January 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 19
14 september 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
donderdag 14 september
1995 in de vergaderzaal van de
Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den
Haag
Verhoord wordt de heer P.C. van Duijne
Aanvang 11.30 uur
- Voorzitter:
- Van Traa Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie:
De Graaf, Koekkoek, Rabbae, Rouvoet en Vos, alsmede mevrouw Coenen,
griffier - De voorzitter:
- Ik heropen de vergadering van de enqutecommissie
opsporingsmethoden. Aan de orde is het verhoor van de heer P.C. van
Duijne, geboren 29 januari 1946 te ‘s-Gravenhage. Mijnheer Van
Duijne, wilt u opstaan voor het afleggen van de belofte? De door u
af te leggen belofte luidt: “Ik beloof dat ik de gehele waarheid en
niets dan de waarheid zal zeggen”. - De heer Van Duijne:
- Dat beloof ik.
- De voorzitter:
- Mijnheer Van Duijne, u bent op dit moment onderzoeker bij het
ministerie van Justitie. U bent een van de oervaders, zou je bijna
kunnen zeggen, van het onderzoek naar de georganiseerde
criminaliteit. Is het niet? - De heer Van Duijne:
- Nou, als ik oervader was, zou ik een grijze baard moeten
hebben, mijnheer de voorzitter, en dat heb ik niet. Ik ben er wel
ongeveer tien jaar mee bezig, maar dat is nog niet oer. - De voorzitter:
- U hebt ook veel veldwerk gedaan, heb ik begrepen.
- De heer Van Duijne:
- Ja.
- De voorzitter:
- En uit dien hoofde kende u de heer Bruinsma persoonlijk? Bent u
wel eens op hem afgestapt? - De heer Van Duijne:
- Ik heb twee keer geprobeerd op hem af te stappen en ik heb een
keer telefonisch met hem gesproken, maar dat was het. - De heer De Graaf:
- Wij hebben het niet over de criminoloog Bruinsma.
- De heer Van Duijne:
- Nee, wij hebben het niet over de criminoloog Bruinsma. Die heb
ik vaak op een heel plezierige manier gesproken. - De voorzitter:
- Is dat directe contact in de wereld waarover wij het hebben een
wezenlijk bestanddeel om te weten hoe die wereld in elkaar
zit? - De heer Van Duijne:
- Nee.
- De voorzitter:
- Waarom niet?
- De heer Van Duijne:
- Ik heb een aantal keren ook met andere misdadigers gesproken,
maar zij komen niet naar mij toe om de waarheid te vertellen. Zij
komen naar mij toe om een verhaal te vertellen. Meestal luidt het
verhaal dat zij eigenlijk rechtschapen burgers zijn en dat de FIOD
en andere opsporingsdiensten door paranoia getroffen achter hen aan
zitten. Niet zozeer de inhoudelijke kant van het verhaal was voor
mij van belang, maar meer hoe zij het vertelde, hoe zij een eigen
zelfbeeld opgebouwd hadden en wat hun huishouden, hun gewone,
platte, dagelijkse manier van doen was. Een deel van de
gesprekstijd was gevuld met zelfrechtvaardiging, een andere deel
met zelfbeklag. - De voorzitter:
- Wat zijn die delen zelfrechtvaardiging en zelfbeklag? Zou u die
kort voor ons kunnen schetsen? - De heer Van Duijne:
- Ik heb een fraudeur en een advocaat gesproken. Hun verhaal kwam
erop neer dat hun handel eigenlijk eerlijk en oprecht was. Als je
het op een bepaalde manier uit zou leggen, was het misschien
strafbaar, maar het werd ook wel eens verkeerd uitgelegd. Zij waren
voortdurend bezig met zich te verweren tegen justitie, niet op
grond van de strafbare feiten die zij gepleegd hadden, maar op
grond van een zee van misverstanden en soms zelfs een samenzwering
om hun handelen maar opzettelijk verkeerd uit te leggen.
Inhoudelijk gesproken was het eigenlijk niet interessant. - De voorzitter:
- Dus het beeld van de handelaar die door de belastingen
nagezeten wordt, belastingen die in Nederland op de rechtschapen
burger toch al zo enorm drukken. - De heer Van Duijne:
- Ja. Alleen zijn ze zo slim dat de FIOD het niet begrijpt. Maar
dat wisten wij eigenlijk al. - De voorzitter:
- Mijnheer Van Duijne, u begrijpt dat wij verder met u willen
spreken over uw bevindingen omtrent aard, omvang en ernst van de
georganiseerde zware criminaliteit. Allereerst over de definitie
van het begrip waar wij als commissie nog het nodige mee te stellen
zullen hebben, neem ik aan, maar ook over uw beoordeling van de
hele problematiek van de aard, omvang en ernst van het verschijnsel
waarmee wij ons bezighouden. De heer De Graaf zal het gesprek
verder met u voeren, maar zoals u weet kunnen ook de andere leden
van de commissie u vragen stellen. - De heer De Graaf:
- Mijnheer Van Duijne, u heeft onderzoek gedaan en dat
neergeslagen in een aantal publikaties. De laatste die ik heb
kunnen lezen, is het boek Het spook, zoals het in de wandelgangen
wordt genoemd. De eigenlijke titel luidt: “Het spook en de dreiging
van de georganiseerde misdaad”. Ik kom straks even op de titel
terug, maar eerst deze vraag: wat voor soort onderzoek heeft u
hiervoor gedaan, wat waren uw bronnen? - De heer Van Duijne:
- Mijn bronnen waren harde bronnen, zoals processen-verbaal, ook
buitenlandse, en financile verslagen. Het waren bronnen die de
hardheid hadden van een gerechtelijk vooronderzoek. Daarnaast ben
ik noodgedwongen een paar keer zelf aan het snuffelen geslagen met
de voorzichtigheid die daarbij past. Je hebt de brede informatie
uit gesprekken met tal van deskundigen en ingewijden. Die
informatie sla je op; het is geen als het ware voortdurend
doorlopende voetnoot. Ik heb wel eens CID-bronnen geraadpleegd,
maar daar kon ik eigenlijk alleen maar koek van bakken als ik
daarnaast een hardere bron had. - De heer De Graaf:
- Anders gezegd: CID-gegevens vindt u geen wetenschappelijk
verantwoorde bron? - De heer Van Duijne:
- CID-gegevens zijn richtingaanwijzers, zoals
ANWB-richtingaanwijzers. Zij geven aan: daar is iets aan de hand.
Zij zijn voor de politie onmisbaar, van grote waarde. Daarop is
echter geen wetenschappelijk onderzoek te gronden. Al te vaak het
ik CID-gegevens gezien die twee daders voor n dode aanwezen, om
maar eens wat te noemen. Of een CID-verhaal over een bepaalde
organisatie die achteraf geen organisatie bleek te zijn, maar een
soort van conglomeraat met aan het hoofd een man van eer die
waardig als een soort van godfather rondliep. Als je achteraf kijkt
wat ervan overeind blijft, constateer je dat het heel gemengd is.
Ik heb die gegevens dus niet als bron willen gebruiken, te meer
daar er een overvloed was aan goede GVO’s om mij op te
baseren. - De heer De Graaf:
- Maar bij GVO’s ben je toch al het stadium voorbij van het
eerste onderzoek, de pro-actieve fase, zodat al een soort selectie
is gemaakt van datgene wat hard te krijgen is? Dat is ook maar een
beperkt zicht op de werkelijkheid. - De heer Van Duijne:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- En dat vindt u minder nadelig dan dat u zich op CID-gegevens
zou baseren? - De heer Van Duijne:
- CID-gegevens kunnen achteraf gewoon onwaar blijken te zijn. Dat
is herhaaldelijk gebleken. CID-gegevens worden niet voor de
wetenschap verzameld, maar om de politie een richting aan te
geven. - De heer De Graaf:
- Heeft u er wel toegang toe?
- De heer Van Duijne:
- Ik heb er toegang toe gehad.
- De heer De Graaf:
- Zowel regionaal als nationaal?
- De heer Van Duijne:
- Niet landelijk. Ter plekke werkend kon ik ze inzien. In
afnemende mate vroeg ik ernaar, behalve wanneer er een duidelijke
aanwijzing was dat ik meer over de achtergrond moest weten. - De heer De Graaf:
- In uw boek vertelt u dat u geprobeerd hebt met enkele leden van
het OM te praten, maar dat u dat niet echt is bevallen, zacht
uitgedrukt. - De heer Van Duijne:
- Dat is erg gemend. In het ene kantoorgebouw stond de deur als
het ware wagenwijd open en stonden koffie en gebak klaar, terwijl
er ook gebieden waren, zeker in de tijd van de IRT-affaire toen de
spanning nogal hoog was opgelopen, waar de deur potdicht zat, de
zogenaamde embargoclubs. - De heer De Graaf:
- Dus u heeft er eigenlijk niet veel aan gehad.
- De heer Van Duijne:
- Jawel. Ik heb met voldoende officieren van justitie gesproken
die mij zeer goed onderwezen hebben. Van de embargozaken die
destijds liepen, heb ik er een aantal moeten laten schieten. Andere
kwamen ter zitting en dan kon ik de dossiers gewoon inzien. - De voorzitter:
- Denkt u dat die embargo-informatie, die ook wel
nul-nul-informatie wordt genoemd, betrouwbaar is of minder
betrouwbaar dan de rest? - De heer Van Duijne:
- Die nul-nul-informatie zit er heel dicht op. De formulieren
hebben een waarderingsschaal. Het hardst is: de bron is betrouwbaar
en hij heeft zelf waargenomen. Je kan zeggen: dat ligt op het
niveau van getuige. - De voorzitter:
- Wij kregen hier soms de indruk dat des te geheimer de
informatie is des te beter die kan zijn, want meer inzicht gevend
in de groep. Wij hebben verschillende keren gesproken over het
dilemma: je kan wel heel goede informatie hebben, maar met het oog
op het afschermen kan je die niet gebruiken. Is het waar dat over
het algemeen genomen die geheimere informatie van betere kwaliteit
is? - De heer Van Duijne:
- Dat kan ik niet in zijn algemeenheid zeggen. De geheimheid
ervan wordt bepaald door de bescherming van de informant. Als die
informant harder doel treft, moet hij beter beschermd worden. - De voorzitter:
- Er zit dus wel wat in.
- De heer Van Duijne:
- Ja.
- De heer Rouvoet:
- U zegt: in algemene zin kan CID-informatie achteraf onwaar
blijken te zijn. Beschikt u over bronnen waarbij u dat uitsluit?
Zijn er andere bronnen die achteraf informatie opleveren waar het
niet voor geldt? - De heer Van Duijne:
- Het geldt niet voor alle informatie. Ik matig mijzelf niet de
wijsheid van de rechter aan. Uiteindelijk kan in hoger beroep
vrijspraak volgen op datgene wat het OM bloedig vervolgde. Als dat
het geval is, is die figuur gewoon afgevloeid. Daar staat tegenover
dat ik op grond van wat ik gelezen heb een eigen oordeel heb
gevormd en neergeschreven, ongeacht hoe de rechter later oordeelde.
Wij kunnen allemaal dwalen. - De heer De Graaf:
- In uw boek analyseert u een aantal zaken die u heeft gevolgd,
ook in de fase van het GVO. U hebt die zaken voorzien van
buitengewoon fantasierijke bijnamen. Zitten daar zaken bij die
inmiddels tot veroordelingen hebben geleid? - De heer Van Duijne:
- De meeste wel.
- De heer De Graaf:
- Kunt u open praten over de zaken die het betreft?
- De heer Van Duijne:
- Nee.
- De heer De Graaf:
- Waarom niet?
- De heer Van Duijne:
- Ik heb een anonimiseringsvereiste en dat blijft zo. Ik ben daar
heel strak in. Of de man dood, uitgewezen, vrijgesproken of nog wat
anders is, ik blijf hem tot zijn laatste kanarie of huismuis
anonimiseren. Anonimisering is d sleutel om onbevangen te kunnen
rondkijken. - De heer De Graaf:
- En die belofte heeft u ook aan mensen gedaan?
- De heer Van Duijne:
- Ja. Dat is mij schriftelijk opgedragen. Bovendien zijn zaken
soms sterk verbonden. Als ik de anonimiseringsflap van n zaak
omhoog haal, straalt dit door op andere zaken. Niet doen dus. - De heer De Graaf:
- Als wij het nodig vinden, zullen wij het toch vragen.
- De heer Van Duijne:
- U kunt het vragen, maar u kent mijn standpunt en daaraan houd
ik vast. - De heer De Graaf:
- Uw standpunt is in ieder geval genoteerd. U hebt uw boek de
titel meegegeven “Het spook en de dreiging van georganiseerde
misdaad”. Daar lijkt een zekere tegenstelling in te zitten. Is het
een echte tegenstelling of een paradox? - De heer Van Duijne:
- Het is geen paradox, het is een echte tegenstelling.
