, met
het aanbrengen van de overige verdachten te wachten totdat het
gerechtshof een beslissing had genomen in de zaak, gelet op alles
wat er uiteindelijk gebeurd is in de zaak. De reden dat er niet
meer verdachten zijn vervolgd, is erin gelegen dat de zaak bij het
gerechtshof in een niet-ontvankelijkheid is geindigd. - De voorzitter:
- Anders had u het wel gedaan?
- De heer Maan:
- Dat was zeker het voornemen, ja.
- De voorzitter:
- Wat was er ten laste gelegd?
- De heer Maan:
- Een variteit aan delicten: deelname aan een criminele
organisatie, artikel 140 Wetboek van Strafrecht, en daarnaast de
handel in verdovende middelen, in verschillende delicten. - De voorzitter:
- Ook nog het witwassen c.q. heling?
- De heer Maan:
- Dat was niet opgenomen op de dagvaarding.
- De voorzitter:
- Dat was omdat de Pluk ze-wetgeving er nog niet was?
- De heer Maan:
- Wij zaten in het kader van deze zaak met het probleem van de
invoering van de Pluk ze-wetgeving, halverwege het onderzoek. Dat
gaf juridisch een aantal complicaties in het kader van het
overgangsrecht, waardoor de ontneming op basis van de oude
bepalingen toegepast moest worden. Aangezien alle feiten die op de
dagvaarding stonden en die zich hadden voorgedaan, partijen betrof
die uiteindelijk gepakt waren door de politie, kun je je afvragen
of je dan niet in een heel moeilijke voordeelsberekening terecht
moet komen wat het voordeel betreft. - De voorzitter:
- Had u nu veel geld gelokaliseerd of viel dat tegen?
- De heer Maan:
- Er is uiteindelijk niet veel geld in beslag genomen.
- De voorzitter:
- Hoeveel?
- De heer Maan:
- Dat weet ik niet uit mijn hoofd. Dat zou ik moeten
nazoeken. - De voorzitter:
- Maar minder dan een miljoen gulden?
- De heer Maan:
- Ja.
- De voorzitter:
- U heeft ook geprobeerd geld te zoeken in Zwitserland,
Liechtenstein etcetera. - De heer Maan:
- Ja.
- De voorzitter:
- Was dat succesvol?
- De heer Maan:
- Het heeft uiteindelijk niet geleid tot het traceren van
bedragen en inbeslagneming daarvan. - De voorzitter:
- Als wij nu de punten nagaan waarop de zaken blijkbaar mislopen,
voor u dan, is dat allereerst dat de politie in de zaak-R.
videocamera’s gebruikte. Wist u van het gebruik van die
videocamera’s? - De heer Maan:
- Daar wist ik van.
- De voorzitter:
- Daar had u ook toestemming voor gegeven?
- De heer Maan:
- Daar had ik toestemming voor gegeven.
- De voorzitter:
- Als je het proces-verbaal leest, is niet duidelijk dat een
videocamera gebruikt is. Uit mijn hoofd: ordner nr. 6. Is u dat nog
opgevallen, toen u het proces-verbaal las? - De heer Maan:
- Dat is mij bij lezing van het proces-verbaal niet opgevallen.
Ik wil dat graag toelichten. In het kader van deze zaak hebben
natuurlijk heel veel observaties plaatsgevonden. Observaties door
een observatieteam, observaties met behulp van statische camera’s;
op allerlei verschillende manieren. Soms heeft dat resultaat in de
zin dat iets gezien wordt, soms ook niet. Dat betekent dat voor mij
niet traceerbaar is, als officier van justitie, uit al die
observaties die in de loop van de tijd zijn gepleegd, of de
observaties die in het procesverbaal zijn neergelegd en die dus
iets hebben opgeleverd, op de ene wijze of de andere wijze zijn
geconstateerd. Ik kan het alleen lezen in het proces-verbaal, zoals
het daarin is verwoord. Dat gaf mij geen aanleiding om te
veronderstellen dat het op een andere wijze is geweest. - De heer Vos:
- Maar heeft u niet juist met speciale interesse gezocht naar de
resultaten van de camera’s die u ingezet had? U heeft daar een
besluit over genomen; een bijzondere methode, technisch vernuft.
Dan ben je toch genteresseerd om te weten wat het oplevert? - De heer Maan:
- Uiteraard ben je genteresseerd om te weten wat het oplevert.
Dat betekent, als op een gegeven moment aan mij teruggekoppeld
wordt dat een bepaald iets gezien is, wat van belang kan zijn, dat
dit voor mij interessant is. Ik heb alleen op dat moment niet de
neiging gehad om te vragen of het door een observatieteam is
gezien, of door een informant die het verteld heeft of dat het
gezien is met behulp van een videocamera. Het ging mij op dat
moment erom, de inzameling van bewijsmiddelen te bewaken. - De heer Vos:
- Maar u kunt ook zeggen dat het u op dat moment weinig uitmaakte
hoe in feite geobserveerd was. Het maakte niet uit of het met de
ogen was gezien of met een camera. Is dat een mogelijk
antwoord? - De heer Maan:
- Nee. Het is bij mij niet een geval geweest dat ik heb gedacht:
het maakt niet uit hoe het ingezameld is, als het resultaat er maar
is. Er is mij op enig moment gevraagd hoe ik stond tegenover het
plaatsen van een videocamera en het gebruik maken ervan. Dat heb ik
goedgekeurd. Later in het dossier heb ik geconstateerd dat er
observaties zijn. Er zitten in het dossier veel meer observaties.
Ik lees dat proces-verbaal. En dan lees ik daarin dat iets gezien
is. Dan is mijn veronderstelling – daar ben ik althans van
uitgegaan – als ik in een proces-verbaal lees dat een
opsporingsambtenaar op een bepaalde dag iets gezien heeft, dat hij
zelf op die dag… - De voorzitter:
- Misschien moeten wij even uitleggen waar het over gaat. Het
gaat erom dat in het proces-verbaal staat: Ik, opsporingsambtenaar,
heb gezien dat op zo en zoveel januari negentien zoveel, om 9.32
uur de mij bekende A. het pand in de Kalverstraat verliet. Het was
niet de Kalverstraat, maar dat doet er nu niet toe. - De heer Maan:
- Dat stond in het proces-verbaal. Dat gaf mij ook aanleiding om
ervan uit te gaan dat er sprake was van een observatie door de
bewuste opsporingsambtenaar, die dat gezien heeft. Later bleek dat
de desbetreffende ambtenaar de videoband bekeken had waarna die
scne, hetgeen er gebeurd is, door hem beschreven is. Dat betekent
dat hij dus niet op die dag, dat tijdstip, dat gezien heeft, maar
dat hij later aan de hand van een videoband geconstateerd heeft dat
op die dag dat gebeurd is. - De voorzitter:
- Daar zit dus verschil in. Vond u dat een belangrijk
verschil? - De heer Maan:
- Ik vind dat een politieman in zijn verbaal moet vermelden wat
hij gedaan heeft. Dus vind ik dat een belangrijk verschil. Hij
heeft een videoband bekeken; hij heeft niet daar op die dag dat
gezien. - De voorzitter:
- Waren die videobanden nog terug te vinden?
- De heer Maan:
- De videobanden waren niet terug te vinden. Zij waren
gewist. - De voorzitter:
- Wist u daarvan?
