January 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 45
9 oktober 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
maandag 9 oktober 1995 in de
vergaderzaal van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt de
heer K. Langendoen
Zie ook: Tweede verhoor de heer K. Langendoen (red.)
Aanvang 11.55 uur
- Voorzitter:
- Van Traa Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie:
De Graaf, Koekkoek, Rabbae, Rouvoet en Vos, alsmede mevrouw Coenen,
griffier - De voorzitter:
- Aan de orde is het verhoor van de heer K. Langendoen. Ik heb
mij vergewist van zijn geboortedatum en geboorteplaats. Mijnheer
Langendoen, wilt u opstaan voor het afleggen van de eed? De door u
af te leggen eed luidt: ik zweer dat ik de gehele waarheid en niets
dan de waarheid zal zeggen. - De heer Langendoen:
- Zo waarlijk helpe mij God almachtig.
- De voorzitter:
- Mijnheer Langendoen, uw huidige functie is plaatsvervangend
teamleider van het kernteam Randstad-Noord en -Midden? - De heer Langendoen:
- Dat is correct.
- De voorzitter:
- Voorheen was u chef van de CID Haarlem en Kennemerland?
- De heer Langendoen:
- Dat klopt.
- De voorzitter:
- Vanaf wanneer bekleedt u die functie?
- De heer Langendoen:
- Ik ben in 1988 als informantenrunner bij de RCID-Haarlem
gekomen, dat later is overgegaan in de RCID-Kennemerland. In 1990
ben ik belast met de leiding door het vertrek van de voormalige
chef. In 1991 ben ik bevorderd en ben ik chef geworden. - De voorzitter:
- In 1991 wordt u chef van de RCID. Zoals u begrijpt, willen wij
met u spreken over uw functioneren en over uw activiteiten als chef
van de CID in Kennemerland. We willen natuurlijk ook spreken met uw
bemoeienis met de werkzaamheden van het IRT, over de methode met de
zogenaamde groei-informant, over informatie-uitwisseling, opslag
van informatie, vastlegging, overname van informanten door andere
politieregio’s, eventuele andere methoden die u heeft toegepast en
ook over de manier waarop de politie in de praktijk de trajecten
organiseerde. - De heer Langendoen:
- Mijnheer Van Traa, sorry dat ik u in de rede val, maar als u
het mij toestaat, wil ik voor u, voor de commissie en voor de
mensen die luisteren eerst even aangeven hoe ik in dit verhaal
sta. - De voorzitter:
- Ik heb toch liever dat u dat doet naar aanleiding van de vragen
die ik stel. Dat is de normale gang van zaken. U krijgt alle
gelegenheid, te vertellen wat u wilt vertellen maar dan wel naar
aanleiding van de vragen die wij stellen. - De heer Langendoen:
- Dan doe ik dat later wel.
- De voorzitter:
- Maar u krijgt alle gelegenheid om uw kant van de zaak te
belichten. In 1991 gaat u optreden als chef. Wanneer begint u
contacten te krijgen met de leiding van het interregionaal
rechercheteam Noord-Holland/Utrecht? - De heer Langendoen:
- Die contacten dateren van 1989, vlak na de totstandkoming van
het interregionaal rechercheteam. - De voorzitter:
- Wat heeft u toen met het IRT besproken en met wie bij het
IRT? - De heer Langendoen:
- U moet het zo zien. Het IRT wordt opgezet. Men gaat een
criminele doelgroep aanpakken en vervolgens gaat de afdeling CID
van het IRT de regio’s door om te kijken of er informatie voor
handen is die zou kunnen bijdragen aan de realisering van hun
doelstellingen. Vervolgens komt er een contact tot stand tussen
enkele runners van het IRT en ondergetekende… - De voorzitter:
- Runners, wat zijn dat?
- De heer Langendoen:
- Informantenrunners. Dat zijn mensen die informanten begeleiden
in het gehele proces. - De voorzitter:
- Wat gebeurt er dan?
- De heer Langendoen:
- Vervolgens constateren zij dat er in Kennemerland informatie
voor handen is die zij bij de realisering van hun doelstelling heel
goed kunnen gebruiken. Dan komt er een intensief contact en een
intensieve informatie-uitwisseling tussen enerzijds de
RCID-Kennemerland en anderzijds de CID van het IRT. - De voorzitter:
- Dat is dus nog voordat u met de heer Van der Putten in contact
komt, zoals hij daarover hier in ons verhoor heeft gesproken. - De heer Langendoen:
- Dat is duidelijk.
- De voorzitter:
- Welke speciale informatie had u die anderen niet hadden?
- De heer Langendoen:
- Ik weet niet wat anderen wel of niet hadden, ik weet alleen dat
wij informatie hadden die zij heel goed konden gebruiken in de
realisering van hun doelstelling, in hun onderzoek. - De voorzitter:
- Wat was dat?
- De heer Langendoen:
- Informatie op de subjecten die deel uitmaakten van het
onderzoek. - De voorzitter:
- Dan spreken wij over het Delta-onderzoek?
- De heer Langendoen:
- In eerste instantie is er nog het onderzoek dat ervoor draait.
Daar hadden wij ook informatieposities in. Later mondt dat uit in
het Delta-onderzoek. - De voorzitter:
- Juist. Werd toen meteen al afgesproken dat u de informanten zou
runnen? - De heer Langendoen:
- Nee, u moet het zo zien. Dat heeft een aanloop van een of twee
jaar. Vervolgens wordt de informatie concreter en dan wordt er een
vraag gesteld door de leiding van het IRT of het mogelijk is, dat
een of meer informanten van ons kunnen worden overgenomen, zodat
zij directer kunnen sturen op het hele proces. - De voorzitter:
- Maar u blijft toch zelf die informanten runnen?
- De heer Langendoen:
- Dat klopt. Het is bij ons te doen gebruikelijk om open en
eerlijk zaken te doen met de informanten. Op het moment dat iemand
ons verzoekt, een informatiepositie over te dragen, bespreken wij
dat met de informant. Hij heeft de keuze of hij overgaat of
niet. - De voorzitter:
- Dus die informant bepaalt die keuze?
- De heer Langendoen:
- De informant bepaalt uiteindelijk of hij voor een andere
politieregio of -organisatie wil gaan werken. - De voorzitter:
- Maar je zou toch zeggen dat u, de politie, toch die keuze moet
bepalen? - De heer Langendoen:
- In dit concrete geval zijn wij met het IRT overeengekomen dat
wij akkoord waren met het overdragen van de diverse
informatieposities. Wij hebben dat vervolgens teruggekoppeld naar
de informanten en die informanten wilden niet overgaan. - De voorzitter:
- De informanten wilden niet overgaan? U wilde ze zelf wel
overdragen? - De heer Langendoen:
- Er heeft zelfs concreet een introductie plaatsgevonden om het
een en ander te realiseren. - De voorzitter:
- Waarom wilden ze niet overgaan?
- De heer Langendoen:
- Het werken met informanten heeft een historie. Dat is een
vertrouwensrelatie die opgebouwd is over een aantal jaren en die
doorbreek je niet zomaar door te zeggen: ik informeer een collega;
deze man is 100% en ga daar maar voor werken. U moet het echt zien
als een vertrouwensrelatie die gegroeid is in de loop der
jaren. - De voorzitter:
- Wanneer spreekt u af met de leiding van het IRT dat die
informanten gewoon bij u zullen blijven? - De heer Langendoen:
- In feite spraken wij dat af nadat de geprobeerde introductie op
niets is uitgedraaid. - De voorzitter:
- En wanneer is die introductie op niets uitgedraaid?
- De heer Langendoen:
- Het exacte moment daarvan…
- De voorzitter:
- Dat moet u nog wel weten.
- De heer Langendoen:
- Nee, ik weet het niet.
- De voorzitter:
- 1991?
- De heer Langendoen:
- Het zou kunnen zijn, maar ik ben gehandicapt voorzitter. Ik had
alles graag nagekeken maar mijn administratie waarover ik zou
moeten kunnen beschikken om dit voor te bereiden, ligt bij de
rijksrecherche. Vandaar dat ik niet exact de datum kan geven. - De voorzitter:
- Maar u heeft zojuist wel gezegd: in 1989 kwamen wij met het IRT
in gesprek. U moet zich ook zeer goed kunnen herinneren over welke
informanten het precies gaat. - De heer Langendoen:
- Uiteraard.
- De voorzitter:
- Dan moet u toch ook weten wanneer u erover gesproken heeft om
ze eventueel over te dragen? In de rapportage van de
commissie-Wierenga komt nergens voor dat u dat gedaan heeft. - De heer Langendoen:
- Ik weet niet exact wanneer dat geweest is, voorzitter.
- De voorzitter:
- Zou dat niet ook in 1990/1991 kunnen zijn?
- De heer Langendoen:
- Dat zou best kunnen.
- De voorzitter:
- U zegt immers dat het was voordat de heer Van der Putten bij u
kwam met de douanemedewerker, enzovoorts? - De heer Langendoen:
- Uiteraard, maar dat is pas een jaar later gebeurd.
- De voorzitter:
- Ja, dan hebben we toch vastgesteld wanneer het was. Hoeveel
mensen binnen de CID-Kennemerland hielden zich bezig met het runnen
van informanten ten behoeve van het IRT? - De heer Langendoen:
- In totaal vier man.
- De voorzitter:
- Vier in totaal? Daar was u zelf ook bij?
- De heer Langendoen:
- Daar hoor ik zelf ook bij.
- De voorzitter:
- Is het niet vreemd dat de CID-chef zelf informanten runt? Dat
is toch niet zijn functie? - De heer Langendoen:
- Dat is vreemd. Het is niet zijn functie.
- De voorzitter:
- Waarom deed u het wel?
- De heer Langendoen:
- Dit heeft ook weer een historische achtergrond. Ik runde een
van de informanten al in mijn begintijd. Ik ben hem blijven runnen.
Het is wenselijker om dat niet te doen, maar gezien de zwaarte van
de informatie en de groepering waarin wij gingen opereren, was het
wenselijker om deze combinatie vol te houden. In dit geval kon dat
ook omdat wij werkten onder verantwoordelijkheid van de CID van het
IRT. Die zaak was met de teamleider van het IRT, de heer Lith,
afgesproken. In een normale combinatie praten we over twee
informantenrunners die vallen onder het hoofd CID. In dit geval was
er ook sprake van twee informantenrunners, waarvan een in de rang
die erbij past en de ander als hoofd CID. Maar ze runden dus onder
verantwoordelijkheid van de CID van het IRT. - De voorzitter:
- Maar u runde toch niet alleen onder verantwoordelijkheid van de
CID van het IRT? U runde toch ook gewoon onder verantwoordelijkheid
binnen uw eigen regiokorps? Daar sloeg u toch allereerst de
gegevens op? - De heer Langendoen:
- Maar u vroeg mij nu over het specifieke geval van het IRT?
- De voorzitter:
- Ja.
- De heer Langendoen:
- Toen heb ik u aangegeven hoe het in dit geval geregeld was met
betrekking tot de politionele verantwoordelijkheid. Daarbij is er
uiteraard een justitile verantwoordelijkheid en die gaat in de
normale situatie van bijvoorbeeld de CID Haarlem naar de
CID-officier Haarlem. Maar bij het kernteam ging het zo: IRT onder
verantwoordelijkheid van de CID van het IRT en vervolgens onder de
IRT-officier. - De heer De Graaf:
- Voor alle helderheid, mijnheer Langendoen, u runde toch niet
samen met uw collega informanten ten behoeve van het IRT onder de
verantwoordelijkheid van de CID-chef van het IRT-team? U hield toch
volstrekt uw eigen verantwoordelijkheid? - De heer Langendoen:
- Ja, wij houden onze eigen verantwoordelijkheid met betrekking
tot ons doen en laten. Maar als wij praten over het afregelen van
de justitile verantwoordelijkheid dan hebben wij de lijn:
Haarlem… - De heer De Graaf:
- Dan gaat het over de IRT-officier die een zekere
verantwoordelijkheid draagt voor de CID-operaties van het kernteam.
Dat begrijp ik. Maar u zegt: ik runde samen met een collega,
terwijl het eigenlijk niet gebruikelijk is dat de chef CID dat
doet, maar het kon omdat er nog een CID-afdeling was bij het
kernteam met een hoofd CID . Die verantwoordelijkheid ligt niet
daar, want die ligt toch uiteindelijk bij u zelf. - De heer Langendoen:
- Uiteraard. Voor het runnen van informanten ligt de
verantwoordelijkheid… Alleen in die lijn – iedereen heeft een
chef boven zich – is dat afgeregeld met het IRT. - De heer De Graaf:
- Maar de heer Augusteijn was toch niet uw chef?
- De heer Langendoen:
- Normaal gesproken niet omdat dit twee aparte organisaties zijn,
maar in deze constructie wel. - De heer De Graaf:
- Is dat ooit zo afgesproken?
- De heer Langendoen:
- Dat is zo afgesproken met de heer Lith.
- De heer De Graaf:
- Is met de korpsleiding afgesproken dat hetgeen u deed bij het
runnen van informanten ten behoeve van het IRT, een primaire
verantwoordelijkheid was van de heer Augusteijn? - De heer Langendoen:
- Of dat is afgeregeld met de korpsleiding, kan ik niet
bevestigen. Ik weet wel dat het is afgeregeld met de chef van de
divisie recherche. - De voorzitter:
- Maar nogmaals, u kunt toch niet volhouden dat mijnheer
Augusteijn als uw chef optrad? Hij was toch gewoon uw collega? - De heer Langendoen:
- Uiteraard is hij een collega, maar in deze constructie was hij
gewoon de chef. - De voorzitter:
- Maar als we goed zien wat u allemaal doet ten behoeve van dat
IRT dan beslist u inhoudelijk in eerste instantie toch gewoon zelf
en niet Augusteijn? - De heer Langendoen:
- Misschien moet ik iets vertellen over het wel of niet
beslissen. Voordat de Delta-methode van start gaat, is er een lange
tijd van ontwikkelen aan vooraf gegaan. Er is een proces geweest
waarbij twee mensen van de RCID-Kennemerland en de CID’s van het
IRT nagenoeg dagelijks bij elkaar over de vloer kwamen, zakelijk
gezien. In de brainstormingsfase is er een traject tot stand
gekomen, allemaal onder verantwoordelijkheid van het hoofd
CID-kernteam, met nauw verbonden daarbij de heer Lith. Uiteindelijk
is dat na de brainstormingsfase op het niveau van teamleider
doorgenomen met de verantwoordelijke officieren van het IRT.
Uiteindelijk is dat geaccordeerd door deze officieren van
justitie. - De voorzitter:
- Maar wij hebben dat nergens kunnen vinden.
- De heer Langendoen:
- Ik weet niet waarom u dat niet heeft kunnen vinden.
- De voorzitter:
- Het staat nergens vastgelegd. Als wij bijvoorbeeld kijken in
het informantenregister, voor zover wij dat bij het IRT kunnen
terugvinden, dan is daar helemaal niet in terug te vinden wie die
informanten waren. - De heer Langendoen:
- De situatie zoals ik die schets…
- De voorzitter:
- Maar…
- De heer Langendoen:
- Als u het informantendossier van het IRT heeft bekeken, dan
kunt u daar de codering in terugvinden op grond waarvan gewerkt
is. - De voorzitter:
- Nee, daar kan ik dat niet in terugvinden. Als de heer
Augusteijn, zoals u zegt, verantwoordelijk was, dan had hij in
ieder geval niet de beschikking over informantendossiers en hij
wist niet wie er zich achter de codes bevonden. Misschien wist hij
dat mondeling wel maar het is bij hem nooit vastgelegd. - De heer Langendoen:
- Dat zou kunnen. Ik heb op enig moment tijdens de werkzaamheden
van het IRT een onderhoud gehad met de teamleider, de heer Van der
Veen, en ik dacht dat ook de heer Augusteijn erbij was maar dat wil
ik even in het midden laten. Ik heb daar expliciet gesproken over
de identiteit van de informanten. - De voorzitter:
- Dat is een heel andere zaak. U zegt: ik deed dit onder
verantwoordelijkheid van de heer Augusteijn en dat deed u dus vanaf
1991 al. De heer Van der Veen komt pas in december 1992 op het
parket. Hij komt vanaf Justitie bij u. Als u zegt dat de heer
Augusteijn daarvoor verantwoordelijk is, dan vind ik dat vreemd
want bij hem is verder niets terug te vinden over hoe hij dan zijn
verantwoordelijkheid had kunnen nemen. Dan zou het toch ook verder
doorgesproken moeten zijn met het verantwoordelijke politiekorps vr
het IRT: in een beheersdriehoek of zoiets? Het is toch een heel
vreemde constructie? - De heer Langendoen:
- Ja, het is een heel vreemde constructie maar dat heeft te maken
met de afscherming die plaatsvindt, in verband met de vraag waar de
bronnen vandaan kwamen. Dit is, zoals ik u zeg, de methode waarmee
gewerkt is. Dat het niet terug te vinden is, daar kan ik helaas
niets aan veranderen. - De voorzitter:
- Nee, maar u verzamelde toch zelf de informatie die via de
informanten binnenkwam, in de eerste plaats met n van uw
medewerkers, de heer Van Vondel die wij ook nog zullen horen? Dat
is toch correct? - De heer Langendoen:
- Dat is correct.