- De heer De Graaf:
- Wat is er zo spookachtig aan de georganiseerde
criminaliteit? - De heer Van Duijne:
- In het voorwoord heb ik geschreven: het spookachtige zit in ons
zelf, in onze voorstelling van de misdaad. Spoken zijn dingen van
de geest en geen dingen van de stoffelijke werkelijkheid. - De heer De Graaf:
- Spoken bestaan niet.
- De heer Van Duijne:
- Wel. Voor degenen die ze waarnemen, zijn ze heel echt. Bij de
kamerbehandeling in 1992 zag je spoken als echtheden
rondwaren. - De heer De Graaf:
- Het zijn geesten die verschijnen. Je kunt je afvragen of ze
daadwerkelijk bestaan, maar in de ogen velen bestaan ze. Wat is nou
het spookachtige? - De heer Van Duijne:
- Het spookachtige is een voorstelling van zaken in de zin van:
de misdaad rukt op, de opmars van de misdaad. De ene keer was het
de mafia, toen kwamen de Russische horden aanzetten. Iedere keer
weer ontstond een dreigingsbeeld. - De heer De Graaf:
- En dat dreigingsbeeld deugt niet?
- De heer Van Duijne:
- Op een belangrijk aantal punten is het dreigingsbeeld als een
fantoom voorgesteld. Er is zeer wel dreiging. Daarom spreek ik ook
over het spook en de dreiging. Van het spook moeten wij af; de
dreiging moeten wij onderkennen. - De heer De Graaf:
- Toch wat concreter als u het goed vindt. Er is een dreiging,
zegt u. - De heer Van Duijne:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- Maar die dreiging is kennelijk niet gelijk aan de fantomen die
zijn opgeroepen. Kunt u die fantomen beschrijven en zeggen waarom
die in werkelijkheid niet aanwezig zijn? - De heer Van Duijne:
- Wij kunnen dan rustig teruggaan in de geschiedenis. Vanaf 1986
is regelmatig geroepen: er is een dreiging. Die dreiging werd door
de politie breed uitgemeten. Overigens was dat een goed initiatief.
De figuren die voorgesteld werden, bleken achteraf redelijk kleiner
te zijn. Vanaf 1990 begon het onweer aan te zwellen. Ik kan mij
herinneren dat in de zomer van 1992 de afschuwelijke moord op twee
rechters in Itali, Borsellino en Falcone, plaatsvond en dat half
Europa op zijn achterste poten stond. Ondertussen was het
ministerie bezig met een nota. Geleidelijk ontstond er een sfeer
van erg, erger, ergst. Als je zei: laten we eens gaan zitten en kan
het een onsje minder, dan was dat “not done”. Dat deed je niet. Dan
was je dus een dissident. Zo ontstond er een soort groepsdenken
waarin inderdaad spoken werden opgeroepen. - De heer De Graaf:
- Maar wat gebeurde er, als u die vraag stelde: Is het wel zo erg
als het wordt voorgesteld? Is het niet minder? - De heer Van Duijne:
- Of anders?
- De heer De Graaf:
- Of anders? Wat gebeurde er dan? Werd u niet serieus genomen?
Mocht u niet meediscussiren? - De heer Van Duijne:
- Daar gaat het niet om. Ik discussieer niet. Ik schrijf. Op dat
standpunt heb ik altijd gestaan. - De heer De Graaf:
- Maar u zei net dat dat als “not done” werd beschouwd. Dat deed
je niet. - De heer Van Duijne:
- Nee, dat deed je niet. Ik heb daar ook in mijn boek naar
verwezen, dat ik bekend stond als de man die het niet erg vond.
Mijn stellingname was: het is terdege erg. - De voorzitter:
- Kunt u zonder de term “spook” te gebruiken – omdat het erg
moeilijk is in een enqute naar waarheid uit te maken of spoken
bestaan of niet – misschien een omschrijving geven van het
probleem? - De heer Van Duijne:
- Laten we zeggen dat er een groepsvoorstelling ontstond in de
trant van: de georganiseerde misdaad rukt op. Nogmaals, ik kan mij
nog herinneren dat in de kamerdiscussie over die nota n van de
kamerleden luid en helder riep: De corruptie rukt op. - De voorzitter:
- Op welk kamerlid doelt u dan?
- De heer Van Duijne:
- Ik dacht dat het Stoffelen was. Maar dat was de vorige Kamer,
we hebben nu een andere Kamer. Ik heb in de inleiding ook
geschreven dat woorden een hele werkelijkheid zijn en niet zomaar
een neutrale klank. Daarmee werden inderdaad dreigingsbeelden
opgeroepen, terwijl misschien aan feitelijke dreigingen voorbij
gegaan zou kunnen worden. - De heer De Graaf:
- Mag ik het in essentie als volgt samenvatten? U zegt: er werden
voorstellingen opgeroepen waar mensen in begonnen te geloven,
zonder dat daar een rele basis voor was, omdat er geen onderzoek,
geen kennis over voorhanden was? - De heer Van Duijne:
- Als u ziet wat er destijds aan materiaal was, dan waren er best
voldoende studies. Toen de vrees ontstond dat de mafia de Alpen zou
overtrekken, zijn er studies gekomen. Maar ook deze studies zijn op
een uiterst opgewonden wijze gehanteerd. Het Bundeskriminalamt had
een onderzoek gedaan. Dat werd opgeblazen. Een pessimist zegt van
een half vol glas dat het leeg is en een optimist zegt dat het half
vol is. - De voorzitter:
- Zou ik nog even terug mogen gaan naar de vraag die ik zojuist
stelde, want die heeft u nog niet beantwoord? Hoe u toen – in de
tijd dat de nota Georganiseerde criminaliteit vervaardigd werd op
het departement waar u werkt – in een pakkende volzin het probleem
had willen definiren zonder het woord “spook” te gebruiken? - De heer Van Duijne:
- Vanaf 1991, toen ook de Duitsers hun definitie uitgebroed
hadden – want dat duurde ook enige tijd – ben ik er toe overgegaan
om de Duitse definitie, de BKA-definitie, als omschrijving te
hanteren. Die definitie gaat sterk uit van georganiseerde misdaad
als een misdaadondernemerschap. Het gaat om een macht- of een
winststreven, uitgevoerd door drie of meer mensen, waarbij het gaat
om een ernstig feit of kleinere feiten die gezamenlijk ernstig zijn
– bijvoorbeeld het handelen in met uitsterven bedreigde dieren; je
krijgt er nauwelijks straf voor maar in zijn totaliteit betekent
het toch de vernietiging van ons natuurlijk erfgoed – en worden
uitgevoerd onder de regie van de verdeling van arbeid. Dan komen er
een aantal afzonderlijke kenmerken, zoals geweld, het hebben van
een bedrijfsmatige voorgevel of het benvloeden van overheden,
justitie, politie en dergelijke. Dat was een mooie definitie voor
de onderlijn van de georganiseerde misdaad en dit sloot aan bij
mijn eerder verschenen boek dat uitging van georganiseerde misdaad
als een ondernemerschap. In mijn vervolgstudie redeneerde ik: een
ondernemer zit op een markt, kijk dus naar de misdaadmarkt. De
grondlijn voor georganiseerde misdaad was de BKA-definitie. - De voorzitter:
- BKA?
- De heer Van Duijne:
- Bundeskriminalamt-definitie, zoals ik zojuist uiteenzette. De
kern daarvan is dat we praten over misdaadondernemers, handelaren,
die goederen en diensten verhandelen op de misdaadmarkt. Dan heb je
een heel eenvoudige aanduiding van het verschijnsel. - De heer De Graaf:
- En waarom spoorde dat niet met alle dreigingsbeelden die werden
opgeroepen in de eerste helft van de jaren negentig? - De heer Van Duijne:
- Dat kunt u zelf zien. Ook in deze enqutecommissie praten we
steeds over zware, georganiseerde misdaad. Ik heb jaar en dag
altijd al geroepen: we moeten van het woord “zwaar” af, want we
weten niet wat zwaar is. Ik gaf net het voorbeeld van de
georganiseerde verboden dierenhandel. Je gaat daarvoor nog geen
twee weken de cel in. Met iets van twee weken voorwaardelijk en
1500 boete kan je weer naar huis toe. Toch is dat georganiseerde
misdaad. - De heer De Graaf:
- Even concreet. De CRI hanteert een definitie die, voor zover ik
het kan waarnemen, sterk lijkt op de definitie die de Duitse
politie hanteert. Zoveel verschilt deze niet. - De heer Van Duijne:
- Dat is sinds kort. De CRI-definitie is lange tijd uitgegaan van
een aantal criteria of kenmerken. Ik geloof dat sinds vorig jaar
ook de BKA-definitie wordt gehanteerd en die kenmerken zijn er
bovenop gelegd om een soort gradatie te krijgen van de mate van
georganiseerdheid van misdaadondernemingen. - De heer De Graaf:
- Ik heb in ieder geval de CRI zelf nooit horen zeggen dat de
mafia Nederland overspoelt. Uit een nota Plan van aanpak
georganiseerde criminaliteit van 1992 blijkt ook niet dat er sprake
is van n Octopus of de buitenlandse mafia die Nederland overneemt
of iets soortgelijks. Waarom zegt u dan toch dat dat “spook” werd
opgeroepen? - De heer Van Duijne:
- Dat spook werd terdege opgeroepen, niet in die nota
overigens. - De heer De Graaf:
- Door wie dan wel?
- De heer Van Duijne:
- Door uw voorganger, want die nota werd eigenlijk als veel te
vriendelijk beschouwd. - De voorzitter:
- U bedoelt onze voorgangers kamerleden bij de behandeling van de
nota? - De heer Van Duijne:
- Ja.
- De voorzitter:
- Daar ben ik dan zelf ook schuldig aan. U bedoelt de vorige
Tweede Kamer? - De heer Van Duijne:
- Ja. Ik was bij de kamerbehandeling aanwezig. De behandeling
was, zoals ik beschreef, in mijn waarneming een over elkaar
struikelen in ijver, terwijl de nota heel duidelijk maakte dat we
terdege iets deden aan de georganiseerde misdaad. - De heer Koekkoek:
- Mijnheer van Duijne, kunt u toch nog toelichten wat nu de
verkeerde voorstellingen waren bij kamerleden? U hebt het kamerlid
Stoffelen aangehaald, die riep: De corruptie rukt op. Ik kan mij
voorstellen dat je dat roept, als je ontdekt dat er corruptie is.
Kunt u nog andere voorbeelden geven van verkeerde voorstellingen
bij kamerleden naar aanleiding van de behandeling van die
nota? - De heer Van Duijne:
- Dan zou ik de kamerstukken moeten nazien. Ik was zelf verbaasd
dat de nota als onvoldoende werd beschouwd, hoewel het een goede
nota was en dat men een veel harder optreden wilde hebben. Ik
citeerde net iets dat duidelijk in mijn geheugen is blijven hangen.
Dat was ongeveer toonzettend. Als je dan de gehele literatuur en
ook de berichten van de media daaromheen ziet, dan was het lange
tijd inderdaad: van dik hout zaagt men planken. - De heer Koekkoek:
- Het gaat niet alleen om de maatregelen die genomen moeten
worden, maar ook om de voorstelling omtrent de georganiseerde
criminaliteit. U zei dat die voorstelling van het verschijnsel niet
goed was. - De heer Van Duijne:
- Het was een duidelijk opgewonden voorstelling.
- De heer Koekkoek:
- Kunt u dat nog verder toelichten, behalve met het voorbeeld van
corruptie? - De heer Van Duijne:
- Zoals ik al zei, zou ik inderdaad de kamerstukken erop moeten
naslaan. Ik heb het niet paraat. De sfeer tijdens de behandeling
was opgewonden. Ik kan mij herinneren dat de D66-fractie wel een
vraag stelde in de trant van: Kan het een onsje minder? Maar de
stemming was verhit. - De voorzitter:
- U citeerde net een volksvertegenwoordiger van de Partij van de
Arbeid. Had u nog andere partijen in uw hoofd? - De heer Van Duijne:
- Nee. Nogmaals, dat zijn zo van die geheugenspijkers die zijn
blijven hangen. Ik zat daar ook niet om over de partijen te
oordelen. - De voorzitter:
- Dat begrijp ik wel, maar u brengt het naar voren als een van de
elementen die in uw ogen hebben geleid tot een fout beeld. - De heer Van Duijne:
- Tot een verhit beeld. Ik wil niet zeggen dat in dat beeld geen
goede bestanddelen zitten, maar de hele stemming was duidelijk: we
gaan ze pakken en we voeren oorlog tegen de misdaad. - De heer De Graaf:
- Ik stel voor dat we niet alle kamerleden uit het debat de revue
laten passeren om te kijken wat ze precies hebben gezegd. - De voorzitter:
- Dat hoeft ook niet.