- De heer Maan:
- Ik wist niet van het wissen van de videobanden. Dat heb ik
later inderdaad vernomen, toen dit onderwerp ter sprake kwam. Mij
is verteld dat de reden van het wissen van die videobanden was het
voorkomen dat ooit iemand zou kunnen constateren waar die camera
gestaan had. Daar kan ik mij iets bij voorstellen, maar ik denk dat
het verstandiger was geweest als besloten was om de banden wel te
bewaren zodat ik later zelf kon beoordelen of die banden en zo ja,
aan wie getoond zouden worden. - De voorzitter:
- Nu vindt de rechtbank dit klaarblijkelijk een belangrijk
onderscheid, want in het vonnis van de rechtbank wordt dit gedeelte
als het ware niet meer tot het bewijs toegelaten. Het wordt eruit
gehaald. Vond u dat een terechte conclusie? - De heer Maan:
- Ik vond dat geen terechte conclusie. Ik was van mening dat er
in het onderzoek openheid van zaken werd gegeven hoe het wel was
gegaan. Er zijn toen ook aanvullende processen-verbaal gemaakt door
de bewuste mensen, waarin zij hebben weergegeven dat zij een
videoband hebben afgekeken. Ik denk dat bijvoorbeeld door het
verhoor van deze politiemensen op de zitting er duidelijkheid had
kunnen komen omtrent hetgeen gebeurd was. Ik zie geen reden om te
zeggen, nu de videobanden gewist waren, dat nimmer meer vastgesteld
kan worden wat gebeurd is, want op het moment dat een observant
achter een boom staat te kijken – om dat voorbeeld te noemen – kan
iemand anders later ook niet aan de hand van een videoband
terugzien wat hij gezien heeft. Ook dan moet je afgaan op zijn
verklaring, die hij onder ede op de zitting aflegt. - De voorzitter:
- Maar is het probleem misschien ook niet dat iemand die
proces-verbaal maakt, dat in feite een hele tijd later maakt dan
dat het gebeurd is? - De heer Maan:
- De videobanden zijn elke 24 uur afgekeken.
- De voorzitter:
- Maar daarvan is geen proces-verbaal gemaakt. Dat is
waarschijnlijk in een journaal gezet. - De heer Maan:
- Dat is direct in een journaal verwerkt. Daarin staat dus ook de
informatie die later is omgebouwd naar een proces-verbaal. - De voorzitter:
- En het proces-verbaal zoals het eerst gemaakt was… Was het
nu, kun je zeggen, een slordigheid? Want zij hadden natuurlijk
beter kunnen zeggen: wij zagen dat mijnheer X op 9.32 uur dat en
dat deed. Niet: wij zagen om 9.32 uur, maar: wij zagen dat mijnheer
X op 9.32 uur. Dan was het waarschijnlijk goed gegaan. - De heer Maan:
- Dan was het goed gegaan, als men openheid had betracht.
- De voorzitter:
- Maar heeft de politie dat nu bewust gedaan om die observatie
per video als het ware af te schermen? Of is het gewoon een
stommiteit? - De heer Maan:
- Ik heb achteraf niet de indruk dat het bewust om die reden
gedaan is. Er bevinden zich in het dossier namelijk ook
processen-verbaal van observaties waarin het wel op de juiste wijze
geformuleerd is, maar waarin niet letterlijk met zoveel woorden
staat dat er een videocamera gebruikt is. - De heer De Graaf:
- Staat er dan ook bij wanneer het is waargenomen? Als je naar
een videoband kijkt, kan dat ook later zijn. Was het de dag erna,
dan zouden zij eigenlijk moeten zeggen: Ik zag op 21 augustus dat
op 20 augustus op dat en dat tijdstip dat is gedaan. - De heer Maan:
- Ik heb niet de exacte formulering in mijn hoofd. Voor zover ik
mij kan herinneren, was het een formulering dat geconstateerd is
dat op die en die datum op dat en dat tijdstip dat en dat is
gebeurd. - De heer De Graaf:
- Dat zegt nog niets. Dan weet je nog steeds niet of het een
video of niet is geweest. - De heer Maan:
- Er wordt geen openheid gegeven omtrent de vraag of het een
video-opname is geweest of niet. Het zegt in zoverre iets dat er
niet staat dat die man op die dag dat en dat gezien heeft. Want dat
kan dus niet. - De heer Vos:
- Vindt u niet dat het gebruik van camera’s zich uitstekend leent
voor het zogenaamde half-open traject, waarmee je wel aangeeft met
welke methode is waargenomen, maar niet precies waar die methode is
aangewend? - De heer Maan:
- Ik denk dat die zich daar uitstekend voor leent.
- De voorzitter:
- U zegt dat je eventueel de videocamera toch uit het
proces-verbaal kunt laten. - De heer Maan:
- Persoonlijk vind ik van niet. Ik denk dat er in het inmiddels
gevolgde systeem van een methodiekenverbaal gewoon openheid moet
worden gegeven over de methode die gebruikt is. - De voorzitter:
- Ik wil overgaan naar het scannen van de autotelefoons, de
ATF’s. Er is eerst een machtiging voor een bepaald nummer gekregen
van de rechter-commissaris, maar in feite is veel algemener gescand
dan die ene machtiging toestond. Is dat juist? - De heer Maan:
- Dat is de beslissing die uiteindelijk door het gerechtshof
gegeven is. - De voorzitter:
- Laat ik dan terugredeneren naar hoe u het zag.
- De heer Maan:
- Het probleem toen met het scannen van autotelefoons was dat er
een bepaalde frequentie afgeluisterd kon worden, maar niet exact
kon worden aangegeven welk telefoontoestel, welk nummer op dat
moment afgeluisterd werd. Dat is ook aanleiding geweest om een
bespreking te hebben met de rechter-commissaris waarin die
problematiek aan de orde is geweest. Er is toen een
machtigingsvordering gekomen, waarin een bepaald nummer aangevoerd
werd. Er is toen een beschikking gekomen, waarin aangegeven werd
dat dit bepaalde nummer afgeluisterd mocht worden. Uit mijn
herinnering geput, stond daar een zinsnede onder dat ook
afgeluisterd mochten worden andere gesprekken waarvan vastgesteld
werd dat de hoofdverdachte die voerde. Dat was dus ook de opzet, om
op die manier een machtiging te kunnen krijgen die zich richtte op
een bepaalde verdachte die gebruik maakte van mobiele
telefoontoestellen. - De voorzitter:
- Nu is het probleem dat die machtiging elke vier weken moet
worden vernieuwd en dat die klaarblijkelijk vier weken daarna niet
voor al die nummers vernieuwd wordt. - De heer Maan:
- De machtiging is daarna elke vier weken vernieuwd. In de
machtiging stond een bepaald nummer van een toestel genoemd.
Geprobeerd is ook om steeds zo concreet mogelijk aan te geven van
welke toestellen de verdachte gebruik maakte. In die beschikking
stond eveneens vermeld: handhaaft de bepaling van de voorgaande
beschikking voor wat betreft het overige. Dat is door mij opgevat
als betrekking hebbend op het mogen afluisteren van de
hoofdverdachte ten aanzien van elk toestel waar hij gebruik van
maakte. Later is gebleken dat er kennelijk een communicatiestoornis
is geweest met de rechter-commissaris, die bij het gerechtshof, als
getuige gehoord, verklaard heeft dat dat niet de bedoeling
was. - De voorzitter:
- Wij hebben ook die heel dikke map, met al die machtigingen
erin. In feite is het zo dat u daar n keer ten gronde over praat
met de rechter-commissaris en dat er daarna al een stempel op wordt
gezet van “machtiging toegestaan zoals geist” of zo. - De heer Maan:
- Bij mijn weten is er niet elke keer gebruik gemaakt van een
stempel. Ik weet dat het rechter-commissariaat in Utrecht dat soms
doet. Er worden ook heel vaak beschikkingen zelf opgemaakt door het
rechter-commissariaat waarin die zinsnede staat. - De voorzitter:
- Heeft u nu ook nog overwogen om helemaal geen machtiging te
vragen, met het argument dat het scannen van het verkeer in de open
lucht is toegestaan? - De heer Maan:
- Dat is overwogen. Daar is over gesproken in de fase dat wij
naar het afluisteren van telefoongesprekken toe gingen. Toen is
overwogen of het noodzakelijk is om een rechterlijke machtiging aan
te vragen. Het resultaat van die discussie was dat die machtiging
wel gevraagd is. - De voorzitter:
- Had u nu ook, volgens u, een telefoontap kunnen krijgen op alle
telefoonnummers die de verdachte gebruikte? Zo geformuleerd, zou
dat nog in overeenstemming met de wet zijn? - De heer Maan:
- Ik weet uiteraard niet wat had kunnen gebeuren, want dat is
puur hypothetisch. Ik denk niet dat een rechter-commissaris akkoord
gaat met het verlenen van een beschikking die erop neerkomt, dat je
maar moet zien wat je afluistert. - De voorzitter:
- Dat is toch in feite vaak de praktijk geworden, niet alleen bij
u, maar ook in andere zaken? Eerst gebruikt men in het algemeen
scanners, om er nummers uit te halen die men daarna aan de
rechter-commissaris geeft? Zo werkte het toch ook bij
Kolibrie? - De heer Maan:
- In deze zaak is geprobeerd, zoveel mogelijk vast te stellen van
welke nummers de verdachten gebruik maakten en die in vorderingen
aan te geven. Door middel van een bepaalde techniek werd het
scannen zoveel mogelijk op de verdachten gericht, in de omgeving
waar zij op dat moment verbleven. Gesprekken daaromheen werden
zoveel mogelijk buiten het scannen gehouden. - De voorzitter:
- Ik wilde zeggen, dat men eerst als het ware semi-pro-actief
gaat scannen om achter de nummers te komen. Dat is ook de enige
manier om achter de nummers te komen. Zo’n meneer heeft zoveel
nummers, dat er op een andere manier niet achter te komen is. - De heer Maan:
- Dat kan wel op een andere manier, door bijvoorbeeld via een
machtiging gewoon een huislijn af te luisteren. Op enig moment kan
dan gezegd worden: bel mij op mijn nummer, 06-zoveel. Dan heb je
een bepaald nummer. - De voorzitter:
- Maar hier is toch ook zeg maar pro-actief gescand?