- De voorzitter:
- U had toch zelf de verantwoordelijkheid voor wat er verder mee
doorgeleverd werd, eventueel aan het IRT en op welke wijze? - De heer Langendoen:
- In die zin, dat alle informatie die van deze informant
afkomstig was, werd vastgelegd binnen de RCID-Kennemerland. - De voorzitter:
- Precies.
- De heer Langendoen:
- Maar er was expliciet afgesproken dat alle informatie ten
behoeve van dit onderzoek van het IRT onmiddellijk ging naar meneer
Augusteijn, zodat hij zijn verantwoordelijkheid waar kon maken in
combinatie met meneer Lith, met betrekking tot deze man. - De voorzitter:
- Maar meneer Augusteijn kreeg toch de informatie als het ware
samengevat? - De heer Langendoen:
- Nee, dat is onjuist. Meneer Augusteijn kreeg kaal alle
informatie. - De voorzitter:
- Maar hoe komt het dan dat in IRT-bestanden niet terug te vinden
is… Daar wordt alle informatie die uit Haarlem komt onder n
nummer opgeslagen. Dat is toch correct? - De heer Langendoen:
- Ja, alleen het nummer is uit te splitsen in twee. Het is een
viercijferig nummer dat is opgebouwd uit twee keer twee cijfers,
wat inhoudt de codering voor de twee mensen uit Haarlem. - De voorzitter:
- Dat waren twee mensen uit Haarlem, maar dat was u toch
gewoon? - De heer Langendoen:
- Ja, dat klopt.
- De voorzitter:
- Dus u staat als het ware bij meneer Augusteijn als een soort
superbron in het bestand: die twee nummers? - De heer Langendoen:
- Ja.
- De voorzitter:
- Dan kan de heer Augusteijn toch moeilijk verantwoordelijk zijn
voor de rest die eronder ligt, want dat is voor hem toch ook in
feite afgeschermd? - De heer Langendoen:
- Nee, het is voor hem niet afgeschermd. Er werd in dit
specifieke geval, volledig open zaken gedaan. - De voorzitter:
- In het mondelinge verkeer?
- De heer Langendoen:
- In het mondelinge en in het schriftelijke verkeer. Wij werken
in Haarlem op een zodanige wijze dat alle gesprekken, gevoerd met
informanten, werden verwerkt op vier bij vier formulieren. Die
hielden het letterlijke verslag van de gesprekken in en die gingen
ongekuist naar de heer Augusteijn en het IRT. - De voorzitter:
- Behalve dat de bronnen er niet altijd op stonden. Of stonden
die er achter? - De heer Langendoen:
- De bronnen staan erbij.
- De voorzitter:
- De bronnen stonden erbij maar de heer Augusteijn sloeg het
onder n nummer op? - De heer Langendoen:
- Dat is correct.
- De voorzitter:
- Met wie heeft u afgesproken in uw eigen korps dat u zo de zaken
zou aanpakken? - De heer Langendoen:
- U moet het zo zien. In eerste instantie loopt dit proces zo en
op enig moment vindt er een gesprek plaats met de toenmalige chef
van de recherche, de heer Jansen, de heer Lith en ondergetekende.
Daarbij wordt de ontstane situatie doorgenomen. - De voorzitter:
- Wordt daar een convenant getekend?
- De heer Langendoen:
- Er wordt geen convenant getekend, voorzitter. Nu, na alle
commotie die er geweest is, is iedereen er als de kippen bij om een
convenant te sluiten en te tekenen. Toentertijd was een afspraak
nog een afspraak en vanuit die basis werd gewerkt. - De voorzitter:
- Heeft de recherchechef het toen ook goed gevonden dat u zelf
ging runnen als chef CID? - De heer Langendoen:
- Dat is correct.
- De voorzitter:
- Had u nog tijd om iets anders te doen?
- De heer Langendoen:
- Ik had nog wel tijd om iets anders te doen.
- De voorzitter:
- Hoeveel tijd had u nog over?
- De heer Langendoen:
- Uiteindelijk is er afgesproken dat er in een verhouding van
70:30 door mij zou worden geacteerd ten behoeve van het IRT: 30%
van mijn tijd zou ik spenderen aan het IRT en de overige 70% aan
het werk binnen de RCID-Kennemerland. - De voorzitter:
- Is dat in de praktijk wel gelukt?
- De heer Langendoen:
- Dat is in de praktijk niet erg gelukt. Er zijn heel veel
overuren in gaan zitten en er is ook iets meer van die 70% naar het
IRT gegaan. - De voorzitter:
- Waarschijnlijk veel meer?
- De heer Langendoen:
- Ik denk dat we ongeveer uitkomen op 50:50.
- De heer De Graaf:
- U had het over n informant die u al runde. Is het ten behoeve
van de IRT bij informant gebleven of heeft u zelf meer informanten
mede gerund? - De heer Langendoen:
- Nee, ten behoeve van het IRT… In dit specifieke geval heb ik
n informant zelf mede gerund. De anderen zijn wel gerund ten
behoeve van het IRT maar niet door mij zelf. - De heer De Graaf:
- Dat betekent dat u in die periode daar zelf met die informanten
geen contact had? - De heer Langendoen:
- Dat is correct.
- De heer De Graaf:
- U zou ook niet als chef-CID af en toe eens meegaan om ergens te
kijken wat voor vlees er in de kuip is? - De heer Langendoen:
- Als er een reden voor was, dan gebeurde dat regelmatig.
- De heer De Graaf:
- Maar hier niet?
- De heer Langendoen:
- Bij twee van het aantal ben ik zelf mee geweest.
- De heer De Graaf:
- Bij twee informanten bent u zelf mee geweest?
- De heer Langendoen:
- Niet zelf gerund, maar u vraagt mij of het niet logisch is
wanneer de chef een keer zelf meegaat en dan zeg ik u dat het in
twee gevallen is gebeurd. - De heer De Graaf:
- Dus elke informant wordt door twee runners gerund?
- De heer Langendoen:
- Dat is correct. Dat is ook gebeurd.
- De voorzitter:
- Is dat altijd gebeurd?
- De heer Langendoen:
- Dat is altijd gebeurd.
- De voorzitter:
- Misschien komen wij daar straks bij de heer Van Vondel nog op
terug, want er zijn ook informatieformulieren van Kennemerland waar
maar n runner op staat, te weten de heer Van Vondel zelf. - De heer Langendoen:
- Er kan wel n naam op een formulier staan. Eigenlijk zou dat een
verschrijving kunnen zijn, maar binnen de RCID… Als ik hiervoor
een verklaring moet geven: binnen de RCID-Kennemerland werden alle
informanten met twee man gerund. - De voorzitter:
- Maar hoe komt het dan dat op sommige formulieren maar n runner
staat? - De heer Langendoen:
- Dat is mij onbekend. U noemde dat voorbeeld van de heer Van
Vondel en ik denk dat u die vraag aan hem moet stellen. - De voorzitter:
- Maar u was toch de chef?
- De heer Langendoen:
- Jawel, in mijn beleving – daar ben ik van overtuigd – werden
alle informanten door twee man… - De voorzitter:
- In uw beleving, maar u bent er niet zeker van?
- De heer Langendoen:
- Ik ben er zeker van. Alleen, u confronteert mij met een
formulier dat u kennelijk heeft aangetroffen waar maar n naam op
staat. Ik probeer daarvoor een verklaring te geven. - De heer De Graaf:
- Maar runnen betekent dus ook in uw optiek dat elk gesprek dat
met de informant plaatsvindt, altijd door twee mensen van de CID
wordt gevoerd? Het mag nooit voorkomen dat er maar eentje zit? - De heer Langendoen:
- Daar zijn uiteraard uitzonderingen op. Als het gesprek
telefonisch gaat, zit er maar n man aan de hoorn en is er maar n
man die het gesprek opneemt. Maar als wij het hebben over een
lijfelijk gesprek, dan zijn er altijd twee mensen. - De voorzitter:
- U zegt dat u dat zo zeker weet, maar het gekke is dat als je
allerlei andere formulieren ziet, dan kun je altijd die twee
runners terugvinden. Ik vind het moeilijk om dat zo maar te geloven
omdat het juist zo’n uitzondering is. - De heer Langendoen:
- Het kan zijn dat u dat aangetroffen heeft, maar ik zeg alleen:
het is een regel. Het is mij niet bekend dat het anders
gebeurde. - De voorzitter:
- Het is u niet bekend?
- De heer Langendoen:
- Nee, ik wil het uitsluiten met uitzondering van die
telefonische… - De heer De Graaf:
- Dat zou je toch moeten kunnen terugvinden in de
rapportage? - De heer Langendoen:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- Telefonisch contact met informant.
- De voorzitter:
- En hoeveel runde u er zelf?
- De heer Langendoen:
- En. U praat nu over de tijd dat ik chef was, neem ik aan?
- De voorzitter:
- En daarvoor runde u er meer?
- De heer Langendoen:
- Toen runde ik er tientallen.
- De voorzitter:
- Tientallen? Aan wie heeft u die tientallen overgedaan…
- De heer Langendoen:
- Die zijn overgedragen aan de runners…
- De voorzitter:
- …als het ten behoeve van het IRT was?
- De heer Langendoen:
- Aan medewerkers van de RCID.
- De voorzitter:
- Er waren vier medewerkers die ze in totaal runde. U zelf runde
ook en dan de heer Van Vondel. Wie waren er nog meer runner? Kunt u
dat zeggen? - De heer Langendoen:
- Medewerkers van mijn afdeling. Als u mij toestaat, wil ik die
namen niet in het openbaar noemen. - De voorzitter:
- Nog twee?
- De heer Langendoen:
- Nog twee.
- De voorzitter:
- Dat u het zelf ook deed, vond Lith goed, dat vond Augusteijn
goed… - De heer Langendoen:
- Dat vond de recherchechef goed en dat vond ik zelf ook
goed. - De voorzitter:
- Dat u het zelf goed vindt, begrijp ik want anders zou u het
niet doen. Wie besliste nu op welke manier u de informanten verder
aanstuurde in de praktijk? - De heer Langendoen:
- In de praktijk was dat een samenspel tussen de hoofd CID en de
CID-officier. - De voorzitter:
- Wie is die CID-officier?
- De heer Langendoen:
- Ik heb er verschillende gehad. Ik ben in eerste instantie
begonnen met de heer Van der Veen, voordat hij naar Den Haag
vertrok. Vervolgens heb ik als CID-officier de heer Toeter gehad en
daarna mevrouw Kuitert. - De voorzitter:
- Maar hadden die CID-officieren dan nog iets te maken met de
IRT-trajecten die u liep? - De heer Langendoen:
- Het was te doen gebruikelijk in Kennemerland dat wij heel
frequent contact hadden. Deze officieren praat ik globaal bij over
het reilen en zeilen en over de activiteiten die zijn ondernomen
door de CID-Kennemerland. - De voorzitter:
- Maar dat hoeft u toch eigenlijk niet te doen als de heer
Augusteijn uw chef was? - De heer Langendoen:
- Nee, dat hoefde niet.
- De voorzitter:
- Dat hoefde niet?
- De heer Langendoen:
- Nee, maar het is wel zo netjes, wanneer je een
samenwerkingsverband hebt, om niet alleen te melden wat onder
verantwoordelijkheid valt van de CID-officier omdat het zich
toevallig afspeelt in Haarlem. Je praat alles door. - De voorzitter:
- Dat begrijp ik niet. U zegt net: wat we voor het IRT deden,
valt helemaal onder verantwoordelijkheid van het IRT en van de chef
CID daar. Dan betekent dat toch ook dat de CID-officier in Haarlem
er toch eigenlijk niets meer mee te maken heeft? - De heer Langendoen:
- Dat is correct. Maar als we gezamenlijk op het pad van de
bestrijding der criminaliteit voortgaan, dan is het wel zo netjes
om elkaar te informeren over activiteiten die wij ontwikkelen. Daar
past het in, in het globaal inlichten, het globaal bijpraten van de
CID-officier. - De voorzitter:
- Maar als ik mij niet vergis, meneer Langendoen, dan was het
toch meer dan globaal bijpraten? Er is toch n traject waar de
doorleveringen mee beginnen en waarover u bijvoorbeeld zegt dat de
heer Toeter, toenmalig CID-officier uit Haarlem, daarvoor
toestemming gaf? Dus de dingen lopen zo door elkaar heen. - De heer Langendoen:
- Nee, er lopen niet een aantal dingen door elkaar heen. De lijn
die vanuit het OM verantwoordelijk is voor zaken, is helder. Daar
waar de zaak speelde… Als ik praat over het IRT dan is dat de
CID-officier van het IRT en als ik straks spreek over andere
plaatsen in het land dan zijn daar de officieren ervoor
verantwoordelijk. Maar het is wel zo netjes dat ik mijn eigen
CID-officier gewoon bij praat over onze activiteiten, ondanks het
feit dat zij niet verantwoordelijk is. - De voorzitter:
- Wij hebben verschillende keren gesproken over het moment waarop
de doorleveringstrajecten beginnen, zo in 1992. Dan is de heer Van
der Veen er nog niet. Dat klopt toch? - De heer Langendoen:
- Dat klopt, de heer Van der Veen is later gekomen.
- De voorzitter:
- Toen vroeg ik: wie heeft dan voor de eerste keer toestemming
gegeven? Ik meende mij te herinneren dat u zei: dat is de heer
Toeter. - De heer Langendoen:
- Misschien dat ik mij verkeerd heb uitgedrukt. De aanloop naar
de ontwikkeling van de methode die het uiteindelijk geworden is,
heb ik in nauw overleg met de heer Toeter besproken. Alleen als wij
praten over de verantwoordelijkheid op het moment dat de methode
wordt uitgevoerd, dan wordt de beslissing genomen onder
verantwoordelijkheid van de IRT-officier en niet van de heer
Toeter. Maar in het inlichtingentraject moeten er soms wat stappen
gezet worden, dingen gedaan… Eerst worden ze uitgedacht, dan
worden ze geaccordeerd door de CID-officier en vervolgens worden ze
onder verantwoordelijkheid van een officier, bijvoorbeeld van het
IRT in dit geval, uitgevoerd. - De voorzitter:
- U ging dus eerst naar de heer Toeter met de vraag: wat vindt u
van het idee in het algemeen? Die zei dan: ja ik vind het een puik
idee. Dan in Haarlem de CID-officier. Als u dat dan geregeld had,
ging u daarna weer naar een andere officier om als het ware de zaak
af te zegelen. Moet ik het zo zien? - De heer Langendoen:
- We hebben het nu meer over de brainstormtijd. U moet het zo
zien: een methode staat er niet ineens. Een methode ontwikkelt
zich. Voor het ontwikkelen van methoden hebben wij in Haarlem
gemeend om onze CID-officier, in dit geval de heer Toeter, in het
ontwikkelingstraject in gedachten mee te nemen en vervolgens, als
er dingen moesten gebeuren, behorend tot strafbare feiten, hem om
toestemming te vragen. Er ontwikkelt zich dan een gedachte die
vastere vormen aanneemt en dan komen wij terecht bij het IRT. We
gaan dan door en uiteindelijk neemt de officier, betrokken bij het
IRT, het geheel over. Hij accordeert het en zegt: onder mijn
verantwoording gaan we deze methode op die en die manier
toepassen. - De voorzitter:
- Dan maakt u toch gebruik van een dubbele gezagslijn? U maakt
zowel gebruik van de officier in Haarlem om de zaak uit te
denken… - De heer Langendoen:
- Dat is correct.
- De voorzitter:
- …en dan gaat u eventueel weer naar de IRT-officier.
- De heer Langendoen:
- U moet het zo zien. Als het in een bepaald traject nodig is,
dat er een frontstore wordt opgericht, dan zal ik op voorhand, in
de gedachtengang, toestemming moeten hebben om die frontstore op te
richten. Als het OM zegt, dat er absoluut geen frontstores worden
opgericht, dan kunnen wij dat traject niet verder ingaan. - De heer De Graaf:
- Dat kan toch ook de IRT-officier voor u beslissen? Dat hoeft u
toch niet met uw eigen CID-officier steeds op te nemen. Juist omdat
de IRT-officier ook verantwoordelijk is voor de CID-trajecten? - De heer Langendoen:
- Ik praat over de voorfase. Een methode ontwikkelt zich en in
die ontwikkelmethode communiceren wij met onze CID-officier.
Uiteindelijk staat er een methode die nog niet helemaal
uitontwikkeld is, maar die zover is dat ermee geacteerd kan worden.
Dan wordt die in zijn geheel voorgelegd, met alle voorgaande
stappen, aan de officier die verbonden is aan het IRT. Hij neemt
deze methode over onder zijn verantwoording en hij wordt
uitgevoerd. - De voorzitter:
- Maar je kunt toch zeggen, meneer Langendoen, dat u gewoon de
stukken daar heeft neergelegd waar u het als het ware het beste
uitkwam? Het blijft toch een zeer onheldere zaak? - De heer Langendoen:
- Ik denk dat dat een verkeerde voorstelling van zaken is. Ik heb
u aangegeven, dat het een ontwikkeltraject is. Daarin wordt
gecommuniceerd met de CID-officier. Uiteindelijk kan deze min of
meer maar nog niet geheel uitontwikkelde methode worden uitgevoerd
binnen het IRT. Vervolgens wordt die met de verantwoordelijke man
van het IRT besproken. - De voorzitter:
- We komen hier verder niet uit. In ieder geval lijkt het
mij… - De heer Koekkoek:
- Maar dat hebt u ook gedaan? U heeft zelf als CID-chef van
Kennemerland de methode besproken met de IRT-officier? - De heer Langendoen:
- Nee, met de heer Van der Veen, op het moment dat de heer Van
der Veen kwam. En omdat de heer Van der Veen uit Haarlem kwam, heb
ik heel nadrukkelijk de methode met alle ins en outs, inclusief de
namen van de informanten met hem besproken. Maar in het traject
daarvoor hebben de heer Van Riel en de heer Van Bloemendaal niet
zelf aan dat gesprek deelgenomen. - De voorzitter:
- Die hebben dat niet gedaan?
