January 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 27
25 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
maandag 25 september 1995
in de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt
de heer W.M. van Gemert
Aanvang 14.00 uur
- Voorzitter:
- Van Traa Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie:
De Graaf, Koekkoek, Rabbae, Rouvoet en Vos, alsmede de heer Nava,
plv. griffier - De voorzitter:
- Ik heropen de vergadering. Aan de orde is het verhoor van de
heer W.M. van Gemert, geboren 13 september 1960 te Nederweert.
Mijnheer Van Gemert, ik verzoek u te gaan staan. De door u af te
leggen eed luidt: Ik zweer dat ik de gehele waarheid en niets dan
de waarheid zal zeggen. - De heer Van Gemert:
- Zo waarlijk helpe mij God almachtig.
- De voorzitter:
- Mijnheer Van Gemert, u bent benoemd als hoofd van het Landelijk
Recherche Team. Wordt dat de Nederlandse FBI? - De heer Van Gemert:
- Als het aan mij ligt niet. Het LRT is opgericht, omdat er
behoefte was en is aan zeg maar het volgen van het geld. Die taak
zullen wij uitoefenen in samenwerking met de regio’s en de andere
kernteams. Het is dus geen superteam, als u dat bedoeld, of een
specifieke FBI. De omstandigheden zoals in Amerika hebben wij in
Nederland niet en het is ook niet bedoeling, een en ander zo te
laten uitgroeien. - De voorzitter:
- Is er iets tegen een Nederlandse FBI?
- De heer Van Gemert:
- De omstandigheden zijn in Nederland anders dan die in Amerika.
Als je wil vergelijken, moet je de omstandigheden ook vergelijken.
Ik denk dat het een goede stap is – anders zou ik er niet zitten –
om een landelijk rechercheteam op te richten. Of er behoefte is aan
meer en of dat dan zou moeten lijken op een FBI is iets voor de
toekomst, denk ik. - De voorzitter:
- Uw achtergrond ligt dacht ik in Amsterdam bij het financieel
rechercheren. Hoe lang bent u al financieel rechercheur? - De heer Van Gemert:
- Ik heb een team opgericht en daaraan leiding gegeven dat dat in
zijn takenpakket had. Wij zijn er in Amsterdam wat later mee
begonnen, namelijk in 1992. Toen is een Bureau financile
ondersteuning (BFO) opgericht. Dat bureau had tot taak in ieder
geval te komen tot ontneming van wederrechtelijk verkregen
voordeel. Ik denk dat financieel rechercheren bij de politie ook
vandaar uit is uitgegroeid. Mijn ervaring heeft betrekking op een
viertal jaren als leider van het BFO in Amsterdam. - De voorzitter:
- Het is de bedoeling dat wij met u vandaag spreken over het LRT
en ook over het financieel rechercheren door de BFO’s. Allereerst
is het woord aan de heer Rouvoet. - De heer Rouvoet:
- Ik begin met het LRT. Als ik het wat onvriendelijk mag zeggen:
op dit moment bent u het LRT. Heb ik dat juist? - De heer Van Gemert:
- Wij zijn met de selectie van mensen bezig. Op dit moment zijn
twee anderen aangesteld en binnenkort volgen er nog meer. Het is nu
nog een heel klein team. - De heer Rouvoet:
- Wanneer denkt u dat het LRT als zodanig echt operationeel kan
zijn? - De heer Van Gemert:
- Wij hebben een projectorganisatie en dat betekent dat wij op 1
mei 1996 volledig operationeel willen zijn. Het ligt in de
bedoeling om aan het eind van dit jaar een gedeelte van het team
operationeel te hebben en in die zin met de eerste werkzaamheden te
beginnen. - De heer Rouvoet:
- Betreft het gedeelte dat al operationeel moet zijn aan het eind
van dit jaar kernfuncties of betreft het vooral de administratieve
ondersteuning? - De heer Van Gemert:
- Beide. Als je begint met de opbouw van zo’n team is het van
belang dat je een aantal sleutelfunctionarissen snel binnen hebt.
Wij hebben die in eerste instantie geworven. In de tweede ronde –
men heeft daarin net kunnen solliciteren – gaat het om een aantal
administratieve krachten en mensen in het kader van de
projectvoorbereiding. - De heer Rouvoet:
- Maar vanaf mei 1996 gaat u volledig operationeel zaken draaien.
Of probeert u dat al naar voren te halen? - De heer Van Gemert:
- Het ligt in de bedoeling om aan het eind van dit jaar de
voorbereiding van zaken ter hand te nemen en afhankelijk van de
aard en de omvang van de zaken wellicht ook de eerste activiteiten
te ontplooien. Maar zoals u weet, zit er een groot verschil tussen
het begin en het eind van een zaak. Wij denken dat wij
langzamerhand de start op deze manier kunnen maken. - De heer Rouvoet:
- Ik zal u niet vragen wanneer u denkt de eerste zaak af te
leveren, maar ik vond het wel relevant te weten wanneer u gaat
beginnen. Kunt u aangeven waarin het LRT zich gaat onderscheiden
van de kernteams? Ik meen begrepen te hebben dat u wel eens gezegd
hebt: het LRT is een kernteam als andere kernteams. Kunt u
duidelijk maken waarin het zich gaat onderscheiden van wat wij al
hebben? - De heer Van Gemert:
- Ik zal het in elk geval proberen. Het LRT heeft dezelfde
positie en beweegt zich op dezelfde markt als de andere kernteams.
Er is heel nadrukkelijk behoefte aan het kiezen van een andere
ingang, aan het nagaan waar het geld van de georganiseerde
criminaliteit blijft. De ministers van Binnenlandse Zaken en van
Justitie hebben een opdrachtomschrijving gegeven en die omvat
eigenlijk drie verschillende taken. Ten eerste de bestrijding van
georganiseerde criminaliteit via de financile invalshoek. Ten
tweede het voldoen aan rechtshulpverzoeken uit het buitenland. Ten
derde het plaatsen van zaken van nationaal of internationaal
belang, die niet te plaatsen zijn bij een regionaal team, bij een
landelijk team. De hoofdtaak is de eerste taak. Die komt erop neer
dat wij zullen proberen om met name geld te volgen. U zult zeggen:
dat doen de andere kernteams ook. - De heer Rouvoet:
- Dat zou mijn volgende vraag zijn. Er wordt al een tijd op
gehamerd dat het financieel rechercheren door alle politieteams
gedaan wordt, dat niet veronachtzaamd mag worden dat er een
financieel traject is. - De heer Van Gemert:
- Ik denk dat dit inmiddels de insteek van de meeste teams is.
Waarom dan toch een landelijk rechercheteam? In samenwerking met
het LBOM proberen wij die eerste taakomschrijving wat verder uit te
werken. U kunt zich voorstellen dat er bepaalde complexe zaken zijn
of zaken die een internationaal verband hebben of zaken waarin heel
nadrukkelijk moet worden samengewerkt met andere bijzondere
opsporingsdiensten, waarbij het plan bestaat dat zij ook deelnemen
in het team. - De heer Rouvoet:
- Denkt u bijvoorbeeld aan de FIOD?
- De heer Van Gemert:
- Ja. Je kunt een aantal factoren opsommen die een zaak
geschikter maken voor het LRT dan voor een kernteam . Het ligt in
de bedoeling dat verder vorm te geven. - De heer Rouvoet:
- Kunt u dat iets inzichtelijker maken? Wij hebben een periode
achter de rug waarin is aangedrongen op die manier van
rechercheren: volg een geldstroom en probeer uit te komen bij
degene die uiteindelijk de beschikkingsmacht over het geld heeft.
Er is druk uitgeoefend op de regiokorpsen om dat te doen. Wij
kennen het verschijnsel van de BFO’s, waarover wij straks
waarschijnlijk nog komen te spreken. Lag het niet veel meer voor de
hand om die route uit te bouwen en te verdiepen, in plaats van het
in leven roepen van het LRT? - De heer Van Gemert:
- Ik denk dat je beide zult moeten doen, omdat wij ervaren dat
financieel rechercheren een goede methodiek is. Ik heb de
overtuiging dat dit bij de andere teams verder wordt uitgebouwd.
Daarnaast kunnen zich zaken voordoen op het nationale of
internationale terrein waarin het noodzakelijk is dat er sprake is
van navolging. Ik meen dat de minister bij de presentatie van het
rapport Meldpunt ongebruikelijke transacties heeft aangegeven dat
daarin ook een opdracht voor het LRT zou kunnen liggen. Dat kan een
voorbeeld zijn waarover je kan zeggen: daar komen informatie en een
onderzoeksobject naar voren waarbij navolging geboden is en dat zou
iets kunnen zijn voor het LRT. - De heer Rouvoet:
- Er is wel eens gezegd: het moet een van tween zijn, f het LRT
wordt een team van supercops die de grote, zware zaken gaan doen,
de zaken die de kernteams niet aan kunnen, f het LRT wordt een
vergaarbak van datgene wat in de regio’s of door de kernteams niet
wordt opgepakt. Ziet u een van beide gebeuren? - De heer Van Gemert:
- Nee. Beide opties spreken mij niet aan.
- De heer Rouvoet:
- Dat begrijp ik.
- De heer Van Gemert:
- Ik denk dat op een aantal terreinen zich zaken voordoen die
juist om een aanpak door een landelijk team vragen. Ik zie daarin
ook geen probleem. In het overleg met mijn collega-kernteamleiders
heb ik gemerkt dat die behoefte door hen ook wordt gevoeld. Het is
niet juist te veronderstellen dat wij zaken voor die teams wegkapen
of dat er op dat gebied problemen zullen ontstaan. Ik denk dat het
LRT op een aantal terrein in een behoefte voorziet. - De heer Rouvoet:
- Ik heb begrepen dat u zich bij het aanzoeken van met name
functionarissen voor de kernfuncties eerst richt op een
wisselwerking met de regio’s en de kernteams en dat u de mensen
daar vandaan wil halen. Ik kan mij voorstellen dat degenen binnen
de politie die een financile neus hebben, om het zo maar even uit
te drukken, zeggen: het lijkt mij wel wat om naar de heer Van
Gemert te gaan. Zet dat de regio’s en de kernteams met hun BFO’s
niet op een achterstand, doordat als het ware de deskundigheid naar
u toe gelekt wordt? - De heer Van Gemert:
- Ik denk het niet. Ongetwijfeld zal er interesse zijn uit die
hoek en ik denk dat er een meerwaarde in kan zitten voor een korps
om iemand die op een bepaald terrein al gefunctioneerd heeft in een
LRT te laten participeren en na vier jaar weer terug te
krijgen. - De heer Rouvoet:
- Maar men is hem wel vier jaar kwijt.
- De heer Van Gemert:
- Dat klopt. Alleen zal de omvang van het team niet van dien aard
zijn dat wij de hele capaciteit wegplukken die er op dit terrein
is. Ik kan mij voorstellen dat die vrees wel bestaat, maar juist
zoiets proberen wij in goed overleg te voorkomen. Men moet zich
voorstellen dat het niet alleen rechercheurs zijn die werkzaam
zullen zijn binnen het LRT. Er zullen ook professionals op een
aantal terreinen werkzaam zijn. Er zullen mensen van de FIOD
werkzaam zijn en wellicht ook van de ECD. De totale omvang is
echter niet zodanig dat daardoor problemen zullen ontstaan. - De heer Rouvoet:
- Kunt u aangeven hoe de participatie van deskundigen, met name
uit de FIOD, geregeld wordt? Ik vraag dat hierom, omdat wij weten
dat bij de BFO’s, waar op dit moment eenzelfde constructie geldt,
de relatie tussen FIOD, BFO’s en de belastingdienst nogal problemen
heeft gegeven. Hoe gaat dat bij u straks functioneren? - De heer Van Gemert:
- Ik merk op dat wij ons nog in de opbouwfase bevinden.
- De heer Rouvoet:
- Maar u bent bezig er afspraken over te maken?
- De heer Van Gemert:
- Ja. Wij hebben contacten met het ministerie van Financin en de
FIOD om er inhoud aan te geven. In plaats van de
uitzendbureauconstructie in de BFO’s, zoals die door de FIOD werd
genoemd, wil men graag een andere constructie zien. Wij hebben
gesproken over de mogelijkheid om een aantal van hun mensen op een
vaste basis binnen het team aanwezig te laten zijn en een en ander
afhankelijk van de aard van de projecten uit te breiden. Dit
betekent dat die mensen vier jaar voor ons werkzaam zullen zijn,
maar wel in dienst blijven van de FIOD. Wij zijn daar zover mee dat
ik er alle vertrouwen in heb dat het zo gaat gebeuren. - De heer De Graaf:
- Is niet de afspraak gemaakt dat het LRT uitgerekend niet de
financile experts uit de regio’s en de kernteams zou wegplukken en
dat men zou zoeken naar andere mensen? - De heer Van Gemert:
- De opzet is, zoals net al is aangegeven, om niet de andere
regio’s op dit gebied kaal te plukken, te veel mensen daaruit naar
ons team te halen. Het kan wel zijn dat mensen uit die hoek
interesse voor ons werk hebben. Gezien het aantal vacatures is het
aantal mensen dat afkomstig is uit dit soort teams heel
gering. - De heer De Graaf:
- Maar ik herinner mij dat de minister heeft aangegeven, ook aan
het adres van de Kamer, dat met name zou worden geworven buiten de
politie naar specialismen die niet vertegenwoordigd waren. Hoeveel
mensen krijgt u uit de recherche en hoeveel mensen trekt u van
buiten aan? - De heer Van Gemert:
- Als het team volledig operationeel is, zal het aantal dat
vanuit de regio’s komt en rechercheur is rond de twintig, misschien
iets minder liggen. Er zullen een stuk of acht mensen van de FIOD
komen en er zullen ongeveer tien professionals uit allerlei andere
sectoren worden geworven. - De heer De Graaf:
- Accountants?