- De heer Koekkoek:
- Voorzitter! Toch nog een ander punt. Het beeld van “de mafia
trekt over de Alpen” is misschien wat zwaar aangezet, maar de mafia
komt toch naar Amsterdam om daar zaken te doen? - De heer Van Duijne:
- Ja, maar dat is wat anders dan dat de mafia hier machtscentra
gaat vestigen. De mafia heeft hier inderdaad zaken gedaan. Ik heb
bovendien zo’n zaak in mijn boek beschreven en dat was niet mis. De
mafia komt ook voor de bloembollen. We zitten in een beweeglijk
open Europa. Maar dat misdadigers her en der komen, wil nog niet
zeggen dat misdadigers overal machtscentra maken. Dat is nu van het
ene beeld naar het andere beeld overstappen. Zij komen hier om
handel te drijven. Handel drijven is iets anders dan een
machtscentrum maken. Als hier door een mafioso gehandeld wordt en
hij gaat vervolgens weer terug, dan kunnen we vaststellen dat hij
gehandeld heeft, maar niet dat de man hier macht en invloed
heeft. - De heer Koekkoek:
- Maar men komt toch niet alleen voor bloembollen?
- De heer Van Duijne:
- Nee, men heeft ook misdaadhandel bedreven. Maar dan nog kun je
niet zeggen dat er sprake is van een machtsvestiging en daar gaat
het tenslotte om. - De heer Rouvoet:
- Voorzitter! Ik had nog een iets andere vraag, waar het gaat om
de betrokkenheid van het WODC indertijd bij het opstellen van de
nota. Kunt u aangeven in hoeverre dat nu precies het geval is
geweest? Ik kan mij voorstellen dat er op u een beroep is gedaan
bij het opstellen van die nota, of aan het ministerie van
justitie. - De heer Van Duijne:
- Het WODC was vertegenwoordigd in de werkgroep. In de nota is
ook van mijn eerdere publikatie gebruik gemaakt. Die informatie is
ook in die nota ingevloeid. Dat is helder. - De voorzitter:
- Ik denk dat het beeld zoals u dat wilt geven, uw indruk en uw
oordeel daarover, duidelijk zijn. De heer De Graaf gaat
verder. - De heer De Graaf:
- Mijnheer van Duijne, geweld. Ik heb de indruk dat u geweld
anders beoordeelt als belangrijk criterium voor de vraag naar de
zwaarte van de georganiseerde criminaliteit dan uw
collegae-criminologen. - De heer Van Duijne:
- Ik ben geen criminoloog.
- De heer De Graaf:
- U heeft in ieder geval een boek geschreven dat de indruk geeft
dat u een criminoloog bent. Hoe beoordeelt u geweld als een
criterium voor de georganiseerde criminaliteit? Is dat
essentieel? - De heer Van Duijne:
- Nee. Ik heb geweld altijd ervaren bij alle zaken die ik las als
een bruut bedrijfsmiddel. Geweld is ook geen kenmerk. Het is een
bedrijfsmiddel. - De heer De Graaf:
- Er zijn vele bedrijven waarin geen geweld wordt gehanteerd. Het
is dus kennelijk een bedrijfsmiddel voor een bepaalde categorie
bedrijven. - De heer Van Duijne:
- Meestal voor de slechts georganiseerde bedrijven. Er werd door
collega Bruinsma een aardig voorbeeld gegeven. - De heer De Graaf:
- Nu spreekt u over de criminoloog Bruinsma.
- De heer Van Duijne:
- Ja. Hij beschreef de ontwikkeling van de Turken in Arnhem. Toen
ik in 1986 met mijn onderzoek begon, was het daar inderdaad
behoorlijk gewelddadig. Hij komt nu in 1995 met het beeld dat het
geweld “afgeffend” is. Dat is een zeer leuke paradox. Ik zou het
willen noemen: de geweldsdepressieparadox. - De voorzitter:
- De geweldsdepressieparadox?
- De heer Van Duijne:
- Om met Erwin Krol te spreken: naarmate het geweld als depressie
wegebt, gaat de temperatuur voor de misdaadhandel omhoog en wordt
het beter handelen. - De heer De Graaf:
- Is dat een vorm van meer professionaliteit?
- de heer Van Duijne:
- Naarmate het zwaartekenmerk, gemeten naar geweld, afneemt,
gedijt de handel beter. Handel gedijt met rust en zilver, niet met
lood en lood. - De heer De Graaf:
- Dan gaat het om het feitelijk toepassen van geweld. Is de
dreiging van geweld wel belangrijk? - De heer Van Duijne:
- Ja, geweld is altijd belangrijk. De integriteit van mensen, van
lijf en leven, is gewoon ons hoogste rechtsgoed. Als je goed wilt
handelen, handel je op basis van vertrouwen, niet op basis van
geweld. Wat je nu ziet, is erg interessant. Je ziet dat het geweld
afneemt, de groepen effenen hun geschillen uit. Ik zeg dan: pas op,
er gebeurt wat. Als de boer niet klaagt, is er wat aan de hand. Om
met een variant te spreken: als de misdadiger niet schiet, vertrouw
ik het niet meer. - De heer De Graaf:
- Anders gezegd, als ik het mag samenvatten, als er geweld
openlijk zichtbaar is, gaat het niet goed binnen de groep en
betreft het een meer amateuristisch stadium van de georganiseerde
criminaliteit. Mag ik het zo zien? - De heer Van Duijne:
- Amateuristisch wil ik niet meteen zeggen. Het kan zeer
beroepsmatig toegaan. Als je denkt aan een onderneming kan je
zeggen dat de sociale verhoudingen en de gezagsverhoudingen
primitief zijn. - De heer De Graaf:
- Dat maakt de misdaad niet minder erg.
- De heer Van Duijne:
- Nee. Naarmate het zwaartekarakter in termen van geweld naar
beneden gaat, gaat de temperatuur van de handel omhoog en wordt het
beter weer. - De voorzitter:
- Is het ook niet zo dat naarmate er meer geld verdiend wordt in
illegale markten waarvoor verder geen regels gelden de verleiding
om de zaken met geweld nog meer naar je hand te zetten groter
wordt? Dat zien wij toch in de drugseconomie? - De heer Van Duijne:
- Zien wij dat? Wat wij eigenlijk zien, is een grote, open markt
met een geweldig aanbod en een geweldige vraag. Eigenlijk is het
een onbeheersbare markt, waarin ieder een plaats kan vinden. Wat
voor geweld zien wij? Zien wij zoveel geweld en hoe verhoudt zich
dit met de omvang van de handel? Wanneer wij bedenken dat het gaat
om een miljardenhandel waarin tonnen goederen omgaan en wanneer wij
dit afzetten tegen het aantal geweldplegingen dat plaatsvindt, kan
je je de vraag stellen of het wel zo gewelddadig is. Het klinkt erg
cynisch, maar je kan zeggen: twaalf doden per jaar valt erg mee.
Iedere dode is er een te veel uiteraard, maar als je de totale
handelsstroom ziet… - De heer De Graaf:
- Waarom vindt u dat meevallen?
- De heer Van Duijne:
- Ik zeg niet dat het meevalt.
- De heer De Graaf:
- Waarom ziet u dat relatief? Wat is uw referentiepunt?
- De heer Van Duijne:
- Het referentiepunt is wat de voorzitter net zei. Je hebt een
ongeregelde handel. Je kan geen bescherming voor je vervoer vinden.
Je kan geen bescherming tegen verradende informanten vinden. Je kan
geplukt en bestolen worden. Je staat eigenlijk naakt te handelen,
dus je moet wel gaan schieten, zou je zeggen. Het is een
miljardenhandel. Dat is de ene kant van de kolom. De andere kant
van de kolom is: hoeveel geweld inventariseren wij? Ik heb nog eens
gekeken naar de geweldsvormen en ik heb geconstateerd dat een
heleboel misdaadbedrijven geweldloos opereren. Ik heb gevraagd of
er CID-informatie is over geweld en of er gefluisterd wordt over
geweld. Nee, het zijn handelaren. - De heer De Graaf:
- Over wat voor markt hebben wij het bij de bedrijven waarover u
praat? - De heer Van Duijne:
- Hasj. Wat de gewelddadige Turkse markt betreft, viel het mij op
dat het in de meeste gevallen ging om betalingsproblemen. Er werd
niet betaald. - De heer De Graaf:
- Is dat niet raar met zo ontzettend veel winsten?
- De heer Van Duijne:
- Dat dacht ik ook. Als je lood kan afkopen met zilver doe je dat
toch? Men schoot echter liever terug dan dat men betaalde. Je mag
ervan uitgaan dat niet betaald kon worden. Dat verbaasde mij iedere
keer opnieuw. - De heer De Graaf:
- Daar hebt u geen verklaring voor gevonden?
- De heer Van Duijne:
- Ik probeer dit als volgt te verklaren. Als je een hele keten
van handelaren hebt en midden in die keten er eentje niet kan
betalen, raakt de rest van de keten in problemen. Vooral in
culturen waar betalen en eer sterk samenlopen – mensen zijn ook
vaak (verre) familieleden van elkaar – betekent niet betalen het
schenden van de eer, wat gewroken moet worden. Je moet laten zien
dat het niet aan jou ligt dat je geen geld hebt, maar dat je
voorganger in de keten in problemen is geraakt en dat je die dus
moet aanpakken. Die voorganger zit echter met hetzelfde probleem:
die moet zijn voorganger aanpakken. Zo krijg je een geweldsketen.
Als een markt erg veel geweld kent, betekent het dat die markt
slecht georganiseerd is, want er is voortdurend sprake van een
betalingsprobleem. Een markt kan het zich eenvoudig niet
veroorloven dat de helft met pistolen rondloopt om de andere helft
met geweld tot betaling te dwingen. - De voorzitter:
- Hoe bedoelt u dat een markt zich dat niet kan veroorloven?
- De heer Van Duijne:
- Door geweld gaan sommigen praten, schep je informanten en
veroorzaak je aandacht van de politie. Na geweld blijven mensen
niet stil, maar kakelen zij in het rond als een stelletje dol
geworden kippen. En dan wordt er geen handel gedreven. Hollanders
wisten het vroeger al: je moet handel drijven en niet schieten.
Geweld plegen is voor een misdaadorganisatie ongelooflijk tijd- en
energierovend. - De voorzitter:
- Maar toch niet iedereen begrijpt dat zo goed als u dat
doet? - De heer Van Duijne:
- Hoezo?
- De voorzitter:
- U heeft er zo’n passende verklaring voor, maar ik kan mij
voorstellen dat niet iedereen die in die handel zit een even goed
inzicht heeft als u hoe die sociologische processen werken. Ik kan
mij voorstellen dat iemand denkt: ik zie een vrachtauto rijden, ik
weet dat er ecstacy-pillen in zitten; als ik die auto tot stoppen
kan brengen, heb ik leuk wat verdiend. Hij bekommert er zich weinig
over of de totale markt goed werkt. Dat kan hem geen bal
schelen. - De heer Van Duijne:
- Inderdaad. Het zijn individuele ondernemers, die niet zitten
met marktfilosofien. - De voorzitter:
- Er is ook geen overkoepelend orgaan dat als het ware uw functie
over zou kunnen nemen. - De heer Van Duijne:
- Er is geen marktregulator die zegt: nou is het genoeg
geweest. - De voorzitter:
- Daarom vraag ik: heeft u wel gelijk dat de markt als het ware
alleen maar vraagt om gereguleerd te worden zonder geweld, als
zoveel extra geld in de drugseconomie te verdienen is? - De heer Van Duijne:
- Het is een volkomen ongeregelde markt, een open markt. Alleen
in Arnhem – dat is het aardige van het voorbeeld – beginnen die
families elkaar te kennen. Dan is men beter van betalen of er
ontstaan netwerken en betalingsmoeilijkheden worden opgelost. - De heer De Graaf:
- Het klinkt betrekkelijk bedrijfseconomisch, zoals u het
voorstelt. - De heer Van Duijne:
- Wij hebben het toch over handel?
- De heer De Graaf:
- Ja, maar zit die handel zo in elkaar dat men beseft: als wij
het rustig houden, verdienen wij meer? Het stikt toch van de
rip-deals? Mensen worden toch “geript”, zoals het in het jargon
heet? Dat komt toch nog steeds voor? - De heer Van Duijne:
- De handel is niet zo kil en kaal als het lijkt. In de Turkse
gevallen, om het zo maar even aan te geven, gaat het bij geweld
vaak om betalen of eer dan wel een combinatie van beide. Wat de
Hollandse hasjmarkt betreft, hebben wij een tijd kunnen zien dat
persoonlijke tegenstellingen en – denk aan het geval-Bruinsma – het
pogen een machtspositie te verwerven op een heel irrationele wijze
een rol speelden. Het ging Bruinsma niet om de poen, maar om zijn
ego te versterken. - De heer De Graaf:
- Dus geweld ook om macht uit te stralen en een bepaalde status
te krijgen? - De heer Van Duijne:
- Zeker. Geweld in termen van vreesaanjagend aanzien.