- De heer Langendoen:
- Als u het ziet onder de paraplu waaronder wij werkten, dan
hebben die gesprekken plaatsgevonden door de heer Augusteijn, de
heer Lith met die officier. - De voorzitter:
- Maar dat blijft dus toch een heel vreemde constructie.
- De heer Langendoen:
- Misschien heb ik de constructie nog niet goed uitgelegd.
- De voorzitter:
- Niet de inhoudelijke constructie. We hebben het nu bijna een
half uur alleen maar over de vragen: wie had er nog het gezag; wie
oefende er een beetje controle uit op uw werkzaamheden. Dan krijgen
we te maken met een zeer ondoorzichtige structuur, want u zegt
eerst: ik deed het allemaal onder verantwoordelijkheid van de heer
Augusteijn die was CID-chef en werkte bij het IRT, en daarna zegt
u: ja maar, de voorbereidingen besprak ik weer met mijn eigen
CID-officier. - De heer Langendoen:
- Misschien dat het nu in dit gesprek nog wat onduidelijk voor u
is, maar als u straks overstapt – als u dat van plan bent – naar
het Rotterdam-gebeuren en ik heb u uitgelegd hoe het daar gegaan
is, dan zal het duidelijk zijn. - De voorzitter:
- Nee, ik was nog niet bij het Rotterdam-gebeuren.
- De heer Langendoen:
- Maar als we dat gehad hebben, dan zal het duidelijk zijn.
- De voorzitter:
- Als u het niet erg vindt, ik was nog niet bij het
Rotterdam-gebeuren. - De heer Koekkoek:
- Voorzitter! Mag ik nog vragen, wat de heer Langendoen bedoelt
met “de CID-officier globaal bij praten”? - De heer Langendoen:
- Ik heb aangegeven dat er een verantwoordelijkheid is. Speelt
een zaak in het arrondissement Haarlem die de CID onder handen
heeft, dan doen wij zaken met de CID-officier. In dit geval is dat
mevrouw Kuitert of de heer Toeter of de heer Van der Veen. Speelt
een zaak in een ander arrondissement, bijvoorbeeld Rotterdam, dan
doen wij zaken met de CID-officier in Rotterdam. - De heer Koekkoek:
- Maar wij hadden het nu over het IRT. We constateren dat u geen
contact hebt met de IRT-officier en dat u uw eigen CID-officier
globaal bij praatte. Wie weet dan nog van de hoed en de rand? - De heer Langendoen:
- De verantwoordelijke mensen: de heer Augusteijn en de heer
Lith. - De heer Koekkoek:
- Maar u informeert uw CID-officier globaal?
- De heer Langendoen:
- Dat is correct.
- De heer Koekkoek:
- En u hebt geen rechtstreeks contact met de IRT-officier, dus uw
CID-officier is alleen maar globaal genformeerd? - De heer Langendoen:
- Dat is correct.
- De heer Koekkoek:
- Hoe komt het dan op de juiste plek terecht?
- De heer Langendoen:
- In de verantwoordelijkheidslijn zoals die er lag: de heren
Augusteijn en Lith. Zij bespraken de zaken volledig met de
verantwoordelijke IRT-officier. Dat was in de situatie voordat de
heer Van der Veen IRT-officier werd. Toen de heer Van der Veen
officier werd, zat ik erbij aan tafel. Dat komt denk ik, omdat de
heer Van der Veen uit Haarlem kwam. - De voorzitter:
- Het is in de praktijk dus zo gegaan: globaal was uw
CID-officier genformeerd; globaal ook waren genformeerd de
voorgangers van de heer Van der Veen: Van Riel en Franken van
Bloemendaal… - De heer Langendoen:
- Dat bestrijd ik, mijnheer de voorzitter…
- De voorzitter:
- …of u weet dat niet, want u zat er niet bij.
- De heer Langendoen:
- Maar ik ken de heer Lith en ik ken de heer Augusteijn en ik
weet hoe zij zaken deden. Ik ga er gewoon van uit, dat die
officieren volledig zijn ingelicht. Ik wil het in ieder geval niet
voor mijn verantwoording nemen, dat ze globaal zouden zijn
ingelicht. - De voorzitter:
- Maar dat weet u niet.
- De heer Langendoen:
- Maar ik ga ervan uit, de heren Augusteijn en Lith kennende, dat
deze officieren volledig zijn ingelicht. - De voorzitter:
- Wij komen zo weer terug op de officieren. Nu kijken we naar het
begin van de samenwerking met het IRT. Hoeveel informanten heeft u
ongeveer gerund voor het IRT? - De heer Langendoen:
- Het aantal informanten kan ik om veiligheidsredenen hier in
deze setting niet noemen. Ik kan u wel zeggen dat het er minder
zijn dan tien. - De voorzitter:
- Kunnen het er ook meer zijn dan het aantal dat als zodanig bij
u in enige administratie is terug te vinden? - De heer Langendoen:
- Nee.
- De voorzitter:
- Is het mogelijk dat u ook wel eens andere informanten of
tipgevers of mensen van uw dienst had waarvan u de informatie ook
doorgaf aan het IRT? - De heer Langendoen:
- Voor zover mij bekend, niet.
- De voorzitter:
- Is die veronderstelling geheel ongegrond?
- De heer Langendoen:
- Ik weet niet hoe u aan die veronderstelling komt, maar…
- De voorzitter:
- Ik vraag het u.
- De heer Langendoen:
- Volgens mij is die ongegrond.
- De voorzitter:
- U zegt: om veiligheidsredenen kan ik het u niet zeggen. Had u
ze vastgelegd? - De heer Langendoen:
- Alle informanten binnen de RCID-Kennemerland waren
vastgelegd. - De voorzitter:
- Hoe?
- De heer Langendoen:
- In een informantendossier.
- De voorzitter:
- Was dat informantendossier handmatig?
- De heer Langendoen:
- Dat was handmatig.
- De voorzitter:
- Wat heeft u er verder mee gedaan?
- De heer Langendoen:
- Informanten die in de loop der tijd zijn afgebouwd, die gestopt
zijn met CID-activiteiten, werden in de schoning, die twee keer per
jaar plaatsvond, uit het systeem gegooid… - De voorzitter:
- Kan het zijn, dat er ook een heleboel informanten uit zijn
gehaald voordat u de zaak overdroeg? - De heer Langendoen:
- Ik was nog niet zover. Dus gedurende het normale proces wordt
twee keer per jaar de hele lijst met alle runners doorgenomen. De
mensen die niet meer actief zijn, verdwijnen uit het
informantenbestand. Voor mijn vertrek heb ik in overleg met mijn
CID-officier, om de nieuwe man niet te belasten met het verleden
van het IRT, alle informatie die betrekking heeft op het IRT, uit
de administratie gehaald en separaat bewaard. Van alle informanten
die afgebouwd zijn, zijn de persoonsdossiers vernietigd. - De voorzitter:
- Dat is dus niet meer terug te vinden? Dat heeft u zelf
vernietigd? - De heer Langendoen:
- Dat heb ik zelf vernietigd. Dat is niet meer terug te
vinden. - De voorzitter:
- Dat is toch tegen de regels?
- De heer Langendoen:
- Ik zou niet weten tegen welke regels dat is.
- De voorzitter:
- Dat is toch tegen de regels dat u geacht wordt, binnen de CID
ook een behoorlijk bestand te hebben en dat uw opvolger nog moet
weten met welke mensen u te maken heeft gehad? Dat kunt u toch niet
gewoon vernietigen? - De heer Langendoen:
- Nee, de regel is, dat er van de informanten die worden
overgedragen naar een opvolger, een informantendossier bestaat.
Maar van de informanten die zijn afgebouwd en die zijn gestopt met
hun activiteiten voor de politie, zijn de informantendossiers
vernietigd. Ik denk dat dit helemaal volgens de regels is. - De heer De Graaf:
- Hoeveel informanten heeft u op deze manier uit de dossiers
verwijderd voordat u uw taak overdroeg? - De heer Langendoen:
- Betreffende de IRT of het totaal?
- De heer De Graaf:
- Maakt u maar het onderscheid tussen IRT en totaal.
- De heer Langendoen:
- Het IRT-aantal wil ik niet expliciet noemen want dan kom ik
ongeveer uit op het aantal informanten die wij daarvoor runden.
Maar in de loop der jaren zijn er tientallen informanten uit het
systeem gegaan en er zijn er ook weer tientallen in gekomen. - De heer De Graaf:
- Kunt u mij uitleggen waarom u dat getal eigenlijk niet wilt
noemen? We hebben het niet over namen van informanten, niet over
wat ze deden. Waarom kunt u niet gewoon zeggen hoeveel informanten
u en uw dienst heeft gerund ten behoeve van het IRT? - De heer Langendoen:
- Dat is zodanig moeilijk, meneer de Graaf. Ik praat niet alleen
tegen u. Iedereen in heel Nederland kan nu meeluisteren en
meekijken. Dus ook de criminele doelgroepen waarin deze informanten
actief zijn geweest, kunnen meeluisteren. - De heer De Graaf:
- Maar hebben die wat aan de informatie of het er zeven of zes of
vijf of tien zijn geweest? - De heer Langendoen:
- U kunt zich voorstellen, dat men gaat afstrepen als er iets
binnen een organisatie gebeurt. Men gaat een profiel maken van wie
mogelijk een informant zou kunnen zijn. Op het moment dat er nog
een informant is, is men vrij gauw klaar. Als ik hier een
willekeurig getal zou noemen, dan zou men kunnen zeggen: ha, we
hebben dus niet met twee of drie maar met veel meer te maken. - De heer De Graaf:
- Het IRT draait een aantal zaken, waaronder ook de Delta-zaak.
Dus er is een aantal zaken waarin een aantal informanten een rol
heeft gespeeld. Deels werden die informanten gerund door de IRT
zelf, onder verantwoordelijkheid van de heer Augusteijn en deels
leverde u ze aan en runde u ze ten behoeve van het IRT . Dus we
hebben het niet over het aantal informanten dat het IRT heeft
gehad, maar over het aantal informanten dat u aanleverde voor de
IRT. U heeft zelf gezegd: minder dan tien. Ik zou zeggen: er zijn
niet zo gek veel mogelijkheden meer over. Noemt u dan maar gewoon
het getal omdat het als zodanig nog niets zegt. - De heer Langendoen:
- Meneer De Graaf, u of de heer Van Traa heeft het gesprek
gevoerd met de heer Augusteijn. Dan heeft u precies gezien op welk
moment er ten behoeve van het IRT hoeveel informanten door wie
werden gerund. Daarmee wil ik aangeven, dat ik gevaar voor de bron
voorzie als ik aangeef hoeveel informanten wij ten behoeve van het
IRT gerund hebben. - De voorzitter:
- Meneer Langendoen, ik moet u teleurstellen, dat heb ik niet
kunnen vaststellen. Dat heb ik daarom ook niet kunnen vaststellen,
omdat mij niet duidelijk is geworden of dat precies informanten van
u waren of dat ze dat niet waren. En niemand kan het meer
vaststellen, want u heeft het zelf vernietigd. - De heer Langendoen:
- Nee, voor alle duidelijkheid, ik heb de informantendossiers
vernietigd van informanten die wij runden ten behoeve van het IRT
die met mijn vertrek ook vertrokken zijn. Die heb ik
vernietigd. - De voorzitter:
- Maar dan kan ik bij iemand anders toch nooit meer nagaan hoe
het precies zat? Ik heb wel een paar aanduidingen gekregen, maar
dat zijn niet meer dan aanduidingen. - De heer Langendoen:
- Maar u heeft gesproken met de heer Augusteijn. Ik neem aan dat
in dat gesprek ook naar voren is gekomen door wie in bepaalde
onderzoeken van het IRT de informanten gerund werden. Dan heeft de
heer Augusteijn u ook duidelijk gemaakt wat de rol is. - De voorzitter:
- Toen is mij duidelijk geworden – en dat zal ik u zeggen, want
dan staan wij ook duidelijk tegenover elkaar – dat de informatie
vanuit Kennemerland over het IRT allemaal onder de nummers die u
zojuist noemde, dus van de heer Van Vondel en van uzelf,
klaarblijkelijk werden opgeslagen; dat er wel eens een codenaam van
een informant bij stond die de informatie had aangeleverd. Maar dat
zegt natuurlijk nog niets over het totale aantal dat u eventueel
gerund heeft of niet. Soms is er ook informatie waarbij
bijvoorbeeld geen informant staat. Dat is voor ons niet meer terug
te vinden. Vandaar mijn simpele vraag: hoeveel informanten heeft u
ongeveer gerund voor dat IRT? - De heer Langendoen:
- Nogmaals, mijnheer van Traa, en misschien moet ik het iets
duidelijker zeggen, in een bepaald onderzoek van het IRT zijn
alleen informanten gerund door de RCID-Kennemerland. Vandaar, dat
ik in dat specifieke geval niet aan wil geven hoeveel informanten
wij specifiek hebben gerund. - De voorzitter:
- Maar dat vroeg ik ook niet. Ik vroeg gewoon om een overzicht te
krijgen welke activiteiten u ongeveer verricht heeft en met hoeveel
mensen u daar gewerkt heeft. - De heer Langendoen:
- Ik zeg nu nogmaals…
- De voorzitter:
- Goed, we zitten onder de tien.
- De heer Langendoen:
- Dat is correct.
- De voorzitter:
- Dat kan dus ook in de buurt van de… We kunnen dat niet meer
nagaan. U weet het alleen. - De heer Langendoen:
- Ik niet alleen.
- De voorzitter:
- Wie dan nog meer?
- De heer Langendoen:
- Ook de heer Augusteijn en de heer Lith zijn ervan op de
hoogte. - De voorzitter:
- In ieder geval is het in de vastlegging niet meer te vinden.
Heeft u ook informatie uit het systeem gehaald die informanten
hadden aangeleverd ten behoeve van het IRT ? - De heer Langendoen:
- Ik heb voor mijn vertrek bij de RCID-Kennemerland in overleg
met de korpsleiding Kennemerland en de CID-officier alle informatie
die betrekking had op het IRT uit het systeem gehaald en separaat
opgeslagen. Het is dus niet zo, dat alle informatie, betrekking
hebbend op het IRT die door Kennemerland was verzameld in de loop
der jaren, vernietigd is. Nee, die is separaat opgeslagen. Voor
zover mijn kennis nu reikt, moet die informatie nu bij de
rijksrecherche zijn ondergebracht. - De voorzitter:
- Ik dacht dat de huidige CID-officier uit Haarlem mij meldde,
dat 600 700 informatieposities gewoon eruit zijn gehaald, zowel
nadat het IRT is opgeheven als later. - De heer Langendoen:
- U zegt 600 informatieposities?
- De voorzitter:
- Nee, niet informatieposities. Laat ik het even goed zeggen. Het
zijn natuurlijk geen informanten, maar 600 700 mutaties. - De heer Langendoen:
- Het is mij onduidelijk. Ik neem aan dat dit een van de dingen
is die in onderzoek is bij de rijksrecherche. Het onderzoek van de
rijksrecherche draait dus al een half jaar. Mij is daar nog
helemaal nooit iets over gevraagd. En dat is niet het enige. - De heer De Graaf:
- Mogen wij het u dan zo vragen? Heeft u bewust, voordat u
afscheid nam als chef-CID, informatie of mutatieformulieren die
waren ingevoerd, eruit gehaald en gewist? - De heer Langendoen:
- Nee, voor alle duidelijkheid, wat ik zojuist als zei: voor mijn
afscheid heb ik een groot aantal informatierapporten uit het
systeem gelicht en die zijn separaat in een geautomatiseerd systeem
weggeschreven. - De heer De Graaf:
- Maar dat betekent, dat u niets gewist hebt?
- De heer Langendoen:
- Er is niets gewist.
- De heer De Graaf:
- Behalve de namen van informanten.
- De heer Langendoen:
- Juist.
- De heer De Graaf:
- U heeft niets gewist, u heeft het alleen uit het bestand
gehaald en in een apart bestand gezet? - De heer Langendoen:
- Dat is correct? Dat was – dat is een afspraak met de
korpsleiding geweest – om de opvolger, de heer Woest, niet onnodig
te belasten met het verleden, specifiek de IRT betreffend. Dat is
eruit gehaald en separaat weggeschreven. - De heer De Graaf:
- Het gaat dan alleen over al die rapportages die afkomstig waren
van informanten ten behoeve van het IRT? - De heer Langendoen:
- Dat is correct.
- De heer De Graaf:
- Dus geen andere informatie?