- De heer Van Gemert:
- Accountants, juristen, economen en dergelijke.
- De heer Vos:
- Zal het LRT een korps van politiemensen worden of een soort
korps van boekhouders en accountants? - De heer Van Gemert:
- Mijn ervaring, opgedaan in Amsterdam, is dat je altijd moet
zorgen voor een goede mix. Dat wil zeggen dat je rechercheurs moet
hebben voor het traditionele recherchewerk en daarnaast een aantal
heel goede accountants die gevoel hebben voor witwasconstructies en
dat soort zaken. In mijn beleving zit de oplossing in een
combinatie van mensen. Ik denk dat wij niet succesvol kunnen
opereren als wij alleen maar rechercheurs inzetten en ook niet als
wij alleen maar accountants inzetten. - De voorzitter:
- Wat zijn de zaken die u kunt aanpakken en die nu blijven
liggen? Wat heeft u voor extra’s in huis? - De heer Van Gemert:
- Zaken die zich kunnen afspelen als gevolg van meldingen die
vanuit Finpol komen. - De voorzitter:
- Finpol?
- De heer Van Gemert:
- Ja, de financile politiedesk. Het kan zijn dat ongebruikelijke
transacties bij het MOT, het meldpunt ongebruikelijke transacties,
gemeld worden. Als die verdacht blijken te zijn, worden ze
doorgemeld aan Finpol en de landelijke officier. Daar zou iets uit
kunnen komen wat door ons aangepakt wordt. Het zou ook een zaak op
een specifiek terrein kunnen zijn, bijvoorbeeld op het terrein van
trustmaatschappijen of op het terrein van de beurs. - De voorzitter:
- Heeft u al iets in uw hoofd? Denkt u al: dat gaan wij
doen? - De heer Van Gemert:
- Bij onze taakvervulling volgen wij dezelfde lijn als de andere
kernteams. Onze doelgroep zal door het CBO aangewezen worden. - De voorzitter:
- Het is ons gebleken, dat de kernteams wel degelijk weten wat
zij willen gaan doen. Zij brengen dat zelf in het CBO in, dat wordt
dan “afgezegend” van hogerhand en daarna kunnen zij daarmee verder
gaan. Wilt u nu aanpakken wat is blijven liggen? - De heer Van Gemert:
- Ik kan mij voorstellen dat op basis van hetgeen tot nu toe is
gemeld, bepaalde onderzoeken met een achtergrond op een bepaald
terrein – zij zijn complex of spelen zich heel specifiek in de
financile wereld af – door ons kunnen worden aangepakt. - De heer Rouvoet:
- Maar het was toch juist de bedoeling dat de Finpol-zaken, de
MOT-melding via Finpol, bij de regio’s, de kernteams, terecht
zouden komen? Daarom gebruikte ik net even de term “vergaarbak”.
Betekent dit niet dat u gewoon de zaken gaat oppakken waar anderen
geen zin in hebben of waarvoor zij de financile deskundigheid niet
in huis hebben? - De heer Van Gemert:
- Het is mogelijk dat zaken waarvan de regio vindt dat zij
daarvoor de financile deskundigheid niet in huis heeft en binnen
het CBO toch worden ervaren als een probleem, wel van ons
zijn. - De heer Rouvoet:
- Speelt het een rol – dat komen wij bij de kernteams toch wel
tegen – dat het heel moeilijk is om de prioriteitsstelling via het
CBO dwingend bij de kernteams te leggen? Kan dat bij het LRT
misschien eenvoudiger in verband met de daar gekozen
constructie? - De heer Van Gemert:
- Ik moet zeggen dat ik geen ervaring heb met de relatie tussen
het CBO en de kernteams. Ik weet niet of dat soort zaken wel of
niet moeilijk aangepakt kunnen worden. Bij ons is de relatie met
het Landelijk bureau openbaar ministerie en het CBO heel duidelijk
verankerd. Daar zullen onze zaken vandaan komen. Ik kan op dit
moment moeilijk inschatten wat die zaken zullen zijn. - De voorzitter:
- U heeft wel al een officier? Dat is de heer F. de Groot.
- De heer Van Gemert:
- Ja.
- De voorzitter:
- U heeft met hem toch al eens gesproken over de vraag wat u gaat
doen? Kunt u voor de middagkijker ook duidelijk maken wat u gaat
doen? Mijnheer V, mijnheer B, mijnheer A, drugs, frauderende
effectenhandelaars. Stel u heeft zelf de keuze. - De heer Van Gemert:
- U geeft aan dat ik zelf de keuze zou hebben, maar die keuze heb
ik niet. Wij hebben wel bekeken wat wij nog zullen gaan doen. Wij
zijn hiermee pas ongeveer twee maanden bezig. In dat traject
bekijken wij vooral welke zaken moeilijk door de regio’s aangepakt
kunnen worden, niet omdat zij dat niet zouden willen, maar omdat
die zaken zich op een specifiek terrein voordoen. Wij zullen ook
kijken naar de meldingen van Finpol die niet individueel terug te
brengen zijn naar de regio. Dat is immers de eerste opzet. Dat zal
gewoon blijven doorgaan. Die zaken geven bijvoorbeeld een bepaald
patroon weer dat het noodzakelijk maakt daar toch iets aan te doen.
Wellicht geeft de maatschappij ook signalen die het noodzakelijk
maken om een bepaald onderwerp te kiezen. Ik wil in ieder geval het
beeld wegnemen dat wij zelf in eerste instantie bekijken wat er in
de wereld allemaal aan de hand is en over allerlei branches en
personen informatie gaan verzamelen om daarna een onderzoek te
starten. - De voorzitter:
- Richt u zich meer op de drugseconomie, op de fraude of de
milieufraude? - De heer Van Gemert:
- Ik wil ze alle drie niet uitsluiten.
- De voorzitter:
- Kunt u toch iets preciezer zijn?
- De heer Van Gemert:
- Financieel rechercheren is niet specifiek voor fraude of milieu
voorbehouden. Ik denk dat je ook drugszaken kunt aanpakken als je
voor een andere ingang kiest. Dat wordt ook langzamerhand gedaan.
Ik wil de zaken van het LRT niet beperken tot een bepaald terrein.
Het is best mogelijk dat de noodzaak wordt gevoeld om heel
specifiek een bepaald persoon aan te pakken. Dat kan ook een
drugshandelaar zijn. Financieel rechercheren zou daar dan ook een
mogelijkheid voor zijn en dat zouden wij dan ook kunnen doen. - De heer Rouvoet:
- U gaat met een nieuwe klus beginnen. Daarover heeft u contact
met de heer De Groot. U heeft vast al een paar keer gezegd dat dit
u nu een zaak lijkt met een niveau of van een bepaalde aard die het
LRT moet gaan doen. Ik kan mij dat toch niet anders voorstellen.
Toen u met elkaar sprak over de vraag wat u vanaf januari of vanaf
mei gaat doen, was u toch wel iets concreter? U zei toch meer dan:
wij sluiten niet uit dat wij naast fraude iets anders gaan
behandelen? - De heer Van Gemert:
- Nee, wij zijn nog niet zo concreet geweest dat er specifiek een
opdracht uit is gekomen. - De heer Rouvoet:
- Nee, geen opdracht, maar wel zaken waarvan u vindt dat het LRT
die eigenlijk zou moeten gaan doen als het operationeel is. - De heer Van Gemert:
- Wij hebben geprobeerd om niet direct naar zaken te kijken, maar
wel om te omschrijven hoe een zaak op een terrein eruit zou moeten
zien. Wij hebben geprobeerd die algemene omschrijving wat
duidelijker te maken en duidelijker aan te geven dat het zaken
moeten zijn waarbij die financieel-economische aanpak mogelijk is,
dat het zaken moeten zijn die complex zijn, dat er sprake moet zijn
van een verzoek uit het buitenland. Juist daarbij moet je met een
aantal mensen samenwerken. Wij hebben geprobeerd om op die manier
naar zaken te kijken. Wij wilden niet een zaak pakken en vervolgens
bekijken of die behandeld zou kunnen worden. - De heer Rouvoet:
- U heeft te maken met het Landelijk bureau van het openbaar
ministerie, met name met de heer De Groot. Wanneer komen voor u
eigenlijk de landelijk officieren in beeld? De term “internationaal
onderzoek” is al een aantal keren gevallen. Daar zult u ook mee te
maken hebben of krijgen. Of heeft u daar al mee te maken? - De heer Van Gemert:
- In de opbouwfase is het Landelijk bureau heel nadrukkelijk
betrokken bij het vormgeven van het Landelijk rechercheteam. Op dit
moment ligt daar dus al een taak voor hen. Is het LRT al in
bedrijf, dan zijn beide officieren mijn aanspreekpunt voor zaken.
Het is mogelijk dat een doelgroep is gekozen en dat wij daar via de
strafrechtelijke weg mee aan de slag gaan. Het is ook mogelijk dat
via dat punt buitenlandse rechtshulpverzoeken binnenkomen die wij
ook zullen moeten aanpakken. - De heer Rouvoet:
- Met “beide officieren” doelt u op de heer De Groot en de heer
Van den Burg? - De heer Van Gemert:
- Ja.
- De heer Rouvoet:
- Daarnaast heeft u nu contact met de landelijk officieren,
bijvoorbeeld over een MOT-melding of internationale zaken, om te
bepalen hoe een en ander straks gaat functioneren. - De heer Van Gemert:
- Wij zijn ook nadrukkelijk met elkaar in gesprek over de vraag:
wat gaat wij straks doen; hoe moeten wij, ook tegenover de andere
kernteams, duidelijk maken wat precies onze taak is? Wij proberen
dat niet zaaksgewijs te bekijken, wij proberen juist aan te geven
aan welke criteria de zaken zouden moeten voldoen. - De heer De Graaf:
- Naar ik meen, heeft de minister in december 1994 aangegeven dat
het Landelijk rechercheteam er zou komen en hoe het er ongeveer uit
zou zien. U bent vrij kort daarna al genoemd, respectievelijk
benoemd, als hoofd van het LRT. Het is nu september van het jaar
daarop en ik krijg nog steeds de indruk dat u eigenlijk niet
precies weet wat u moet gaan doen. - De heer Van Gemert:
- Ik ben op 1 juli benoemd. Dat is dus nog niet zo lang geleden.
Wij zijn nu ruim tweeneenhalve maand bezig met de opbouw. - De heer De Graaf:
- Heeft u in de tussentijd, voordat u werd benoemd, dan niet
gesproken over de vraag hoe dat Landelijk rechercheteam moet gaan
draaien en wat voor soort onderzoeken het moet gaan doen? - De heer Van Gemert:
- Daar is wel over gesproken. De beide ministers hebben ook een
beschikking opgesteld, waarin de taken beschreven zijn. Dat zijn de
taken die ik noemde. Die beschikking ligt nu bij beide ministers om
ondertekend te worden. Daarin staat omschreven wat de taak van het
LRT is. - De heer De Graaf:
- Komt dat nu omdat ambtelijke molens vaak langzaam draaien of
weten u, uw collega’s en het ministerie gewoon nog niet precies wat
de taakverdeling is tussen het Landelijk rechercheteam en de andere
rechercheteams? - De heer Van Gemert:
- Ik denk dat het geen zaak van ambtelijke molens is. Ik meen dat
er heel wat bij komt kijken om zo’n nieuw team op te richten. Dat
ervaar ik iedere dag. Dat kost gewoon tijd. Soms wil je wel
sneller, maar kan het niet sneller. Heel veel overleg is
noodzakelijk. Ik heb het idee dat wij sinds juli aardig op schema
liggen. Wij hebben heel nadrukkelijk omschreven wanneer het LRT er
moet zijn: op 1 mei 1996 moet het volledig in bedrijf zijn. Alles
is erop gericht om dat te halen. - De heer Koekkoek:
- Mijnheer Van Gemert, vat ik uw taken juist samen als ik zeg dat
u toch een soort Nederlandse FBI bent omdat u financile zaken,
belangrijke zaken en internationale zaken behandelt? - De heer Van Gemert:
- Deze drie kenmerken heeft het FBI ook, maar het heeft daarnaast
een hoop andere kenmerken die het LRT niet heeft. Neemt u alleen
deze drie elementen eruit, dan blijkt dat zij bij het FBI ook
voorkomen. Maar daar houdt de vergelijking dan ook op. - De heer Koekkoek:
- Maar het is een juiste samenvatting van uw taken.