- De heer Maan:
- Bij mijn weten is er niet pro-actief gescand. Bij mijn weten is
er pas gescand op het moment dat ik een machtiging bij de
rechter-commissaris heb ingediend. - De heer Koekkoek:
- Toch nog even de gang van zaken. Uw eerste vordering strekt
ertoe om bepaalde nummers te kunnen afluisteren en ook eventueel
autotelefoonaansluitingen. De machtiging van de RC strekt daar ook
toe, want daarin is sprake van eventuele andere
autotelefoonaansluitingen waarvan het vermoeden bestaat, dat
verdachte eraan deelneemt. Bij de verlenging verwijst u in uw
vordering in feite naar de eerdere vordering, maar de laatste zin,
die behoorlijk wat ruimte gaf, verschijnt niet meer op de
machtiging van de RC. Is dat u niet opgevallen? - De heer Maan:
- Wat ik zag verschijnen op de machtiging van de RC zijn de
nummers die in de verlengingsvordering genoemd waren. Daarbij stond
de zinsnede: handhaaft voor het overige de bepalingen van de
eerdere beschikking. Dat heb ik genterpreteerd als mede omvattende
de zin die u zojuist geciteerd hebt. - De voorzitter:
- Dat vond het hof in Amsterdam dus niet precies genoeg.
- De heer Maan:
- Mede naar aanleiding van de verklaring van de
rechter-commissaris ter zitting bij het hof. - De voorzitter:
- Wat was die verklaring van de rechter-commissaris?
- De heer Maan:
- Ik ben niet bij het verhoor aanwezig geweest. Ik heb begrepen
dat de rechter-commissaris daar heeft verklaard, dat het niet zijn
bedoeling was om de eerste zin te laten herhalen in de andere
beschikkingen. - De voorzitter:
- Wat is de les die u uit deze episode trekt, voor als u weer met
scanners en zo te maken krijgt? - De heer Maan:
- Vorderingen nog letterlijker en zorgvuldiger formuleren!
- De voorzitter:
- Het volgende punt waarover ik het met u wilde hebben is, dat
wij hebben begrepen dat de tactische recherche in de pro-actieve
fase gebruik heeft gemaakt van de zogenaamde printerlijsten. Op
machtiging van de officier heeft zij de nummers aangevraagd waarmee
iemand gebeld heeft. Is dat zo? - De heer Maan:
- Ik heb in de aanvang van de zaak, naar ik meen medio maart
1991, een printermachtiging afgegeven. - De voorzitter:
- Hoe lang heeft die geduurd?
- De heer Maan:
- Ik weet het niet helemaal zeker, maar ik dacht dat het een
eenmalige machtiging was, met een looptijd van vier weken. - De voorzitter:
- Volgens mij zei men ons bij de tactische recherche dat die
langer gelopen heeft. - De heer Maan:
- Het kan zijn dat ik een verlengingsmachtiging afgegeven heb,
maar dat zou ik moeten nagaan. Op dit moment weet ik het niet. - De voorzitter:
- Zijn na die maand die gegevens vernietigd dan wel is er een GVO
geopend? - De heer Maan:
- Er is een gerechtelijk vooronderzoek geopend, maar dat was na
een langere periode dan een maand. - De voorzitter:
- De wet zegt toch: of na een maand vernietigen of een
gerechtelijk vooronderzoek? - De heer Maan:
- De wet zegt dat als je gebruikt wilt maken van de gegevens die
uit een printerlijst naar voren zijn gekomen een gerechtelijk
vooronderzoek moet worden gevorderd binnen een maand na ontvangst,
na kennisneming van de desbetreffende gegevens. - De voorzitter:
- Dus u zegt: ik mag er een tijd over doen voordat ik er kennis
van neem en zo kan ik het oprekken? - De heer Maan:
- Het is geen kwestie van oprekken. Het gaat niet om de datum
waarop de beschikking door mij is gegeven. Het gaat om de datum
waarop ik kennis neem van de desbetreffende gegevens, die voor mij
relevant zijn om te gebruiken. Naar aanleiding daarvan beslis ik om
een gerechtelijk vooronderzoek te vorderen. - De heer Rabbae:
- Als u om een of andere reden onbereikbaar bent en niet in staat
bent om kennis te nemen van de gegevens, dan gaat het toch
door? - De heer Maan:
- Dan gaat het door, maar het kennis nemen van gebeurt niet naar
aanleiding van een telefoontje. Ik ontvang van de politie een
proces-verbaal of een rapport, waarin gerelateerd is wat de
resultaten van de printer zijn. - De heer Rabbae:
- Dat bedoel ik. Er is nog een moeilijke, zwaardere procedure en
dus is het gemakkelijker, door te gaan, omdat u niet bereikbaar zou
kunnen zijn. - De voorzitter:
- Voor de duidelijkheid, waar staat dat de maand pas begint als u
kennis neemt van de gegevens? - De heer Maan:
- Uit mijn geheugen puttend, zeg ik dat dit artikel 125h, lid 4,
Wetboek van strafvordering is. - De voorzitter:
- Daar staat toch: dat hij heeft verkregen?
- De heer Maan:
- Na het verkrijgen van de inlichtingen!
- De voorzitter:
- Nee, er staat: dat hij heeft verkregen. Er staat niet: na het
verkrijgen. - De heer Maan:
- Maar het betekent dat ik pas een gerechtelijk vooronderzoek kan
vorderen op het moment dat ik de inlichtingen heb verkregen. - De voorzitter:
- De bedoeling van de wetgever is toch, dat het een maand kan
lopen. Het is misschien pietluttig, maar het kan toch niet anders
zijn dan dat je dan of de gegevens moet vernietigen of ermee verder
moet gaan? Dat is toch de ratio ervan? - De heer Maan:
- De ratio ervan is naar mijn mening, dat het gerechtelijk
vooronderzoek gevorderd moet worden binnen een maand na het
verkrijgen van de gegevens. Zo is naar mijn mening ook de
jurisprudentie tot nu toe. - De voorzitter:
- En hebt u dat wel gedaan?
- De heer Maan:
- Naar mijn mening is dat wel het geval geweest.
- De voorzitter:
- Weet u dat zeker of niet?
- De heer Maan:
- Ik weet de data niet exact uit mijn hoofd.
- De voorzitter:
- Maar u hebt al eens eerder gezegd, dat u zich expliciet op de
jurisprudentie hebt beroepen, waarbij dan nog weer rek zit in die
tijdsduur van een maand. Zo heb ik u toch goed begrepen? - De heer Maan:
- Het gaat om de ingangsdatum van die maand.