- De heer De Graaf:
- Terug naar de basisvraag. U zegt: geweld is niet erg
essentieel. Kent u markten die u onder georganiseerde criminaliteit
laat vallen, waarin geweld en zelfs het dreigen ermee nagenoeg
afwezig is? - De heer Van Duijne:
- Ja. Het is mij wel opgevallen dat een aantal Hollandse
hasjhandelaren als gewone grondstoffenhandelaren te werk gingen.
Alleen mag in die grondstof niet gehandeld worden. De chauffeurs
werden goed betaald. Als die niet wilden smokkelen, mochten zij
sinaasappelen vervoeren. Eigenlijk was iedereen tevreden. Zij
maakten wel deel uit van de misdaadmarkt waarin geweldsporen te
vinden zijn, maar zij wilden als ondernemers gewoon een onderneming
hebben. In n geval stapte iemand zelfs uit zijn onderneming – ik
heb dat beschreven – omdat zijn compagnon ook wat in cocane wilde
doen. Hij zei: dat doe ik niet, want cocane is besmet met geweld en
ik wil gewoon verkopen. Het is in hoge mate een eigen keus. Geweld
is geen natuurverschijnsel, het is een keus en vaak een irrationele
keus. - De heer De Graaf:
- Het is fascinerend – ik geloof dat u het ook in uw boek
schrijft – dat u zegt: het is vaak geen uitdaging aan de staat in
Nederland; het gaan om mensen die wel degelijk de rechtsorde
aanvaarden, alleen dat stukje wat op hun handel betrekking heeft
niet. Is dat een reel beeld? Zijn het brave huisvaders en -moeders
die het meest normale bestaan willen leiden, zoals wij allemaal,
maar die wel heel grove winsten aan n stukje van de handel willen
verdienen en het recht daarom even opzij zetten? - De heer Van Duijne:
- Ja. Er zitten overigens mensen bij die het volledig voor de
kick doen en daarop doordraaien. Het aardige van de paar gesprekken
die ik met misdaadondernemers heb gevoerd, was niet alleen dat uit
hun hele manier van doen de spruitjesgeur ademde. Wat vooral
opviel, was de voortdurende zelfrechtvaardiging, zo in de trant
van: “Ik ben toch een gewone handelaar. Ja, alleen die BTW, maar
die is ook zo gek geregeld, mijnheer Van Duijne. Dat hadden ze toch
anders kunnen doen?”. Of in de koppelbazerij: “Die jongens willen
toch ook wat bijverdienen. Bovendien, als ik een factuur in mijn
boekhouding stop, staat er toch een prestatie tegenover, want die
man is adviseur.”. - De heer De Graaf:
- Zoals u het beschrijft, komt het op mij een beetje over alsof
de Hollandse georganiseerde criminaliteit echt oer-Hollands is:
knus, gezellig, het valt allemaal wel mee en het is allemaal
handel. Vroeger deed men in kaas en boter, nu in drugs, maar verder
is er niets aan de hand. Is dat niet een beetje een
karikatuur? - De heer Van Duijne:
- Nee, dat is geen karikatuur. Als het om een bepaalde vorm van
handel gaat, moet je kijken naar het omringende landschap. De
meeste mensen komen geestelijk niet verder dan de straat waarin zij
geboren zijn. Dat geldt voor u en mij en ook voor mijnheer Bruinsma
en andere misdadigers. - De voorzitter:
- Dat heeft u niet kunnen vaststellen, maar dat is uw
oordeel. - De heer Van Duijne:
- De handel is samengesteld. Wij hebben, zoals door Bovenkerk is
beschreven, natuurlijk minderhedeneconomien, maar dat is ook heel
aards. Wat is natuurlijker dan dat, als een Turkse minderheid die
in hoge mate toegang heeft tot een bronland wil gaan handelen, deze
niet in koekoeksklokken gaat handelen maar in herone? - De heer De Graaf:
- Hebt u geen Zwitsers in uw onderzoek betrokken?
- De heer Van Duijne:
- Nee. Niemand gaat moeilijk doen. Je kan gerust zeggen dat
iedereen altijd grijpt naar dat organisatiemodel en die handel
welke het dichtst bij de deur liggen. Het gaat om heel pragmatische
mensen. - De heer De Graaf:
- En ze bedreigen de orde van de samenleving niet?
- De heer Van Duijne:
- Zij bedreigen wel onze rechtsorde, maar het zijn geen
uitdagers. - De heer De Graaf:
- Is de mafia in Itali een uitdager van de staat en zijn
criminelen van Nederlandse herkomst of uit etnische groepen geen
uitdagers? - De heer Van Duijne:
- Dat verschilt per land.
- De heer De Graaf:
- Wij hebben het over Nederland.
- De heer Van Duijne:
- Wij hebben het over Nederland. In Itali zijn er duidelijk
sporen van uitdaging geweest. - De heer De Graaf:
- In termen van overnemen van de macht, de politieke macht, de
economische macht? - De heer Van Duijne:
- Overnemen niet. Ik zie nog geen misdadiger zich alle hoofdpijn
van machtsuitoefening op de hals halen. De meeste mensen zijn lui
en dat geldt ook voor misdadigers. Je gaat niet veel verder dan je
strikt nodig hebt. Wat je wel probeert te doen, is iemand
benvloeden die voor jou het karretje verder trekt. - De voorzitter:
- Maar wordt de macht in Nederland niet uitgedaagd, gezien
bijvoorbeeld de bevindingen van Fijnaut inzake de contra-strategie
in Amsterdam, bedreigingen tegen de officier van justitie? - De heer Van Duijne:
- Laat ik die vraag beantwoorden aan de hand van wat wij met
uitdagen bedoelen. Dagen misdadigers onze samenleving uit? Uit
biografien van misdadigers blijkt dat er inderdaad een paar
uitdagers zijn geweest. Wat is het lot van die uitdagers geworden?
Al Capone werd juist vanwege zijn goedgehumeurde uitdaging – “kijk,
ik ben een leuke Amerikaan”; en hij was populair – extra doelwit
van de federale overheid. Je moest hem hebben, ook al was het maar
op laten wij zeggen drie dubbeltjes belastingverschil. Het
Medellin-kartel heeft daadwerkelijk overheden uitgedaagd. Een van
de leden wilde zelfs een eigen partijtje oprichten. - De voorzitter:
- U doelt op Columbia.
- De heer Van Duijne:
- Ja. Het is slecht met ze afgelopen. Lederer zit levenslang in
Amerika en Escobar is doodgeschoten. Het Cali-kartel daagde niet
uit, maar werkte zoveel mogelijk met overheden samen. Men was soms
zelfs overheid en heeft goed geboerd. Op het laatst is men
achteruitgegaan en zijn andere kartels naar voren gekomen. Laten
wij eens kijken naar de gang van zaken in Nederland. Wie staat hier
te popelen om echt uit te dagen? Dan kom ik tot gevallen waarin er
niet alleen sprake is van contra-strategien, maar ook aangevallen
werd, wat een behoorlijke aantasting van onze rechterlijke macht en
rechtshandhaving is geweest. Toen ik dat zag, dacht ik: als ik in
de huid van een collega-misdadiger zou kruipen, zou ik zeggen:
potverdorie, die man bederft onze hele handel. - De heer Koekkoek:
- Wat bedoelt u met collega-misdadiger?
- De heer Van Duijne:
- Ik stel me voor dat er allerlei geruchten rondgaan. Er wordt
bij officieren ingebroken. Kortom, er wordt echt fysiek ingebroken
bij de rechtshandhavers. - De voorzitter:
- Het is gebeurd.
- De heer Van Duijne:
- Dat is gebeurd. Daarmee is het klimaat voor de oorlog tegen de
misdaad versterkt. Dat is uiterst irrationeel. Ik probeer mij nu te
verplaatsen in de hersenpan van een misdadiger. Als ik dat zo zou
waarnemen, dan zou ik zeggen dat die Zwolsman levensgevaarlijk voor
ons is, als hij dat inderdaad gedaan zou hebben. Die toevoeging zet
ik er even bij. Die man is levensgevaarlijk voor onze handel. Het
betekent dat de strafmaat omhoog gaat, dat de politie meer middelen
krijgt etcetera. We willen het rustig houden. Een aardige conclusie
was ook – ik dacht dat Fijnaut daarnaar verwees – dat de misdaad
juist liever niet zo tegen de bovenwereld aanhangt, liever
onzichtbaar wil worden. - De heer De Graaf:
- Maar tegelijkertijd heeft professor Fijnaut hier op die zelfde
stoel waarop u nu zit, verklaard dat de afscherming tegen de
overheid met behulp van manipulatie, corruptie en
contra-observatie, wel degelijk een essentieel element is en voor
zover ik heb begrepen, ook in zekere mate toeneemt. U zegt
eigenlijk: wat er nu in de zaak-Zwolsman is gebeurd, moet je meer
als exceptioneel zien. Dat kan geen structuur zijn. - De heer Van Duijne:
- Dat was een aanvallende zaak, terwijl contra-observatie,
verdere bescherming en dergelijke allemaal defensieve maatregelen
zijn. Wat is er meer natuurlijk dan dat de misdadiger zijn dossier
lezend of het met zijn advocaat doornemend, denkt: waar ben ik nu
op gepakt? De advocaat zegt dan: ze hebben een peiler onder je auto
geplakt en een microfoontje aan je raam bevestigd. Kortom, ze
wisten zelfs de kleur van je onderbroek. Dan denkt de misdadiger:
daar gaan we wat tegen doen. Als bij hem ingebroken wordt en ze
halen zijn Friese staartklok weg, dan gaat hij er iets tegen doen.
Als bij hem ingebroken wordt en ze plaatsen een microfoon, dan gaat
hij er ook iets tegen doen. Dat zijn puur defensieve maatregelen.
Maar als hij denkt: nu ga ik de officier van justitie lamrijden of
hem bedreigen, dan zijn dat aanvallende maatregelen. Die
aanvallende maatregelen, het echte uitdagen is in dit geval een
ernstige uitzondering. Maar het was nog een uitzondering. Als dit
soort dingen toeneemt, is het natuurlijk echt griezelig. - De heer De Graaf:
- Ik wil graag met u overgaan op een paar andere onderwerpen.
Andere onderzoekers maken onderscheid tussen georganiseerde
criminaliteit en wat men noemt organisatiecriminaliteit. Hanteert u
dat onderscheid ook? - De heer Van Duijne:
- Ja. Bij organisatiecriminaliteit gaat het om misdadige
ondernemers, met de klemtoon op ondernemers. Zij plegen fraude om
hun onderneming gaande te houden. Daarentegen hebben
misdaadondernemers, in handel en nijverheid, zo’n bedrijfstrouw
niet. Het eerste wat ze willen is gewoon poen maken, keiharde poen
en het bedrijf mag afbranden, vervangen worden door een ander
bedrijf en ga maar door. Daar tussenin zit natuurlijk wel een grijs
gebied. In het dagelijks leven is niet alles zo helder uit elkaar
te splitsen. Je kan grofweg zeggen dat bij een misdaadondernemer de
klemtoon op misdaad ligt. Bij een misdadige ondernemer kan je
zeggen dat zijn bedrijf niet puur afhankelijk is van het bedrog en
de fraude die hij pleegt. - De heer De Graaf:
- Maar er komen voorbeelden voor van ooit uit normale, bonafide
overwegingen opgerichte bedrijven die van lieverlee in een situatie
zijn gekomen waarin ze deels of zelfs geheel afhankelijk worden van
fraude, zwendel en dergelijke. Zitten wij dan in het tussengebied?
Of rekent u dat wel degelijk tot de georganiseerde
criminaliteit? - De heer Van Duijne:
- Ja, dat reken ik er zeker toe.
- De heer De Graaf:
- Als het maar stelselmatig is?
- De heer Van Duijne:
- Je kan zeggen dat de stelselmatigheid, de duurzaamheid hier
doorslaggevend in is. Dus je hebt al een bedrijfsmatige voorgevel.