- De heer Van Gemert:
- Gaat het om de taken, dan is het wel een juiste
samenvatting. - De heer Koekkoek:
- En gemakshalve afgekort met FBI.
- De heer Van Gemert:
- Ja, zo zou je het ook kunnen zien. Maar andere mensen trekken
daar andere conclusies uit en dat lijkt mij niet verstandig. - De heer Rouvoet:
- Ik heb nog een vraag. Misschien kom ik er later nog op terug.
Dat zal ook wel moeten als wij het over financieel rechercheren
gaan hebben. Het is toch nog wel een beetje in de toekomst kijken,
begrijp ik. In de achterliggende periode is gesproken over de taak,
maar ook over de verdere inrichting. In het rapport van de
commissie-Donner kwam bij het openbaar ministerie ook het LRT aan
de orde. Er werd gesproken over de noodzaak van een eigen
observatie- en infiltratiecapaciteit en een CID-ondersteuning. Kunt
u aangeven hoe daarin is voorzien voor het LRT binnen het Korps
landelijke politiediensten? - De heer Van Gemert:
- U zegt het goed: het LRT is een onderdeel van het Korps
landelijke politiediensten. Dat betekent dat wij net zo goed als de
andere kernteams gebruik zullen maken van de faciliteiten die er
voor kernteams zijn. Ook binnen het LRT zullen CID-taken en
-elementen aanwezig zijn. Het feit dat er zo’n LRT komt, noopt ons
wel tot nadenken over de wijze waarop wij dat binnen het KLPD
willen vormgeven. Nu bestaat het idee dat er, zoals het gewoonlijk
geregeld is, ook voor het KLPD – daarvan maakt het LRT ook
onderdeel uit – n CID zou zijn. - De heer Rouvoet:
- Dus geen eigen CID dat vastzit aan het LRT, maar een andere
dienst binnen het KLPD, waarvan u ook gebruik kunt maken. Zie ik
dat goed? - De heer Van Gemert:
- Het is van belang dat het duidelijk is wie de
verantwoordelijkheid heeft voor het register en voor hetgeen daar
allemaal onder valt. Nogmaals, het is nog niet definitief geregeld,
maar de gedachte nu is dat het mogelijk is dat alle diensten binnen
het KLPD – de diensten met CID-activiteiten zijn overigens beperkt
– n CID hebben met n registerhouder. Het is nog niet bekend waar
die registerhouder precies moet komen te zitten. Daar proberen wij
nu nog vorm aan te geven. - De heer Rouvoet:
- Dat zal niet het LRT zijn. U zult daar uiteindelijk niet het
beheer over hebben. - De heer Van Gemert:
- Ja, ik zal het niet zijn.
- De heer Vos:
- Wat moet er nu gebeuren als de heer Van Gemert een accountant
als informant wil gaan runnen? Hij spreekt over een soort eigen
CID, een soort leen-CID. Hoe gaat dat nu? - De heer Van Gemert:
- Laat het duidelijk zijn, dat er ook binnen het LRT een
CID-functie zal zijn. Het is dus ook mogelijk dat bepaalde
informanten gerund worden. Het ligt ook voor de hand dat wij die
informanten niet direct in het caf op de hoek zullen zoeken; zij
zullen door een andere achtergrond bij ons terechtkomen. Die
informanten zullen dan ook gerund worden en dat betekent dat je
ervoor moet zorgen, dat de mensen die dat gaan doen, daarmee weten
om te gaan. - De voorzitter:
- Ik begrijp dat de Criminele inlichtingendienst ondergebracht
zal worden bij het KLPD. Dat gebeurt waarschijnlijk omdat in de
CID-regeling 1995 al in een CID bij het KLPD is voorzien. - De heer Van Gemert:
- Klopt. Daarin is hij genoemd. Dat zal nog uitgewerkt moeten
worden. - De voorzitter:
- Maar wat moet ik mij nu voorstellen bij de Criminele
inlichtingendienst van een financieel team? - De heer Van Gemert:
- Ik begrijp uw vraag. Wij hebben dat ook anders genoemd, omdat
wellicht het idee kan ontstaan dat het een heel specifieke CID kan
zijn die heel specifiek in de financile wereld probeert informatie
te krijgen. - De voorzitter:
- Bijvoorbeeld door informele contacten met banken, etcetera, te
leggen. Daarover hebben wij gesproken. - De heer Van Gemert:
- Nou, dat lijkt mij niet de weg.
- De voorzitter:
- Waarom niet? Dat kan toch handig zijn?
- De heer Van Gemert:
- Het is van belang, ook voor ons werk, dat er contacten met
banken zijn en dat informatie-uitwisseling plaatsvindt. Het is ook
van belang dat dit op de juiste wijze gebeurt. Over dat onderwerp
wil ik nog wel wat zeggen, maar dan halen wij volgens mij twee
dingen door elkaar. Het is van belang dat er binnen het LRT niet
alleen een CID zal zijn die ik zonet schetste. Wij zullen veel
breder informatie binnenhalen. Daarmee bedoel ik dat het bij
financile recherche van belang is om bijvoorbeeld gebruik te maken
van open bronnen, van wetenschappelijke instellingen. - De voorzitter:
- Maar die hoeft u niet allemaal in een Criminele
inlichtingendienst onder te brengen. Die kunt u gewoon open
rechercheren. - De heer Van Gemert:
- Dat klopt.
- De voorzitter:
- Wat gaat u nu in het bestand van uw CID stoppen?
- De heer Van Gemert:
- Daarom hebben wij het bij de vormgeving geen CID genoemd, maar
een informatiekerngroep, waarvan de CID’ers onderdeel zullen
uitmaken. In die CID zal niet veel anders zitten dan hetgeen ook in
een regio zit. Dat is dus informatie over CID-subjecten of
grijs-veldsubjecten. Die informatie is dus niet anders. - De voorzitter:
- Heeft u de CID-status nu nodig om bij anderen in de CID-bak te
kijken? Of gaat u ook uw eigen bestand maken? - De heer Van Gemert:
- Dat kan beide voorkomen.
- De voorzitter:
- Stel, je gaat financieel rechercheren. Aan welke CID-matige
informatie-inwinning moeten wij dan denken? - De heer Van Gemert:
- Dat is afhankelijk van de doelgroep. Het is mogelijk dat je
over een CID-subject informatie nodig hebt. Maar dat hoeft niet
specifiek financile informatie te zijn. Dat is een beetje wat ik
bij u proef. Wij zullen net zo goed gebruik moeten kunnen maken van
gegevens zoals die bij andere CID’s aanwezig zijn. - De voorzitter:
- Gaat u zelf nog met een andere soort informanten die CID
voeden? Bent u inderdaad op zoek naar de accountant van Vos, de
advocaat van De Graaf, de spoorboekjesverzamelaar van Van Traa en
al die dingen meer? - De heer Van Gemert:
- Het zou kunnen zijn dat er informanten op een ander terrein
zijn dan de gebruikelijke. - De voorzitter:
- Bent u de eerste die informanten in de bovenwereld gaat
zoeken? - De heer Van Gemert:
- Ik weet niet of wij de eersten zijn, maar het ligt wel in onze
bedoeling om, als dergelijke informanten er zijn en als het niet
mogelijk is de beoogde informatie langs een andere weg te
verkrijgen, ze onderdeel te laten uitmaken van de CID. - De voorzitter:
- Dus u ziet een mogelijkheid om accountants, mensen van banken
en dergelijke als informant te gebruiken? - De heer Van Gemert:
- De aard van de informatie die zij zullen aandragen, is niet
veel anders dan de aard van de informatie die bij een normale CID
wordt aangedragen, omdat het gaat om ofwel personen ofwel subjecten
en informatie met betrekking tot die personen of die
subjecten. - De heer Rabbae:
- Hoe staat u als hoofd van het LRT tot de CID qua
gezagsverhouding? Heeft u er een directe lijn naartoe of loopt die
via iemand anders? - De heer Van Gemert:
- De CID valt onder de verantwoordelijkheid van het hoofd
informatiekerngroep en daar heb ik een directe lijn mee. Ik heb dus
een directe lijn met degene die uiteindelijk verantwoordelijk is
voor het register. - De voorzitter:
- En het hoofd informatiekerngroep is iemand die onder u
staat? - De heer Van Gemert:
- Ja.
- De voorzitter:
- En die heeft dus zowel een CID-recherchefunctie als een gewone
recherchefunctie? - De heer Van Gemert:
- Bij hem zitten ook andere mensen als het gaat om analyse,
capaciteit, contacten met open bronnen en dat soort zaken. Dat is
allemaal vorm gegeven binnen n kerngroep. - De heer Koekkoek:
- Hebt u al een CID-officier?
- De heer Van Gemert:
- Het zal ook tot de taak van het LBOM behoren om daarin een
taakverdeling te maken. - De heer Koekkoek:
- Dus binnen het Landelijk bureau OM is er een CID-officier. Is
die taakverdeling er nog niet? - De heer Van Gemert:
- Bij mijn weten is die nog niet gemaakt.
- De heer Rouvoet:
- Naast het CID noemde ik het observatieteam en het
infiltratieteam. Krijgt u die wel rechtstreeks onder u als LRT ,
eigen capaciteit? - De heer Van Gemert:
- Het ligt in de bedoeling om observatiecapaciteit direct aan het
LRT op te hangen. - De heer Rouvoet:
- En hoe zit het met infiltratie? Wij hebben kennis van een
landelijk infiltratieteam. Wordt u daar ook de baas van? - De heer Van Gemert:
- Nee. Indien wij daarvan gebruik willen maken dan verkeren wij
in precies dezelfde positie als elke andere politiedienst in
Nederland en zullen wij dat bij die dienst aanvragen. - De heer Rouvoet:
- In de uitwerking van de ideen van de commissie-Donner wordt
gesproken over eigen infiltratiecapaciteit. Daar is men van
afgestapt, begrijp ik uit uw woorden. - De heer Van Gemert:
- Ja.
- De heer Rouvoet:
- Eigen observatiecapaciteit wel, maar eigen
infiltratiecapaciteit bij nader inzien dus niet. Waarom is daarvan
afgezien? - De heer Van Gemert:
- Er is voorzien in een landelijke capaciteit. De exacte redenen
om dat specifiek landelijk neer te zetten, ken ik niet. Ik ben er
niet bij geweest, maar ik kan mij er wel wat bij indenken. Ik vind
het overigens juist om het op die manier te doen. Ook wij zullen
daarvan gebruik maken. - De heer Rouvoet:
- Dus aanvragen van capaciteit voor infiltratie als u dat nodig
vindt? - De heer Van Gemert:
- Ja. Is er sprake van een dergelijke specifieke deskundigheid
dat wij van die expertise gebruik willen maken. - De heer Rouvoet:
- Verwacht u dat u er veel gebruik van zal maken? Ik denk aan
infiltratie, frontstores. - De heer Van Gemert:
- Ik denk dat het afhankelijk is van de aard van het onderzoek.
Ik sluit niet uit dat wij gebruik maken van frontstores. Ik denk
dat er qua controleerbaarheid sprake is van een andere setting dan
waarover in het verleden is gesproken en die zich meer in het
criminele milieu afspeelde. Ik denk dat het op zichzelf een
waardevolle tactiek is. - De voorzitter:
- Een frontstore heeft toch alleen maar zin als je met criminelen
van doen hebt? - De heer Van Gemert:
- Dat klopt.
- De voorzitter:
- Wilt u die dan helemaal afschermen, met valse
identiteiten? - De heer Van Gemert:
- Het is evident dat je, als je een frontstore opricht, ervoor
moet zorgen dat men niet meteen weet dat de politie erachter zit.
Je zult het dus op een zekere manier moeten afschermen. - De voorzitter:
- Wat doe je dan met de belastingen en zo?
- De heer Van Gemert:
- Je zult in goed overleg met het OM en de desbetreffende
diensten daarvoor een vorm moeten vinden. Dat is juist een van de
redenen waarom gezegd wordt: dat moet je op landelijk niveau
houden, daar kun je afspraken over maken. - De voorzitter:
- Dus u wilt het niet zelf gaan doen?
- De heer Van Gemert:
- Nee. Ik gaf al aan dat dit een van de trajecten is, waarbij wij
gebruik zullen maken van deskundigheid die elders aanwezig is. - De voorzitter:
- Dus van de politie-infiltratieteams.
- De heer Van Gemert:
- Bijvoorbeeld.
- De voorzitter:
- Dus u gaat zelf geen frontstores oprichten?
- De heer Van Gemert:
- Nee. Het zou kunnen zijn dat in een onderzoek een frontstore
opgericht wordt en dat de activiteiten die daarbij een rol spelen
door een politie-infiltratieteam worden gedaan. Dat lijkt evident
omdat zo’n team daarvoor de deskundigheid heeft. Dat neemt niet weg
dat, als vragen aan de orde zijn als “om wat voor soort bedrijf
gaat het” en “op welke wijze moeten wij ervoor zorgen dat er
daadwerkelijk sprake is van activiteiten”, wij adviezen zullen
geven ter ondersteuning van de zaak. - De voorzitter:
- Maar u zult niet meedoen?