- De voorzitter:
- Weet u nog of u precies binnen dan wel na die maand het
gerechtelijk vooronderzoek hebt gevorderd of niet? De tactische
rechercheurs zeiden ons dat het veel langer geweest was. - De heer Maan:
- Ik weet op dit moment niet precies uit mijn hoofd op welke
datum het gerechtelijk vooronderzoek gevorderd is. - De voorzitter:
- Het belangrijkste punt, dat wij gisteren en vandaag al vaker
besproken hebben, is dat van de inkijkoperaties. Wat is uw visie op
die zaak? Op 19 februari 1994 verschijnt in het dagblad De
Telegraaf een mededeling over mogelijke video-opnames in een loods.
Wij hebben al gehoord hoe de conversatie tussen de CID-officier,
mevrouw Van der Molen, en de heer Van Steeg, die hier vanochtend
was, is verlopen. Wat heeft u gedaan toen u van dat feit
hoorde? - De heer Maan:
- Ik heb toen contact gehad met mevrouw Van der Molen, die met
enige regelmaat op de zitting aanwezig was. Ik heb er met haar over
gesproken dat dit uiteraard een bericht was waar een reactie op zou
moeten komen. Het was niet mogelijk om het te negeren. Ik heb
daarna contact gehad met de teamleider, de heer Verheul, omtrent
het laten maken van een proces-verbaal waarin door de politie
gereageerd werd op het artikel, namelijk op de vraag of in die
loods een inkijkoperatie had plaatsgevonden of niet. - De voorzitter:
- Dat proces-verbaal kwam heel snel.
- De heer Maan:
- Ja, met name doordat er de volgende dag een zittingsdag was. Ik
was van mening dat het verbaal direct ingediend moest worden. - De voorzitter:
- Klopte dat proces-verbaal?
- De heer Maan:
- Achteraf bleek dat het niet klopte.
- De voorzitter:
- Letterlijk klopte het toch wel?
- De heer Maan:
- Als je het verbaal letterlijk neemt, klopt het.
- De voorzitter:
- Nu heeft u dat proces-verbaal, waarin dus geen sprake was van
de inkijkoperaties die in feite hadden plaatsgevonden, maar slechts
een reactie werd gegeven op de mededeling in de krant,
maatschappelijke meineed genoemd. Is dat niet wat sterk
gezegd? - De heer Maan:
- Het is een heel zware kwalificatie, die u moet plaatsen in mijn
reacties, op het moment dat ik aan het eind van de zaak tot de
ontdekking kwam dat er wel inkijkoperaties hadden plaatsgevonden.
Ik wil graag toelichten wat ik ermee bedoel. Ik bedoel niet dat de
opstellers van het proces-verbaal in juridische zin een meineed
gepleegd zouden hebben, want dat is niet het geval. Waar het mij om
gaat is, dat als op enig moment tijdens een proces blijkt, althans
er aanwijzingen zijn en gesuggereerd wordt dat iets zich heeft
voorgedaan, ik de politie vraag bij proces-verbaal te relateren wat
er precies gebeurd is, of er een inkijkoperatie heeft
plaatsgevonden of niet. Mij wordt door de politie een
proces-verbaal aangeleverd waarin staat, dat een inkijkoperatie
zoals omschreven in De Telegraaf niet heeft plaatsgevonden. Later
blijkt dat er wel een inkijkoperatie heeft plaatsgevonden, maar dat
die niet gericht was op het plaatsen van videocamera’s, maar op het
daadwerkelijk binnen kijken. Er zijn mensen binnen het korps die op
het moment dat mij de vraag gesteld werd wisten, dat er wel
inkijkoperaties hadden plaatsgevonden. In mijn visie gaat op die
wijze de politie als organisatie over de schreef. Vandaar, dat ik
er die kwalificatie aan verbonden heb. Die richt zich meer tegen de
politie als organisatie en niet tegen de personen die het verbaal
hebben geschreven. Ik heb overigens begrepen dat zij ook
daadwerkelijk niet wisten dat er een inkijkoperatie had
plaatsgevonden. - De voorzitter:
- Wie wisten het daadwerkelijk niet? De twee…
- De heer Maan:
- De twee opstellers van het proces-verbaal waar ik om gevraagd
had. - De voorzitter:
- Maar de mensen die het wel wisten, waaronder de heer Van Steeg,
hebben vanochtend gezegd dat zij het helemaal niet hoefden te
vertellen, omdat de politie zelfstandig de bevoegdheid had om dat
te doen. Daar had het openbaar ministerie op dat moment eigenlijk
niet mee te maken. - De heer Maan:
- Ik denk dat je van mening kunt verschillen of het een
bevoegdheid van de politie is buiten het openbaar ministerie om. Ik
vind van niet. Los daarvan gaat het mij er om, dat als op enig
moment in een proces gevraagd wordt of iets zich heeft voorgedaan
en dat wordt ontkend, terwijl iemand weet dat het wel zo is, dat
een andere situatie is dan wanneer men zich afvraagt of er overlegd
moet worden of dat men het zelf mag. Het gaat er niet zozeer om dat
de politie heeft ingekeken, want daarvoor is wel een bevoegdheid
aanwezig. Voor mij is de situatie bepalend dat er door de politie
als organisatie iets ontkend wordt, terwijl het wel is
gebeurd. - De voorzitter:
- Hebt u, in de maand die het geduurd heeft tussen zo ongeveer
het verschijnen van het artikel in De Telegraaf en het eerste
proces-verbaal naar aanleiding van het artikel en het moment dat
mevrouw Van der Molen op de hoogte wordt gesteld, er nooit iets van
gehoord? - De heer Maan:
- Waarvan gehoord?
- De voorzitter:
- Van mogelijke inkijkoperaties?
- De heer Maan:
- Nee!
- De voorzitter:
- Nooit van gehoord! Hoe bent u er dan uiteindelijk achter
gekomen? - De heer Maan:
- Op de middag voor de uitspraak vroeg mijn CID-officier of ik
langs wilde komen of zij kwam bij mij op de kamer; ik weet het niet
meer. In ieder geval heeft zij mij toen verteld, dat haar door de
politie was medegedeeld dat er wel inkijkoperaties hadden
plaatsgevonden. - De voorzitter:
- Hebt u toen niet gezegd: dan maken wij daar nu stante pede
proces-verbaal van en daarmee ga ik nog naar de rechtbank? - De heer Maan:
- Ik heb dat inderdaad niet gezegd. Ik had dat moeten doen. Dat
meen ik oprecht. Op dat moment was ik kwaad, om het kort aan te
duiden, over hetgeen ik hoorde. Ik heb de rest van de dag eigenlijk
besteed aan overleg met de CID-officier en de hoofdofficier, om te
achterhalen wat er nu precies gebeurd was, welke inkijkoperatie had
plaatsgevonden onder wat voor omstandigheden. Ik ben verder bezig
geweest om ten behoeve van de hoofdofficier, die er uiteraard
inmiddels in gemengd was, een rapportage te maken omtrent mijn
ervaringen van wat er gebeurd was. Het is toen niet in mij
opgekomen op dat moment, op het allerlaatste moment, de rechtbank
nog te informeren. Dat had ik moeten doen. - De voorzitter:
- Heeft de hoofdofficier dat toen ook niet overwogen?
- De heer Maan:
- Het was op die dag tamelijk hectisch, door wat wij te horen
kregen. Dat onderwerp is op dat moment niet ter sprake
geweest. - De voorzitter:
- Of dacht u: het kan toch allemaal nog goed aflopen?
- De heer Maan:
- Dat speelde op dat moment absoluut niet in mijn gedachten.