Verdeling van arbeid en dergelijke heb je natuurlijk altijd bij
georganiseerd handelsbedrog. Dan komt het moment van duurzaamheid,
het moment dat de onderneming niet kan bestaan zonder dat
stelselmatige bedrog. Je kunt zeggen dat dit dan georganiseerde
misdaad is. - De heer De Graaf:
- Dan zit je veel meer in de sfeer van fraude, zwendel en
dergelijke en veel minder in de meer klassieke markten zoals
drugs? - De heer Van Duijne:
- Ja, hoewel… U zegt: de meer klassieke markten zoals
drugs. - De heer De Graaf:
- Fraude is ook zo oud als de wereld natuurlijk.
- De heer Van Duijne:
- Fraude is ouder. De handel in verdovende middelen zijn wij pas
gaan aanpakken en strafbaar stellen na 1913. Onze fraude dateert al
van de Tachtigjarige oorlog, toen wij de Spanjaarden ons eigen
kruit verkochten. - De heer De Graaf:
- Als ik een onderscheid mag maken tussen de drugshandel, de
handel zoals u het in uw boek omschrijft in de genotsmiddelensfeer
aan de ene kant en de meer economische misdaad van fraude, zwendel
aan de andere kant, vindt u dan de laatste meer bedreigend voor
onze samenleving? Of kunt u dat onderscheid niet maken? Kunt u er
zo’n waarde-oordeel niet aan verbinden? - De heer Van Duijne:
- Het is een waarde-oordeel. Als je vraagt naar de maatstaf van
bedreigend zijn, dan hebben wij die maatstaf niet. - De voorzitter:
- Die hebben wj niet, maar heeft hem wel?
- De heer Van Duijne:
- Nee, ik ook niet.
- De heer De Graaf:
- U heeft in uw boek gezegd dat er geen meetbare grootheid is om
de georganiseerde criminaliteit te meten. - De heer Van Duijne:
- Nee, er is geen meetbare grootheid. Maar laten we nu eens die
twee markten naast elkaar stellen. Enerzijds hebben we de
verboden-goederenmarkt. Het goed mag niet, of het nu verdovende
middelen zijn of laurierdrop dat ook erg schadelijk is of suiker of
wieldoppen of flippo’s. Het mag niet. Aan de andere kant hebben we
de goederen- en dienstenmarkt die wel is toegestaan, maar de wijze
van aanbieden en verwerven is niet toegestaan, is frauduleus. De
verboden-goederenmarkt moet volledig ondergronds blijven. Dat is
ook die afstand tot de bovenwereld. Van het begin af aan, gedurende
het hele vervoer tot het gebruik, moet het ondergronds blijven. Als
je een zeer goede handelaar bent, dan blijf je ondergronds. Dan
vermijd je ieder contact met de overheid. Je schendt de wet, je
bedreigt misschien de gezondheid, maar je blijft weg van die
overheid. De overheid moet naar jou toekomen of de bovenwereld moet
naar jou toekomen. - De heer De Graaf:
- Ook als het over winsten gaat? Want er wordt met die
ondergrondse trajecten ontstellend veel verdiend. Dat geld moet
toch op een gegeven moment weer naar boven? - De heer Van Duijne:
- Laten we het straks over het geld hebben, want ik heb het nu
gewoon over de handel. Dat die man tot zijn verbazing merkt dat hij
die zakken met guldens niet meer kan optillen en zich afvraagt wat
ermee moet gebeuren, dat is de afhandelingskant. We hebben het nu
over de grondmarkt. De grondmarkt is een ondergrondse markt. Laten
we nu eens kijken naar de fraudemarkt. Dat is van meet af aan een
bovenwereldmarkt. Je kunt niet goed handel drijven en je kunt niet
goed frauderen als je die bovenwereld niet goed kunt kopiren. Je
moet bovendien iets te bieden hebben. En je moet iets gestaags te
bieden hebben en iets goedkoops. Iets zo goedkoops dat de rest van
de bovenwereld dat wil overnemen, wil kopen van jou. Dus je moet
onder de concurrentie zitten, zodanig dat iedereen die dat koopt
ook weet dat je dat goed niet voor die prijs kan leveren. Je zit
dus eigenlijk al volledig in de bovenwereld. Als je dan wat van de
bovenwereld wilt, dan ken je ook de weggetjes naar die bovenwereld.
Kortom, hier ben je gewoon een vijfde colonne voor die
bovenwereld. - De heer De Graaf:
- Waarom is dat erger? Mag ik een voorbeeld geven? Een
sigarettensmokkel binnen de Europese Unie. Men zegt dat de
sigaretten worden uitgevoerd, maar ze worden niet uitgevoerd.
Daardoor kunnen er allerlei restituties plaatsvinden, eigenlijk
illegaal. Waarom is dat nu erger dan een drugslijn? Behalve dan dat
drugs misschien schadelijker zijn dan sigaretten, maar daar kun je
over twisten. - De heer Van Duijne:
- Daar kun je over twisten. Die sigarettenhandelaar kent, als hij
wil bedreigen, benvloeden en corrumperen, de wegen in de
bovenwereld vrij goed. Het zijn zijn naaste vriendjes, ook al
hebben zij er niets mee te maken. - De heer De Graaf:
- Maar voor die sigarettensmokkel moet misschien ook een mijnheer
van de douane worden omgekocht. Voor die drugslijn moet misschien
ook een mijnheer van de douane worden omgekocht. Hier zit toch ook
geen fundamenteel verschil in? - De heer Van Duijne:
- U praat nu over omkopen op lokettenniveau. Bovendien heb je
voor in- en uitvoerfraude meer omkoping nodig dan voor het
smokkelen, waarbij je in de meeste gevallen probeert om heel
onzichtbaar binnen te komen. Voor een in- en uitvoerfraudeur is
omkoping een heel belangrijk goed, een stevige kaart in zijn
portefeuille. Het gaat thans over het uitvoeringspeil. De man heeft
misschien meer nodig. Hij heeft nodig dat hij niet goed aangepakt
wordt als ontdekt wordt dat hij achter de sigarettenfraude zit. Hij
heeft toedekking nodig. De heronebaron weet die toedekking
waarschijnlijk minder snel te vinden dan iemand die breed in de
samenleving is ingebed dank zij zijn positie. Bovendien, hij zit op
hetzelfde maatschappelijke peil. - De heer De Graaf:
- Dat begrijp ik niet. Je kunt toch ook als geslaagde hasjboer
met forse winsten vervolgens in de vleesfraude gaan? Dan sta je nog
helemaal niet op datzelfde maatschappelijke peil. Sterker nog,
professor Van der Bunt heeft ons meen ik ook gezegd dat het
helemaal niet gaat over zeer sophisticated, hoog opgeleide mensen
die in de fraude zitten, maar dat het ook mensen zijn van dezelfde
afkomst als de mensen die in de andere criminele markten zitten en
dat hier geen fundamenteel verschil in zit. - De heer Van Duijne:
- Die afkomst was duidelijk niet verschillend. Laat ik eerst even
naar de verboden-goederenhandelaar, de
verdovende-middelensmokkelaar kijken. Ik heb kunnen vaststellen dat
de weg van onder naar boven veel langer is dan die van boven naar
beneden. Ik heb geen gevallen gezien van inkruipen, innestelen van
zogenaamde uit de klassieke misdadigersmilieus afkomstige
smokkelaars in de bovenwereld. Ik heb er iedere keer naar gekeken.
Ik heb het niet vast kunnen stellen. Een paar keer heb ik wel
kunnen vaststellen dat een smokkelaar met succes terugkeerde van
zijn schreden en in de bovenwereld investeerde. Dat waren er een
paar, maar wat waren dat voor ondernemers? Dat waren ondernemers
die zelf vr hun smokkeltijd gewone ondernemers waren. Zij hadden
een bedrijfje, zagen toen dat als er naast de sinaasappels ook nog
wat hasj en ander spul werd meegenomen, de bedrijfskosten gedrukt
konden worden en de winst opgevoerd kon worden en zijn toen een
volledig smokkelbedrijf gaan beginnen. Dat geld hebben ze goed
genvesteerd, zoals Piet Hein zijn geld ook goed investeerde en
uiteindelijk konden ze zeggen: we keren weer terug naar onze stek,
namelijk het gewone bedrijfsleven waaruit we afkomstig zijn. Hier
zie je ook weer dat de sociale achtergrond medebepalend was voor
deze merkwaardige criminele U-bocht. Maar bij de meeste gevallen
heb ik niet kunnen vaststellen dat zij zich in de bovenwereld
hebben kunnen innestelen. Waar er sprake was van innesteling in die
bovenwereld, waren het mensen uit die bovenwereld zelf. Kijk maar
naar de zaken die ik beschreven heb, de vleesfraudezaken, de
oliezaken, de sigarettenzaken. De hoofdleiders daarvan waren
allemaal mensen die zelf uit respectabele handelskringen afkomstig
waren. Sterker nog, de aanzet tot hun criminele handel drijven lag
niet in een tijdelijk kastekort of economisch zware tijden. De
georganiseerde misdaad is een zaak van geldgraaiers en niet van
armoedzaaiers. - De voorzitter:
- Misschien zijn we dan nu bij het geld aangekomen.
- De heer De Graaf:
- Ik wil nog een vraag stellen, voor we naar het zwarte gat van
het geld gaan. In uw boek geeft u ook aan dat grensoverschrijdende
activiteiten voor de Nederlandse georganiseerde criminaliteit in
ieder geval een essentieel kenmerk zijn. Moeten we aannemen dat de
georganiseerde criminaliteit in Nederland veel te maken heeft met
de ligging van ons land, Nederland transportland, met de
distributiekanalen, de infrastructuur die we hebben? Is dat
inderdaad bepalend? Karakteriseert dat de Nederlandse
georganiseerde criminaliteit? - De heer Van Duijne:
- Voor een deel. Dat moet je ook weer van markt tot markt
bekijken. De hasjmarkt is inderdaad een Nederlandse markt, een
vervoersmarkt. Dat is heel traditioneel. Laten we terugkijken naar
1975, naar de eerste grote zaak, de Lammy-zaak, waarbij het ging om
een kotter die voor Noord-Holland aan de grond gezet werd, op de
diepste plek van de Noordzee. Als je het vervolg van de zaak
bekijkt, de continuteit, dan merk je dat er een soort van
vervoerssmokkel is ontstaan. Wij waren inderdaad de vervoerders. De
Marokkanen leverden wel aan, maar uiteindelijk, zodra het
buitengaats moest, deden de Nederlanders het. In de grote zaken die
dit jaar en vorig jaar gedraaid zijn, zien wij hetzelfde oude
vissersdorpenmilieu – de zeekanters van Noord-Holland – voor een
groot deel weer terugkomen. Er zit een enorm stuk sociale
continuteit in. Je zou haast zeggen: het zijn schippers en het
blijven schippers en als schippers hebben zij altijd al
gesmokkeld. - De heer De Graaf:
- Is er een rechtstreekse lijn tussen de Gouden Eeuw en nu, zo
van: Nederlanders zijn altijd handelaren en zeevaarders geweest en
dat blijkt nu ook in de georganiseerde criminaliteit? - De heer Van Duijne:
- De sociale wortels gaan erg diep. Noord-Holland was in de tijd
van het continentaal stelsel – ook een poging om de markt tegen te
gaan en smokkel uit te lokken – een van de beruchtste smokkelgaten.
Er is ontzettend veel continuteit, meer dan wij denken. - De voorzitter:
- Heeft u enig idee van de omvang van de drugseconomie in
Nederland? Wij hebben daar al veel naar gevraagd en krijgen zeer
uiteenlopende antwoorden. - De heer Van Duijne:
- Nee. Kwantificeren is erg moeilijk, ook per markt. Wat mij
opgevallen is, is dat ik in de Turkse economie het geld nooit zie.
De groothandel in cocane afkomstig uit Columbia is de laatste tijd
stormachtig gegroeid. Het is een van de meest bedreigende vormen
van handel die wij kennen. - De voorzitter:
- Is dat doorvoer of invoer?
- De heer Van Duijne:
- Hoofdzakelijk in- en doorvoer. Waar het blijft, weten wij niet.
Ik heb beschreven dat de Colombianen een soort van koloniale handel
voeren. Zij vormen hier factorijen of handelsposten – zij volgen
dus niet hun eigen demografische ontwikkeling – en gaan echt
agressief de markt veroveren. Hoe zich dit uitkristalliseert, weten
wij nog niet, maar het is een heel agressieve en bedreigende vorm
van markt veroveren. De ecstacy-markt is een zich snel
ontwikkelende, vrij vlakke markt qua organisatie. Wat de hasjmarkt
betreft, gaat het voor het grootste deel van onze betrokkenheid om
wereldwijde tussenhandel, waarbij de grondstof Nederland niet eens
meer in komt. Wat is de omvang van het Nederlandse aandeel?
Honderdduizenden tonnen komen niet eens… - De voorzitter:
- Honderdduizenden tonnen?
- De heer Van Duijne:
- Nee, honderdduizenden kilo’s.