- De heer Van Gemert:
- Ik kan niet helemaal plaatsen welk onderscheid u maakt…
- De voorzitter:
- Werken in die frontstore, zeggen dat je transportondernemer
bent, dat je goede aandelenadviseur bent en dat soort zaken. - De heer Van Gemert:
- Ik zou verkeerd gebruik maken van mijn mensen als ik
accountants als chauffeurs zou inzetten. - De voorzitter:
- De een kan chauffeur zijn en de tweede accountant. Hebt u
plannen om uw eigen mensen ervoor te gebruiken of zegt u: nee dat
doen wij niet zelf? - De heer Van Gemert:
- Plannen zijn er niet en ik voorzie dat wij dat niet doen.
- De voorzitter:
- En burgerinfiltranten?
- De heer Van Gemert:
- Ook daarvoor zijn er geen plannen, juist omdat wij een centraal
aanspreekpunt hebben. Als het zich voordoet, zullen wij ons tot dat
aanspreekpunt wenden. - De voorzitter:
- Maar op dit moment hebben wij in Nederland toch geen centraal
register van burgerinfiltranten? Alleen in de regio is daar toch
sprake van? - De heer Van Gemert:
- Ja.
- De voorzitter:
- Hebt u plannen om uw eigen infiltranten te runnen in de
financile wereld? - De heer Van Gemert:
- Die plannen zijn er niet.
- De voorzitter:
- Lijkt het niet slim?
- De heer Van Gemert:
- Nee. Ik heb gezegd dat het oprichten van frontstores mij wel
aanspreekt, omdat ik denk dat er dan sprake is van een setting die
goed controleerbaar is. Gezien de aard van het bedrijf is het heel
logisch dat toezicht wordt gehouden. Ik denk dat het bij
burgerinfiltranten veel moeilijker ligt en dat het ook veel
moeilijker te controleren is. - De voorzitter:
- Ziet u een heel advocaten-, c.q. accountantsbureau als
frontstore? - De heer Van Gemert:
- U vraagt naar mogelijkheden. Ik zou dat niet willen uitsluiten.
Of zich zoiets zal voordoen, is denk ik heel sterk afhankelijk van
de zaak. - De voorzitter:
- Ook een advocatenkantoor van de politie?
- De heer Van Gemert:
- Nee, dat lijkt mij wat moeilijk, gezien de positie die een
advocaat inneemt ten opzichte van verdachten/clinten. Dan zouden
wij wel heel vreemd bezig zijn. Dat lijkt mij dus niet handig. - De heer De Graaf:
- Ik vind het zo raar dat u al bijna bij voorbaat de
burgerinfiltrant uitsluit. Ik kan mij voorstellen dat u om in
financile circuits te kunnen infiltreren een specialisme nodig hebt
die u niet binnen uw eigen team vindt. Ik denk aan een ervaren
advocaat, een financieel deskundige belastingadviseur etcetera. U
hebt misschien nog meer burgerinfiltratie nodig dan gewone
politieteams. - De heer Van Gemert:
- U vraagt naar een toekomstige situatie. Ik kan moeilijk
inschatten in hoeverre die situatie zich zal voordoen en op welke
wijze wordt omgegaan met de resultaten van het onderzoek van uw
commissie. Ik wil mij daar niet bij voorbaat op vastleggen. - De heer De Graaf:
- Dat begrijp ik, maar kunt u zich mijn vraag voorstellen?
- De heer Van Gemert:
- Ik denk dat het van belang is dat het niet alleen gaat om
mensen die dat soort activiteiten zouden kunnen verrichten, maar
ook om een goede ondersteuning op dat gebied. Ik wil het meer zien
in de vorm van ondersteuning die geleverd moet worden, zodat men
deskundig wordt of lijkt te zijn. - De heer De Graaf:
- Maar dan gaat het toch om burgerinfiltranten?
- De heer Van Gemert:
- Het kunnen ook politie-infiltranten zijn. Ik probeer duidelijk
te maken dat wij die ondersteunen en dat wij aangeven op welke
terreinen zij welke activiteiten moeten verrichten. Ik acht dat
niet onmogelijk. Of het in alle gevallen kan, weet ik niet. - De heer Koekkoek:
- Wat is uw eigen ervaring met frontstores?
- De heer Van Gemert:
- Ik ben niet betrokken geweest bij operationele onderzoeken
waarbij er sprake was van een frontstore. - De heer Koekkoek:
- Hoe bent u daar dan wel bij betrokken geweest?
- De heer Van Gemert:
- In de discussie of zoiets toegepast zou moeten worden en in de
gedachtenvorming over de relatie LRT en frontstores. - De heer Koekkoek:
- En in uw vorige functie?
- De heer Van Gemert:
- Daarin ben ik er niet bij betrokken geweest.
- De voorzitter:
- Hoeveel frontstores zijn er in Nederland, denkt u?
- De heer Van Gemert:
- Dat weet ik niet.
- De voorzitter:
- Wat denkt u, honderd, twintig, tien?
- De heer Van Gemert:
- Ik weet dat in n zaak gebruik is gemaakt van een frontstore. Of
dat in meer zaken is gebeurd, is mij niet bekend. - De voorzitter:
- U kent er maar n?
- De heer Van Gemert:
- Ja, ik weet van n zaak die in de publiciteit is gekomen.
- De voorzitter:
- Die Canadese zaak?
- De heer Van Gemert:
- Ja.
- De voorzitter:
- Kent u nog andere?
- De heer Van Gemert:
- Nee.
- De voorzitter:
- Hoeveel zijn er, denkt u?
- De heer Van Gemert:
- Ik denk niet aan aantallen frontstores.
- De voorzitter:
- Hoeveel vermoedt u er?
- De heer Van Gemert:
- Ik denk dat het aantal heel beperkt is, omdat je er heel wat
activiteiten voor moet verrichten en het de vraag is of de
infiltratieteams die er nu zijn ertoe in staat zijn. Ik kan er echt
geen antwoord op geven. - De heer Rouvoet:
- Wat het LRT precies gaat worden, ook met betrekking tot het
financieel rechercheren, is een beetje koffiedik kijken. U hebt de
nodige ervaring opgedaan in een BFO in Amsterdam waaraan u leiding
hebt gegeven. Financieel rechercheren wordt veelal gelijk gesteld
met pluk ze. Is dat naar uw mening alles of is het breder dan
dat? - De heer Van Gemert:
- Het is in ieder geval niet alles. Ik denk dat het financieel
rechercheren bij de politie via BFO’s en pluk ze begonnen is. - De heer Rouvoet:
- De kaalplukteams, zoals ze werden genoemd.
- De heer Van Gemert:
- Juist. Ik denk dat in het kader van de wetgeving die er
indertijd gekomen is heel bewust bekeken is hoe in individuele
gevallen, dadergericht, er sprake zou kunnen zijn van ontneming van
wederrechtelijk verkregen voordeel. Dat heeft zichzelf naar een
niveau getild, waarop niet alleen naar individuele daders werd
gekeken, maar ook naar organisaties en het totaal wat een
organisatie verdient. In een van de gevallen waaraan ik heb
meegewerkt, hebben wij het nog naar een ander niveau getild, naar
wat ik het procesniveau zou willen noemen. Dat betrof het gouden
kalf, de wisselkantoren in Amsterdam. Dat is een insteek waarbij
een bepaald verschijnsel waar wij steeds weer tegen aanliepen bij
criminele activiteiten aan de orde was. Gepoogd is om aan de hand
van niet alleen de ontnemingsgedachte, maar ook de gedachte om eens
na te gaan waar het geld naartoe ging, handen en voeten te geven
aan wat je financieel rechercheren noemt. - De heer Rouvoet:
- Is financieel rechercheren een opsporingsmethode?
- De heer Van Gemert:
- Het is het inwinnen van informatie. Bij opsporing maak je daar
gebruik van. - De heer Rouvoet:
- Als je via de financile kant een onderzoek benadert, is het een
methode, lijkt mij, even los van het feit dat de werkgroep die
hieraan voorafging, sprak over een methode als het ging om
informatie-opslag, -uitwisseling, -analyse en dergelijke. - De heer Van Gemert:
- Of het een methode is, is een kwestie van definitie.
- De heer Rouvoet:
- Maar het is in ieder geval opsporing, zegt u.
- De heer Van Gemert:
- Het is nadrukkelijk opsporing. Geprobeerd is informatie te
verzamelen. Daarbij maak je gebruik van allerlei andere informatie.
Dat kan informatie zijn uit open bronnen, het kan CID-informatie
zijn en het kan ook tactische informatie zijn. Je probeert in dat
kader inzichtelijk te maken waar geld gebleven is. - De heer Rabbae:
- Is het wisselen van geld via een wisselkantoor witwassen? Wordt
op die manier geld gewit? - De heer Van Gemert:
- Nee. Je zou het hoogstens voorwassen kunnen noemen. Voor
witwassen worden allerlei definities gehanteerd. Ik heb eens
gelezen dat er in Amerika 200 verschillende definities zijn voor
witwassen. Het meest eenvoudige is, denk ik, dat je een legale
status geeft aan crimineel geld. Ik denk dat dit voor iedereen
begrijpbaar is. Er zijn een aantal methoden om dat te doen. Je kunt
daarin een aantal fasen onderscheiden. Je kan zeggen dat de eerste
fase die is waarin je het geld gaat omwisselen dat je hebt
verkregen uit criminele activiteiten. De tweede fase is dat je
probeert, het contante geld waar je niet zoveel mee kunt doen op
een rekening te storten. De derde fase is dat je de herkomst ervan
probeert te versluieren; dat wil zeggen dat je het geld kriskras
over de wereld laat gaan en dat je het uiteindelijk op een bepaalde
bank laat samenkomen. En dan komt het moeilijkste en dat is
eigenlijk wat wij onder witwassen verstaan, namelijk het geven van
een rechtvaardiging aan dat geld. Immers, als je geld op de bank
hebt staan en geen inkomsten hebt, is het moeilijk te verklaren. De
laatste fase is dan de fase waarin je het geld daadwerkelijk gaat
gebruiken, waarin je er activiteiten mee pleegt als ware het legaal
verkregen geld. - De heer Rabbae:
- En wat is zwart geld?
- De heer Van Gemert:
- Zwart geld is geld dat je niet aan de belasting hebt opgegeven.
Dat is dus iets anders dan crimineel geld. Over het algemeen zullen
criminelen hun geld niet aan de belasting opgeven, zodat het ook
zwart geld is. - De heer Rabbae:
- Je hebt een persoon die naast schoenen ook handelt in drugs. In
zijn inkomstenopgave geeft hij eigenlijk aan dat hij transacties
met drugs heeft verricht. Is het geld dat hij aan deze transacties
heeft verdiend, daarmee zwart of wit? - De heer Van Gemert:
- Als hij het daadwerkelijk opgeeft, zal hij wellicht minder last
hebben van de fiscus. Hij zal ook een rechtvaardiging in zijn
boeken moeten weten te vinden en moeten kunnen aangeven waar hij
dat geld vandaan heeft. In plaats van duizend paar schoenen zal hij
tienduizend paar schoenen verkocht moeten hebben om dezelfde omzet
te realiseren. Een van de methoden waarop je kunt witwassen, is dus
te doen alsof je meer omzet hebt dan je werkelijk hebt. Dat kan een
methode zijn waarop de schoenverkoper, naar uw voorbeeld, geld
witwast dat hij uit andere bron heeft verkregen. - De heer Rouvoet:
- Het is misschien goed om hier even op door te gaan. Dit zelfde
kan gezegd worden bij het onderzoek dat u net noemde, het Gouden
Kalf, de wisselkantoren. U was daarbij betrokken. Daarbij heeft u
de wisselkantoren in het centrum van Amsterdam in kaart gebracht om
te bekijken wat daar nu precies gaande is. Een belangrijke vraag
daarbij is: wanneer mag je beginnen met gericht informatie
verzamelen over een persoon of, in dit geval, een wisselkantoor of
een branche? Uiteindelijk heeft u van de ruim honderd
wisselkantoren een paar kantoren overgehouden waarbij u iets meer
actie wilde ondernemen. - De heer Van Gemert:
- Misschien is het goed om onze positie en de gang van zaken te
schetsen. Het BFO verricht niet zelf onderzoeken, maar geeft
ondersteuning in opsporingsonderzoeken. Dat is onze positie. In
allerlei opsporingsonderzoeken werd steeds geconstateerd dat
letterlijk tassen met geld naar wisselkantoren werden gebracht. Wij
kwamen dat steeds vaker tegen. Het waren dus geen toeristen die dat
deden. Je mag er toch van uitgaan dat een wisselkantoor zich
presenteert als zijnde bestemd voor een toerist die even 300 wil
wisselen. Verder was het aantal wisselkantoren dusdanig hoog, dat
je wel moest concluderen dat dit aantal niet alleen door de
toeristen veroorzaakt kon worden. - De heer Rouvoet:
- Had u die sporttassen bij al die honderd wisselkantoren naar
binnen zien gaan? Of ging het om een zeer beperkt aantal? - De heer Van Gemert:
- Bij een aantal, geen beperkt aantal. Bij verschillende kantoren
zagen wij dat in verschillende onderzoeken gebeuren. - De heer Rouvoet:
- Ik kan mij voorstellen dat u een onderzoek start als er
wellicht iets vreemd gebeurt en dat u daar via de weg van het
financieel rechercheren naar gaat kijken. Maar u heeft ruim honderd
wisselkantoren onderzocht, ook kantoren waar geen sporttassen
werden afgeleverd. - De heer Van Gemert:
- Het is mogelijk dat het zicht bij het constateren van zo’n
fenomeen maar beperkt is en dat je probeert om in ieder geval een
totaalbeeld te krijgen, juist omdat je over de positie van die
wisselkantoren conclusies wilt trekken. Wij zijn er bijvoorbeeld
eens van uitgegaan dat die wisselkantoren inderdaad alleen maar
bestemd zijn voor toeristische wisseltransacties. Toen hebben wij
eens bekeken hoeveel toeristen er dan in Amsterdam zijn en hoeveel
geld die gemiddeld wisselen. Langs die weg wilden wij vaststellen
of er wel of niet sprake was van toeristische wisselactiviteiten.