- De heer Rabbae:
- Heeft u iemand anders dat laten wissen, dus niet u persoonlijk
maar iemand van uw eigen dienst? - De heer Langendoen:
- Meneer Rabbae, het spijt mij vreselijk maar ik kan hier geen
antwoord op geven. Ik hoor een getal van 600 records die zouden
zijn verdwenen. Voor zover mij bekend is, zijn alle records die
betrekking hebben op het IRT separaat weggeschreven. Van wissen heb
ik niets gehoord. Volgens mij is er ook niet gewist. - De voorzitter:
- Heeft u wel eens op informatie die u nog binnen kreeg en
waarvan records gemaakt werden, gezet: voor een bepaalde datum
vernietigen? - De heer Langendoen:
- Ik begrijp de vraag even niet.
- De voorzitter:
- In 1994 wordt informatie gemuteerd in uw systeem, bijvoorbeeld
ten aanzien van een CID-subject. Dat moet er volgens de regeling
vijf jaar in blijven staan, maar er wordt bij gezegd: deze
informatie vr september 1994 vernietigen, eruit halen. - De heer Langendoen:
- Dat zegt mij niets.
- De voorzitter:
- Dat zegt u niets? Dat herinnert u zich niet.
- De heer Langendoen:
- Nee, dat zegt mij niets.
- De voorzitter:
- Maar dat is geen antwoord.
- De heer Langendoen:
- U zegt dat het erop staat. Ik weet het niet. Ik heb het er
nooit op gezet en het is ook geen regel dat dit gebeurt. De regel
dat informatie met betrekking tot CID-subjecten na vijf jaar uit
het systeem wordt gehaald, is correct en met betrekking tot de
grijze-velders een half jaar… - De voorzitter:
- Maar dat is dus blijkbaar gebeurd.
- De heer Langendoen:
- Het is voor mij een beetje moeilijk praten. Ik heb het
formulier niet gezien. - De voorzitter:
- Goed, dan zullen wij de formulieren opvragen. Maar u was toen
nog wel verantwoordelijk. - De heer Langendoen:
- Dat is correct. Maar u confronteert mij hiermee. Ik zeg, dat
dit onder mijn leiding niet gebeurd is. Als u het formulier heeft
waar dat op staat… Op dit moment is het heel moeilijk praten voor
mij. - De voorzitter:
- Waarom moest de heer Woest niet belast worden met
IRT-informatie? Waarom moest het uit het bestand gehaald
worden? - De heer Langendoen:
- U moet het zo zien. Het was een zeer hectische tijd geweest met
het IRT en vooral met hetgeen erna gekomen is. Er is voor gekozen,
net als bij het kernteam, om de heer Dros een heel nieuwe start te
laten maken, om de heer Woest een heel nieuwe start te laten maken
en om ze niet te belasten met het verleden. Dat is specifiek
afgesproken. - De heer De Graaf:
- Wie heeft gezegd, dat u dat moest doen?
- De heer Langendoen:
- De korpsleiding en de CID-officier.
- De voorzitter:
- Wie is de korpsleiding?
- De heer Langendoen:
- De korpsleiding is de heer Straver en de heer Van den
Berg. - De voorzitter:
- Zij hebben u gezegd: belast Woest er niet mee en haal het er
maar uit? - De heer Langendoen:
- Dat is correct.
- De voorzitter:
- Dat weet u helemaal zeker?
- De heer Langendoen:
- Dat weet ik helemaal zeker.
- De voorzitter:
- Dat zij gezegd hebben: haal het er maar uit?
- De heer Langendoen:
- Ja. Schrijf het separaat weg.
- De voorzitter:
- Schrijf het separaat weg en wie kan er dan nog separaat bij?
Alleen u? - De heer Langendoen:
- Nee, er is later een afspraak gemaakt dat alle informatie,
mocht die moeten worden uitgegeven omdat er bijvoorbeeld in het
land naar gevraagd wordt, wordt bekeken door de heer Van der Veen,
de toenmalige IRT-officier, en dat die wordt uitgegeven onder
verantwoordelijkheid van de heer Van der Veen. - De heer De Graaf:
- Dat dossier is nu bij de rijksrecherche. Waar was het voordat
het bij de rijksrecherche terecht kwam? - De heer Langendoen:
- Toen lag het in een kluis bij de RCID.
- De heer De Graaf:
- Het lag dus in de kluis. De heer Woest had er dus gewoon in
kunnen kijken? - De heer Langendoen:
- Hij had erbij gekund en als hij de paswoorden had geweten, had
hij erin kunnen kijken. - De voorzitter:
- Maar hij had het pasnummer niet?
- De heer Langendoen:
- Nee, dat had hij niet.
- De voorzitter:
- De heer Straver heeft dus goed gevonden dat alleen de heer Van
der Veen, die er op zichzelf in de directe lijn niets mee te maken
had, het weer uit zou geven? - De heer Langendoen:
- Op een bepaald moment moet er beslist worden wie die heel
gevoelige informatie nog uit mag geven. Omdat ik weg ben is het
ongewenst dat ik die informatie uitgeef en het is ongewenst dat
degene die niet het hele traject kent, de heer Woest, die
informatie uitgeeft. Toen is de modus gevonden, dat als die
informatie moet worden uitgegeven, de heer Van der Veen dat
doet. - De voorzitter:
- Maar u kunt toch wel begrijpen, dat uw opvolger zegt: ik wist
absoluut niet meer wie er gerund is? - De heer Langendoen:
- Dat is duidelijk. Maar dat is ook afgesproken om het zo te
doen. - De voorzitter:
- Niet met uw opvolger de heer Woest, denk ik.
- De heer Langendoen:
- Dat is ook met de heer Woest besproken. Er is voor gekozen om
de heer Woest een heel nieuwe start te laten maken en hem niet te
belasten met het verleden. Daar past precies het separaat opbergen
van de informatie in en het verwijderen van die… - De voorzitter:
- Hoeveel informantendossiers heeft u nog wel aan Woest
overgedragen? - De heer Langendoen:
- Ik zou het antwoord niet weten, maar ik denk een stuk of
dertig. - De voorzitter:
- En hoe is dat dan gegaan?
- De heer Langendoen:
- Tijdens een overdrachtsvergadering heb ik… Ik heb de
informantendossiers up to date gemaakt. Vervolgens zijn ze in de
kluis gebleven en daarna heb ik de boel gewoon overgedragen aan de
heer Woest. - De voorzitter:
- Hoe komt het dan dat hem er niets van gebleken was en dat, naar
ik meen, de rijksrecherche er ook niets van gebleken was dat er nog
informantendossiers waren? - De heer Langendoen:
- Ik weet niet hoe de heer Woest verder communiceert met de
mensen waarmee ik in het verleden heb gewerkt. Of hij nagevraagd
heeft of ze er waren, hoe ze er waren… - De voorzitter:
- Maar u heeft ze toch overgedragen?
- De heer Langendoen:
- Jawel, op een vergadering onder leiding van de…
- De voorzitter:
- Heeft u namen genoemd?
- De heer Langendoen:
- Ik heb geen namen genoemd.
- De voorzitter:
- Wat heeft u dan gedaan?
- De heer Langendoen:
- Ik heb de boel overgedragen. Ik heb aangegeven waar de
informatie was. - De voorzitter:
- Waar het was?
- De heer Langendoen:
- Dat is correct. In de kluis.
- De voorzitter:
- Maar hij kon het daar blijkbaar niet meer vinden.
- De heer Langendoen:
- Maar dit is misschien een aardig voorbeeld. Op een bepaald
moment lopen de spanningen op in Kennemerland. Ik kom bij de heer
Van den Berg en dan gaat het over de informatie in de IRT-tijd. Dan
zegt meneer Woest het niet te kunnen vinden. Dan blijkt het gewoon
op de afdeling in de kluis voor handen te zijn. - De voorzitter:
- Dat is een heel specifiek element, dacht ik. Maar het ging er
nu gewoon om dat er blijkbaar een verschil van mening bestaat over
de vraag of er berhaupt nog informantendossiers aanwezig
waren. - De heer Langendoen:
- Voor mij is dat geen vraag. Voor mij waren ze aanwezig.
- De voorzitter:
- Maar u weet ook niet meer hoeveel?
- De heer Langendoen:
- Nee.
- De heer De Graaf:
- Wij zullen nu niet de identiteit van de informant met u
bespreken. Maar de heer Van Vondel werkt nu niet meer bij de
politie. U werkt niet meer bij de CID. Wie weet nu wie u uit de
tijd van de informanten, uit het informantenbestand heeft
gehaald? - De heer Langendoen:
- Die uit het informantenbestand zijn gehaald? Het grote gedeelte
dat regulier… - De heer De Graaf:
- Nee, de IRT-informanten.
- De heer Langendoen:
- Die heb ik op een papiertje gezet en die heb ik in een envelop
overhandigd aan de heer Van den Berg. - De heer De Graaf:
- Dus de heer Van den Berg weet dat. De heer Augusteijn kent
dat. - De heer Langendoen:
- Nou, ik denk niet dat de heer Van den Berg inhoudelijk weet wie
die informanten zijn. Ik heb alleen… - De heer De Graaf:
- Of hij de envelop open heeft gemaakt, weet u niet?
- De heer Langendoen:
- Maar de afspraak is gemaakt, dat de heer Van den Berg waakt
over de envelop. Die zal alleen, indien nodig, in overleg tussen de
heer Van der Veen en mij worden geopend. - De heer De Graaf:
- Dat heeft u zelf opgeschreven en dat is op zichzelf niet te
controleren. - De voorzitter:
- In overleg? Dat is toch raar? In overleg met de heer Van der
Veen en u zal dat worden geopend of niet? Moeten de heer Van der
Veen en u ook eerst beslissen voordat het bijvoorbeeld naar de
rijksrecherche gaat of niet? - De heer Langendoen:
- U kunt zich voorstellen, voorzitter, dat de manier van werken
binnen de RCID-Kennemerland als volgt ging. Wij maakten kennis,
kwamen in contact met een informant. Dan werd er afgesproken hoe er
met de identiteit van de informant zou worden omgesprongen. Er is
expliciet afgeregeld, dat de informantenrunners en het hoofd RCID
alleen op de hoogte zouden zijn van de identiteit van de informant.
Dat is een afspraak en die afspraak schenden wij niet. Die hebben
wij nog nooit geschonden. Maar met mijn vertrek bij de RCID gaat
enerzijds informatie uit de systemen vandaan en de informanten
schrijf ik op een stuk papier dat in een envelop in de kluis
gaat. - De voorzitter:
- Wie kon nu de identiteit van de informant weten? Alleen u, de
runner… - De heer Langendoen:
- En de heer Van der Veen.
- De heer De Graaf:
- De heer Van der Veen kende de identiteit van de IRT-informanten
ook? - De heer Langendoen:
- De heer Van der Veen had nog wat kennis uit het verleden en hij
is er expliciet tussendoor… - De voorzitter:
- Uw CID-officier kende het niet?
- De heer Langendoen:
- Nee.
- De voorzitter:
- Die had dat ook niet nodig?
- De heer Langendoen:
- Die had dat niet nodig.
- De voorzitter:
- Hij kon toch genoeg verantwoordelijkheid en gezag over u
uitoefenen? - De heer Langendoen:
- Dat is correct.
- De voorzitter:
- Dat vindt u wel.
- De heer Langendoen:
- En dat vindt de CID-officier ook, maar dat zou u haar zelf
moeten vragen. - De heer De Graaf:
- En de heer Augusteijn wist het ook?
- De heer Langendoen:
- Of de heer Augusteijn de identiteit van de informanten weet,
weet ik niet. Maar de heren Lith en Van der Veen met wie ik ze
expliciet heb doorgenomen, wisten het op een bepaald moment
wel. - De heer De Graaf:
- Voor mijn begrip. U heeft zojuist al eerder een verhaal verteld
dat de heer Augusteijn toch een beetje verantwoordelijk was voor
alle CID-trajecten die u runde voor het IRT. De teamleider, de heer
Lith weet het wel, de officier van justitie weet het wel, maar de
verantwoordelijke CID-man, de heer Augusteijn, weet het niet? - De heer Langendoen:
- Ja, kijk, u kunt zich voorstellen…
- De voorzitter:
- Dat was uw chef. Zo’n drie kwartier geleden was dat nog uw
chef. - De heer Langendoen:
- Jawel, maar u kunt zich voorstellen dat het heel vervelend is
om op dit moment de identiteit te kennen van IRT-informanten. - De heer De Graaf:
- Ik weet niet of dat heel vervelend is.
- De heer Langendoen:
- Dat is voor sommige mensen heel vervelend.
- De heer De Graaf:
- Maar u heeft het dus nooit zelf aan de heer Augusteijn gezegd
en hij heeft u nooit gevraagd: wie is dat nou? - De heer Langendoen:
- Nee dat heeft hij niet gevraagd. Maar volgens mij weet hij wie
ze zijn. - De heer Rouvoet:
- Voor mijn helderheid de volgende vraag. U zei eerst: we hebben
het zo gedaan om de heer Woest mijn opvolger niet onnodig te
belasten met informatie over de IRT. Maar de werkelijke reden was
dus, de afspraak die over de identiteit van informanten was gemaakt
met de informanten. Dat was de reden om deze procedure te
kiezen? - De heer Langendoen:
- Nee, dat was het niet. De reden was zoals ik aangegeven heb, om
de heer Woest niet te belasten met het verleden. - De heer Rouvoet:
- Met alle respect, het is toch waanzin als iedere keer als
iemand op een verantwoordelijke kernpositie in politie Nederland,
een opvolger krijgt om dan alle informatie van de periode daarvoor
te vernietigen? - De heer Langendoen:
- Dat zeg ik ook niet. Alleen in dit heel specifieke
geval… - De heer Rouvoet:
- Of zodanig af te schermen dat hij er niet bij kan?
- De heer Langendoen:
- In de turbulente tijd van het IRT is ervoor gekozen om de heer
Woest er niet mee te belasten en om die informatie separaat te
bewaren en om de informantendossiers te vernietigen. En het aantal
namen heb ik vastgelegd, zoals ik al zei, en dat is in een envelop
in de kluis terechtgekomen. - De voorzitter:
- En u zegt dat de heer Straver daarvoor toestemming heeft
gegeven? - De heer Langendoen:
- Ja, de heer Straver en zeer zeker de heer Van den Berg.
- De voorzitter:
- De heer Van den Berg weet u niet? Zojuist noemde u ze
allebei. - De heer Langendoen:
- Ja, volgens mij allebei.
- De voorzitter:
- Volgens u allebei. Hij gaf ook toestemming om de dossiers
verder te vernietigen. - De heer Koekkoek:
- Meneer Langendoen, hoe voorkom je nu dat de informanten die u
op een briefje in een gesloten envelop hebt gestopt, weer binnen
komen wandelen bij de heer Woest, uw opvolger, zonder dat hij weet
dat het om informanten uit de envelop gaat? - De heer Langendoen:
- Ja, ik kan mij voorstellen waar deze vraag vandaan komt.
- De heer Koekkoek:
- Die komt van mij.
- De voorzitter:
- Die komt uit Tilburg.
- De heer Langendoen:
- Ik denk dat hij misschien komt uit het voorgesprek dat met de
heer Woest gevoerd is… - De heer Koekkoek:
- Nee, nee, u moet hier geen suggesties wekken. We bedenken af en
toe ook nog iets zelf. - De heer Langendoen:
- Dan neem ik dat graag terug, meneer Koekkoek. Ik zeg het alleen
hierom, omdat ik een hoog oplopende discussie heb gehad met de heer
Woest, die namelijk dit zelfde argument op tafel legde. Hij moest
weten wie die IRT-informanten waren om te kunnen matchen of er
nieuwe informanten binnenkwamen. - De heer Koekkoek:
- Dat lijkt mij een vanzelfsprekende vraag.
- De heer Langendoen:
- Misschien wel, maar als van tevoren is afgesproken om het juist
niet zo te doen, dan is het geen vanzelfsprekende vraag. - De voorzitter:
- Heeft u ze ooit gemeld bij de landelijke CID?
- De heer Langendoen:
- We hebben ze nooit gemeld bij de landelijke CID.
- De voorzitter:
- Het was toch de bedoeling dat u dat deed of vond u dat niet
nodig? - De heer Langendoen:
- Dat zouden we later gaan doen. We hebben het nog nooit
gedaan. - De voorzitter:
- Daarmee wist u toch ook niet of ze soms in andere regio’s
werden gerund? - De heer Langendoen:
- Maar ik, eh… Dat is nooit met zekerheid uit te sluiten.
- De voorzitter:
- Maar dat risico nam u. Ik kom nu bij de methode zelf, de
groeimethode. Dat is toch het meest belangrijke dat u verder heeft
bijgedragen in uw werk voor het IRT? - De heer Langendoen:
- Wat bedoelt u met de groeimethode?
- De voorzitter:
- De heer Van der Putten is hier geweest en hij heeft gezegd: ik
ben de bedenker van de methode. Heeft u nu de methode overgenomen
van Van der Putten? - De heer Langendoen:
- Nee, ik heb de methode niet overgenomen van Van der Putten. Ik
wilde nog zeggen dat ik vorige week de opmerking van de heer De
Graaf in gesprek met de heer Van der Putten heb gehoord, dat er op
meerdere plekken in het land op het zelfde tijdstip iets wordt
uitgevonden. Maar ik laat die opmerking even voor wat die is. - De heer De Graaf:
- Dat was een vraag en u kunt hem nog een keer beantwoorden. U
heeft tegelijkertijd het licht gezien? - De heer Langendoen:
- Ik denk dat die conclusie juist is.