- De voorzitter:
- Het zal u niet ontgaan zijn dat er enige discussie is over
kilo’s. Het is belangrijk om van mensen die er wetenschappelijk mee
bezig zijn enige indicatie te horen om hoeveel het gaat in totaal.
Het maakt natuurlijk nogal wat uit of 25.000 doorgelaten kilo 3% is
van de totale hoeveelheid die door Nederland gaat of 40%. - De heer Van Duijne:
- Ik heb geen kwantitatief onderzoek gedaan. Ik heb mij gebaseerd
op de bronnen van de CRI. In de concrete zaken die ik onderzocht
heb, is mij de ontwikkeling opgevallen naar de mondiale
tussenhandelaar, waarbij de omzet voor die groepen in de orde van
grootte van ongeveer 100 miljoen dollar lag. - De voorzitter:
- Per wat?
- De heer Van Duijne:
- Per jaar.
- De voorzitter:
- Onlangs hebben wij in een aanhangsel bij de nog niet
gepubliceerde drugsnota een bedrag gelezen van 18,5 mld. - De heer Van Duijne:
- Laten wij straks even op de cijfermatige voorbeelden
terugkomen. In dit geval gaat het om een concrete zaak die ik
onderzocht heb. De omzet liep voor het grootste deel buiten
Nederland om. Het was kopen in Pakistan, verkopen in Amerika en
Nederland was geen strafrechtelijke betrokkene, met dien verstande
dat het om een Nederlander ging. Het hoogste uitkristallisatiepunt
van het handelaarschap… - De voorzitter:
- Dat herkent u ook in een van de zeven groepen van Fijnaut?
- De heer Van Duijne:
- Ja. Dat was geen nieuws.
- De voorzitter:
- Het is n daarvan die dat doet.
- De heer Van Duijne:
- Ja.
- De voorzitter:
- Ik wil proberen de omvang in geld c.q. in kilo’s nog helderder
te krijgen. Kunt u daarover iets zeggen? - De heer Van Duijne:
- Ik heb geen kwantitatief onderzoek gedaan.
- De voorzitter:
- Dat weet ik, maar u zou toch de vraag kunnen beantwoorden.
- De heer Van Duijne:
- Nee. Ik kan alleen maar verwijzen naar die openbare bronnen die
er al zijn. - De voorzitter:
- Tussen wat en wat schat u het?
- De heer Van Duijne:
- Ik zal geen wilde slagen in de lucht maken. Wij hebben het over
de georganiseerde handel in verdovende middelen in Nederland. Wat
de heronehandel betreft, voeren wij afwisselend uit Duitsland in en
naar Duitsland uit, afhankelijk van de familierelaties. In dat
kader vind ik Nederland niet eens meer een belangrijke teleenheid.
Wij hebben het over een handelsgemeenschap van Noordwest-Europa.
Nederland snijden wij er als een kleine provincie, zoals
Nordrhein-Westfalen, uit. Die families handelen allang in Europa
zonder grenzen. - De voorzitter:
- Wij hebben te maken met het Nederlandse parlement waarvoor wij
hier zitten. Het is toch niet helemaal onbelangrijk om uiteindelijk
de kilo’s waarover wij aldoor met de politiefunctionarissen spreken
te kunnen relateren aan wat er werkelijk omgaat? Wie zou dat in
Nederland moeten weten? - De heer De Graaf:
- De verzamelde hasjhandelaren?
- De heer Van Duijne:
- Nee, die juist niet. Als er figuren zijn die juist geen zicht
hebben op de markt zijn het de hasjhandelaren, vanwege de
onderlinge geheimhouding en de afschotting. Was er maar iemand die
zicht op de markt had! Ik zei al: het is een volstrekt ongeregelde
markt. Je kan uitgaan van het aantal geproduceerde kilo’s in de
bronlanden, maar dat helpt ons ook niet. - De voorzitter:
- Wat ik niet begrijp is dit. Wij hebben veel onderzoekers, zoals
u, die deze verschijnselen kwalitatief in kaart weten te brengen.
Is er echt niemand die het ons kan vertellen? Als ik mij niet
vergis, zijn er studies verricht over de drooglegging in Amerika
waaruit blijkt dat men toen al wist om hoeveel liter whisky het
ongeveer ging. Maar goed, dat terzijde. Wie kan het ons vertellen,
denkt u? - De heer Van Duijne:
- Ik weet het niet. Ik denk dat je per markt moet onderzoeken wat
de verhouding is tussen gebruik en aanvoer en dat je moet afstappen
van de 10%-regel, dat wil zeggen dat de politie 10% van de
smokkelwaar onderschept. In het geval van de grote
misdaadondernemingen die ik beschreven heb, onderschepte de politie
50%. - De voorzitter:
- Dus veel meer.
- De heer Van Duijne:
- Ja.
- De voorzitter:
- Dat is misschien een indicatie.
- De heer Van Duijne:
- Mijn gevoel zegt mij dat de politie veel succesvoller is dan
zij zelf toegeeft. - De voorzitter:
- Kunt u dat onderbouwen?
- De heer Van Duijne:
- De percentages van de onderscheppingen kwamen naar voren in een
tijd waarin men zei: het is 10%. Maar als je het hele dossier
doorvlooide en alle verklaringen bij elkaar nam, kon je vaststellen
dat de politie ongeveer 50% had onderschept. Als je zaak voor zaak
gaat doorakkeren, zie je dat het verliespercentage van de
misdadigers veel hoger is, ook in de heronehandel. - De voorzitter:
- Ook bij Turkse en Marokkaanse lijnen?
- De heer Van Duijne:
- Ja. Ik denk dat het verliespercentage van de ondernemer veel
hoger is. Een heel grote onderneming verhandelde 1000 kg herone en
de Duitse en Nederlandse politie wisten daarvan 600 kg te
onderscheppen. De dames en heren hebben volledig bekend en uit de
school geklapt en dit is een behoorlijk betrouwbaar cijfer. Iedere
keer hoor je: ja, dat zijn de gesnapte misdadigers, er zijn
ongelooflijk veel succesvollere. Dat is mogelijk, maar ik denk dat
je moet roeien met de riemen die je hebt. Los van de gouden
10%-regel, die trouwens al uit 1935 stamt, moet je nagaan: wat is
het verlies op de misdaadmarkt, wat onderscheppen we, wat gebruiken
we en wat is de oogst? Dat moet je per markt nagaan en niet voor
het geheel, want die markten communiceren niet. - De heer Rabbae:
- Op de vraag welke omvang die markten hebben, zegt u: dat weet
ik niet. U zegt echter ook dat het om markten gaat waarin miljarden
omgaan. Is dat niet in strijd met elkaar? - De heer Van Duijne:
- Dat lijkt bijna in strijd met elkaar. Volgens andere geschreven
bronnen is er sprake van een miljardenomzet. The Financial Action
Task Force spreekt zelfs over een omzet van 300 mld. Daarbij zouden
de gezamenlijke grootondernemers op het gebied van olie, gas en wat
dies meer zij in de schaduw staan. Ik heb dat cijfer betwijfeld.
Wij komen dus nu op het geld terecht. Er zou sprake zijn van een
enorm volume niet alleen aan grondstoffenomzet, maar ook aan
bankpapieromzet en ik begon mij af te vragen: is dat reel? - De heer Rabbae:
- Hoe weet u dat van die bankpapieromzet? Hebt u daar een exact
inzicht in? - De heer Van Duijne:
- Nee. De Nederlandse Bank registreert al jaren hoeveel
bankbiljetten uit het buitenland terugkeren naar Nederland, dus de
terugstroombeweging van Nederlands baar geld. Je kan zeggen: er
komt zoveel baar geld terug, dan moet er ook zoveel baar geld
uitgegaan zijn, want dat is meestal een communicerend vat. Dan moet
je bepalen hoeveel van het baar geld verklaard kan worden uit de
gewone handel en economie, de behoefte van het reizigersverkeer en
dergelijke. Als het reizigersverkeer en het handelsverkeer 80%
uitmaken van de baar-geldstroom is er een gat van 20%. Dat wil
zeggen: 20% meer in- en uitstroom van flappen dan wij uit de
gewone, wettige economie kunnen vertalen. - De heer Rabbae:
- Het blijft gissen.
- De heer Van Duijne:
- Het blijft gissen, want die 20% kan uit tal van bestanddelen
zijn opgebouwd. - De heer Rouvoet:
- Mijnheer Van Duijne, wij horen nogal eens: de politie heeft een
hoge scoringsdrift, wil het liefst scoren met zaken. U zegt: mijn
gevoel zegt me dat de politie veel bescheidener is in het
presenteren van haar successen. Dat is niet meer dan een gevoel,
begrijp ik. - De heer Van Duijne:
- Wanneer ik de zaken en de inbeslagnemingen die hebben
plaatsgevonden beoordeel, moet ik zeggen dat de politie redelijk
succesvol is geweest. Alleen slijten gewoonten slecht, zeker
verbale gewoonten. Wanneer jarenlang gezegd wordt dat men slechts
10% vangt – je ziet het met de 10 mld. van McKinsey: door onze
kindskinderen blijft gesteld worden dat de misdaadhandel 10 mld.
bedraagt… - De heer De Graaf:
- U verwijst naar een rapport van het onderzoeksbureau McKinsey
dat meen ik getiteld is “Politie 2000”, waarin over 10 mld. wordt
gesproken. - De heer Van Duijne:
- Cijfers en getallen blijven hangen, worden geciteerd, worden
gereciteerd en na vier keer zijn zij de waarheid. - De voorzitter:
- U bent een beetje zoals die goede muziekcriticus die nooit zelf
dirigent van het orkest werd, in die zin: dit deugt niet, dat deugt
niet en dat deugt niet. Het zou flauw zijn te vragen wat er wel
deugt. - De heer Van Duijne:
- Ik zei net al dat de politie kennelijk beter scoort dan zij
zelf aangeeft. Dat deugt dus zeker wel. - De heer De Graaf:
- Maar om misverstanden te voorkomen: u hebt geen harde gronden
waarop u kunt zeggen dat zij beter scoort. Dat zou betekenen dat
zij informatie achterhoudt. - De heer Van Duijne:
- Nee, dat is geen kwestie van achterhouden. Het is een kwestie
van traditie dat altijd die 10% opgevoerd wordt. - De heer De Graaf:
- De politie is soms te bescheiden, bedoelt u.
- De heer Van Duijne:
- De politie is wellicht te bescheiden. Als je aangeeft dat je
het niet aan kan, is dat misschien een prikkel om meer middelen te
verstrekken. Als je aangeeft dat je geweldig succesvol bent, zegt
men: klets niet, het loopt allemaal goed. Wat de motieven zijn,
weet ik niet. Gevraagd is naar de omvang. Ik heb het vermoeden dat
de verliezen bij de misdaadhandel groter zijn en dat daarmee
datgene wat op de vrije markt terechtkomt minder is dan hetgeen wat
aangevoerd wordt. Dat is eigenlijk alles waarover wij het
hebben. - De heer De Graaf:
- Ik wil met u naar de winsten van Nederland transportland, maar
dan in de criminele sfeer. Waar blijven die gelden? In uw boek
heeft u het over de eigen-erfuitgaven, om het zo maar even te
zeggen, de uitgaven uit criminele winsten voor het tweede, of derde
huis, de zoveelste auto en dergelijke. Maar dan is vaak nog niet
eens de helft van het geld op. Wat gebeurt er met de rest, voor
zover die er is? Weet u daar iets meer van? - De heer Van Duijne:
- Ja. Dat is iets waarover ik vaak heb zitten nadenken tot ik er
hoofdpijn van kreeg. Ik heb mij afgevraagd: waar blijven al die
flappen? In alle zaken heb ik de politiegegevens als uitgangspunt
genomen, in de trant van: zoveel is er verhandeld en zoveel vinden
wij in totaal aan goederen, waardepapieren en zelfs vermoede
waardepapieren. En dan denk ik verder aan rijdend, galopperend en
ander spul dat kennelijk ook erg duur is. Iedere keer constateerde
ik weer een gat – 20, 30 soms 40 mln. – dat niet te verklaren
was. - De heer De Graaf:
- Als u zo’n gat constateert, moet u bij benadering weten wat er
is omgezet, wat daarvan winst is en welke kosten gemaakt zijn. - De heer Van Duijne:
- De kosten zijn daarbij verrekend. Je trekt de kosten voor het
in de vaart houden van boten en voor het dure wagenpark – niet voor
het eigen plezier maar om te smokkelen – kortom de bedrijfskosten,
af. Dan nog zit je met een onverklaarbaar gat. - De heer De Graaf:
- Bij welke groep heeft u dat onderzocht?