Het viel ons ook op dat die kantoren op plekken zaten waar banken
en andere instellingen moesten sluiten, heel dure plekken in het
hart van Amsterdam. Er is bijvoorbeeld ook gekeken naar de mate
waarin deze kantoren bekend waren bij de fiscus. Dat zijn allemaal
factoren die in ieder geval duidelijk maakten, dat er iets aan de
hand was wat niet verklaard kon worden met toeristenbezoek. - De heer Rouvoet:
- Voor de helderheid: het ging niet om verdachten, het ging ook
lang niet altijd om CID-subjecten of zelfs maar om grijze velders.
Het ging in feite om een branchedoorlichting, waarbij u over
allerlei kantoren en familie en personen die daarbij een rol
speelden, informatie verzamelde. Wat deed u met die informatie van
degenen waar u niet mee verder ging? - De heer Van Gemert:
- Bij mijn weten is van die informatie een tijdelijk register
opgemaakt. Nadat duidelijk was dat het onderzoek zich zou richten
op een aantal daders, is alleen naar die daders gekeken. Die
informatie – dat was afhankelijk van de aard van die informatie –
was voor een belangrijk deel informatie uit open bronnen, zoals van
Kamers van koophandel. Bij mijn weten zijn de uittreksels van de
Kamer van koophandel wel nog voorhanden. Op die andere informatie
hebben wij ons verder niet gericht. Wij zijn alleen met die vijf
kantoren verder gegaan. - De heer Rouvoet:
- Naar vijf kantoren is in een tactisch onderzoek verder
gerechercheerd? - De heer Van Gemert:
- Ja.
- De heer Rouvoet:
- De overige informatie is de versnipperaar in gegaan?
- De heer Van Gemert:
- Ik weet niet of dat ook daadwerkelijk is gebeurd.
- De voorzitter:
- Wat is er dan met het tijdelijk register gebeurd?
- De heer Van Gemert:
- Dat weet ik niet.
- De voorzitter:
- Waarom niet?
- De heer Van Gemert:
- Omdat dat niet tot mijn verantwoordelijkheid behoort.
- De voorzitter:
- Maar u heeft toch meegewerkt aan het verzamelen van die
informatie? U zei dat toen een tijdelijk register is
aangelegd. - De heer Van Gemert:
- Bij mijn weten.
- De voorzitter:
- Nee, u zei net dat het zo was.
- De heer Van Gemert:
- Nee, als dat zo is, heb ik mij verkeerd uitgedrukt. Ik dacht
dat ik zei dat bij mijn weten zo’n register is aangelegd. - De voorzitter:
- Waarom doet u daar ineens zo voorzichtig over?
- De heer Van Gemert:
- Ik ben er niet voorzichtig over. Ik kan alleen maar zeggen wat
ik zelf weet. Daar vroeg u ook naar. - De voorzitter:
- Net zei u als feit: daar is een register van aangelegd.
- De heer Van Gemert:
- Ik meen dat ik gezegd heb dat het bij mijn weten is aangelegd.
Als ik dat niet gezegd heb, dan bied ik daarvoor mijn excuses aan.
Bij mijn weten is het register aangelegd. - De voorzitter:
- Wat is ermee gebeurd?
- De heer Van Gemert:
- Dat weet ik niet.
- De voorzitter:
- Dus dat kan nog ergens zijn?
- De heer Van Gemert:
- Ja.
- De heer Rouvoet:
- En als het er is, dan is het nog gewoon bij de CID
Amsterdam. - De heer Van Gemert:
- Ja.
- De voorzitter:
- Dat is toch vreemd. Zoals u weet, zijn onlangs de chef van de
CID en de adjunct-chef van de CID voor de commissie verschenen. Zij
impliceerden dat zij dat soort gegevens niet meer hadden, dat zij
dat niet meer deden bij gegevens die vrijwillig door banken werden
gegeven. Dat register zouden zij dus wel nog kunnen hebben. - De heer Van Gemert:
- U legt nu een relatie met verzamelde gegevens die voor een
belangrijk deel uit openbare bronnen komen. - De voorzitter:
- Maar die horen dan toch niet bij de CID?
- De heer Van Gemert:
- Ja, die horen niet bij de CID thuis.
- De voorzitter:
- Daar is verder allemaal niks tegen. Daarom vraag ik u wat ermee
is gebeurd. - De heer Van Gemert:
- Het gaat ook niet om een CID-register. Het gaat om het feit dat
je een onderzoek doet en dat je in het kader van dat onderzoek
informatie verzamelt over personen, specifiek op daden gericht.
Daar hoor je een register van aan te leggen en dat gebeurt
ook. - De voorzitter:
- En wat gebeurt dan bij het financieel rechercheren met die
gegevens? - De heer Van Gemert:
- Die zijn gebruikt om een proces-verbaal op te maken. Enerzijds
had dat tot doel het strafbare feit te bewijzen en anderzijds om te
komen tot een ontnemingsmaatregel. Het eerste gedeelte is gebeurd
en het andere gedeelte ligt nog bij de rechter. - De voorzitter:
- En die gegevens blijven ook gewoon beschikbaar. Maar wat
gebeurt er dan met de rest? - De heer Van Gemert:
- U doelt op financile gegevens die van de rest verzameld zouden
zijn, maar die zijn niet verzameld. Bij de financile gegevens
hebben wij ons specifiek gericht op de vijf kantoren. De
belangrijkste financile gegevens zijn voortgekomen uit
tapinformatie, telefoon- en faxtap. Een ander gedeelte is
voortgekomen uit huiszoekingen, daadwerkelijke, aangetroffen
gegevens. Die zijn gebruikt om een proces-verbaal en een
ontnemings-verbaal op te maken. Dat laatste ligt nu bij de
rechter. - De heer Rouvoet:
- Wat is dan het karakter van de gegevens die u over de andere
wisselkantoren heeft verzameld en die in het tijdelijk register
zijn opgeslagen? - De heer Van Gemert:
- Dat zijn vooral uittreksels van de Kamer van koophandel,
gegevens over de plaatsen waar de verschillende wisselkantoren
liggen, dat soort zaken. - De heer Rouvoet:
- De namen van de personen die daarbij betrokken zijn, die de
wisselkantoren in handen hebben, etcetera, en hun overige
positie? - De heer Van Gemert:
- Voor zover deze gegevens in de openbare registers
voorkomen. - De heer Rouvoet:
- Ik ga erop door omdat het voor ons een niet onbelangrijk detail
is. Wij maken ons immers voortdurend druk over wat er met
CID-gegevens gebeurt. Wat gebeurt er met registers? Wie beheert
deze en wie mag erin kijken? Als nu onduidelijk is waar een
register met informatie is gebleven, dan lijkt mij dat niet
onbelangrijk. - De heer Van Gemert:
- Misschien ben ik daar dan niet helemaal duidelijk in geweest.
De financile informatie is vooral ingewonnen op het moment dat een
keuze was gemaakt ten aanzien van een bepaalde dader in een
bepaalde organisatie. Daar hebben wij ons op gericht. De informatie
die ik net noemde – hoeveel kantoren zijn er nu en waar zitten ze?
– kun je gewoon bij een Kamer van koophandel opvragen. - De voorzitter:
- En meer was het niet? U heeft toch ook bekeken wie er bij al
die kantoren nu naar binnen gingen, hoe zij werken, etcetera, om
aanwijzingen te krijgen dat het om activiteiten zou gaan die
strafbaar zijn? - De heer Van Gemert:
- Die aanwijzingen waren er al uit andere onderzoeken. Uit een
hele hoop onderzoeken was gebleken, dat de verdachten op het moment
dat zij gevolgd werden met de tassen naar de wisselkantoren
gingen. - De heer Rouvoet:
- De verhouding tussen het BFO en de regionale CID is niet altijd
even helder. Draait een BFO alleen in een tactisch onderzoek mee of
is er ook een financile voorfase? - De heer Van Gemert:
- Nee. Ik kan alleen maar over de situatie in Amsterdam spreken.
Daar maakt het BFO geen onderdeel uit van de CID. Het valt evenmin
onder dezelfde chef. Het BFO is onderdeel van het Bureau
tactiek. - De heer Rouvoet:
- Zo is de organisatie, maar nu de praktijk. Draait het BFO mee
in CID-activiteiten? - De heer Van Gemert:
- Nee.
- De heer Rouvoet:
- Gebeurt dat alleen in Amsterdam zo of is dat overal zo?
- De heer Van Gemert:
- Bij mijn weten is dat wel verschillend. In Amsterdam draait het
BFO daarin niet mee. Het enige wat ik mij kan herinneren, is dat er
ooit naar aanleiding van informatie is gevraagd om toelichting op
informatie van een informant. Er werd toen dus om deskundigheid
gevraagd, laat ik het zo zeggen. Een accountant vertelde iets over
de opbouw van een jaarrekening, dat soort zaken. - De heer Rouvoet:
- Wordt in artikel 11 van het Besluit beheer regionale
politiekorpsen geen CID-taak genoemd? Daarin wordt toch aan de
BFO’s opgedragen, zich bezig te houden met het inwinnen, het
bewerken en het analyseren van CID-gegevens? Of heb ik het
mis? - De heer Van Gemert:
- Nee, dat klopt. Het BFO heeft drie taken: het ondersteunen van
opsporingsonderzoeken, het buitgericht maken van collega’s en het
veredelen van CID-informatie. Dat klopt. - De heer Rouvoet:
- Dat is toch de CID-taak van een BFO.
- De heer Van Gemert:
- Ja, maar de wijze waarop je aan die taak inhoud geeft, kan erg
verschillend zijn. Het is mogelijk dat je CID-informatie veredelt
doordat je probeert deskundigheid in te brengen en informatie die
naar voren komt, te verklaren. Dat gaf ik net als voorbeeld. Dat is
ook de enige vorm die wij tot nu toe in Amsterdam hebben
meegemaakt. - De heer Rouvoet:
- Bij een van de RCID-themadagen is een inleiding gehouden, juist
over de relatie tussen het BFO en de CID. Daarin wordt door de heer
Buil nogal benadrukt dat de CID-taak heel belangrijk is. Hij
spreekt over het fysiek inwinnen van CID-informatie door het BFO.
Wat moet ik mij daarbij voorstellen? Runt u zelf informanten? U
zegt dat u dat in Amsterdam niet doet, maar runt een BFO zelf
informanten? - De heer Van Gemert:
- Als die collega de CID-status heeft en onderdeel is van de CID,
is het mogelijk dat hij ook verantwoordelijk is voor het runnen van
informanten. Dan is het te verwachten dat het een informant is die
vooral op dit gebied iets kan vertellen. - De heer Rouvoet:
- Dat kan alleen als een BFO in de structuur onderdeel is van een
CID en dus deelt in de CID-status. In Amsterdam gebeurt dat niet,
maar gebeurt het verder veel? Is dat de praktijk? - De heer Van Gemert:
- Dat weet ik niet. Dat is verschillend per regio
weergegeven. - De heer Rouvoet:
- U weet niet hoe dat elders is georganiseerd. Daar heeft u geen
zicht op. - De heer Van Gemert:
- Ja.
- De voorzitter:
- U zegt dat er verschillen voorkomen. Waar gebeurt het wel en
waar gebeurt het niet? - De heer Van Gemert:
- Ik weet dat sommige regio’s een andere vorm hebben. Het BFO is
daar meer “opgehangen” onder een CID. - De voorzitter:
- Waar bijvoorbeeld?
- De heer Van Gemert:
- De CID Gooi- en Vechtstreek, bijvoorbeeld. Dat is er
eentje. - De voorzitter:
- Dus daar wordt wel…
- De heer Van Gemert:
- Nee, die conclusie trekt u daaruit.
- De voorzitter:
- Ik had nog niks gezegd, hoor.
- De heer Van Gemert:
- Nee, maar u zegt: “Daar wordt wel…”.
- De voorzitter:
- Daar worden wel CID-matig financile gegevens verzameld voordat
er een verdenking is. - De heer Van Gemert:
- Dat kan. Dat weet ik niet.
- De voorzitter:
- En waar is die koppeling nog meer zo?