- De heer De Graaf:
- Heeft u nu wel of niet met de heer Van der Putten over de
methode gesproken? - De heer Langendoen:
- Later wel, maar in de aanloop, de ontwikkeling en de uitvoering
van de methode heb ik niet met de heer Van der Putten
gesproken. - De heer De Graaf:
- Dus toen u in contact kwam met de heer Van der Putten, ging het
om een praktisch probleem, namelijk het vinden van iemand die kon
rijden? Zo heeft de heer Van der Putten het ook verteld en toen had
u de methode al helemaal uitgedacht? - De heer Langendoen:
- Dat is correct.
- De voorzitter:
- Wat had u toen al uitgedacht?
- De heer Langendoen:
- De methode.
- De voorzitter:
- Kunt u die methode hier toelichten? Wat is de methode?
- De heer Langendoen:
- Mijnheer Van Traa, als u mij toestaat, wil ik voordat ik de
vraag beantwoord, duidelijk maken hoe ik in het verhaal steek. Ik
heb absoluut niets te verbergen maar ik heb wel heel veel te
beschermen. De informanten waarmee we gewerkt hebben, zitten in een
heel gevaarlijk, gewelddadig circuit. Als door beantwoording van de
vragen door mij, dingen op tafel komen, kunnen de laatste stukjes
van een puzzel worden ingevuld en kunnen de informanten ontmaskerd
worden. Ik vraag u vriendelijk – u hoeft mij niet te ontzien met
vragen stellen – om wel de informanten te ontzien. Het zou voor mij
heel moeilijk zijn om heel concreet in te gaan op de werkmethode.
Ik zal mijn uiterste best doen om het zo globaal mogelijk, met
inachtneming van de veiligheid van de informanten, u te
vertellen. - De voorzitter:
- Ik heb u nog niets gevraagd over de informanten.
- De heer Langendoen:
- Maar het is…
- De voorzitter:
- Dat begrijp ik. Maar als u zegt dat u het niet van Van der
Putten heeft overgenomen omdat u het zelf heeft bedacht, dan vraag
ik u: wat heeft u zelf bedacht. - De heer Langendoen:
- Ik niet alleen maar een x-aantal mensen hebben een methode
bedacht en ontwikkeld en die hebben wij uiteindelijk uitgevoerd
binnen het IRT. - De voorzitter:
- En die hield wat in? Wat was het bijzondere eraan?
- De heer Langendoen:
- Het bijzondere was, dat wij ergens op de keten van de handel in
de verdovende middelen – u moet dat zien vanaf het planten van de
zaadjes hier ver vandaan en de opbrengst in de koffieshop – zijn
gaan zitten. Daardoor hebben we perfect inzicht kunnen krijgen in
die hele organisatie - De voorzitter:
- Ik had het nog niet over de informant, ik had het over de
methode. - De heer Langendoen:
- De methode hangt daarmee samen, voorzitter.
- De voorzitter:
- De methode is dat je als belangrijke schakel de informant hebt.
Wat weet je daardoor? Hoe partijen gaan lopen? - De heer Langendoen:
- Concreet.
- De voorzitter:
- Dat weet je dus. En als je weet hoe die partijen lopen, wat ga
je dan doen? - De heer Langendoen:
- Dan kun je door te investeren in de apparatuur die voorhanden
is proberen duidelijk zicht te krijgen in het proces wat zich daar
afspeelt. - De voorzitter:
- Waar?
- De heer Langendoen:
- In de keten van de handel in softdrugs.
- De voorzitter:
- U krijgt, mede door informanten en door eigen rechercheren een
belangrijk zicht op partijen die binnenkomen? - De heer Langendoen:
- Dat klopt.
- De voorzitter:
- En die partijen neemt u niet meer in beslag maar die laat u
doorgaan. Waarom? - De heer Langendoen:
- U kunt zich voorstellen als je zaken doet met informanten die
informatie aanreiken en je vervolgens overgaat tot inbeslagname van
datgene waar je kennis van draagt nadat je de informatie hebt
ontvangen, dat het ontzettend snel uit is met de informatieposities
die je hebt. - De voorzitter:
- Dus als je met informanten werkt, kunt je eigenlijk niet in
beslag nemen? - De heer Langendoen:
- Dat is niet juist. Er kan als je werkt met informanten best wel
in beslag worden genomen. Alleen moet er heel goed worden nagedacht
over waar en wanneer er in beslag genomen wordt. - De heer De Graaf:
- De derde, vierde hand, zoals dat heet, ver weg kan er in beslag
genomen worden, als maar nooit terug te vinden is dat er een
informant een rol heeft gespeeld. - De heer Langendoen:
- Dat is duidelijk.
- De voorzitter:
- Mogen wij nu weer terug gaan naar het begintraject? Op een
bepaald moment krijgt u, mede via informanten, informatie wanneer
een partij binnenkomt en die is bestemd voor een criminele
organisatie. Vanaf het moment dat u weet dat het in de haven
aankomt, gaat u zelf een actieve rol spelen. Daar speelt u als
politie toch een belangrijke rol in? - De heer Langendoen:
- Mijnheer Van Traa wij hebben een dusdanige methode ontwikkeld,
waarbij het voor ons mogelijk was om op de keten te gaan zitten om
kennis te nemen van de inhoud van de containers, waardoor wij
konden vaststellen wat de inhoud was. Daardoor konden wij verder
acteren. - De voorzitter:
- Daarbij kon u dus allereerst gebruik maken van de medewerker
van de FIOD die bij u gestationeerd was? - De heer Langendoen:
- Wij hebben een dusdanige methode ontwikkeld, met gebruikmaking
van de FIOD-medewerker, die overigens niet bij mij gedetacheerd was
maar waar wij wel zaken mee deden, dat het, zoals ik zojuist al
schetste, voor ons mogelijk was, kennis te nemen van de inhoud van
de containers. - De voorzitter:
- U krijgt ook te maken met een burgerchauffeur. De heer Van der
Putten heeft die al geschilderd: we zochten een politiechauffeur
maar die konden we niet vinden; we moesten toen wel werken met een
burgerchauffeur. - De heer Langendoen:
- Correct.
- De voorzitter:
- Die burgerchauffeur werkte ook samen met de douanemedewerker en
ze zorgden er samen voor dat de boel de haven uitkomt. - De heer Langendoen:
- Hoe de methode precies in elkaar steekt, wil ik in het openbaar
niet vertellen. Ik ben uiteraard te allen tijde bereid om u achter
gesloten deuren exact te informeren hoe het zich precies heeft
afgespeeld… - De voorzitter:
- Maar de heer Teeven zei vanochtend dat het ongeveer zo
werkte. - De heer Langendoen:
- Maar, voorzitter, ik heb mijn verantwoordelijkheid voor de
bron, voor de informanten waar wij voor staan en daar blijf ik voor
staan… - De voorzitter:
- Ik begrijp het niet. Ik vraag over dat gedeelte waar helemaal
geen informanten bij betrokken zijn. Ik vraag over dat gedeelte
waar u zelf als politie bij betrokken bent, juist om te kunnen
controleren wat erin zit, want daar heeft die informant toch verder
niets mee te maken? - De heer Langendoen:
- Met een klein stukje van het traject heeft de informant
uiteraard niets te maken. - De voorzitter:
- Over dat stukje heb ik het nu juist, omdat daar de politie mee
te maken heeft. U zegt immers, dat u wilt controleren en dat u
precies wilt kijken wat erin zit. Daarna kan het eventueel pas het
milieu in. Wat doet de politie daarvoor? Zij maakt gebruik van de
FIOD, de douane. Zij maakt gebruik van een burgerchauffeur en gaat
dan zelf in de spullen kijken. - De heer Langendoen:
- Dat is juist.
- De voorzitter:
- Zij maakt dan als het ware ook onzichtbaar waar het eventueel
vandaan komt en ze stoot het daarna eventueel door naar het
criminele milieu. Dat is toch juist? - De heer Langendoen:
- Doorstoten in die zin dat het later het criminele milieu
ingaat. - De voorzitter:
- Daarbij wordt toch ook gebruik gemaakt van politiemensen om de
zaak te transporteren? - De heer Langendoen:
- Zoals ik in het begin al aangaf, praten wij over een methode
die zeer specifiek is. Ik heb geprobeerd om het heel abstract te
houden door te zeggen dat wij ergens op de schakel zitten. Wij zijn
al iets verder gegaan met betrekking tot bepaalde handelingen die
de politie verricht. En daar wil ik het, wat dat betreft, bij
laten. Waarom? Niet omdat ik iets te verbergen heb, maar – ik zeg
het nogmaals – omdat ik informanten moet beschermen. Door zeer
specifiek in te gaan op de vragen die u stelt, offer ik concreet
mensen op. - De voorzitter:
- Ik vraag u niets over informanten. Ik vraag u wat u deed. De
bedoeling was toch juist dat noch de criminelen noch de informanten
daar zicht op hadden? - De heer Langendoen:
- Ja, maar u kunt zich voorstellen dat er in het criminele milieu
nogal wat kennis is op dit moment. Er is links en rechts een hele
hoop gepubliceerd. Wat ik wil aangeven, is dat wij op enig moment
door het toepassen van een werkmethode zicht hebben kunnen krijgen
op de inhoud van de containers. - De heer De Graaf:
- Wij moeten dit even onderscheiden. Wij hebben het niet over de
informant of informanten in zo’n traject en waar die precies
zitten, van de koffieshop tot aan de produktie en de zaadjes, waar
u het zojuist over had. Wij hebben het over het moment waarop u
zegt: wij onderbreken als het ware de hele vervoerslijn, omdat wij
willen weten wat erin zit. Dan doet de politie zelf dingen. Dat
heeft niets te maken met informanten of met gevaarzetting voor
informanten. U kijkt wat erin zit. En daarvoor heb u als het ware
een eigen transport nodig. Dat klopt toch? - De heer Langendoen:
- Het moet op een bepaald moment georganiseerd worden. De
verbindingsman… - De heer De Graaf:
- Er zijn twee dingen, los van de informanten. U zorgt er ten
eerste voor dat de douane zich er even niet mee bemoeit, als het de
haven binnenkomt. Dat doet u via de heer De Jongh. Ten tweede zorgt
u er zelf voor dat u de beschikking krijgt over de container om te
kijken wat erin zit. Vervolgens zet u het weer op de
transportlijn. - De heer Langendoen:
- Dat is juist.
- De voorzitter:
- Dus de informant is ergens een belangrijke schakel en u bent
eigenlijk ook een schakel. - De heer Langendoen:
- In die zin dat wij op een bepaald moment een stroomlijn
onderbreken. - De voorzitter:
- Ja, maar die laat u daarna weer doorgaan. U haalt de stekker
dus uit het stopcontact en stopt die er dan weer in. - De heer Langendoen:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- En dan moet u er zelf voor zorgen dat de container ergens naar
toe wordt vervoerd. Vervolgens gaat u… - De heer Langendoen:
- Het moet wel fysiek mogelijk zijn om in die container te kijken
en dan niet op de reguliere manier op het haventerrein, waar 30 tot
40 havenmedewerkers mee kijken. Het moet op een plek georganiseerd
worden waar het veilig kan. - De heer De Graaf:
- En dat doet u. U zorgt dat daar een aparte loods of zo voor
is. - De heer Langendoen:
- Dat klopt.
- De heer De Graaf:
- U scheidt dan – dat is vanochtend over tafel gekomen in het
gesprek met de heer Teeven – de deklading van de drugs die erin
zitten. - De heer Langendoen:
- Nogmaals, wat de heer Teeven verteld heeft, is voor
verantwoording en voor rekening van de heer Teeven. Wat betreft de
methode, zoals wij die ontwikkeld hebben, kan ik een heel eind met
u meegaan in uw redenering. - De heer De Graaf:
- Wij proberen feiten vast te stellen. U bevestigt dit nu
dus. - De heer Langendoen:
- Ik bevestig helemaal niets. Ik ben te allen tijde bereid om u
achter gesloten deuren alles te vertellen over de
opsporingsmethode. Maar ik denk dat u zich kunt voorstellen dat het
openbaar maken van details van deze methode mensen dusdanig in
gevaar kan brengen dat het noodlottig voor hen afloopt. Ik
overdrijf hier niet bij. Ik kan mij ook voorstellen dat in de
openbaarheid moet komen wat er precies gebeurd is. Elke keer
schuiven wij een klein stukje op naar de ontknoping. Wat de heer
Teeven wel of niet geroepen heeft, is voor rekening van de heer
Teeven. Ik sta nog steeds voor de veiligheid van mijn informanten.
Ik vind dat ik in de openbaarheid al een eind op weg ben gegaan
door te zeggen hoe de methode in elkaar steekt. Het is echter
absoluut ongepast om deze in het openbaar… - De voorzitter:
- Mijnheer Langendoen, wij hebben hier toch te maken met een
bijzonder fenomeen, namelijk dat de politie deel is van de keten
waar die weer in het milieu verdwijnt. Dat was nu juist ook het
idee achter de groei-informant. Want wat moest de groei-informant?
Hij moest meer vertrouwen krijgen. - De heer Langendoen:
- Dat is correct.
- De voorzitter:
- Om dat vertrouwen te krijgen, moesten de partijen dus wel weer
het milieu in. Dat is toch ook correct? - De heer Langendoen:
- Dat is ook correct.
- De voorzitter:
- En dan is het voor ons logisch om te vragen wat de politie toen
deed. U hebt namelijk een welbewuste functie in een deel van het
transport. - De heer Langendoen:
- Het is logisch dat u die vraag aan mij stelt. Gelet op de
belangen en de bescherming van de informanten, ben ik evenwel van
mening dat ik daar in het openbaar geen antwoord op mag geven. - De voorzitter:
- Maar u praat meer over informanten dan ik. Is dat opgevallen?
Ik vraag voorlopig niets over een informant. - De heer Langendoen:
- Misschien heb ik dan een verkeerde indruk van het gesprek. De
heer De Graaf ging net wel een stukje verder. Ik wil het
graag… - De voorzitter:
- Ik vraag u gewoon wat de politie deed. Ik vraag u niet wat de
informant deed, maar ik vraag u wat de politie deed. Dat is
namelijk bijzonder. - De heer Langendoen:
- Dat is hoogst bijzonder, maar dat heeft raakvlakken met de
rollen die de informanten speelden. Op het moment dat ik u hier ga
vertellen wat de politie precies deed, is in het criminele milieu
klip en klaar duidelijk wie de informanten waren. Daarom kan ik dat
niet zeggen. - De voorzitter:
- Ik kan niet beoordelen of dat klip en klaar duidelijk is. Wat
ik wil, is hier met u zoveel mogelijk helderheid krijgen, ook in
het openbaar, over wat u als politie gedaan hebt. Wie daarvan
geweten heeft, is dan nog vers twee. Dat is toch een logische
vraag? - De heer Langendoen:
- Ik vind het een logische vraag. Ik begrijp ook wel dat u die
vraag stelt en dat u die in het openbaar beantwoord wilt
hebben. - De voorzitter:
- Wij waren al een heel eind gekomen. Ik dacht dus dat wij er wel
uit konden komen. - De heer Langendoen:
- Ik hoop het ook. Alleen door specifiek de rol van de politie
aan te geven in het openbaar, leg ik bronnen bloot. - De voorzitter:
- Neen, u legt geen enkele bron bloot. Ik mag namelijk wel
aannemen dat de politie zich afgeschermd van het milieu
organiseert. - De heer Langendoen:
- Dat klopt, maar ergens moet een brug geslagen worden.
- De voorzitter:
- En die brug wordt geslagen op het moment dat u dingen doorstoot
naar het milieu. Daarbij wordt gebruik gemaakt van voertuigen die
de politie misschien wel gefinancierd heeft. - De heer Langendoen:
- Misschien dat wij op een verkeerde golflengte zitten. Ik denk –
daar ben ik nog steeds van overtuigd – dat het openbaar maken van
onze specifieke werkmethode mensen in gevaar brengt. Ik zeg het
nogmaals: ik ben te allen tijde bereid om achter gesloten deuren
alle details te vertellen. Het kan echter niet in het openbaar.
Echt niet! - De voorzitter:
- Ik vraag u ook niet alle details.
- De heer Langendoen:
- Neen, maar u noemt elke keer details…
- De voorzitter:
- Neen, dat zijn geen details. Ik herinner u aan het zogenaamde
Zoutkamp-criterium. Toen wij de enqute in de Tweede Kamer
behandelden, heb ik gezegd: ik hoef niet te weten wie de informant
was; ik hoef niet te weten wat hij precies deed; wij willen echter
wel graag weten hoe het in de praktijk, in abstracte termen, werkt.
Wij hoeven dus niet te weten waar, welk merk en hoeveel auto’s. Wij
hoeven ook niet te weten hoe die meneer heette. Maar wat natuurlijk
niet kan, is dat eigenlijk niemand van zo’n methode weet. Het is
supergeheim. Alle mensen die wij hier verder naar vragen, zeggen:
dat weten wij allemaal niet. En de man die het wel weet, zegt:
neen, dat kan ik u ook niet vertellen. Dat is een beetje lastig.