- De heer Van Duijne:
- Ik heb bij iedere misdaadondernemer bekeken waar zijn geld
blijft. Dat is standaard. Dat neem je iedere keer standaard mee. De
Nederlandse misdaadondernemers zijn in zoverre interessant dat zij
hier hun tehuis hebben en dat zij het geld hier onder moeten
brengen. - De heer De Graaf:
- Waarom zou het hier in Nederland moeten? Je kunt toch ook geld
op een bank in Liechtenstein hebben of aandelen op de Londense
markt? - De heer Van Duijne:
- Uitstekend, maar uiteindelijk kom je hier, in je dorp achter de
duinen, feestvieren. Je zit hier als belastingplichtige, tenzij je
natuurlijk ook een buitenlandse belastingplichtige bent. Laten we
even differentiren. We hebben hier niet met n gelijksoortige stam
te maken, we hebben met tal van verschillende individuen te maken.
Degenen die hier hun thuisland hebben in hun dorp achter de duinen
moeten hier uitgeven en zij zitten met een enorm witwasprobleem.
Een deel wordt ook wel riant uitgegeven en met misdaadgeld
rondlopen lijkt bijna op het lopen met sneeuw in beide handjes door
de Sahara. Het smelt weg terwijl je ernaar kijkt. - De heer De Graaf:
- Dat geldt ook voor veel mensen die niet crimineel zijn.
- De heer Van Duijne:
- Ik kan bepaald niet zeggen dat de Hollandse zuinigheid, als we
het nu toch over het Hollandse karakter hebben, daar een ingeboren
deugd is, integendeel. - De heer De Graaf:
- Voorzitter! Ik maak deze opmerking niet zonder meer. Er moet
niet de suggestie ontstaan dat iedereen die een tweede of een derde
auto heeft daarmee plotseling ook crimineel is. - De heer Van Duijne:
- Goed. Wat je tegenkwam, waren dus kleine stukjes bewijs en dat
is niet verder onderzocht. Ik kom nu dus bij vermoedens.
Vermoedelijk is een deel omgezet in aandelenkapitaal. Ik zeg
vermoedelijk, maar de portefeuille die waarschijnlijk door iemand
beheerd werd, was zodanig dat ik dacht: dat moet samengevloeid
vermogen zijn van verschillende ondernemers. - De heer De Graaf:
- Hoe komt u aan dat vermoeden?
- De heer Van Duijne:
- Door de aard van de bewijsmiddelen die aangetroffen werden,
maar dat werd niet verder onderzocht. Als dat het geval was, en
hier had ik dan weer mijn twijfel, dan zou dit van een onderling
vertrouwen spreken dat ik nooit bij deze mensen aantrof. Ik had dus
enige twijfel, maar het was een begin van een aanwijzing dat
ongeveer 500 mln. in waardepapieren werd omgezet in het buitenland.
Het waren geen Nederlandse waardepapieren. Van een andere groep, de
succesvollere Nederlandse groothandelaren die in het buitenland
opereerden, liet een groot deel zijn geld neerslaan in Oost-Europa.
Je zou zeggen: daar hebben we helemaal geen last meer van. Hun
grondhandel werd buiten Nederland bedreven, inkoop en verkoop naar
buitenlandse afnemers en het overschotgeld sloeg neer in Canada en
Oost-Europa. Dat zijn vrij grote bedragen. Er werden fabrieken
gekocht. Ik vermeldde binnen de anonimisering dat het
drankfabrieken waren, maar het waren andere fabrieken. Goed, er
werden fabrieken gekocht. In Canada werd ook genvesteerd in
verschillende bedrijven. Een klein deel zie je genvesteerd worden
in vrij traditionele investeringsgebieden, zoals onroerend goed,
horeca en dergelijke. Maar nog steeds zoveel mogelijk in de eigen
greep. Heel weinig van het kapitaal zie je echt doorstromen naar de
bovenwereld in de vorm van omzetten van kapitaal in
kapitaalverhoudingen, produktieverhoudingen waarmee je echt macht
kunt uitoefenen. Een paar ondernemers heb ik dat zien doen. De
doorstroom van misdaadgeld naar de bovenwereld vanuit deze
ondergrond-economie komt eigenlijk niet zo goed van de grond. - De heer De Graaf:
- Het geld wordt niet aangewend voor uitoefening van echte
economische macht? - De heer Van Duijne:
- Nee, het is zelfs zo dat die ondernemers die erin slaagden om
bijvoorbeeld een reeks horecabedrijven te kopen, niet eens begrepen
wat voor waardevolle breekijzers ze in de samenleving hadden. De
organisatiedeskundigen die hen tal van organogrammen voortekenden,
werden wanhopig. Ze wisten hen niet duidelijk te maken dat ze hier
economische macht hadden. Het waren eigenlijk maar speeltjes. - De heer De Graaf:
- Die horecagelegenheden?
- De heer Van Duijne:
- Ja, dat waren speeltjes. De bedreiging lag eigenlijk op het
tragische menselijke niveau van de pachter die zag dat zijn winst
wegvloeide, kortom, dat hij voor niets werkte. - De heer Vos:
- Mijnheer Van Duijne, sorry als ik u onderbreek. Het klinkt
allemaal heel overzichtelijk zoals u dat in feiten meldt. Maar
heeft u ook voldoende rekening gehouden met witwasconstructies,
bijvoorbeeld dat een misdaadondernemer die hier ruimschoots
verdiend heeft, het simpelweg naar Zwitserland brengt en het dan
pro forma terugleent en het hier aanwendt voor God weet wat? - De heer Van Duijne:
- Dat gebeurde na het geld witwassen. Het merkwaardige was – dat
verbaasde mij iedere keer – dat geld witwassen eigenlijk vrij
primitief werd uitgevoerd. Inderdaad, naar Zwitserland brengen en
het vervolgens weer via een of andere duistere lening uit
Zwitserland betrekken, is gewoon de terugleenmethode. - De voorzitter:
- Is het goed om wit te wassen?
- De heer Van Duijne:
- Witwassen is een moeilijke bezigheid. Dat moet je goed
invlechten. Bij de meesten zag ik zeer eenvoudige constructies. Het
was natuurlijk wel witwassen, maar het waren vrij korte,
overzichtelijke, oppervlakkige U-bochten om het geld weer terug te
krijgen. - De heer De Graaf:
- Mijnheer van Duijne, u heeft het nu voornamelijk over Hollandse
criminele groepen en netwerken. Zit het dan zo dat zij wel heel
knap hun lijnen, hun ondergrondse routes organiseren, maar dat het,
zodra zij naar de bovenwereld komen, allemaal een beetje knullig
is? Moet ik dat opmaken uit de voorbeelden die u geeft? Dat het
eigenlijk allemaal niets voorstelt? Dat zij alleen ondergronds
intelligent zijn, maar “boven” niet? - De heer Van Duijne:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- Is dat niet raar? Dat lijkt me niet echt logisch. Iemand die
groot wordt door buitengewoon slim op die illegale markt te
opereren, die het organisatietalent heeft om boten op de zeen te
laten varen, misschien wel via parallelle lijnen zoals u schrijft,
moet toch ook wel weten wat hij, als het geld eenmaal boven komt
drijven, daarmee kan doen? - De heer Van Duijne:
- Dan kom je in een heel ander vaardigheidsgebied.
- De heer De Graaf:
- Maar daar heb je adviseurs voor.
- De heer Van Duijne:
- Ja, en nu komen we op een nieuwe markt terecht, namelijk de
dienstverleningsmarkt. Die is nu net bezig zich te hervormen. Als
je kijkt naar zo’n tien jaar terug, dan zie je het verschuiven van
amateurs naar echte beroeps. - De heer De Graaf:
- Kunt u wat voorbeelden geven, wat concreter zijn?
- De heer Van Duijne:
- Heel eenvoudig. Vroeger was de witwaswetgeving afwezig of
minder streng. Toen kon je alleen gepakt worden als je door middel
van witwassen fraudeerde of als je witwaste door fraude te
plegen. - De heer De Graaf:
- Toen was toch altijd de helingsconstructie mogelijk?
- De heer Van Duijne:
- Dat was mogelijk, maar het is lastig. Zeker als het over het
buitenland gaat, is dat behoorlijk lastig. Dank zij onze wetgeving
is het toch moeilijker geworden. Heel wat witwassers, adviseurs of
doe-het-zelvers voor de eigen handwas, zijn er uitgeperst. Welke
twee verschijnselen zien we nu? Zien we nu dat de grondmarkt, de
verboden-goederenmarkt inkrimpt? Nee. Het geld blijft dus nog
steeds voortgebracht worden. Zien we dat de vraag omhoog of omlaag
gaat? Eigenlijk niet. Dus de goederenomvang en de geldomvang
blijven hetzelfde. Dus er moet iets gebeuren. En het witwassen
wordt duurder, beter: gevaarlijker. Wat voor een nieuwe markt krijg
je dus? De markt van de financile dienstverlening, als een
afgeleide markt. - De heer De Graaf:
- De financile dienstverlening? Verstaat u daaronder ook de vrije
beroepen, zoals wij die hebben besproken met collega’s van u? - De heer Van Duijne:
- Onder andere. Iedereen kan gewoon een bord op zijn deur
spijkeren en zeggen dat hij financieel adviseur is. Maar je krijgt
wel een professionalisering, gedwongen door de bestaande wetgeving
en daardoor ook een vanzelfsprekende grensverlegging in de
ruimtelijke zin van het woord. Europa wordt lastiger en het wordt
steeds belangrijker om geld te mengen in andere gewesten en op die
manier dan weer terug te laten komen. Mengen met onder andere
belastinggeld uit West-Indi, Aruba en dergelijke. - De heer De Graaf:
- Bent u het uiteindelijk wel eens met uw collega’s die zeggen
dat er geen sprake is van herinvesteringen in branches om daar
macht te verwerven, maar dat het geld wat verbrokkeld raakt? - De heer Van Duijne:
- In een paar gevallen zag je een begin. Ik heb dat ook
beschreven. Dan dacht je: h, nu overschrijden ze hun eigen
erf. - De heer De Graaf:
- Dat heeft u geloof ik in uw boek beschreven als “de
kielhakers”. - De heer Van Duijne:
- Zij hebben hun eigen erf al lang overschreden. Maar dat waren
ook mensen met een middelbare schoolopleiding, met een echt
burgerlijke middenklasse-achtergrond. Dat waren geen mensen uit de
baar-geldeconomie. Bij anderen zag je een eerste begin van
inderdaad “het eigen erf ontstijgen”. Bedrijven benaderen, zelf
bedrijven maken. Dat was wel aanwezig. Hier werden ook wel fouten
gemaakt. Het is ook een enorme overgang, van een ondergrondeconomie
naar een bovengrondeconomie. We komen nu weer terug bij het punt:
waar ligt nu de bedreiging? Die bedreiging ligt bij die
misdaadondernemers die het al lang kunnen. Dat zijn de fraudeurs.
Zij hoeven die sociaal-culturele overstap niet te maken. - De heer Rabbae:
- U heeft het in uw boek over het geweld tussen de boterbendes
die als het ware vochten om de prijsarbitrage. - De heer Van Duijne:
- De boterbendes?
- De heer Rabbae:
- Ja, de bendes die handelden in boter tussen Belgi en Nederland.
Dat klopt toch? - De heer Van Duijne:
- Ik verwijs vaak naar onze eigen oer-georganiseerde misdaad,
namelijk de georganiseerde botersmokkel tussen 1945 en 1960. Ik
beschrijf die echter niet in mijn boek. Ik heb het in mijn boek
over de grootschalige oliefraudes en de BTW-fraudes. - De heer Rabbae:
- Goed. Ik heb het in ieder geval in uw boek gelezen. Mijn vraag
naar aanleiding daarvan is of wij de prijzen van deze verboden
goederen moeten legaliseren om het geweld te voorkomen en het niet
geordend karakter van deze markt weg te werken en op die manier
uiteindelijk een rustig, overzichtelijk en inzichtelijk gebeuren te
krijgen? - De heer Van Duijne:
- Heeft u het nu over de verboden-goederenmarkt, de
verdovende-middelenmarkt of over de fraudemarkt? - De heer Rabbae:
- Ik heb het over de verboden-goederenmarkt.
- De heer Van Duijne:
- Uw vraag is of wij moeten legaliseren opdat wij de markt kunnen
reguleren. Vat ik het zo goed samen? - De heer Rabbae:
- Ja.
- De heer Van Duijne:
- In de eerste plaats is dit natuurlijk geen landsgebonden
vraagstuk. Stel dat we de hasjhandel legaliseren. Ik heb in mijn
boek beschreven hoe de grootste ondernemers mondiale ondernemers
waren. Met andere woorden: zij blijven toch doorgaan. Want zij
danken hun handel slechts aan de prijsverschillen tussen landen met
een hoog en landen met een laag verbod. Zo gaat dat nu eenmaal. Die
georganiseerde handel blijft gewoon doorgaan. Je kunt natuurlijk
wel een klein stukje Nederland legaliseren, maar in mijn boek heb
ik juist het grensoverschrijdende karakter beklemtoond van deze
handel. Ik denk dat een poging tot marktordening in een gebied dat
200 kilometer breed en 300 kilometer lang is… - De voorzitter:
- U spreekt over Nederland?