- De voorzitter:
- Dat is toch een logische vraag van mijn kant, omdat het
uiteindelijk bij de rechtbank behalve dan met de ordner 6, ook goed
afliep? De hoofdverdachte werd althans voor de hoofdfeiten
veroordeeld. - De heer Maan:
- Toen het bekend werd is uiteraard wel gezegd, dat er meteen
proces-verbaal opgemaakt moest gaan worden van hetgeen bekend was
gemaakt. Dat was naar mijn mening een proces-verbaal dat gemaakt
werd voor het gerechtshof, waar de zaak onherroepelijk terecht zou
komen. Zowel de verdachten als ik zijn in hoger beroep gegaan. - De voorzitter:
- Waarom ging u in hoger beroep?
- De heer Maan:
- En van de overwegingen voor mij om in hoger beroep te gaan, was
dat ik vond dat er bij het gerechtshof duidelijkheid moest komen
over de situatie van de videocamera’s en omtrent de
inkijkoperaties. - De voorzitter:
- U wilde daarover duidelijkheid, de andere kant op, dat uw
standpunt het juiste was? - De heer Maan:
- Dat ook, ja.
- De heer Rouvoet:
- Kunt u zich voorstellen dat het wat lastig is om dit in te
voelen? U zegt: ik had het wel moeten doen. Maar het was een heel
hectische dag. U was boos, u was overdonderd. Maar u had een dag de
tijd. De hele dag moet toch bij u het gevoel zijn geweest: morgen
doet de rechtbank uitspraak. Dat betekent toch dat u met uw
gedachten bij die uitspraak was. Is het geen moment bij u opgekomen
om dat toch te melden, ongeacht waar u verder mee bezig was, om het
toch te melden, ongeacht de vraag of u het daarmee kon repareren?
Is dat helemaal niet bij u opgekomen? - De heer Maan:
- Zoals ik zei, het is iets wat ik had moeten doen. Het is op dat
moment niet bij mij opgekomen. De besprekingen die wij op dat
moment hadden, richtten zich met name op de vraag hoe het had
kunnen gebeuren. De contacten die ik op dat moment met het team
had, waren zodanig dat het mij verbijsterde dat dit gebeurd was,
ondanks de verzoeken die er waren ten aanzien van aanvullende
processen-verbaal. Ik ben bezig geweest, zoals ik zei, met het
rapporteren hoe dat gegaan is in de richting van de hoofdofficier.
Uiteraard heb ik in mijn hoofd gehad “morgen is die uitspraak”,
maar ik heb op dat moment niet in mijn hoofd gehad dat ik dat heel
snel aan de president, aan de advocaten moest melden. En dat is
iets wat ik wel had moeten doen. Daar ben ik de fout in
gegaan. - De voorzitter:
- U heeft daarna de ongebruikelijke stap genomen om ook de
president van de rechtbank nog een brief te schrijven na het
vonnis. - De heer Maan:
- Ja.
- De voorzitter:
- Wat behelsde die brief?
- De heer Maan:
- Ik was van mening, gelet op hetgeen uiteindelijk op de zitting
was gebeurd, namelijk dat ik daar een proces-verbaal had overgelegd
waarin gezegd werd dat geen inkijkoperatie had plaatsgevonden… Ik
heb mij op de zitting ook achter dat proces-verbaal gesteld en
gezegd: dit is een verbaal van het team. Er heeft dus geen
inkijkoperatie plaatsgevonden. Als dan ineens boven tafel komt dat
er wel is ingekeken, kan ik mij zeer goed voorstellen dat de
rechtbank ook zijn vraagtekens krijgt in de richting van mij en
mijn opstelling op de zitting. Ik heb daarom besloten de voorzitter
van de strafkamer, de president van de kamer, een brief te sturen
waarin ik hem heb uitgelegd hoe het gegaan is en waarin ik hem in
feite heb gevraagd, mijn integriteit niet in twijfel te
trekken. - De heer Vos:
- Mijnheer Maan, u heeft hiermee de zaak wel erg naar uzelf toe
getrokken. Had het ook niet in de lijn gelegen als u tegen mevrouw
Van der Molen had gezegd dat zij het probleem veroorzaakte, dat zij
u niet had genformeerd, waardoor u voor schut ging en dat zij het
zelf maar moest oplossen? - De heer Maan:
- Ik ben degene die op de zitting staat. Ik ben degene die daar
een zaak presenteert. Als er iets gebeurt waardoor ik het gevoel
krijg dat anderen aan mijn integriteit gaan twijfelen, vind ik dat
ik daarop moet reageren. - De heer Koekkoek:
- Heeft u achteraf begrip voor de gang van zaken, gelet op de
werkwijze van de CID in die tijd? - De heer Maan:
- Ik heb begrepen dat de werkwijze van de CID in die tijd was om
dit zonder overleg met het openbaar ministerie te doen. Dat is iets
wat ik, in die tijdgeest gezien, kan begrijpen. Ik heb er geen
begrip voor, als ik als officier van justitie op een zitting sta en
vraag of iets gebeurd is, dat dit door de organisatie politie
ontkend wordt, terwijl het wel zo is. - De heer Koekkoek:
- Maar heeft u inderdaad gevraagd of er een inkijkoperatie heeft
plaatsgevonden of heeft u gevraagd: is het bericht in De Telegraaf
juist? - De heer Maan:
- Ik vind dat een woordenspel, waar het op dat moment niet om
gaat. Er wordt in De Telegraaf gepubliceerd dat er is ingekeken.
Daarin staat een bepaald doel. Als ik aan het team vraag wat daar
is gebeurd, dan bedoel ik daarmee uiteraard: vertel mij, waar gaat
het om? Klopt dit artikel of niet? Als het dan op die letter wordt
uitgelegd, zou je kunnen zeggen dan moet je maar doorvragen. Maar
dat vind ik, eerlijk gezegd, een heel makkelijke reactie. - De heer Koekkoek:
- U krijgt als bericht dat er geen inbraak heeft plaatsgevonden,
dat er geen camera’s en microfoons zijn geplaatst, als bedoeld in
het bericht in De Telegraaf? Er is bij u geen lampje gaan branden
dat er misschien toch meer aan de hand is? - De heer Maan:
- Nee. Ik moet zeggen dat de relatie die ik had met de leiders
van het onderzoeksteam een heel goede was. Alles wat er in het
kader van het onderzoek heeft plaatsgevonden, is met mij overlegd.
Alles is besproken. Het was een heel open verhouding. Ik had dus
geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat er iets niet
klopte. Als ik dan vraag om te reageren op dat artikel, als ik dan
een proces-verbaal terugkrijg waarin inderdaad letterlijk op dat
artikel gereageerd wordt, heb ik niet de veronderstelling dat zij
daarmee iets anders achterhouden. - De heer Koekkoek:
- Is uw vertrouwen in de recherche toen geschokt?
- De heer Maan:
- Ik heb een periode gehad waarin met name in de aanvang dat
vertrouwen geschokt was. Ik heb daarna uiteraard met een aantal
mensen, ook van politie, de zaak uitgesproken. Daarin is het een en
ander ook duidelijker geworden en ben ik meer in de richting gegaan
dat naar mijn mening de politie als organisatie hier niet goed
geopereerd heeft dan dat personen niet goed geopereerd zouden
hebben. - De heer Koekkoek:
- Is uw vertrouwen inmiddels hersteld?
- De heer Maan:
- Zeker.
- De voorzitter:
- De uitspraak van de rechtbank is op 29 maart. Dan duurt het nog
tot 31 oktober, 2 en 3 november dat die processen-verbaal eindelijk
komen. Waarom duurde dat dan nog zo lang? - De heer Maan:
- Dat weet ik eerlijk gezegd niet. Nadat deze situatie ontstaan
was, is er overleg geweest met de hoofdofficier en met de
CID-officier. Uiteraard zijn er diverse besprekingen geweest met de
korpsleiding. Uiteindelijk heeft het onderzoek naar hetgeen er
gebeurd is mede onder leiding van de CID-officier en de
hoofdofficier plaatsgevonden. Wat exact de reden is geweest dat ten
behoeve van het hoger beroep pas op die late datum dat
proces-verbaal vervaardigd is, weet ik niet. Ik heb begrepen dat
men veel tijd nodig heeft gehad om exact te achterhalen… - De voorzitter:
- Wie moest er nu voor zorgen… Als nu die uitspraak is geweest
en u bent de zaaksofficier, wie moet er nu voor zorgen dat die
processen-verbaal er komen, binnen het OM? - De heer Maan:
- Binnen het OM?