Natuurlijk begrijp ik dat u die informant moet afschermen. Het gaat
er echter tevens om, vast te stellen wat in feite de betrokkenheid
van de politie is bij het op vrij grote schaal doorlaten van drugs
in Nederland. Daar gaat het om. Wij willen graag weten wie daar de
verantwoordelijkheid voor heeft genomen en hoe dit gefinancierd is.
En dat, mijnheer Langendoen, moeten wij volgens mij ook in het
openbaar kunnen vaststellen. Dat is nu eenmaal zo in ons
systeem. - De heer Langendoen:
- Mijnheer Van Traa, wij kunnen een heleboel dingen in het
openbaar vaststellen. - De voorzitter:
- Laten wij daar dan mee verder gaan.
- De heer Langendoen:
- Wij kunnen vaststellen wie het een en ander gefinancierd heeft,
wie toestemming gegeven heeft en hoe het hele proces in zijn werk
gegaan is. Ik heb namelijk al aangegeven dat er op enig moment in
de werkmethode bruggen worden geslagen. Dat zijn bruggen die
betrekking hebben op activiteiten van de politie en rollen van de
informanten. En die bruggen wil ik hier in het openbaar niet
slaan. - De voorzitter:
- Die bruggen hoeft u hier ook niet in het openbaar te slaan. U
moet ongeveer aangeven wat de omvang van het werk van de politie
hierin is, niet in het runnen van de informanten, maar in het
vervoeren van de spullen. - De heer Langendoen:
- Als ik dat hier in het openbaar vertel, komen er mensen in de
problemen. - De voorzitter:
- Maar u vervoert dus wel spullen over een bepaald traject en u
scheidt de spullen? - De heer Langendoen:
- Ook die vraag wil ik niet beantwoorden, voorzitter.
- De voorzitter:
- Die hebt u net toch al aan de heer De Graaf beantwoord.
- De heer Langendoen:
- De heer De Graaf heeft dat op tafel gelegd, maar ik heb het
niet bevestigd. - De voorzitter:
- Neen, maar u hebt het ook niet ontkend. Laten wij het daar dan
maar op houden. - De heer De Graaf:
- Ik begrijp dat u niets kunt/wilt zeggen over de
dekladingen. - De heer Langendoen:
- Ik heb – zo ben ik ook begonnen – niets te verbergen. Ik wil
alles vertellen. Ik heb het systeem niet uitgevonden dat het in het
openbaar moet. Ik wil te allen tijde opening van zaken geven en
vertellen hoe het moet. Als ik echter volledig inga op de vragen
over de rol die de politie gespeeld heeft, dan heeft dat ernstige
consequenties voor onze bronnen. Dus niet voor mij zelf, maar voor
de bronnen. En daar vraag ik begrip voor. Ik kan er vrij over
praten hoe het gefinancierd is en wie er beslist heeft. - De voorzitter:
- Wij kunnen nu twee dingen doen. Wij kunnen schorsen en de zaak
dan verder bespreken. Wij kunnen ook proberen om nu verder te gaan.
Wij kunnen altijd besluiten om een deel uiteindelijk in een
besloten verhoor aan de orde te stellen. Dat neemt echter niet weg
dat wij zo goed en zo kwaad als dat mogelijk is, in abstractie
moeten kunnen vaststellen hoe zo’n methode werkt. Daar is vroeger
al veel op getamboereerd. Er zijn al andere getuigenverklaringen
over afgelegd. Wij waren al een eind gekomen. Ik vraag u nu of wij
verder zullen gaan bij waar wij zijn. Wij waren bij de vragen die
wij hebben over de rol van de politie. Voordat wij overgaan naar de
financiering, wil ik het als volgt samenvatten. Doordat u
informanten hebt die een belangrijke schakel vormen in het proces
tussen de verbouw en het in rook opgaan in de koffieshop, krijgt u
informatie over het verloop van processen. - De heer Langendoen:
- Dat is correct.
- De voorzitter:
- Om meer vertrouwen te krijgen bij de organisatie die u wilt
bestrijden, moet het voor die organisatie een boel keren goed gaan
met het transport. - De heer Langendoen:
- Ook dat is juist.
- De voorzitter:
- Om dat goed te laten verlopen, laat u dit niet passief
passeren. Neen, u gaat er actief in kijken, want u wilt ook
controleren wat erin zit. - De heer Langendoen:
- Dat is juist.
- De voorzitter:
- Dat actieve controleren doet u met behulp van de douane. Wij
hebben dat net geschetst. Ook chartert u daar een chauffeur voor.
Verder zet u daar vervoermiddelen van de politie voor in en hebt u
een loods van de politie. - De heer Langendoen:
- Dat klopt ook.
- De voorzitter:
- En daarna wordt het eventueel weer in het milieu gezet. En daar
zitten wij even moeilijk, want u wilt niet precies zeggen wanneer
dat gebeurt. - De heer Langendoen:
- Dat klopt ook.
- De voorzitter:
- De financiering van dat hele traject kost natuurlijk geld.
- De heer Langendoen:
- Dat is duidelijk.
- De voorzitter:
- Wat voor geld gebruikt u daarvoor als politie?
- De heer Langendoen:
- Daarvoor wordt crimineel geld aangewend, dus geld afkomstig van
een criminele organisatie. - De voorzitter:
- Waar gebruikt u dat geld van die criminele organisatie
voor? - De heer Langendoen:
- Voor het realiseren van de dingen die u zojuist noemde,
namelijk vervoer en loods. - De voorzitter:
- En eventueel ook automobielen?
- De heer Langendoen:
- Eventueel, ja.
- De heer De Graaf:
- Hebt u materiaal aangeschaft met dat geld?
- De heer Langendoen:
- Er is met dat geld materiaal aangeschaft.
- De voorzitter:
- Is het niet vreemd dat de politie crimineel geld gebruikt om
materiaal en communicatiemiddelen aan te schaffen? - De heer Langendoen:
- Dat is nieuw, denk ik.
- De voorzitter:
- Is het nou zo dat daar ook die burgerchauffeur in de haven van
betaald wordt? - De heer Langendoen:
- Ook dat is juist.
- De voorzitter:
- Hoeveel kreeg die?
- De heer Langendoen:
- Die kreeg een flink bedrag.
- De voorzitter:
- De heer Van der Putten had het over 25.000.
- De heer Langendoen:
- Dat heeft de heer Van der Putten gezegd.
- De voorzitter:
- En wat zegt u?
- De heer Langendoen:
- Ik noem er geen bedrag bij.
- De heer De Graaf:
- Waarom niet?
- De heer Langendoen:
- U moet het zo zien: ik kan het niet overzien. Er zijn
werkzaamheden verricht onder verantwoordelijkheid van politie en
justitie. Daar is voor betaald. Ik heb geen idee hoe dat
belastingtechnisch is geregeld. - De heer De Graaf:
- Maar dat is ook niet een aangelegenheid waar u zich nu over
moet buigen. Onze vraag is wat u betaald heeft aan de chauffeur. En
dan gaat het niet over informanten die gevaar lopen; dit is gewoon
een simpele vraag. De heer Van der Putten heeft gezegd dat hij aan
dezelfde chauffeur 25.000 betaalde. Heeft u dat ook aan hem
betaald? - De heer Langendoen:
- Dat klopt.
- De heer De Graaf:
- Dat heeft u dus gedaan, ongeacht of dat belastingtechnisch wel
of niet verantwoord is. - De voorzitter:
- Volgens mij – dat weet u beter dan ik, mijnheer Langendoen – is
het zo dat tipgelden voor informanten sowieso niet aan de
belastingen worden opgegeven. - De heer Langendoen:
- Dat is duidelijk.
- De voorzitter:
- Dat is dus niet het punt.
- De heer Koekkoek:
- Waarom had u eigenlijk die burgerchauffeur nodig?
- De heer Langendoen:
- Eigenlijk is dat een vervelend verhaal. Wij hadden namelijk
nooit gebruik willen maken van een burgerchauffeur. Wij hadden
gewoon gebruik willen maken van een politieman die in staat was om
dat te doen. Het klinkt misschien afgezaagd, omdat de heer Van der
Putten al een deel van het verhaal verteld heeft. Wij waren
indertijd bezig met het PIT van Amsterdam in de IRT-constructie.
Het PIT van Amsterdam zou voor zijn rekening nemen dat de container
tijdelijk uit de haven zou kunnen. Op het moment dat het uur U daar
was, vond een nadere bespreking plaats met het PIT en bleek dat men
niet de beschikking had over een chauffeur. Er was wel een
chauffeur, maar die was niet in staat om met een combinatie
achteruit te rijden. Vervolgens werd de suggestie aan de hand
gedaan om de chauffeur in het gips te zetten. Het probleem was
echter dat de vrachtwagen op enig moment achteruit gereden moest
worden. Of iemand nu wel of niet in het gips zit, het heeft er
alleen mee te maken of hij het kan. Vervolgens hebben wij het land
afgebeld om een chauffeur te krijgen, omdat de tijd begon te
dringen. Ik ben toen uitgekomen bij de heer Van der Putten die mij
uit de brand geholpen heeft. - De heer Koekkoek:
- Dus hij kon ook in het gips niet achteruitrijden?
- De heer Langendoen:
- Ik denk het niet.
- De voorzitter:
- Ook de invoerrechten voor de legale lading moesten betaald
worden. - De heer Langendoen:
- Die zijn ook betaald met criminele gelden.
- De voorzitter:
- Die zijn ook betaald met criminele gelden. Wie wisten nu dat u
daar criminele gelden voor gebruikte? - De heer Langendoen:
- De officier die daar toentertijd toestemming voor verleend
heeft. - De heer De Graaf:
- De heer Van der Veen?
- De heer Langendoen:
- Neen, ik denk dat wij daarvoor zitten. Dat was dus Van Riel of
misschien nog verder terug Franken van Bloemendaal. - De heer De Graaf:
- Dus voor de heer Van der Veen.
- De heer Langendoen:
- Ik zal schetsen hoe het in feite verlopen is. Er wordt een
methode ontwikkeld waarbij zowel de CID Kennemerland als de CID van
het IRT zien aankomen dat er geld gegenereerd zal worden voor de
betrokken informanten. Vervolgens is er overleg gepleegd met
justitie. Het voorstel was namelijk – daar waren de informanten mee
akkoord – dat alle crimineel verdiende gelden zouden worden
ingeleverd bij justitie en dat aan het einde van de rit de
informanten een redelijke beloning zouden krijgen voor de
inspanning die zij geleverd hadden. - De heer De Graaf:
- Daar waren de informanten mee akkoord?
- De heer Langendoen:
- Daar waren de informanten mee akkoord.
- De heer De Graaf:
- Dat hebt u hun expliciet gevraagd?
- De heer Langendoen:
- Dat heb ik hun expliciet gevraagd.
- De voorzitter:
- Daar geloof ik niets van; het spijt me dat ik dit zo moet
zeggen. Gezien de posities waar het eventueel om gaat, gezien de
manier waarop het uiteindelijk gelopen is, en gezien datgene wat
verschillende officieren ons hierover gezegd hebben, is dat echter
nooit zo besproken. - De heer Langendoen:
- Mijnheer Van Traa, ik vind het erg vervelend dat u mijn woorden
kennelijk in twijfel trekt. Het is expliciet besproken dat de
beloningen… - De heer Koekkoek:
- Met wie?
- De heer Langendoen:
- Met de informanten.
- De heer Koekkoek:
- Met welke officieren van justitie hebt u dit besproken?
- De heer Langendoen:
- De teamleider van het IRT, de heer Lith, heeft het besproken
met de heer Van Riel of met de heer Franken Van Bloemendaal. - De voorzitter:
- Dat begrijp ik wel, maar u zegt…
- De heer Langendoen:
- Ik reageerde even op een vraag van de heer Koekkoek. U trok
mijn woorden in twijfel. Wij hebben expliciet met deze informanten
besproken dat wij het zo wilden dat de crimineel verdiende gelden
zouden worden ingeleverd bij justitie en dat er aan het einde van
de rit een redelijke beloning zou komen voor de inspanningen
gepleegd door de informanten. - De voorzitter:
- Hebt u dat ergens vastgelegd?
- De heer Langendoen:
- Neen, dat is niet vastgelegd. Dat wordt ook niet
vastgelegd. - De voorzitter:
- Als het via de vastlegging gaat, dan moet het toch ergens terug
te vinden zijn, eventueel op de floppy die u hebt
weggeschreven. - De heer Langendoen:
- Dat is niet vastgelegd. Dat is gebeurd in een gesprek dat
tussen de informantenrunners c.q. de chef en de informanten
plaatsvindt. - De voorzitter:
- Maar dat moet toch worden vastgelegd?
- De heer Langendoen:
- Ja, in de journaals wordt het vastgelegd, maar niet op de
floppy’s die weggeschreven zijn. - De voorzitter:
- Maar die journaals zijn nooit weggeschreven?
- De heer Langendoen:
- Neen, die journaals zijn er nog.
- De voorzitter:
- Dus ik moet u geloven dat het zo gegaan is.
- De heer Langendoen:
- Ja, maar u geloofde het net niet.
- De voorzitter:
- Ik had er wat twijfel over. Neem mij niet kwalijk. Gaat u
gewoon verder. - De heer Langendoen:
- Het gaat hierom. Wij gaan eerst naar de informant. Na
bespreking gaat die akkoord. Vervolgens wordt het door de
teamleiding van het IRT – omdat het toentertijd daar speelde –
besproken met de officier. Al doordenkend… - De heer Koekkoek:
- En wat zegt die?
- De heer Langendoen:
- Ik maak eerst mijn verhaal even af. Dan blijkt er een probleem
om de hoek te komen kijken. Dat is het probleem van het interne
boete-systeem binnen de criminele organisatie. Als het was
uitgevoerd, zoals het de bedoeling was, kon zich concreet het
probleem voordoen dat het bij container nr. 1 door welke
omstandigheid dan ook fout was gelopen. - De voorzitter:
- Wat was fout gelopen?
- De heer Langendoen:
- Het afleveren van de inhoud aan de criminele organisatie.
Ergens op de lijn wordt dan uitgemaakt wie verantwoordelijk is voor
het mislopen van een grote partij verdovende middelen. Die moet
betaald worden; dat kunt u zich voorstellen. Dat was ook de reden
waarom het niet doorgegaan is. Als bij container nr. 1 de zaak mis
gaat en er een schadepost van honderdduizenden of miljoenen guldens
is, dan is justitie dat zich verbonden heeft aan de situatie,
verplicht om die miljoenen bij te passen. En daar was geen potje
voor. Justitie zei ook: daar wil ik mij niet aan branden.
Uiteindelijk is er in overleg met en met toestemming van justitie
uitgekomen dat de informant de crimineel verdiende gelden mocht
houden. Hij zou de onkosten betalen en ook de risico’s waren voor
hem. Het bijkomende voordeel was dat de politie op enig moment kon
beslissen wanneer partijen uit het milieu gehaald zouden worden.
Zij behoefde daarbij alleen maar rekening te houden met de
veiligheid van de bronnen, maar niet met de economische belangen
van de bronnen. - De voorzitter:
- Maar u was toch ook nog aan de criminele bronnen en de
informanten gebonden, omdat u door hen weer betaald werd om uw
eigen systeem te laten lopen? - De heer Langendoen:
- Het is mij niet duidelijk wat u…
- De voorzitter:
- U zegt: ik gebruikte ook crimineel geld om ons eigen gedeelte
van het traject uit te voeren. - De heer Langendoen:
- Ja.
- De voorzitter:
- Daardoor werd u toch ook al afhankelijk van informanten? Als
zij zeiden dat zij er op die manier geen zin meer in hadden, dan
kon u het ook niet meer doen. Politiegeld had u er namelijk niet
voor. - De heer Langendoen:
- Op de loodsen zit bijvoorbeeld een meerjarencontract. Op een
bepaald moment wordt die loods dus gefinancierd en dan is die er
voor meerdere jaren. - De voorzitter:
- Met wie hebt u het gebruik van crimineel geld voor
politiewerkzaamheden besproken binnen de politie? Wie heeft dat
goed gevonden? - De heer Langendoen:
- Dat werd binnen de politie niet besproken.
- De voorzitter:
- Dat hebt u op eigen houtje gedaan?
- De heer Langendoen:
- Neen, dat is besproken met het openbaar ministerie, met de heer
Lith, en vervolgens met de verantwoordelijke IRT-officier. - De voorzitter:
- Maar hebt u dat binnen uw eigen politiekorps in Haarlem
besproken? - De heer Langendoen:
- Ik heb dat wel besproken, alleen daar heb ik nooit een fiat…
In het korps Haarlem is dit niet besproken. Sorry, ik dacht dat u
het OM bedoelde. - De voorzitter:
- Het is toch vrij wild om crimineel geld te gebruiken, ook om
voertuigen die je voor politiewerk gebruikt, aan te schaffen,
terwijl je dat verder aan niemand in je korps vraagt. - De heer Langendoen:
- Ja, u ziet het als politiewerk. Het is een stukje van het
geheel wat normaal op een andere manier gebeurt. U moet het niet zo
zien dat de politie ineens gaat rijden in auto’s van criminelen.