- De heer Van Gemert:
- Ik heb niet meer exact in beeld hoe dat in iedere regio is
geregeld. Het is van de regio afhankelijk. Ik meen dat het op
zichzelf heel makkelijk na te gaan is. - De voorzitter:
- Waar moet ik dat nagaan?
- De heer Van Gemert:
- Binnen de organisatiestructuur van de verschillende regio’s
waar het BFO is “opgehangen”. - De voorzitter:
- En wat is dan het verschil in het werk?
- De heer Van Gemert:
- Een verschil kan zijn dat er binnen die regio’s een specifieke
CID-taak is weggelegd voor een BFO. Dat kan. Of dat zo is, weet ik
niet. - De voorzitter:
- Wanneer mag een BFO volgens u in algemene zin financile
gegevens gaan verzamelen die specifiek op een persoon zijn
gericht? - De heer Van Gemert:
- Daarin wijkt de CID-regeling voor een BFO niet af. Er is een
CID-reglement. Daarin wordt aangegeven dat je over CID-subjecten en
grijs-veldsubjecten informatie mag verzamelen, althans, als die
informatie naar voren komt. - De voorzitter:
- Als iemand CID-subject is, kun je op die basis daarover
financile informatie opslaan. - De heer Van Gemert:
- Ja.
- De voorzitter:
- En waar dan? In het CID-register of apart, bij uzelf?
- De heer Van Gemert:
- In het CID-register.
- De voorzitter:
- En welke informatie kun je dan van hem opslaan?
- De heer Van Gemert:
- Dat kan variren. Financile informatie kan betrekking hebben op
een uitgavenpatroon, maar het kan ook heel specifieke informatie
zijn. Het is bijvoorbeeld bekend dat een bepaalde mijnheer naar een
bepaalde bank is gegaan. Dan kan ook. Of specifieker. Dat is
afhankelijk van de informatie die naar voren komt. - De voorzitter:
- Vraagt u ook aan banken of aan andere instellingen informatie
over CID-subjecten? - De heer Van Gemert:
- U vraagt mij naar een situatie die ik niet heb meegemaakt. Ik
kan er alleen op antwoorden dat het in mijn beleving in CID-verband
niet gebeurt. - De voorzitter:
- In de zaak-Z is het toch wel gebeurd?
- De heer Van Gemert:
- In de zaak-Z is er inderdaad contact met een bank geweest en is
informatie opgevraagd, maar de manier waarop het gebeurd is, is een
andere geweest dan u net schetste. - De voorzitter:
- Hoe dan?
- De heer Van Gemert:
- Ik denk dat het van belang is om aan te geven op welke wijze
wij als BFO-Amsterdam contacten met banken hebben gehad. Contact
met banken kan op een aantal manieren plaatsvinden. Dat kan
plaatsvinden wanneer je in een opsporingsonderzoek huiszoeking gaat
doen en op basis van een 105 informatie opvraagt. In de
opsporingsfase kan dat plaatsvinden. Het kan gebeuren dat je vlak
voor zo’n fase contact opneemt met een bank om na te gaan of het
zin heeft, een kluis te openen of beslag te leggen op een bepaalde
rekening. Dat is eigenlijk een efficiency-overweging. Wanneer een
kluis al vijf jaar niet bezocht is en je onderzoek zich richt op
het laatste jaar heeft dat weinig zin. Een derde mogelijkheid is
dat in een groot onderzoek – ik praat dan over een
opsporingsonderzoek, zoals in de zaak-Z – in een contact met de
bank wordt aangegeven dat een opsporingsonderzoek gaande is en dat
de vraag wordt gesteld of er van politiezijde behoefte is aan
informatie. In bedoeld geval is dat gebeurd en heeft de bank een
afweging gemaakt en heeft zij besloten, informatie aan de politie
te verstrekken. - De voorzitter:
- Zij gaf u dus die informatie vrijwillig.
- De heer Van Gemert:
- Ja.
- De voorzitter:
- Was er toen al sprake van een verdachte? U sprak over een
opsporingsonderzoek. - De heer Van Gemert:
- Er is sprake van een hele hoop verwarrende termen en het lijkt
mij goed de zaak te verduidelijken. Er was op het moment dat die
informatie gevraagd werd onder toezicht van een officier van
justitie een opsporingsonderzoek gestart. - De voorzitter:
- Dat vroeg ik niet. Mijn vraag is: is dat gevraagd toen er al
sprake was van een verdachte? - De heer Van Gemert:
- Ik zal u proberen uit te leggen of dat wel of niet het geval
is. - De voorzitter:
- Dat is toch een kwestie van ja of nee?
- De heer Van Gemert:
- Nee.
- De voorzitter:
- Waarom niet?
- De heer Van Gemert:
- Omdat het arrest in de zaak-Zwolsman heeft uitgewezen dat je
een situatie kunt hebben waarin wel sprake is van opsporing, maar
niet van een GVO. - De voorzitter:
- Ik vraag u niet wat in dat arrest staat. Ik vraag u gewoon: was
er toen een GVO en was er een verdachte of niet? - De heer Van Gemert:
- Er was nog geen GVO.
- De voorzitter:
- Was er al een verdachte?
- De heer Van Gemert:
- In mijn beleving was er al een verdachte.
- De voorzitter:
- In uw beleving was er een verdachte. Was er sprake van artikel
27 Strafvordering? - De heer Van Gemert:
- U probeert…
- De voorzitter:
- Ik wil helder hebben of u in de manier waarop u informatie
verzamelt onderscheid maakt tussen gevallen waarin er een verdachte
is en gevallen waarin die er niet is. - De heer Van Gemert:
- Daar maken wij onderscheid tussen. Ik zal u proberen uit te
leggen waarom ik zo’n moeite heb met het antwoord op de vraag: ja
of nee? Er was een situatie waarin besloten was een onderzoek te
verrichten naar bepaald activiteiten van de heer Zwolsman. Er waren
allerlei aanleidingen om dat te doen. Wij waren bezig met het
verzamelen van informatie, er was sprake van een opsporingsfase,
waarin ook open bronnen werden benaderd en er waren contacten met
de belastingdienst. Op enig moment is er contact met een bank
geweest. Toen hebben wij om informatie gevraagd en hebben wij die
verkregen. - De voorzitter:
- Dus in het opsporingsonderzoek?
- De heer Van Gemert:
- Ja.
- De voorzitter:
- Moet er voor een opsporingsonderzoek sprake zijn van een
verdachte of kan er ook sprake zijn van zo’n onderzoek zonder dat
er een verdachte of een verdenking is? - De heer Van Gemert:
- Als u denkt aan het benoemen van een verdachte, zoals
weergegeven in artikel 27 Strafvordering, moet ik zeggen dat er
sprake kan zijn van een fase waarin je dat wellicht nog niet exact
kan. Maar dan is er wel sprake van een opsporingsfase. Dat
probeerde ik aan te geven toen ik het had over het arrest in de
zaak-Zwolsman. - De voorzitter:
- Wanneer begint zo’n opsporing? Wat moet u van mij weten,
voordat u zegt: Van Traa gaan wij natrekken? Is, met andere
woorden, in algemene zin iets aan te geven? - De heer Van Gemert:
- Ik denk dat je aanwijzingen moet hebben dat iemand betrokken is
bij strafbare feiten. - De voorzitter:
- Dan moet hij ze toch gepleegd hebben? Moet hij ze gepleegd
hebben, moet hij medeplichtig zijn? Wat is “betrokken zijn
bij”? - De heer Van Gemert:
- Het feit dat iemand erbij betrokken is, wil nog niet zeggen dat
je altijd op dat moment kan bewijzen… - De voorzitter:
- Dat begrijp ik wel. Dat een verdachte een strafbaar feit
gepleegd is, hoef je niet te bewijzen. Het bewijs moet pas geleverd
worden in de rechtszaal. Wat ons interesseert, is: wanneer begint u
specifiek personen financieel na te trekken, ook bij banken? - De heer Van Gemert:
- Er was in dit geval sprake van een CID-subject, waarbij
informatie voorhanden was dat hij betrokken zou kunnen zijn bij
strafbare feiten. Daarbij komt dat hij een levenswandel had die
niet in overeenstemming was met zijn legaal verkregen vermogen. Er
was CID-informatie met betrekking tot het feit dat hij betrokken
zou zijn… - De voorzitter:
- Dus CID-informatie is het beslissende punt. Stel dat ik een
vreemde levenswandel heb, geld over de balk smijt, een Maserati
voor de deur heb staan en in het bezit ben van twee landhuizen.
Gaat u dan ook met mij beginnen, of moet ik eerst CID-subject
zijn? - De heer Van Gemert:
- Als op dat moment door de officier van justitie de beslissing
wordt genomen om daarnaar een onderzoek te starten – want daarover
praten wij – zullen wij in dat onderzoek participeren. - De voorzitter:
- En dan is het dus niet van belang dat u weet of er klassiek qua
strafvordering sprake van is of ik verdachte ben? - De heer Van Gemert:
- Wij hebben op dat moment dat vermoeden. Alleen kunnen wij het
dan nog niet op n bepaald strafbaar feit terugbrengen. - De voorzitter:
- Welke methodieken kunt u dan gebruiken in die fase in
financieel opzicht? - De heer Van Gemert:
- Het kan zijn dat geprobeerd wordt gebruik te maken van wat het
opsporingsonderzoek tot op dat moment heeft aangetoond. Het kunnen
observatiegegevens zijn, het kunnen gegevens zijn uit oude
processen-verbaal, het kan betrekking hebben op hetgeen uit open
bronnen wordt gehaald, het kunnen kranteknipsels zijn, het kunnen
gegevens van de belastingdienst zijn, enz. Dat soort dingen moet
men zich voorstellen in zo’n fase van het onderzoek. - De voorzitter:
- Dan kun je instellingen, bijvoorbeeld banken, benaderen met die
informatie en zeggen: kunt u ons vertellen wat die mijnheer op zijn
rekening heeft? - De heer Van Gemert:
- In dit geval is dat gebeurd.
- De voorzitter:
- De heren Van Teijlingen en Van Looijen hebben gezegd: CID-matig
doen wij dat niet meer sinds 1 januari 1993. - De heer Van Gemert:
- Dan praat u denk ik over een andere situatie.
- De voorzitter:
- Waarom? Dit is toch ook een situatie waarin wij het over
CID-subjecten hebben? - De heer Van Gemert:
- Ja, maar naar aanleiding van zeg maar informatie die er was om
een onderzoek… - De voorzitter:
- Dus dan hebben wij drie categorien. Er zijn CID-subjecten puur,
waarvoor wij niet naar een bank gaan, maar als wij een CID-subject
hebben waarover een officier van justitie heeft gezegd dat er
opsporing op wordt gezet, gebeurt het. Dat gebeurt vandaag de dag
dus ook nog. - De heer Van Gemert:
- Dat was in dit geval de situatie. Als u vraagt of in een
soortgelijk geval banken informatie geven, moet ik zeggen: dat is
afhankelijk van de situatie. Tegenwoordig gaat het tot aan de raad
van bestuur of men bereid is mee te werken. - De voorzitter:
- Is dat in meer gevallen de laatste twee jaar voorgekomen?
- De heer Van Gemert:
- Wat bedoelt u?
- De voorzitter:
- Dat u zo te werk gaat ten aanzien van CID-subjecten.
- De heer Van Gemert:
- In een opsporingsonderzoek, want daar praat ik over, is het bij
mijn weten nog n keer voorgekomen dat wij contact met banken hebben
gezocht. - De voorzitter:
- Voordat gebruik werd gemaakt van officile dwangmiddelen?
- De heer Van Gemert:
- Ja.
- De voorzitter:
- Verder belde u nooit met banken?
- De heer Van Gemert:
- Ik heb al een tweetal andere situaties aangegeven.
- De voorzitter:
- Maar dan is het al een stap verder, h?
- De heer Van Gemert:
- Ja. Er is nog een geval waarin dat mogelijk is. Dat is in een
situatie waarin er sprake is van levensbedreiging. Er heeft zich
zo’n zaak voorgedaan. Daarin was iemand ontvoerd. Wij wilden direct
informatie hebben van een bank, omdat die essentieel was voor het
onderzoek. Op dat moment hebben wij die informatie gekregen. - De heer Rouvoet:
- U gaf vier vormen van contact met banken aan. U sprak over twee
methoden die ik nogal interessant vind. U sprak over het handige
telefoontje om na te gaan of het zinvol is om de volgende dag met
zwaarder materiaal op te draven. Werkt dat nog steeds heel goed?