- De heer Van Duijne:
- Ja. Ik denk dat dat in zo’n gebied zonder de ommelanden mee te
krijgen, niet werkt. Misschien werkt het op een paar punten, maar
het is toch wel moeilijk om dat te handhaven. Je blijft dan toch
prijsverschil en smokkel houden. Dat is gewoon ingebakken in het
hele prijsverschilmechanisme. - De heer Rouvoet:
- Voorzitter! Ik heb nog een vraag over het witwassen. De heer
Van Duijne schetst een beetje een beeld van: wat ik gezien heb op
het gebied van witwassen, was toch allemaal erg knullig. Maar ligt
het niet een beetje voor de hand, mijnheer Van Duijne, dat datgene
wat u gezien hebt het knullige deel was en dat u het deel wat veel
intelligenter is georganiseerd, niet gezien hebt? - De heer Van Duijne:
- Ik ben nog niet aan het echte intelligente gedeelte toegekomen.
Ik had het over een stuk van de handel. Zodra zij hun
sociaal-economische kweekbed of warme bedstede moeten verlaten,
hebben zij hulpverleners nodig. Daar gaat ook het nodige mis. Soms
begrijpen zij het niet. Soms willen zij het niet begrijpen. Soms
vinden zij het gewoon vervelend werken. Al die computeruitdraaien
en stroombewegingen van het geld zijn oersaai. Ze willen gewoon
lekker kwistig strooien met hun biljetten. Nu een stap hoger, dat
drietal wat ik beschreven heb als “de kielhakers”, dat al zo’n tien
jaar meedraait en een behoorlijke opleiding heeft. Daar zie je dan
andere vormen van witwassen. Niet in de horeca. Het aardige is dat
ik gezien heb dat de misdadigers die in de horeca investeerden
nooit de horecaboekhouding hebben gebruikt om een fictieve omzet te
creren. Zij verknalden van alles, ook hun eigen investeringen, maar
er werd geen leuke boekhouding gemaakt. Zij deden het anders. Een
deel sloegen zij uiteraard neer in landen waarin zo min mogelijk
vragen werden gesteld, bijvoorbeeld in Oost-Europa. Overigens was
de geldstroom daarheen erg moeilijk vast te stellen. Een ander deel
mengde men in handel waarin toch al sprake is van een grote mate
van baar-geldstroom, zoals de handel in edelstenen. Dat kan je
namelijk mooi verwikkelen. Een van hen investeerde in de
vermaaksindustrie. - De voorzitter:
- Wat bedoelt u met “vermaaksindustrie”?
- De heer Van Duijne:
- Opvoeringen van kunstenaars voor publiek.
- De voorzitter:
- U doelt op schouwburgen en dergelijke instellingen?
- De heer Van Duijne:
- Nee, uitvoeringen.
- De voorzitter:
- Dan kom je dichter in de bovenwereld, heb je je wat meer
genesteld, heb je meer macht als je zoiets kan bouwen en een goede
afspraak hebt met een wethouder. - De heer Van Duijne:
- Als je vervolgens een agent in Berlijn of Parijs neemt en zegt
dat je daar ook uitvoeringen gegeven hebt, ga dan als fiscus maar
eens natellen hoeveel bezoekers er zijn geweest. Kortom, je hebt
daar een niet-stoffelijke dienst en een niet-stoffelijke omzet.
Daarin kan je alles stoppen. Je gaat zoeken naar diensten en
markten met een zo min mogelijk stoffelijke omzet. Dat is erg leuk
in de vermaaksindustrie. Als het gaat om gokkasten moet je gaan
knoeien en word je beschuldigd van valsheid, maar als je via een
agentuur in Parijs facturen laat sturen over ontvangsten en kosten
van een muziekfestijn is het wat anders. - De heer De Graaf:
- Dit zijn slimme jongens. Vormen de kielhalers, zoals u ze
beschrijft in uw boek, zo’n beetje de top van de Hollandse
groepen? - De heer Van Duijne:
- Ja, maar wij zijn er nog niet.Je hebt dan wel het geld
witgewassen, maar dan zit je nog met dat witgewassen geld. Het
blijft papier zolang je dat niet weet om te zetten in
machtsverhoudingen. Je moet dat geld gebruiken. - De heer De Graaf:
- Nou, moeten. Als je het wil.
- De heer Van Duijne:
- En dan zie je investeringen in onroerend goed, niet in
afzonderlijke huisjes, maar in fondsen. - De voorzitter:
- Op dat moment heeft het zijn witte bestemming gevonden.
- De heer Van Duijne:
- Ja, en eventueel zijn ontwrichtende bestemming.
- De voorzitter:
- In welke sectoren ziet u die ontwrichtende bestemming het
meest? - De heer Van Duijne:
- Onroerend goed is iets stoffelijks wat in een gemeente staat.
Het heeft een aspect van ruimtelijke ordening. Onroerend goed als
prijsopdrijvend mechanisme is n ding, maar als je onroerend goed
koopt in een wijk die gesaneerd moet worden, moet er met jou
gepraat worden. - De voorzitter:
- Kunt u nog een voorbeeld geven van iets waarin het witte geld
is terug te vinden? - De heer Van Duijne:
- In de eigen handel, maar dan praten wij over de georganiseerde
fraudemarkt. Dat is natuurlijk andere koek. - De heer De Graaf:
- Investeren in het eigen bedrijf.
- De heer Van Duijne:
- Ja. Ze kunnen gewoon terugploegen.
- De voorzitter:
- Zijn er nog andere branches waar u een relatief groot gedeelte
witgewassen geld terug hebt gevonden, geherinvesteerd in
Nederlandse bedrijven? - De heer Van Duijne:
- Nee. De enige uitzondering vormen de mega-investeringen van het
ondernemerstweetal Paretti en Fiorini in het Nederlandse filmwezen,
in Nederlandse hotelketens, in een Surinaamse houtmaatschappij en
in Franse en Amerikaanse filmbedrijven en die dat alles met een
geweldige klap naar beneden gebracht hebben. Dat was pas echt goed
witwassen. - De voorzitter:
- Dat was een stel fraudeurs, h, of ook verbonden met de
drugseconomie? - De heer Van Duijne:
- Nee, maar wel verbonden met de mafia. Nederland werd daarbij
als uitvalsbasis gebruikt, zelfs een belangrijke, gelet op de bank
Crdit Lyonnais Nederland. - De voorzitter:
- En dat heeft geleid tot een boel faillissementen, maar niet tot
een machtspositie. - De heer Van Duijne:
- Dat leidde wel tot een machtspositie, want zeker Paretti was
druk bezig om bij de socialistische partij in Frankrijk macht en
aanzien te verwerven. Hij was voortdurend bezig om te proberen
socialistische kranten en tijdschriften uit te geven. Door middel
van de filmindustrie wou hij zich presenteren als een mediamagnaat
la Berlusconi. Dat was zijn grote droom, zijn
grootheidswaanzin. - De voorzitter:
- Dat had in Nederland de betrokkenheid van de Crdit Lyonnais
Bank en van de bioscoopbedrijven waarvan we weten, tot gevolg? - De heer Van Duijne:
- Ja en er was behoorlijk wat onroerend goed in zijn handen, vaak
grote bedrijven in het centrum van de steden. - De voorzitter:
- Is dat de grootste door u aangetroffen machtspositie die u hebt
kunnen vinden? - De heer Van Duijne:
- Ja, dat is inderdaad wel de hoogste.
- De heer De Graaf:
- Ik stelde net die vraag over de Nederlandse groepen. Is het
door u genoemde voorbeeld van de bestaande groep die u als “de
kielhakers” heeft omschreven, volgens u de top van de Hollandse
groepen? - De heer Van Duijne:
- Die zitten wel bij de top. Laten we zeggen dat we daar op een
vrij hoog peil zitten. Dit is ook een van de zaken die door Fijnaut
beschreven zijn. Je kunt zeggen: dat is nog een eenvoudig peil,
maar dat is inderdaad een vrij hoog peil. Het gaat daar om 100 mln.
omzet per jaar. - De voorzitter:
- Ongeveer aan het eind van dit verhoor wil ik u nog de volgende
vraag stellen. Kunt u in twee zinnen aangeven of u een remedie
heeft om zowel tot een beter oordeel over de georganiseerde
criminaliteit als de bestrijding ervan te komen? - De heer Van Duijne:
- Voor een beter oordeel denk ik dat je uit moet gaan van
markten. Als je vraagt hoe groot de georganiseerde misdaad is, dan
moet je kijken wat ze verhandelen, om welke goederen- en
dienstenstroom het gaat. Een misdadiger is nooit groter dan de
handel die hij kan drijven. Macht volgt handel en niet
omgekeerd. - De voorzitter:
- En wat is de beste remedie van de overheid daartegen?
- De heer Van Duijne:
- Markt verzieken. Prijsmechanisme verstoren. Het gaat hier om
onwettige winsten. - De voorzitter:
- Betekent dat dat de overheid ook moet meedoen op de markt?
Misschien kan zij dan de markt verzieken. Dat bedoelt u toch
niet? - De heer Van Duijne:
- Neem bijvoorbeeld de koppelbazenmarkt. Die werd keurig
verziekt, omdat namelijk de zogenaamde wettige bedrijven die
voordeel hadden bij de koppelbazerij, aangesproken werden. Dus je
sprak onze eigen maatschappelijke helers aan. Ik geef een ander
voorbeeld. Laten we eens nagaan waar dat misdaadgeld nu echt
blijft. Eigenlijk weten we het nog niet. We weten het in een paar
gevallen en waar het voor de rest blijft, weten we niet. Als je de
markt wilt verzieken, ga dan eens beginnen bij de staart. Waar
slaat dat misdaadgeld neer? Kan je dat opbreken en van daar uit
teruggaan naar de grondmarkt? Dat is een andere benadering. - De voorzitter:
- Hoe wilt u de drugseconomie verzieken?
- De heer Van Duijne:
- Je kan de vraag proberen terug te dringen, net zoals dat het
geval is bij roken, ook een slechte gewoonte. We proberen de
vraagkant te benvloeden. Het is een vraageconomie, een pure
vraageconomie. Met het bestrijden van de aanvoer, wat je natuurlijk
moet doen als de aanvoer zich aandient, verbrijzel je uiteindelijk
de vraagmarkt niet. Je moet dus de vraag benvloeden. Dat betekent
eigenlijk de openbare volksgezondheid benvloeden. - De voorzitter:
- Hebben naar uw oordeel uw opvattingen zoals u deze hier naar
voren heeft gebracht, relevantie om te komen tot andere
opsporingsmethoden? - De heer Van Duijne:
- Ik denk dat wat ik zojuist zei, relevant is. Begin eens bij de
staart van de slang en ga eens terug van de neerslag van het
misdaadgeld naar die handel zelf. Ik denk dat daar ook in
genvesteerd moet worden. Want we weten inmiddels wel ongeveer hoe
de smokkelhandel loopt. Niemand weet het echt volledig. Het blijkt
iedere keer dat we geen volledige kaartkennis en omzetkennis
hebben, maar in grote trekken weten we wel hoe dat verloopt. Maar
van de neerslag van het misdaadgeld hebben we eigenlijk maar hier
en daar wat snufjes. - De voorzitter:
- Ik vroeg u naar de opsporingsmethoden.
- De heer Van Duijne:
- Ga terug en ga dan eens uitwerken op welke wijze je financieel
kan rechercheren. Niet alleen globaal, maar ook: hier zien wij een
merkwaardige geldstroom. Die kan uit geen enkele wettige handel,
economie en omzet verklaard worden. Laten we die stroom eens terug
volgen om te kijken of er misschien een megafraude aan ten
grondslag ligt of een smokkelhandel. - De voorzitter:
- Zou de FIOD in feite het werk van de politie op dat gebied
moeten overnemen? - De heer Van Duijne:
- Ik zou de FIOD niet zoveel werkzaamheden willen toekennen. Je
kunt ook bij de politie een andere sector, of deskundigheid
inschakelen, of de politie een betere opleiding geven om te
bevorderen dat het geldonderzoek centraler komt te staan. - De voorzitter:
- Is dat uw centrale boodschap wat de opsporing betreft?
- De heer Van Duijne:
- Ik zou dat aanbevelen, ja. Dit betekent dat je nog heel wat
moet investeren en opleiden. - De voorzitter:
- Mijnheer Van Duijne, dank u wel. Sluiting 15.12 uur