Het gebeurt alleen ten behoeve van de uitvoering van een klein
stukje van de methode. - De voorzitter:
- Maar u doet toch politiewerk? U bent toch geen zaakwaarnemer
voor de criminelen? - De heer Langendoen:
- Neen, dat is duidelijk.
- De voorzitter:
- Als je politiewerk hebt, dan moet je daar toch politiegeld,
overheidsgeld, voor gebruiken en niet een soort tipgeld van de
criminele wereld? - De heer Langendoen:
- Neen, tenzij van tevoren de afspraak gemaakt wordt dat ter
realisering van een gedeelte van een traject financile middelen
nodig zijn en dat die daaruit betaald worden. - De voorzitter:
- Waarom ging u dan niet naar Straver toe met de mededeling: wij
hebben hier zo’n geweldige methode; daar moeten wij een paar
miljoen gulden voor hebben? - De heer Langendoen:
- U weet net zo goed als ik dat die gelden er niet zijn.
- De voorzitter:
- Als het inderdaad zo’n geweldige methode was, dan moet er toch
een mouw aan te passen zijn geweest. - De heer Langendoen:
- Al tijdens de ontwikkeling van de methode is er zo’n loods
gekomen. - De voorzitter:
- Maar het was niet alleen een loods. Het zijn auto’s. Het zijn
de gelden die u moet aanwenden voor de mensen in de haven etcetera.
Hoeveel geld is er nu genvesteerd of gesubsidieerd in de periode
dat u hiermee bezig bent geweest? - De heer Langendoen:
- Enkele honderdduizenden guldens.
- De voorzitter:
- En hebt u dat bijgehouden?
- De heer Langendoen:
- Ja, dat heb ik bijgehouden.
- De voorzitter:
- Hebt u daar een kasboek van?
- De heer Langendoen:
- Daar is een soort kasboek van.
- De voorzitter:
- Waar is dat?
- De heer Langendoen:
- Dat is op een veilige plek.
- De voorzitter:
- Is binnen uw korps bekend waar dat kasboek van u is?
- De heer Langendoen:
- Neen.
- De voorzitter:
- En dat geld lag gewoon bij u in de kluis?
- De heer Langendoen:
- Neen, daar hadden wij per transactie een speciale formule voor.
Dan ging dat geld… Of ik moet de loods nemen. Op enig moment was
het noodzakelijk dat er een loods kwam, alleen op een dusdanige
manier afgeschermd dat de informanten niet konden weten waar die
loods was. Die loods moest echter wel gefinancierd worden, maar
niet met politiegelden. Vervolgens is de politie het doorgeefluik
voor het geld van de criminelen naar degene die de loods
verhuurt. - De voorzitter:
- De politie is doorgeefluik. Dan is het toch ook geld dat de
politie aanwendt? - De heer Langendoen:
- Ja, uiteraard; ten behoeve van de realisering van dat
stukje. - De heer De Graaf:
- Maar dat geldt altijd voor de politie: als zij geld uitgeeft,
is dat ten behoeve van de realisering van de taken. Als ik het goed
begrijp, hebt u een eigen boekhouding bijgehouden van alles wat u
hebt ontvangen aan criminele gelden, en van wat u weer hebt
uitgegeven. - De heer Langendoen:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- Waarom ligt dat niet gewoon bij het korps?
- De heer Langendoen:
- Mijnheer De Graaf, ik ben blij dat het niet bij het korps ligt.
Waarom niet? Er is een groot probleem op dit moment en dat is het
lekken van zeer gevoelige informatie. Aan de hand van dit kasboek
kan echter precies worden nagegaan hoe het een en ander
gefinancierd is. Verder kleven daar namen en bijzonderheden
aan. - De heer De Graaf:
- U hebt het dus niet ergens in het korps opgeborgen. U hebt het
gewoon zelf gehouden. - De heer Langendoen:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- Wie weet of wie wist behalve u zelf van het bestaan van die
financile administratie, die boekhouding rond criminele
gelden? - De heer Langendoen:
- De heer Van Vondel.
- De heer De Graaf:
- Uw collega?
- De heer Langendoen:
- Ja.
- De voorzitter:
- En verder?
- De heer Langendoen:
- Ik dacht de heer De Jongh.
- De voorzitter:
- Dat is een medewerker van de douane.
- De heer Langendoen:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- Dus uw superieuren wisten er niets van?
- De heer Langendoen:
- Neen.
- De heer De Graaf:
- Die wisten ook niet dat u dit met criminele gelden deed?
- De heer Langendoen:
- Neen, met uitzondering uiteraard van de mensen bij het
IRT. - De heer De Graaf:
- Die wisten het wel?
- De heer Langendoen:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- Maar die wisten ook niet precies hoeveel geld er omging?
- De heer Langendoen:
- Neen.
- De voorzitter:
- Wist Van der Veen precies hoeveel geld er omging?
- De heer Langendoen:
- Neen.
- De voorzitter:
- En Lith?
- De heer Langendoen:
- Neen.
- De heer Rabbae:
- En Augusteijn, uw baas?
- De heer Langendoen:
- Hoeveel er in omging niet.
- De voorzitter:
- U zegt: in beslotenheid wil ik u alles laten zien. Wilt u ons
dat kasboekje van u laten zien? - De heer Langendoen:
- Uiteraard.
- De voorzitter:
- Dat willen wij dan graag van u zien.
- De heer Langendoen:
- Dat is goed.
- De heer De Graaf:
- Ik begrijp niet waarom u dat niet gewoon aan uw superieuren
hebt laten zien, ook al omdat u verantwoording moet afleggen binnen
uw eigen organisatie over datgene wat u hebt gedaan. Er is het
afgelopen jaar nogal wat commotie ontstaan over de methode en ook
over uw rol. Er is een rijksrecherche-onderzoek. U zei net dat er
nogal wat gelekt wordt. Dat geloof ik graag, maar ik neem aan dat u
toch het volste vertrouwen hebt in uw eigen korpsleiding. - De heer Langendoen:
- Dat heb ik ook.
- De heer De Graaf:
- Hebt u het dan aan uw eigen korpsleiding laten zien?
- De heer Langendoen:
- Neen, dat heb ik niet laten zien.
- De heer De Graaf:
- Waarom niet?
- De heer Langendoen:
- Ja, waarom niet?
- De heer De Graaf:
- Voorzitter, ik wil graag dat de heer Langendoen een antwoord
geeft. - De heer Langendoen:
- Daar is geen reden voor. Daar kan ik geen reden voor
aangeven. - De heer De Graaf:
- U hebt daar geen reden voor. Bent u het toevallig
vergeten? - De heer Langendoen:
- Neen, ik heb er geen reden voor; niet speciaal…
- De heer De Graaf:
- En gaat u dat morgen nu wel doen?
- De heer Langendoen:
- U vraagt ernaar; dus ik denk dat u de eerste bent die het
inziet. Het kan natuurlijk ook via de korpsleiding. - De heer De Graaf:
- Maar u gaat het nu aan uw korpsleiding geven?
- De heer Langendoen:
- Ja.
- De heer Koekkoek:
- Ik wil nog een antwoord op mijn vraag wat de reactie van het
openbaar ministerie was. Ik begrijp dat om de redenen die u noemde,
namelijk dat het openbaar ministerie, de politie, ook een boete zou
moeten betalen, het openbaar ministerie absoluut niets voelde voor
deze wijze van financiering. - De heer Langendoen:
- De tip-, toon- en voorkoopgeldregeling is op dit traject niet
van toepassing, omdat het een aaneenschakeling van feiten is. Dus
op die manier kon de beloning niet plaatsvinden. - De voorzitter:
- Waarom is die niet van toepassing?
- De heer Langendoen:
- Die regeling voorziet alleen in afgesloten zaken. En dit was
een aaneenschakeling van feiten over een langere termijn. - De voorzitter:
- Ja, maar die regeling is toch wel van toepassing.
- De heer Langendoen:
- Die is niet van toepassing op de manier waarop wij gewerkt
hebben. - De voorzitter:
- Neen, u werkte anders. Die regeling is echter wel van
toepassing. Daar staat gewoon in dat informanten tipgeld
krijgen. - De heer Langendoen:
- Ja, maar in een bepaald concreet geval. Dit was een
aaneenschakeling van gevallen. - De voorzitter:
- Wij spreken nu niet meer over de financiering van de
politiewerkzaamheden, maar over wat de informanten konden houden
uit hun criminele activiteiten. - De heer Langendoen:
- Er is expliciet afgesproken dat de informanten de crimineel
verdiende gelden mochten houden. Zij moesten zelf de onkosten
betalen voor de dingen die gerealiseerd moesten worden. En daar
eindigt het verhaal. - De voorzitter:
- De onkosten? Het was gewoon hun deel van de schakel waar zij
ook aan verdienden. - De heer Langendoen:
- Een gedeelte dat door de politie werd waargenomen en waar zij
in feite aan verdienden. - De voorzitter:
- Hoeveel verdienden informanten hier nu aan?
- De heer Langendoen:
- Ik heb geen flauw idee.
- De voorzitter:
- Dat vroeg u hen helemaal nooit?
- De heer Langendoen:
- Neen, daar hebben wij ons helemaal niet mee bezig gehouden. Het
is strikt gescheiden. - De voorzitter:
- Maar u hebt u daar in het begin toch mee beziggehouden? U zegt
namelijk: wij wilden eerst dat zij hun verdiensten afdroegen, maar
later hebben wij dat vanwege de risico’s toch niet gedaan. U hebt u
toch een idee gevormd van wat men ermee verdiende? - De heer Langendoen:
- Wij hebben totaal geen idee van wat men ermee verdiend heeft.
Vanuit de criminele wereld is men betaald voor de activiteiten. Een
gedeelte daarvan is ter beschikking gesteld voor het realiseren van
datgene waar wij het net over hadden. - De voorzitter:
- Het politiegedeelte?
- De heer Langendoen:
- Ja. Voor de rest hebben wij er absoluut geen zicht op
gehad. - De heer Koekkoek:
- Had u, toen u een afspraak wilde maken over het afdragen van de
winsten, geen idee wat dat zou kunnen zijn? - De heer Langendoen:
- Neen, absoluut niet.
- De heer Koekkoek:
- Maar waar praat u dan over? Als je de afspraak wilt maken dat
zij de winst afdragen, maar je hebt geen flauw idee wat die winst
inhoudt, is dat dan niet wat vreemd? - De heer Langendoen:
- Ik vind dat niet vreemd.
- De heer Koekkoek:
- Wat had u verwacht te kunnen krijgen op die manier?
- De heer Langendoen:
- Ik heb geen flauw idee. Ik weet niet wat de afspraken zijn die
in de criminele wereld gemaakt zijn met betrekking tot… - De voorzitter:
- U kent die wereld beter dan wij; u werkt erin, wij niet. Dus u
hebt er toch enig zicht op wat een informant op een bepaalde plek
eventueel verdient? - De heer Langendoen:
- Dat is maar de vraag. Je kunt in concreto wel per kilo betaald
krijgen, maar er is ook het een en ander mis gegaan in het geheel.
Het is niet duidelijk of degene die aan de ene kant onkosten
krijgt, aan de andere kant niet mee moet betalen aan de verliezen
die geleden worden. - De voorzitter:
- Dat begrijp ik wel. Maar die mensen leggen er toch niet op toe?
Anders nemen zij die risico’s niet. Wij mogen toch aannemen dat zij
ermee verdienen. Dit is toch een wereld waarin je, als je dit soort
dingen gaat doen, meer verdient dan een halve bromfiets. - De heer Langendoen:
- Jawel, maar het is maar de vraag of helemaal aan het einde van
de rit – dan bedoel ik niet het opheffen van het team – de bronnen
die door de heer Welten schat-hemeltje-rijk genoemd worden, dat ook
zijn. - De voorzitter:
- Ja, maar zij worden er niet slechter van.
- De heer Langendoen:
- Nou, zoals nu geopereerd is met de dak-methode, denk ik dat ze
er allemaal slechter van zijn geworden. - De voorzitter:
- Allemaal?
- De heer Langendoen:
- Allemaal; niet financieel, maar op een andere manier zijn zij
er slechter van geworden. - De voorzitter:
- Ja, maar financieel zijn zij er beter van geworden.
- De heer Langendoen:
- Dat is maar de vraag. De vraag is hoe het verlies dat
uiteindelijk door de organisatie is geleden, verrekend wordt. - De heer De Graaf:
- Hoe kunt u dan in een stadium met de informanten spreken over
het afdragen van winsten en daar een redelijke vergoeding tegenover
stellen, zonder dat u eigenlijk weet wat een redelijke vergoeding
is in relatie tot de winsten? Dat weet u namelijk niet. - De heer Langendoen:
- Neen.
- De heer De Graaf:
- U kunt dus ook niet het principe met hen besproken hebben. Het
kan om miljoenen gaan; het kan om honderdduizenden guldens gaan;
het kan om tienduizenden guldens gaan. - De heer Langendoen:
- We zitten helemaal in de prille beginfase. De informant gaat
geld genereren. De vraag is hoe wij daarmee om moeten gaan. Volgens
de bestaande regeling die gebruikelijk is in Nederland, is het de
bedoeling dat de criminele gelden die worden verdiend, worden
ingeleverd en naar justitie gaan. Daar staat dan een redelijke
beloning tegenover. Alleen hier was het specifieke probleem de
criminele boetes. Op geen enkele wijze was te voorzien wat de
criminele boetes zijn. En daar komt nog een probleem bij: als een
informant aangeeft dat hij een boete heeft gehad, terwijl hij die
niet heeft gehad, dan zal justitie ook moeten bijpassen. - De voorzitter:
- Ik begrijp nu wel wat uw afweging daarbij is geweest. Maar dan
moet een normaal politieman en zeker een officier toch een afweging
gemaakt hebben over hoeveel er daar wordt verdiend? Anders is
hetgeen waar u mee bezig bent, volstrekt onverantwoordelijk. - De heer Langendoen:
- Maar dat is absoluut niet in te schatten. Daarom is er gekozen
voor die regeling. Zij houden de criminele winsten en betalen de
onkosten, gewoon omdat het niet in te schatten is. De winst is niet
in te schatten. - De voorzitter:
- Er is door u en uw runners toch met de informanten over
gesproken hoeveel zij er ongeveer mee verdienden? En dan hoeven wij
dat niet precies aan te geven. - De heer Langendoen:
- Neen, daar is absoluut niet over gesproken.
- De voorzitter:
- Dat is echt heel moeilijk te geloven voor mij, zeker omdat in
andere trajecten, bijvoorbeeld het Rotterdamse traject – daar komen
wij eventueel nog over te spreken – wel degelijk over miljoenen is
gesproken. En daar is iemand die ook een connectie met u heeft.
Laten wij het dan zo zeggen: als het om uw operatie te laten
draaien, al om honderdduizenden guldens gaat – dat hebt u net
gezegd – dan moet het toch wel over miljoenen gaan? - De heer Langendoen:
- Dat zou kunnen, mijnheer de voorzitter. U vraagt mij of ik een
inschatting kan maken… - De heer De Graaf:
- Na het eerste transport had u toch contacten met uw
informanten. Toen wist u toch wat zij aan het eerste transport
hadden overgehouden? - De heer Langendoen:
- Neen.
- De heer De Graaf:
- Dat wordt toch niet pas drie jaar later aan hen
uitbetaald? - De heer Langendoen:
- Neen, maar wij hebben een duidelijke scheiding gemaakt. De
economische belangen waren gewoon voor rekening van de
informant. - De heer De Graaf:
- Natuurlijk, maar u sprak toch met die informanten?
- De heer Langendoen:
- Ja, maar wij hebben op geen enkele manier gesproken over de
winsten. - De heer De Graaf:
- Vertelt u mij nu dat u nooit aan de informant gevraagd hebt wat
hij eraan verdiend had, toen het eerste transport gelukt was,
doorgelaten was en het milieu in verdwenen was? - De heer Langendoen:
- Wij hebben daar bewust niet voor gekozen om niet weer te komen
in de discussie die er in eerste instantie geweest is. Als je
iedere keer vraagt wat iemand verdiend heeft, dan word je
uiteindelijk misschien ook met een verliessituatie geconfronteerd,
wanneer die zich voordoet. - De voorzitter:
- Laat ik het op een andere manier vragen. Hoeveel ton is er
volgens u uiteindelijk in het milieu gekomen in het
IRT-traject? - De heer Langendoen:
- In het IRT-traject denk ik dat wij een onderscheid moeten
maken, maar niet wat de financin betreft. Als u uw vragen uit een
oogpunt van financin stelt, dan denk ik dat niet. Ik denk dat wij
een onderscheid moeten maken tussen partijen die bewust het milieu
in zijn gegaan ter realisering van de doelstelling, namelijk het
stijgen van het vertrouwen, en partijen die buiten de wil van het
IRT in het milieu terechtgekomen zijn. - De voorzitter:
- Die eventueel in het buitenland uiteindelijk niet in beslag
genomen zijn etcetera. Hoeveel ton is er, denkt u, in totaal
doorheen gegaan, in ieder geval niet in Nederland of zichtbaar in
beslag genomen? - De heer Langendoen:
- Er is volgens mij in totaal 43 of 45 ton doorheen gegaan.
- De voorzitter:
- 45 ton?
- De heer Langendoen:
- Daar zitten bij in die hoeveelheden die buiten het bereik van
het IRT, dus buiten de schuld en buiten de doelstelling van het
IRT, niet gepakt zijn. - De voorzitter:
- Maar 45 ton is dus niet gepakt?