Zijn de banken gretig om daarop in te gaan? Het is toch een
slimmigheidje? - De heer Van Gemert:
- Nou, het is geen slimmigheidje. Er wordt steeds meer nagedacht
over de wijze waarop er rechtmatige contacten kunnen zijn tussen
politie en banken. Ook de banken zijn daar heel nadrukkelijk mee
bezig. Soms heeft het te maken met het feit dat je een heel circus
moet opstarten om bijvoorbeeld een kluis te openen, wanneer
duidelijk is dat een verdachte een kluis heeft. - De heer Rouvoet:
- Moet ik dat zien in de relatie tussen mensen die bij de politie
hebben gezeten, die nu bij de beveiliging in het bankwezen zitten
en die bereid zijn wat voorinformatie te geven, zodat er dus sprake
is van een informele uitwisseling van gegevens? - De heer Van Gemert:
- Nee hoor. Dit is iets waarbij de banken belang hebben om het zo
te doen. Wij praten over een opsporingsonderzoek. Er is dan sprake
van dat wij in het kader van een GVO of een SFO om informatie komen
vragen of dingen in beslag willen nemen. Op dat moment zouden wij
dat ook achterwege kunnen laten en de volgende dag op de stoep
kunnen staan. Als het niet nodig is, probeer je dat zoveel mogelijk
te voorkomen. - De heer Rouvoet:
- Het is ook in het belang van de banken zelf, maar wij hebben
ons al een aantal malen laten vertellen dat vanaf 1 januari dit
jaar de banken veel minder gretig zijn om daarop in te gaan. - De heer Van Gemert:
- Ik denk dat de banken nadrukkelijk nagaan op welk moment zij
informatie kunnen en moeten verschaffen. Dan doen zich nog steeds
die vier situaties voor die ik al eerder schetste. - De heer Rouvoet:
- Hoe gaat u dat gat opvullen? Het betekent dat een stuk
informatie-inwinning in de informele fase voor uw wegvalt als de
banken zeggen: doe het maar via de officile route. - De heer Van Gemert:
- Het kan zijn dat het in een latere fase plaatsvindt. Overigens
is in het kader van de pluk-ze-wetgeving dit probleem onderkend en
is de methodiek van een strafrechtelijk-financieel onderzoek
geopperd. De mogelijkheid daartoe bestaat. Dat is laat ik maar
zeggen een geheim onderzoek waarbij de bank ook aan de clint geen
uitsluitsel mag geven dat het heeft plaatsgehad. Op die manier
zullen wij ermee moeten omgaan. - De heer De Graaf:
- Dat roep interessante vragen op. Het strafrechtelijk-financieel
onderzoek geeft de mogelijkheid met machtiging van de
rechter-commissaris om een ieder inzage te vragen van bescheiden,
dus ook bankrekeningen. Maar kennelijk doen wij het niet zo graag.
Daaraan voorafgaand hebben wij liever een soort inkijkoperatie in
de bankrekening. Is het een kwestie van kijken of het nuttig is en
dan pas van bevoegdheden gebruik maken? - De heer Van Gemert:
- Een inkijkoperatie heeft iets onrechtmatig in zich.
- De voorzitter:
- Dat betwisten velen. Veel van uw voorgangers hebben gezegd dat
het helemaal niet onrechtmatig is. Laten wij er geen waardeoordeel
aan geven. - De heer Van Gemert:
- Nee, maar de suggestie kan al snel ontstaan, ook bij anderen.
In die situatie is er al sprake, ook wanneer dat telefoontje
plaatsvindt, van een rechterlijk bevel dat eraan komt of een SFO
dat op dat moment al loopt. Dan is het ook in het belang van de
bank om er heel efficint mee om te gaan. - De heer De Graaf:
- Mijn vraag is waarom niet sneller een SFO wordt ingesteld.
Daarvoor is nodig dat er sprake is van een verdachte van bepaalde
delicten. Dan is het een kwestie van een officier die een
machtiging vraagt van de rechter-commissaris. U hoeft dan geen
telefoontjes meer te plegen, maar u kunt gewoon de bank binnengaan
en vragen wat het saldo van de rekening van de heer X is. - De heer Van Gemert:
- Ik heb het over die situatie waarin wij alleen afwegen of wij
het moeten doen op dat moment. - De heer De Graaf:
- Ja, en dan gaat u toch maar eerst dat telefoontje plegen.
- De heer Van Gemert:
- Dat klopt.
- De heer De Graaf:
- Daarom maak ik een vergelijking met een inkijkoperatie: wij
plegen nog maar even geen huiszoeking, want wij willen eerst weten
of er iets huis te zoeken valt. - De heer Van Gemert:
- De vergelijking met een inkijkoperatie is naar mijn beleving
geen goede vergelijking. Wij hebben op dat moment de mogelijkheid
via de rechter-commissaris of via een SFO om daadwerkelijk die
informatie op te halen, de kluis open te boren. Wij willen er heel
zorgvuldig mee omgaan. Wij praten over een situatie waarin wij vlak
voor een actiedag zitten. Wij moeten onze mensen op de juiste
manier inzetten. Het is de vraag of, wanneer je tevoren weet dat
het geen zin heeft, je dat moet doen. - De heer De Graaf:
- Had u het over “de kluis openboren”?
- De heer Van Gemert:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- Hebt u dat wel eens gedaan?
- De heer Van Gemert:
- Dat gebeurt veelvuldig op basis of een huiszoeking bij een bank
of in het kader van de inbeslagneming van een kluis. - De heer De Graaf:
- En het even in de kluis kijken zonder dat soort
huiszoekingsbevoegdheden hebt u nog nooit meegemaakt? - De heer Van Gemert:
- Nee.
- De heer De Graaf:
- Kan dat technisch gezien?
- De heer Van Gemert:
- Nee, want de tweede sleutel heeft de clint en er is geen
reservesleutel. Nadat feitelijk beslag is gelegd op de inhoud van
een kluis boren wij die kluis open. - De heer De Graaf:
- Voor alle helderheid: u hebt nooit meegemaakt en nooit gehoord
dat er wel eens op welke technische wijze dan ook in een kluis is
gekeken, waarna de deur op slot werd gedaan en men deed alsof er
niets aan de hand was. - De heer Van Gemert:
- Nee, absoluut niet.
- De heer Koekkoek:
- Is in de zaak Z en in het andere geval dat u noemde,
proces-verbaal opgemaakt van de informatie die de bank aan u
verschafte? - De heer Van Gemert:
- Van de informatie die toen werd verschaft, is wel aantekening
gemaakt in het journaal. Dat heeft u kunnen zien in het
dagjournaal. Die informatie is in een later stadium ook fysiek
opgehaald en daar is een proces-verbaal van opgemaakt, van de
tweede situatie. - De heer Koekkoek:
- Is dat proces-verbaal toegevoegd aan de processtukken?
- De heer Van Gemert:
- Dat proces-verbaal zit voor een deel in de processtukken die nu
al bij de behandeling van de zaak zijn gebruikt. Voor een
belangrijk deel komt het nog aan de orde in de ontnemingszaak,
omdat de informatie vooral was gericht op het wederrechtelijk
verkregen voordeel en niet op het bewijzen van een strafbaar feit.
Dat zijn twee afzonderlijke dingen. - De voorzitter:
- Het andere geval, is dat een zaak die al buiten de rechter
is? - De heer Van Gemert:
- Nee.
- De heer Rouvoet:
- Ik heb nog een vraag op het vlak van het strafrechtelijk
financieel onderzoek. Net hebben wij gesproken over de vraag of er
wel of geen verdachte is. U kunt ook een SFO laten openen als geen
verdachte bekend is. U heeft de mogelijkheid tot een anoniem SFO,
een NN-SFO. Hoe verhoudt zich dat met het plaatje dat er toch een
begin van een aanwijzing moet zijn dat iemand erbij betrokken is?
Kunnen zo niet de financile gegevens van iedereen gewoon maar op
tafel komen? - De heer Van Gemert:
- Nee, dat kan absoluut niet. Dat is een heel specifieke
situatie. Daarbij zul je ook aan de rechter-commissaris duidelijk
moeten maken waarom een SFO op NN-basis gehouden moet worden,
waarom de verdachte of rechtspersoon niet kan worden genoemd. Dat
is een heel uitzonderlijke situatie. - De heer Rouvoet:
- Wanneer kan dat? Kunt u kort aangeven wanneer u een NN-SFO kunt
aanvragen? - De heer Van Gemert:
- Als ik het mij goed herinner, heb ik nog geen NN-SFO
aangevraagd. - De heer Rouvoet:
- Maar wanneer kunt u dat doen? Dat weet u toch wel?
- De heer Van Gemert:
- Dat kan zich voordoen als er aanwijzingen zijn – maar dan ga ik
even verder – dat er op een bepaalde plek informatie is die kan
helpen bij het aantonen van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dan heeft de officier de bevoegdheid om een spoedhuiszoeking toe te
staan. Het is mogelijk dat je dan nog niet weet wie de bewoner is
van het desbetreffende pand of de plek die je betreedt. In eerste
instantie is het dan NN, maar daarna wordt het zo snel mogelijk op
naam gezet. - De heer Rouvoet:
- In het eerste stadium: betekent dit dat het in mindering
gebracht moet worden op hetgeen u net zei, namelijk dat er in ieder
geval CID-informatie over een individu moet zijn om een SFO te
kunnen starten? - De heer Van Gemert:
- Nee, want dan ben ik al veel verder. Dan praat ik over een
situatie waarin bijvoorbeeld sprake is van een gerechtelijk
vooronderzoek of waarin een huiszoeking heeft plaatsgevonden. - De heer Rouvoet:
- Dan zijn de eisen aan wat je gedaan moet hebben of hoe bekend
hij moet zijn, al zwaarder. Dan praten wij over een verdachte en
die heeft u in ieder geval nog niet, want u weet niet de naam. - De heer Van Gemert:
- In de situatie die ik schetste – naar ik mij herinner, is dat
de enige situatie die zich kan voordoen – werd in het kader van een
GVO en een strafrechtelijk onderzoek een huiszoeking verricht.
Daarbij werden aanwijzingen gevonden, dat op een andere plek
mogelijk gegevens voorhanden waren die van belang konden zijn om
het wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Dan heeft de
officier de mogelijkheid om een spoedhuiszoeking te laten doen. Hij
zal dan later moeten aangeven op wiens naam die woning stond. Dan
praten wij over een situatie waarin je weliswaar al met een
verdachte te maken hebt, maar op een andere plek dan je in eerste
instantie van plan was en ten opzichte van een andere verdachte
feitelijk een huiszoeking verricht. - De heer Rouvoet:
- Kunt u kort aangeven hoe zo’n strafrechtelijk financieel
onderzoek, een SFO, zich verhoudt tot een gerechtelijk
vooronderzoek? Het valt toch niet altijd samen. - De heer Van Gemert:
- Dat hoeft inderdaad niet. Het gerechtelijk vooronderzoek is
ervoor bestemd om het strafbare feit aan te tonen. Een
strafrechtelijk financieel onderzoek is ervoor bedoeld om het
wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Dat kunnen twee
afzonderlijke dingen zijn. Soms lopen ze ook wel samen. - De heer Rouvoet:
- Stel je opent een SFO parallel aan een gerechtelijk
vooronderzoek. Het komt niet tot een veroordeling. Dan kun je met
het strafrechtelijk financieel onderzoek ook niet veel. - De heer Van Gemert:
- Ja.
- De heer Rouvoet:
- Dat loopt dan op niets uit?
- De heer Van Gemert:
- Je kunt het voordeel pas ontnemen als je het strafbaar feit
hebt aangetoond. Als je het strafbaar feit niet kunt aantonen of de
verdachte wordt vrijgesproken, dan houdt het SFO automatisch
op. - De heer Rouvoet:
- En het spiegelbeeld: wel een GVO openen, niet direct aan een
SFO beginnen? Heeft dat niet juist als bezwaar dat de financile
informatie tijdens het GVO bij het afluisteren van de taps,
etcetera, eigenlijk over het hoofd wordt gezien omdat daarnaar niet
specifiek wordt geluisterd? - De heer Van Gemert:
- Dat kan, maar het kan ook zijn dat je er juist probeert te
komen door mensen van mijn afdeling in zo’n onderzoek te betrekken
om daarop specifiek te letten. Je kunt ook mensen buitgericht
maken: rechercheurs duidelijk maken dat dit soort mededelingen ook
voor het onderzoek van belang zijn. - De heer Rabbae:
- U heeft zonet heel duidelijk de waarde van de CID-fase
benadrukt voor het financieel rechercheren. Nu zegt de heer Mul in
de bundel die ik hier voor mij heb en die handelt over financieel
rechercheren – misschien kent u deze bundel – dat juist de
CID-informatie weinig zal bijdragen aan het financieel
rechercheren. Met andere woorden: u loopt waarschijnlijk achter de
feiten aan. - De heer Van Gemert:
- Hij bedoelt dat de informatie die nu op CID-gebied is
opgeslagen – in feite ben ik het in die zin met hem eens – weinig
informatie van financile aard bevat. Daarin wordt wel opgeslagen
waar de verdachte woont, met wie hij woont of welk onroerend goed
hij heeft. Daarin zal echter vaak heel weinig financile informatie
zijn opgeslagen, omdat daarop tot voor kort niet werd gelet. De
mogelijkheid om dat op te slaan bestaat wel. Zoals u weet, is
limitatief voorgeschreven welke informatie je op CID-gebied mag
opslaan. Er wordt dus niet naar gekeken. Daar komt het eigenlijk op
neer. - De heer Rabbae:
- Dat mag misschien wel waar zijn, maar hij zegt het voornamelijk
omdat de CID-informatie “dadergericht” is. - De heer Van Gemert:
- Dat bedoel ik ook. Dadergericht, op de persoon, en niet gericht
op het voordeel of op zijn vermogen. Wij proberen nu juist om
collega-rechercheurs en collega-politiemensen opmerkzaam te maken
op het feit dat zij ook naar andere dingen dan strafbare feiten
zouden moeten kijken. - De heer Rouvoet:
- Ik wil nog op de inhoud van een ander onderzoek ingaan. Uit uw
cv blijkt dat u betrokken bent geweest bij een onderzoek met de
naam Groot geld. Kunt u kort aangeven wat dat precies inhield? - De heer Van Gemert:
- Op een gegeven moment werd ergens in Amsterdam in verdachte
omstandigheden een auto aangetroffen met daarin een groot
geldbedrag, ruim 2 mln. - De heer Rouvoet:
- Onbeheerd.