- De voorzitter:
- Ja. Er zal toch iemand moeten zijn. Als u gezegd heeft
“processen-verbaal”. Nadat die ene dramatische middag over is, zal
ik maar zeggen, dat dit niet gebeurt, dan zegt u toch…
Processen-verbaal, ook voor het hoger beroep. Wie is er dan voor
verantwoordelijk dat zij er ook komen? - De heer Maan:
- Uiteindelijk is, denk ik, de zaaksofficier daarvoor
verantwoordelijk. In de praktijk was het, gelet op hetgeen er was
gebeurd, een zodanige samenspraak tussen de hoofdofficier, de
CID-officier en ondergetekende, dat je je kunt afvragen of het iets
is wat ik alleen had moeten bewaken. - De voorzitter:
- Ja, of had de AG bij het hof daar ook nog een
verantwoordelijkheid in? - De heer Maan:
- Die heeft daar uiteraard ook een verantwoordelijkheid in.
- De voorzitter:
- Ik moet corrigeren. Het eerste proces-verbaal is er op 16
september, maar in elk geval altijd nog een tijd na de 29ste maart.
Wat is nu de conclusie die u hieruit trekt? Was het symptomatisch
voor bepaalde ontwikkelingen of was het een unieke ontsporing? - De heer Maan:
- Ik denk dat het een gevolg is geweest van de opvattingen die
heersten ten tijde van het uitvoeren van deze inkijkoperatie.
Daarmee bedoel ik dat op dat moment kennelijk het idee was dat het
uitvoeren van dit soort operaties niet overlegd hoefde te worden
met het openbaar ministerie en dat het van heel groot belang was om
het feit dat dit soort operaties plaatsvonden, zo lang mogelijk
buiten de openbaarheid te houden. Ik denk dat vanuit die twee
factoren deze situatie ontstaan is. - De voorzitter:
- Heeft u nog andere opsporingsmethoden toegestaan, die ook niet
in het proces-verbaal terecht zijn gekomen? - De heer Maan:
- Nee.
- De voorzitter:
- Dat weet u zeker?
- De heer Maan:
- Uiteindelijk zijn bij mijn weten alle opsporingsmethoden daar
in het proces-verbaal verwoord. - De voorzitter:
- Betekent dit nu ook dat er wat u betreft in de toekomst nog een
gesloten traject kan zijn, dat uiteindelijk niet bij de rechter
terechtkomt of niet? - De heer Maan:
- Ik kan mij voorstellen, onder bepaalde omstandigheden – maar
dan ben ik heel theoretisch bezig en kijk naar allerlei methodieken
die er zijn – dat op enig moment het van belang kan zijn om
bepaalde methodieken toch niet in een proces-verbaal te
verantwoorden. - De voorzitter:
- Welke methodiek bijvoorbeeld?
- De heer Maan:
- Ik kan mij voorstellen dat op enig moment gebruik is gemaakt
van bijvoorbeeld een infiltrant, wiens leven zodanig in gevaar komt
dat als het gebruik van die methodiek openbaar wordt gemaakt, dat
gevaar zich gaat verwezenlijken. - De voorzitter:
- En hoe zou u dat dan verwerken?
- De heer Maan:
- Ik denk dat in het methodieken-proces-verbaal wel aangegeven
kan worden dat van deze methodiek gebruik is gemaakt, maar dat voor
het overige daaromtrent geen openheid gegeven wordt. - De voorzitter:
- Dan zou u alleen in het methodieken-proces-verbaal… Dat is
een nieuwe term. Dat heeft toch nog niet algemeen ingang
gevonden? - De heer Maan:
- Ik weet niet of dat algemeen ingang heeft gevonden. Het is een
proces-verbaal dat voorafgaat aan het inhoudelijke proces-verbaal,
waarin geschreven wordt van welke opsporingsmethodieken in een
bepaald onderzoek gebruik is gemaakt. - De voorzitter:
- Daar zou je dan zeggen dat gebruik is gemaakt van
infiltratie? - De heer Maan:
- Bijvoorbeeld.
- De voorzitter:
- En dan verder niet specifiek erop ingaan. Het dus verder in de
CID-informatie verpakken? Zo ziet u het dan? - De heer Maan:
- Ja.
- De heer Rouvoet:
- Ik wil nog even terug naar het financile traject. Er is
geprobeerd om geld, financile middelen, in Zwitserland en
Liechtenstein te achterhalen. Dat is niet gelukt. U zei het heel
diplomatiek. U zei: het heeft niet geleid tot het traceren of in
beslag nemen van financin, van geld. Wat was daarvan de oorzaak?
Kon u daar niet bij of heeft u het nooit gevonden? - De heer Maan:
- Er zijn in feite, naar mijn herinnering strekt, niet
daadwerkelijk grote bedragen geconstateerd in het buitenland. - De heer Rouvoet:
- Het was niet zo dat u er niet bij kon?
- De heer Maan:
- Dat zou in het tweede geval gespeeld hebben, want het
buitenland waar wij het over hebben, betreft meestal landen die een
zodanig bankgeheim hebben dat het heel moeilijk is om daar
daadwerkelijk geld in beslag te nemen. - De voorzitter:
- Het speelde toch bijvoorbeeld in Liechtenstein en Zwitserland,
waar wij toch een keurige meneer zien optreden die zegt dat hij
helaas geen mededelingen kan doen, maar verder absoluut niet met u
wil meewerken? - De heer Maan:
- Dat klopt.
- De heer Rabbae:
- Tussen de publikatie in De Telegraaf en het moment dat de
CID-officier ervan af wist, is een maand verstreken. Op dezelfde
dag is de politie, de CID, bij de heer Wiarda geweest. Bent u zelf
dan wel hoofdofficier Berger toegestapt naar Wiarda om te vragen
hoe dat kan? - De heer Maan:
- Er zijn besprekingen geweest tussen de hoofdofficier en de
korpschef over wat er gebeurd is. - De heer Rabbae:
- Wat was zijn uitleg aan de hoofdofficier?
- De heer Maan:
- Daar is ter sprake geweest hoe het heeft kunnen gebeuren.
Daarin is ook aan de orde geweest wat al eerder is gezegd over de
tijdgeest waarin dit heeft plaatsgevonden. - De heer Rabbae:
- Hoe heeft Wiarda die tijdgeest toen uitgelegd?
- De heer Maan:
- Ik heb geen exact verslag meer van wat op die bijeenkomst is
gezegd. Ik zal moeten putten uit mijn geheugen. Wat ik begrepen
heb, is dat hij met name in de latere fase, toen bleek dat er nog
meer inkijkoperaties waren geweest, hogelijk verbaasd was dat dit
niet eerder op die manier gemeld was. - De voorzitter:
- Er is toch nog een vrij gerriteerde briefwisseling tussen de
hoofdofficier, de heer Berger, en de heer Wiarda ter zake? - De heer Maan:
- Ik weet dat er een briefwisseling is geweest.
- De voorzitter:
- Die zich ongeveer over dezelfde tijdspanne uitstrekt als het
moment van de uitspraak van de rechtbank en het moment dat de
processen-verbaal bij het hof komen. - De heer Maan:
- Ik weet dat er een briefwisseling is geweest. Ik heb de inhoud
van die briefwisselingen niet voor de geest. - De heer De Graaf:
- U had het zojuist bij wijze van voorbeeld over infiltratie. Die
term zou je dan kunnen laten vallen in het methodieken-PV. Daarmee
zou dan de informatie wel op zijn. Dan kun je toch in het probleem
komen dat de rechtbank zegt, bijvoorbeeld bij infiltratie, dat als
zij niet kan toetsen wat er is gebeurd, zij ook niet kan toetsen of
aan het zogenaamde Tallon-criterium is voldaan, het wel of niet
uitlokken van de zijde van politie en justitie. Wij hebben daarvan
ook een zaak gezien, de Ramola-zaak in Rotterdam, waarin het OM
uiteindelijk niet ontvankelijk is verklaard, omdat er niet meer
informatie op tafel kwam. Hoe zou u dat dilemma nu oplossen? - De heer Maan:
- Wat is oplossen?