- De heer Van Gemert:
- Deels onbeheerd. Er was wel iemand aanwezig, maar hij wist van
niets en kwam van nergens. - De voorzitter:
- Hij wist niet dat het geld in die auto zat.
- De heer Van Gemert:
- Dat wist hij niet. De omstandigheden waren dusdanig dat iedere
burger op dat moment zou kunnen concluderen dat het geen normale
zakelijke transactie was. Het was midden in de nacht, ergens in
Amsterdam. Er was wellicht sprake van een betaling of een opbrengst
van een criminele activiteit. Dit geld is op dat moment na overleg
in beslag genomen en er is een opsporingsonderzoek gestart. Wij
hebben bijgedragen aan dat opsporingsonderzoek. Dat is een situatie
waarin je mag vermoeden dat een strafbaar feit is gepleegd. De
opbrengst gaat op enig moment van eigenaar wisselen en dan moet je
het strafbare feit dat daarbij hoort, erbij zien te vinden. Dat is
altijd in een retroperspectief. Je moet dus altijd teruggaan en dat
levert vaak problemen op. In die zin levert de manier waarop wij in
Nederland witwassen strafbaar hebben gesteld, voor ons soms
problemen op. Het is alleen maar strafbaar gesteld, en in dit kader
werd het ook zo in beslag genomen, op grond van een helingbepaling.
Het is niet altijd eenvoudig om het strafbare feit dat bij die
heling hoort, daadwerkelijk aan te tonen. - De heer Rouvoet:
- Zou het witwassen als zodanig strafbaar gesteld moeten worden?
Zou dat uw werk straks in het LRT veel makkelijker maken? - De heer Van Gemert:
- Wij richten ons niet alleen op witwassen, maar ik meen wel dat
het van belang zou zijn. Let je op de ons omringende landen, dan
blijkt dat het bijna overal als een apart feit strafbaar is
gesteld. - De voorzitter:
- Witwassen als apart feit helpt u toch niet bij die kofferbak
met 2 mln. als die van niemand is? - De heer Van Gemert:
- In dit geval wel, omdat het strafbare feit heling was. Dan moet
je aantonen van welk strafbaar feit dit geld afkomstig is. Dan moet
je teruggaan in de tijd. Er is een tweede element dat het op een
ander terrein makkelijker zou maken. Je kunt zeggen dat hierbij
sprake is van een onbeheerd vermogen of van vermogen waarbij er
voldoende aanwijzingen zijn dat het afkomstig is van een strafbaar
feit. - De voorzitter:
- Maar de minister heeft nu net een wetsontwerp daarvoor
teruggetrokken. De In Rem-zaak. Dat vindt u jammer? - De heer Van Gemert:
- Ik denk dat het voor een aantal situaties van belang is.
- De heer Rouvoet:
- Zou het u helpen als aanvulling op het pluk-ze-beleid? Het
wetsvoorstel waarover wij nu spreken, was bedoeld als aanvulling op
het pluk-ze-beleid. Het is opmerkelijk dat bij het intrekken is
gezegd dat het eigenlijk haaks staat op een krachtig
pluk-ze-beleid. Wat denkt u? - De heer Van Gemert:
- Ik kan moeilijk verklaren wat daar nu precies mee bedoeld is.
De capaciteit om dit soort onderzoeken te doen, is in Nederland nog
niet erg groot. Daar zijn wij eigenlijk al mee begonnen. Die
capaciteit zou vergroot moeten worden. Met het LRT wordt daartoe in
ieder geval al een stap gezet. In het wetsvoorstel wordt voor het
buitenland de mogelijkheid geschapen om aan Nederland verzoeken te
doen. Een andere mogelijkheid is dat in heel specifieke situaties
verzoeken worden gedaan. Je mag dan aan de ene kant de conclusie
trekken dat het BFO dat zou moeten doen, maar het BFO moet aan de
andere kant ook allerlei opsporingsonderzoeken ondersteunen. Ik kan
mij indenken dat dit een overweging is geweest die ertoe heeft
geleid dat het wetsvoorstel te vroeg werd bevonden. - De voorzitter:
- Het ging toch ook over de discussie dat je in het strafrecht
uiteindelijk altijd daders moet hebben? Dat was en is toch de
principile discussie? Kun je zomaar, zonder dat je een dader hebt,
geld of goederen in beslag nemen? Daarover gaat de discussie toch
ook? - De heer Van Gemert:
- Ja, dat is meer een rechtsfilosofische discussie, die daarbij
ook van belang is. Daarover ben ik het met u eens. Ik kijk alleen
naar de praktijk, waarin wij dit soort zaken tegenkomen. Ik meen
dat er ook voor dat soort zaken een goede oplossing zou moeten
zijn. - De voorzitter:
- Hoe wilt u “witwassen” precies als delict definiren?
- De heer Van Gemert:
- Ik denk dat ik niet zo een, twee, drie een heel goede en
juridisch dichte omschrijving daarvan kan vinden. Het element dat
daarbij een belangrijke rol speelt, is het feit dat je probeert een
andere status te geven aan dat geld, een legale status. Ik meen dat
je op zichzelf wel een omschrijving kunt vinden die dat volledig
dekt, die alle activiteiten die daarmee te maken hebben – in
bewaring nemen, wisselen of andere zaken – beschrijft. - De voorzitter:
- Zou dat ook al betrekking hebben op iemand die zijn zwarte
spaarcentjes naar Luxemburg brengt, die daar in een “stichting voor
het ontheemde socialistische kind” onderbrengt en daaruit een
uitgave doet? Hij heeft verder eigenlijk niet met de zware
criminaliteit van doen. Hij heeft keurig een woning drie hoog. - De heer Van Gemert:
- Ik zou de fiscale vluchtwegen en het witwassen nadrukkelijk
willen scheiden. - De voorzitter:
- Kunt u tot slot verklaren wat de toekomst is van het financieel
rechercheren? Welke middelen wilt u daarbij gebruiken? - De heer Van Gemert:
- Ik meen dat het nog een methode is die ertoe kan bijdragen dat
criminaliteit daadwerkelijk kan worden aangepakt. Zeker bij de
georganiseerde criminaliteit is degene die werkelijk aan de
touwtjes trekt, uiteindelijk genteresseerd in het geld, de
opbrengst. Slaag je er dus in de touwtjes te volgen, dan kom je
uiteindelijk bij de hoofdverdachte uit. In die zin lijkt het mij
wel van belang om dat voor de toekomst daadwerkelijk vorm te geven.
Wat heb je daarbij nodig en wat is daarbij de situatie? Ik meen dat
wij er op dit moment nog lang niet zijn. Wij hebben de eerste
stappen gezet met wetgeving. Ik heb al aangegeven dat met name op
het gebied van heling, maar ook bij de pluk-ze-wetgeving best nog
een aantal heel zinnige aanpassingen mogelijk is. Het feit dat op
beperkte schaal beslag gelegd kan worden op onbeheerde goederen –
een soort In Rem-procedure, een procedure tegen een zaak en niet
tegen een persoon, die ook in andere landen wordt toegepast – lijkt
mij heel zinnig. Ik heb gesproken over het feit dat het van belang
is dat je informatie kunt uitwisselen. Dan doel ik nog niet direct
op de banken, maar vooral op overheidsdiensten. Dat is in de
commissie al eerder aan de orde geweest. - De voorzitter:
- Welke overheidsdiensten bedoelt u waar u nu niet bij kunt?
- De heer Van Gemert:
- Dat kan zijn tussen gemeente en politie.
- De voorzitter:
- Maar u kunt toch overal bij? U noemde net een
opsporingsonderzoek. Zeker als u een verdachte heeft, kunt u toch
overal bij? Dan moet elke overheidsdienst u toch informatie
geven? - De heer Van Gemert:
- Ja, maar informatie is altijd tweerichtingsverkeer. Dat lijkt
mij ook van belang. Informatie gaat van de een naar de ander. Het
is ook mogelijk dat de ander in de uitoefening van zijn functie
behoefte heeft of gebaat is bij… - De voorzitter:
- Nee, waar u extra behoefte aan heeft.
- De heer Van Gemert:
- Ik heb in ieder geval extra behoefte aan de discussie die
daarover wellicht ontstaat: kan het wel of niet en zo ja, wanneer?
Ik hecht er wel belang aan dat wij dat helder voor ogen
krijgen. - De voorzitter:
- Heeft u nog meer techniek nodig?
- De heer Van Gemert:
- Als u een frontstore onder techniek wilt laten vallen, dan
hebben wij die nog steeds nodig. - De voorzitter:
- Techniek in de zin van het volgen van boekingen, overboekingen,
etcetera. Zoudt u eigenlijk de gezamenlijke bankcomputer van
Nederland in uw schuur hebben willen staan? - De heer Van Gemert:
- Ik meen dat de Wet melding ongebruikelijke transacties – als u
dat met techniek bedoelt – een techniek inhoudt die voor ons zeer
waardevol is. Je kunt je voorstellen dat dit soort verdachte
transacties of ongebruikelijke transacties op andere terreinen ook
wordt gemeld. - De voorzitter:
- Blijft het niet altijd dweilen met de kraan open, zolang er
landen zijn als Luxemburg, Zwitserland, Lichtenstein, de Kaaiman
Eilanden, de Virgin Islands, Jersey, Guernsey, de Nederlandse
Antillen en Aruba die voor een deel gemaakt lijken te zijn om uw
werk moeilijker te maken? - De heer Van Gemert:
- U noemt er een hele hoop.
- De voorzitter:
- Streept u maar door of vult u maar aan. U kunt de lijst langer
of korter maken, zo u wilt. - De heer Van Gemert:
- Ik denk dat de lijst erg lang is en dat wij het ons niet
makkelijk maken. Het is de vraag of je je daardoor van de wijs moet
laten brengen of dat je verder moet gaan met het aanpakken van het
vermogen als opbrengst van strafbare feiten. Ik ben van mening dat
je het laatste moet doen, ook al loop je steeds tegen problemen
aan. Je zal door bepaalde constructies niet heen prikken en door
andere wel. Ik denk dat het moet worden gedaan en dat het gewoon
onderdeel is van de strafrechtketen die wij in Nederland voor ogen
hebben. - De heer Rouvoet:
- Meent u dat de BFO’s met het huidige instrumentarium kunnen
voldoen aan wat van ze verlangd wordt, namelijk zichzelf
terugverdienen in het kader van de pluk-ze-activiteiten? - De heer Van Gemert:
- Ik denk dat het op zichzelf wel kan, gerekend in bedragen. Het
probleem is dat de pluk-ze-wetgeving nog niet zo oud is, zo’n 2,5
jaar, zodat de meeste zaken nog niet zover zijn dat in eerste
aanleg een uitspraak is gedaan, laat staan dat een definitieve
uitspraak is gedaan, waardoor de daadwerkelijke opbrengst nog niet
vaststaat. Op het gebied van het openbaar ministerie en de zittende
magistratuur zal ten aanzien van dit soort kennis en activiteiten
nog flink moeten worden genvesteerd. - De heer Rouvoet:
- Toe nu toe valt het wat tegen, maar wij zitten in de
aanloopperiode. U hebt gezegd nog wel wat wensen te hebben voor het
pluk-ze-beleid. Zullen de BFO’s zich met de huidige mogelijkheden
op termijn kunnen terugverdienen, of zegt u dat er nog wat moet
veranderen? - De heer Van Gemert:
- Met de huidige mogelijkheden verdienen zij zichzelf al terug,
zeg ik als voormalig BFO-chef. - De heer Rabbae:
- Wat is afgezien van de werkzaamheden in het kader van de
internationale rechtshulpverzoeken de meerwaarde van het LRT ten
opzichte van de FIOD en de ECD? Wat kan het LRT wat zij niet
kunnen? - De heer Van Gemert:
- Wij werken heel nadrukkelijk met hen samen. De FIOD en de ECD
zijn vanuit een bepaalde gedachte en met een bepaalde taak aan de
slag gegaan, betrekking hebben aan de ene kant op fiscale delicten
en aan de andere kant economische delicten. Financile recherche
richt zich niet op de aanpak van een specifiek delict – alleen
fraude of alleen drugshandel – maar op de aanpak van de
georganiseerde criminaliteit. De FIOD en de ECD zijn daarbij
belangrijke partners. Wij hebben dus een andere insteek. - De voorzitter:
- Mijnheer Van Gemert, veel succes bij uw werk. Dank u wel.
- De heer Van Gemert:
- Dank u wel. Sluiting 15.37 uur