- De heer De Graaf:
- Zodanig dat de rechtbank het gevoel heeft dat zij voldoende
controle en toetsing kan plegen op de rechtmatigheid van de
handelingen. - De heer Maan:
- Nogmaals, in het voorbeeld dat ik zojuist noemde, gaat het met
name om een situatie waarin het leven van een infiltrant
daadwerkelijk in gevaar is. Heel kort samengevat, gaat voor mij het
leven van een mens boven elke zaak. - De heer De Graaf:
- Dat begrijp ik, maar als het leven van een infiltrant in gevaar
zou kunnen komen, zou je als officier van justitie moeten zeggen,
dat je een zaak berhaupt niet ter zitting brengt, omdat je de
rechter geen inzicht kunt geven wat er gebeurd is. Het heeft dan
weinig zin om berhaupt tot vervolging en dus tot het
infiltratietraject over te gaan. - De heer Maan:
- Het hangt ervan af wat de rol van de infiltrant in die zaak is
geweest. Als er wel degelijk sprake is geweest van infiltratie,
maar de rol van de infiltrant zodanig gering is geweest voor het
resultaat van de zaak op zichzelf, moet je niet direct die
conclusie trekken. - De heer De Graaf:
- Dat begrijp ik, maar dat weet de rechter natuurlijk niet. Dat
is het dilemma. U schetst twee tegenpolen, namelijk het belang van
de infiltrant of de informant aan de ene kant en het belang van de
controle op de rechtmatigheid aan de andere kant. U kunt zeggen dat
de rol van de infiltrant gering was, maar dat diens leven bedreigd
wordt, zodat u niets kunt zeggen. Dat is op zichzelf legitiem. Daar
tegenover staat de rechter, die niet weet wat zich heeft afgespeeld
en uw oordeel dus ook niet kan overnemen. Hoe is dat dilemma op te
lossen? - De heer Maan:
- Als het gevaar zodanig groot is, kun je het dilemma mijns
inziens niet anders oplossen dan door vast te stellen, dat de zaak
dan sneuvelt. Ik denk dat je moet proberen door middel van
processen-verbaal van de CID en door middel van eigen toelichting
ter zitting de rechtbank zoveel informatie te geven, dat duidelijk
is wat de rol van de infiltrant is geweest, zonder dat het geven
van die informatie tot onthulling van de identiteit kan leiden. Er
is een moeilijk grensgebied. Het is heel lastig om dat exact af te
bakenen. - De heer De Graaf:
- Zou het geen probleem zijn als u de mogelijkheid had, op de een
of andere manier in beslotenheid bij de rechtbank, tevoren bij de
rechter-commissaris of in een raadkamerprocedure, alles op tafel te
leggen, als u maar zou weten dat het niet in de openbaarheid zou
komen? - De heer Maan:
- Dan zou het voor mij zeker geen probleem zijn.
- De voorzitter:
- Maar in ons systeem heb je die zekerheid nooit.
- De heer Maan:
- Nee!
- De heer Vos:
- Deelt u de mening van de heer Van Steeg, dat de inkijkoperatie
zo ongeveer een afgelopen zaak is? - De heer Maan:
- Ik weet niet of het een afgelopen zaak is. Het hangt ervan af
onder welke omstandigheden en ten aanzien van welke organisatie of
welke verdachte je een dergelijke tactiek wilt gebruiken. Er wordt
heel vaak gezegd, dat het afluisteren van telefoons niet meer
bruikbaar is omdat criminelen daar toch geen gebruik meer van
maken. De praktijk wijst tot nu toe steeds anders uit. Ik denk dat
een inkijkoperatie nog wel gebruikt kan worden, maar dat de
risico’s voor de mensen die haar moeten uitvoeren ongetwijfeld veel
groter zullen zijn. Dat moet je meewegen. - De voorzitter:
- Mijnheer Maan, is Amsterdam roomser dan de paus wat betreft het
gebruik van opsporingsmethodieken? - De heer Maan:
- Ik weet niet of Amsterdam roomser is dan de paus. Ik denk dat
Amsterdam recht in de leer is. - De voorzitter:
- Rechter dan Utrecht?
- De heer Maan:
- Als u het afzet tegen de tijdgeest van vroeger, zou u die
conclusie haast kunnen trekken. Maar ik denk dat je het met name in
die tijdgeest moet zien. - De voorzitter:
- Dat is een keurig diplomatiek antwoord, maar als u uw laatste
dag in Utrecht met uw eerste in Amsterdam vergelijkt, wie was er
dan roomser dan de paus? - De heer Maan:
- Ik ben niet katholiek, dus misschien is dat voor mij wat
moeilijker te omschrijven, maar ik begrijp de vraag. De situatie
die ik nu in Amsterdam meemaak is in zoverre duidelijker dan de
situatie die ik in Utrecht heb meegemaakt, dat er in Amsterdam een
heel strikte en heldere lijn is voor het gebruiken van methodieken.
De afspraak in Amsterdam is volstrekt duidelijk: er vindt geen
infiltratie plaats. Het is een heel heldere lijn die daar is
besproken. - De voorzitter:
- Vindt u het niet vreemd dat een infiltratie door een ander
kernteam in Amsterdam wel kan, maar niet als het onder
verantwoordelijkheid van de Amsterdamse hoofdofficier gebeurt? De
richtlijn wil natuurlijk niet zeggen dat het in Amsterdam niet zou
voorkomen. - De heer Maan:
- Ik denk dat het van belang is, dat er landelijk eenduidigheid
komt over de toelaatbaarheid van dit soort middelen, de voorwaarden
daarvoor en de toetsing die dient plaats te vinden. Dan is er een
eenduidig beleid. Op dit moment zijn er gewoon verschillen tussen
het ene arrondissement en het andere arrondissement. - De voorzitter:
- Welke methoden moeten volgens u wettelijk geregeld worden?
- De heer Maan:
- Je moet je afvragen of je het moet zoeken in het regelen van
methoden. Ik denk dat je het eerder moet zoeken in het creren van
een toetsingskader, waarbinnen dingen door met name de rechterlijke
macht getoetst kunnen worden. Ik denk aan een situatie waarin een
besloten raadkamer of een rechter-commissaris geroepen wordt om
methodieken te toetsen. Het lijkt mij haast onmogelijk om wettelijk
vast te leggen welke methoden de politie mag gebruiken en welke
niet. Als het de bedoeling is om dat limitatief te maken en andere
methoden niet toe te staan, zou je politie en justitie te zeer
beknellen. - De voorzitter:
- Zou het niet logisch zijn dat als strafvordering bij de wet
geregeld is, zoals artikel 1 van het Wetboek van strafvordering
zegt, ook opsporing bij de wet geregeld is? - De heer Maan:
- Misschien is dat logisch, maar ik denk dat de ontwikkelingen
zodanig zijn, dat je dan politie en justitie verhindert om mee te
gaan met ontwikkelingen die bijvoorbeeld criminelen doormaken. Er
zijn natuurlijk heel veel methoden die niet wettelijk geregeld
zijn. Het horen van getuigen door de politie is niet in de wet
geregeld. Het uitvoeren van een technisch onderzoek en het
vaststellen van sporen op de plaats van een delict zijn niet in de
wet geregeld. Het is algemeen geaccepteerd dat dit gebeurt. Het is
een toelaatbare methode. - De heer De Graaf:
- Maar dat maakt toch geen inbreuk op allerlei rechten? Het gaat
toch om de methoden die een inbreuk kunnen maken op grondrechten in
de ruime zin van het woord? Daarvoor wordt toch vastgesteld dat er
een wettelijke grondslag dient te bestaan? - De heer Maan:
- Het is maar hoe je het ziet. Ik denk dat het verzamelen van
sporen en het inwinnen van getuigenverklaringen die bewijs op
leveren ook ten nadele van iemand werkt. Ik probeerde zojuist te
schetsen, dat een procedure waarbij een besloten raadkamer of een
rechter-commissaris oordeelt over de vraag of een bepaalde methode
toelaatbaar is in een bepaalde zaak tegen een bepaalde verdachte
voldoende waarborgen biedt, omdat je op dat moment een rechterlijke
voorziening hebt. - De heer De Graaf:
- Dan is er dus eigenlijk rechters recht, dat niet naar buiten
kan komen omdat er een besloten zitting is en waarover geen
verantwoording wordt afgelegd in een openbaar vonnis, behalve dat
het rechtmatig was. Wat er is gebeurd, kan niet worden verteld. De
bevoegdheden van politie en justitie zijn dan in uw visie niet
gebaseerd op een wettelijke grondslag. Er is alleen een algemene
grondslag, dat de politie bevoegd is om te doen wat redelijkerwijs
nodig is voor de bestrijding van de criminaliteit. - De heer Maan:
- Inderdaad! Op dit moment worden, zoals ik al zei, ook al
methoden gebruikt door de politie die niet een expliciete
wettelijke grondslag hebben, maar die algemeen geaccepteerd
zijn. - De voorzitter:
- Als u die rechterlijke toets in de beslotenheid hebt, neem ik
aan dat die gemeld wordt aan de zittingsrechter. - De heer Maan:
- Je kunt je afvragen hoe je dat vorm moet gaan geven. Je zou dan
aan een heel wetsontwerp moeten denken. Ik denk niet dat ik degene
ben die daarmee zou moeten komen. - De voorzitter:
- Betekent het ook niet altijd, dat de zittingsrechter kan
beslissen dat eventueel toch delen ervan in de openbaarheid moeten
komen? Stel dat de verdediging aannemelijk weet te maken dat iets
misschien niet rechtmatig is. - De heer Maan:
- Het is in feite een theorie over wat zou kunnen gebeuren als
een bepaalde praktijk zou bestaan. Ik kan mij dat voorstellen. - De voorzitter:
- Houdt ons Europese systeem van fair trial niet in, dat in feite
een bepaald gedeelte per definitie niet bij de zittingsrechter kan
worden weggehouden? Wij kunnen toch niet een gedeelte geheime
rechtspraak hebben waarover een rechter in openbare rechtspraak
nooit meer zou mogen oordelen? - De heer Maan:
- Ik denk dat het een toetsing in beslotenheid is die op de
zitting ongetwijfeld aan de orde zal kunnen komen. - De voorzitter:
- Als de zittingsrechter dan toch wil weten hoe het traject is
verlopen of wie de infiltrant is, kan de uiteindelijke consequentie
zijn dat het openbaar ministerie zegt, dat het voor haar niet meer
hoeft en dat het de zaak terugtrekt. - De heer Maan:
- Ja!
- De voorzitter:
- Zo zit het systeem zoals u het ziet in elkaar?
- De heer Maan:
- Ja!
- De heer Vos:
- Bent u zelf niet magistratelijk genoeg om de toets uit te
voeren? Iedereen in het OM zegt: wij zijn magistratelijk. Dat
betekent dat men een toets kan uitvoeren. Men is een juridische
zeef en wat al niet meer. Waarom hebt u toch een rechter
nodig? - De heer Maan:
- Ik denk dat de functie van een officier van justitie is om
zaken te toetsen op hun juridische haalbaarheid en hun juridische
waarde, voordat hij ze bij een rechtbank presenteert. Ik denk dat
dit wel degelijk een onderdeel is van je taak. Maar dat wil niet
zeggen dat een officier van justitie dus maar de taak van de
rechter moet overnemen. Gelukkig, zo zou ik haast zeggen, gebeurt
het in Nederland ook dat rechters een heel andere mening hebben dan
leden van het openbaar ministerie. - De voorzitter:
- Nu zei de heer Van Steeg vanmorgen ook dat hij daarvoor een
rechter-commissaris zou willen, maar een andere dan je vandaag de
dag hebt. Vindt u dat ook? - De heer Maan:
- Ik denk in structuren en ik denk niet aan personen. Ik zou niet
weten waarom er een andere rechter-commissaris zou moeten komen. Ik
denk dat de invulling van zijn taak anders zou kunnen zijn. - De heer Rouvoet:
- Ik wil proberen het punt van de wettelijke grondslag nog iets
scherper te krijgen. Bent u van mening dat artikel 2 van de
Politiewet voldoende wettelijke basis biedt voor diep in de
grondrechten ingrijpende politiemethoden als infiltratie, eventueel
direct afluisteren, inkijken in woningen; ik noem maar wat? - De heer Maan:
- Van de laatste twee onderwerpen denk ik, dat zij te ver gaan om
ze zonder wettelijke basis mogelijk te maken. Hebt u het over
infiltratie, dan hebt u het over een opsporingsmethode van de
politie die in de jurisprudentie al geaccepteerd is en door de Hoge
Raad ook gesanctioneerd is. Het is dus een methode die op basis van
de huidige wetgeving toelaatbaar is. - De voorzitter:
- Van de huidige jurisprudentie, niet van de huidige
wetgeving! - De heer Maan:
- Volgens de Hoge Raad staat de huidige wetgeving de toepassing
van deze methode toe. - De heer Rouvoet:
- En dat is uw grens, maar niet de mate waarin wordt ingegrepen
in bijvoorbeeld de privacy? Voor u ligt de grens bij de acceptatie
door de Hoge Raad. - De heer Maan:
- Ja!
- De heer Koekkoek:
- U hebt gezegd dat het Amsterdamse parket recht in de leer is,
ook al weten wij bijvoorbeeld uit het arrest Z. dat in Amsterdam
ook wel bepaalde praktijken zijn toegepast. Is die rechte leer naar
uw gevoel een belemmering voor de opsporing? - De heer Maan:
- Dat is heel moeilijk te zeggen, want dan zou je moeten
beoordelen of een bepaalde opsporing anders gelopen zou zijn als
een bepaalde methode gehanteerd zou zijn. - De heer Koekkoek:
- Zo bedoel ik het niet. Stuit u in de praktijk op een behoefte
aan bepaalde middelen die u niet kunt gebruiken en niet kunt
toelaten aan de politie, omdat dat in strijd is met het beleid van
het Amsterdamse parket? - De heer Maan:
- Ik ben daar in mijn praktijk nog niet op gestuit. Ik ben sinds
maart werkzaam op het parket in Amsterdam. Ik heb uiteraard een
aantal zaken in mijn portefeuille, maar ik heb nog niet een zaak in
mijn portefeuille waarin ik de behoefte had, te overleggen over de
vraag of dit een methode was die nodig was in die zaak. - De heer Rabbae:
- De heer Van Steeg zei vanmorgen, dat hij naar aanleiding van
het arrest in de zaak Z. had gehoopt dat een gang naar de Hoge Raad
ook iets positiefs had kunnen opleveren. Is dat ook uw mening? - De heer Maan:
- Nee, ik denk het niet. Kijk ik naar het arrest van het hof in
Amsterdam… - De voorzitter:
- Wij hebben het over de zaak R., waar wij het de hele middag
over hebben gehad. - De heer Maan:
- Kijk ik naar het arrest van het hof in Amsterdam in de zaak R.,
dan lees ik het zo dat daarin niet de niet-ontvankelijkheid is
uitgesproken omdat inkijkoperaties hebben plaatsgevonden, maar
omdat door de politie voor de rechter verzwegen is dat die
operaties hebben plaatsgevonden. De sanctie die het hof daaraan
heeft verbonden is niet-ontvankelijkheid. Naar mijn mening is er
dus geen sprake van een juridische vraag, maar van een feitelijke
vraag en die wordt door de Hoge Raad niet getoetst. Ik denk dat het
juist is dat er geen cassatie is aangetekend. - De voorzitter:
- Mijnheer Maan, wij zijn precies op tijd klaar. Ik dank u wel.
Sluiting 16.00 uur