- De heer Langendoen:
- Dat is duidelijk. Daarvan was 25 ton ter realisering van de
doelstelling, namelijk het stijgen van het vertrouwen. Er is dus
bewust 25 ton doorgeleverd; de rest is op een manier gegaan waar
wij geen invloed op konden uitoefenen. - De voorzitter:
- Ik kan mij voorstellen dat de informanten daar per kilo meer
dan een tientje aan hebben verdiend. Dan weten wij over wat
voor… - De heer Langendoen:
- Ik zeg nogmaals: ik weet absoluut niet wat deze informanten
eraan verdiend hebben. Het bedrag van die miljoenen heb ik later
tijdens een sessie bij de rijksrecherche gehoord. Wij hebben ons
daar helemaal niet mee beziggehouden. Misschien dat het
ongeloofwaardig klinkt, maar dit is hetgeen ik hierover kan
vertellen. - De heer Vos:
- Is er een verband gelegd tussen de mate waarin geveegd is en
waarin dus risico’s overgedragen zijn, en de potentile inkomsten?
Er is namelijk ook geveegd. Is er een relatie gelegd tussen de mate
waarin geveegd is en waarin de informant dus schade opgelopen
heeft, en de verdiensten? - De heer Langendoen:
- Neen, absoluut niet. Wij hebben ons niet beziggehouden met
eventuele verliezen in die zin. Wij hebben ons er ook geen beeld
van gevormd wat dit voor verliezen zou kunnen opleveren. - De heer Vos:
- Maar ook in uw eigen optiek had u er toch belang bij om de
informanten in het zadel te houden? - De heer Langendoen:
- Neen, wij hadden er belang bij… Wij hebben twee dingen
gescheiden. Het ene is het veiligheidsaspect voor de informanten en
de doelstelling van het stijgen in aanzien en vertrouwen. Aan de
andere kant zijn er de economische motieven. De economische
motieven hebben voor ons op geen enkel moment in het onderzoek een
rol gespeeld, want het was afgeregeld. - De voorzitter:
- Mag ik u nog wat vragen over die 45 ton bij het IRT? Hoeveel is
er, grof gezegd, in beslag genomen door het IRT? - De heer Langendoen:
- Ik heb specifiek willen aangeven wat er is doorgeleverd. Als ik
ook aangeef wat er in beslag genomen is, is het een heel simpel
optelsommetje om te bekijken om hoeveel ton het exact gegaan
is. - De voorzitter:
- Ik vraag het ook hierom. De heer Van Capelle sprak nog over 25
ton. Hij zei: ook in het buitenland etcetera is in beslag genomen.
Toen kwamen wij weer tot de conclusie dat van het IRT zes acht ton
in beslag is genomen. Dat komt toch ergens in de buurt, als wij het
totaal bekijken. Het betekent in ieder geval dat de grote
meerderheid is doorgegaan. Dat kun je toch zeggen? - De heer Langendoen:
- Ja. Daarbij maak ik echter nogmaals de volgende aantekening.
Dit betreft de discussie die ook met de heer Van Capelle gevoerd
is. Er is 25 ton bewust doorgelaten met betrekking tot de
doelstelling. De rest is in beslag genomen of is in het milieu
terechtgekomen buiten… - De heer De Graaf:
- U hebt het erover dat 20 ton van die 45 ton buiten schuld
kwijtgeraakt is. Moet ik dan weer denken aan die beroemde
verkeersopstopping? - De heer Langendoen:
- Neen hoor. Er is hier op een bepaald moment ook op tafel
gekomen – ik dacht dat het met de heer Van Capelle was – dat alles
in kannen en kruiken was om een partij van rond de 5000 kilo in
beslag te nemen. Op enig moment wordt door de teamleiding de
beslissing genomen om de zaak los te laten. En dan verdwijnt die
partij het milieu in. Ik vind het een beetje wrang om dat nu op te
tellen bij wat bewust het milieu is ingelaten. - De heer De Graaf:
- Van 20 ton is van tevoren bewust gezegd dat die door moest gaan
vanwege de positie van de informant, de betrouwbaarheid etcetera. U
hebt dat net gezegd. Ik vraag u nu of u dat even wilt
bevestigen. - De heer Langendoen:
- Jawel, maar er schiet mij nu iets te binnen wat volgens mij
handig is om aan u te melden. Wij hebben er nog niet over gesproken
hoe de dingen in feite georganiseerd zijn en wie daar toestemming
voor heeft gegeven. Voor iedere zending die kwam, werd toestemming
gegeven door het openbaar ministerie. Uitgangspunt was
gecontroleerd afleveren. Dat kon aan de hand van de omstandigheden
gecontroleerd doorleveren of ongecontroleerd doorleveren
worden. - De heer De Graaf:
- Dat betekent dat u zich voor elk transport voornam – de
officier nam zich dat ook voor – dat het geen doorleveren zou
worden, maar dat het afleveren zou worden en dat het uiteindelijk
in de tweede of de derde hand in beslag zou worden genomen. - De heer Langendoen:
- Uitgangspunt was gecontroleerd afleveren en in de tweede of
derde hand, zoals u zegt, in beslag nemen, met in het achterhoofd
de veiligheid van de informanten. - De heer De Graaf:
- Dat is een beetje in tegenspraak met wat u net zei. U hebt
eerder gezegd: je kunt niet alles in beslag nemen, want dat
betekent dat je de informant volstrekt ongeloofwaardig maakt. - De heer Langendoen:
- Maar daarom is het niet iets anders dan wat ik net heb
gezegd. - De heer De Graaf:
- Jawel, want dat betekent dat je het vooropgezette doel moet
hebben gehad om een aantal transporten gewoon echt helemaal het
milieu in te laten verdwijnen. Anders kunt u dat niet volhouden.
Als het doel steeds is geweest om uiteindelijk in beslag te nemen,
dan is de rol van de informant volstrekt onbetrouwbaar
gebleken. - De heer Langendoen:
- Uitgangspositie was om de partij die hier kwam, gecontroleerd
af te leveren, in die zin dat in de tweede, de derde of in de
vierde hand zou worden geschept, met daarbij in het achterhoofd de
veiligheid van de informant. U kunt zich voorstellen dat het, als
iemand op een lijn zit en de eerste drie containers worden
geschept, dan einde oefening is en dat die informant niet meer
inzetbaar is. Daarom is er… - De heer De Graaf:
- Ik probeer het te volgen. Dat betekent dat je van de eerste
paar containers er ten minste n moet doorlaten, omdat anders de rol
van de informant is afgelopen. - De heer Langendoen:
- U moet het zo zien: er worden inderdaad partijen doorgelaten,
maar het uitgangspunt is het in beslag nemen in de tweede of de
derde hand. - De voorzitter:
- Maar dat lukt niet.
- De heer Langendoen:
- Dat lukt niet, omdat de veiligheid van de informant dat niet
toelaat. - De heer De Graaf:
- Maar dat weet u dan toch al van tevoren?
- De heer Langendoen:
- Daarom verzet ik mij tegen het feit dat wellicht de stelling op
tafel komt dat er bewust 25 ton is doorgelaten. - De voorzitter:
- Het gaat er niet om of dat bewust of onbewust is gebeurd. Het
gaat erom dat het effect van de methode is dat de grote meerderheid
in het milieu kan verdwijnen. Dan is de vraag wie uiteindelijk
beslist wat er doorgaat en wat er niet doorgaat. Het gaat er niet
om wat er van tevoren bij de officier gezegd is, want die officier
is daar ook niet meer bij. Wie beslist er nu of het toch weer
doorgaat? - De heer Langendoen:
- De officier van justitie.
- De voorzitter:
- De heer Van Capelle wist daar niets van. Dat beslist u toch
uiteindelijk, bij wijze van spreken op het terrein? - De heer Langendoen:
- Neen. De heer Van Capelle beslist of een partij doorgaat of dat
er een partij geveegd wordt. Dat wordt gevoed met de gevaarzetting
die dat kan inhouden voor de informant. - De voorzitter:
- Maar u beslist toch in feite? Alleen u kunt zeggen dat de
informant te veel gevaar loopt; u beslist dat dus in feite. - De heer Langendoen:
- Neen, de beslissing ligt bij de officier van justitie. Er heeft
zich wel eens een situatie voorgedaan waarvan wij zeiden… - De voorzitter:
- Heeft hij u ooit tegengesproken? Heeft een officier u ooit
tegengesproken hierin? - De heer Langendoen:
- Ik wilde net zeggen dat zich een situatie heeft voorgedaan
waarvan wij als verantwoordelijken voor de informanten zeiden: wij
vinden dit gevaarlijk; eigenlijk zou de partij door moeten. Toen is
van hogerhand echter toch beslist om de partij te pakken. - De voorzitter:
- Wanneer was dat ongeveer?
- De heer Langendoen:
- Ergens in het traject; vrij voorin het traject.
- De voorzitter:
- Voorin het traject. En dat is toen gebeurd?
- De heer Langendoen:
- Dat is gebeurd.
- De voorzitter:
- In 1992?
- De heer Langendoen:
- Ergens voorin het traject.
- De voorzitter:
- Voorin het traject, want er is n keer een partij gepakt.
- De heer Langendoen:
- Er zijn meer partijen gepakt.
- De voorzitter:
- U zegt: eigenlijk wilde ik dat ook niet.
- De heer Langendoen:
- Aan pakken zitten nogal wat gevaren vast.
- De voorzitter:
- Wij hebben gehoord dat er n keer een partij in Friesland is
gepakt. Was u daartegen? - De heer Langendoen:
- Nogmaals, ik heb het heel algemeen gezegd. Ik heb algemeen
gezegd dat ik in verband met de veiligheid niet wil ingaan op dat
concrete geval. Ik heb alleen aangereikt dat wij niet beslissen
wanneer er gepakt wordt, maar dat het openbaar ministerie beslist
wanneer er gepakt wordt. En dat is ook een keer contra ons advies
gebeurd. - De heer Koekkoek:
- Maar wie besliste dat dan? Kon het de CID-officier zijn die dat
goed vond, of de IRT-officier? - De heer Langendoen:
- Als wij praten over werkzaamheden ten behoeve van het IRT, werd
dat beslist door de IRT-officier. - De heer Koekkoek:
- Dat geldt voor al die 25 ton die, zoals u gezegd hebt, bewust
is doorgeleverd? - De heer Langendoen:
- Dat is correct.
- De heer Koekkoek:
- Is dat steeds de IRT-officier geweest?
- De heer Langendoen:
- Dat is steeds de IRT-officier geweest dan wel de zaak-officier.
In ieder geval was het een van de twee officieren die betrokken
waren bij het IRT. - De heer Koekkoek:
- Wie is de eerste IRT-officier geweest die dit heeft
goedgevonden? - De heer Langendoen:
- De eerste officier die dat heeft goedgevonden, is volgens mij
de heer Franken van Bloemendaal. - De heer Koekkoek:
- Die heeft het nooit goedgevonden, want die wilde absoluut niets
weten van deze methode. - De heer Langendoen:
- Neen, maar ik neem aan dat wij het nu hebben over het
gecontroleerd door laten gaan. - De heer Koekkoek:
- Precies, daar hebben wij het over. Daar wilde hij niets van
weten. - De heer Langendoen:
- Volgens mij was het de heer Franken van Bloemendaal.
- De heer Koekkoek:
- En volgens u heeft hij dat goedgevonden?
- De heer Langendoen:
- Als het gebeurd is, heeft hij het goedgevonden.
- De heer Koekkoek:
- Heeft hij het goedgevonden?
- De heer Langendoen:
- Dat weet ik niet.
- De voorzitter:
- Waarom weet u dat niet? U zegt: ik weet precies welke officier
het al dan niet goed vindt. Nu zegt u weer: ik weet het niet. Het
is toch niet de officier die uiteindelijk in de praktijk beslist of
u nog verder gaat met het volgen van een bepaalde partij of dat hij
die in beslag laat nemen. - De heer Langendoen:
- Neen, voor alle duidelijkheid: het is de officier van justitie
die beslist. Hij wordt daarbij geadviseerd door politiemensen, maar
de officier van justitie beslist. - De voorzitter:
- In hoeveel van de gevallen van het IRT hebt u inbeslagneming
geadviseerd? - De heer Langendoen:
- In een aantal gevallen.
- De voorzitter:
- Hoeveel?
- De heer Langendoen:
- Dat weet ik niet uit mijn hoofd. Op bepaalde momenten ontstaat
er een discussie over de vraag of het in verband met de veiligheid
van de informant mogelijk is om een partij te pakken, en dan
adviseren wij positief. - De voorzitter:
- Maar veel vaker is het toch zo, ook gezien de aantallen die
uiteindelijk in het milieu zijn verdwenen, dat u het niet
doet. - De heer Langendoen:
- Ja…
- De voorzitter:
- Begin januari 1993 beslist u om het groei-informantenmodel toe
te gaan passen om meer vertrouwen te winnen. Ik begrijp dat u een
boel waardevolle informatie verzamelt. Volgens mij is het wel
nul-nul-informatie. Klopt dat? - De heer Langendoen:
- Dat is correct.
- De voorzitter:
- Die kunt u dus niet exploiteren. In september is met Van
Capelle de bespreking van de proefzending cocane. Klopt dat? - De heer Langendoen:
- Mijnheer de voorzitter, het is bijzonder lastig. U kunt wel
zeggen dat er een heleboel details bekend zijn, ook in dit geval.
Ik kan een heel eind met u meegaan in de dingen die gebeurd zijn.
De exacte getallen zal ik echter niet noemen. Ik hoop dat u
dat… - De voorzitter:
- Ik heb nog geen getal genoemd.
- De heer Langendoen:
- Maar ik ben bang dat die zo meteen op tafel komen.
- De voorzitter:
- Er is in ieder geval sprake van het doorlaten van
proefzendingen. - De heer Langendoen:
- Dat is correct. Door de heer Van Capelle is beslist dat in het
traject partijen harddrugs worden doorgeleverd. - De voorzitter:
- Hij zegt: indien de omstandigheden het niet anders… In
principe zei hij: niets de markt op. Of zei hij dat niet volgens
u? - De heer Langendoen:
- U moet dit zien in de werkwijze, zoals die was. Van tevoren
werd er overleg gepleegd met de officier van justitie en werd de
zaak besproken. Dan werd er toestemming verleend en werd de zaak in
gang gezet. Ook in dit geval is dat exact zo gegaan. Er was op
voorhand toestemming van de heer Van Capelle om proefzendingen
harddrugs het milieu in te laten gaan. - De voorzitter:
- Hoe weet u nu zo zeker dat, als u de grote klapper laat komen,
dus meerdere duizenden kilo’s cocane, u dan kunt toeslaan? - De heer Langendoen:
- …, dan wordt er toegeslagen.
- De voorzitter:
- Maar dan zit u toch ook met de informant of informanten die u
moet beschermen? Als de informanten dan zeggen: dat kun je mij niet
aandoen… - De heer Langendoen:
- Van tevoren is afgesproken, ook met de informanten, dat de
grote klapper gepakt zou worden, los van alle risico’s. Het is
maatschappelijk namelijk niet aanvaardbaar om een dusdanige
mega-partij in het milieu terecht te laten komen. - De voorzitter:
- Maar wat hebben de informanten dan nog voor belang om daaraan
mee te werken? Als zij dat van tevoren weten, lopen zij toch een
enorm risico. De moeilijkheid is toch juist dat u een boel
informatie verzamelt, maar dat u niet weet of u die kunt gebruiken.
Dat is moeilijk, omdat informanten anders gevaar lopen. Dat is toch
hetzelfde verhaal bij wat de grote klapper moet worden. - De heer Langendoen:
- Neen, dat is anders. Van tevoren is doorgenomen en afgesproken
dat de grote klapper gepakt zal worden. Het is de hoop om daarbij
de organisatie te ontmantelen. Maar het gaat erom wie op het moment
dat en de plaats waar het speelt, exact met zijn vingers in de
materie wordt aangetroffen. - De voorzitter:
- Dat was de bedoeling?
- De heer Langendoen:
- Dat was de bedoeling.
- De voorzitter:
- En was er enige aanwijzing dat dat gelukt zou zijn?
- De heer Langendoen:
- Mijnheer Van Traa, de geschiedenis is geweest dat het ons door
de opheffing van het IRT onmogelijk is gemaakt om aan te tonen dat
de methode werkt. - De voorzitter:
- Blijft dit niet een enorme gok?
- De heer Langendoen:
- Neen, het is absoluut geen gok.
- De voorzitter:
- Als het IRT is afgelopen, gaat u door met de methode. U gaat
toch door met de methode? - De heer Langendoen:
- Dat is correct.
- De heer Koekkoek:
- Ik wil nog een vraag stellen over de methode. Wat bent u nu
wijzer geworden van de methode? Het spul moet vervoerd worden. U
hebt niet willen zeggen hoe dat gebeurt. Op een gegeven moment komt
het evenwel bij de criminele organisatie. En die zegt: alstublieft,
dank u wel; binnen is binnen. Wat wordt u er dan wijzer van behalve
dan dat u weet dat het op een gegeven moment het milieu
ingaat? - De heer Langendoen:
- Het is natuurlijk niet zo dat grote partijen ineens als sneeuw
voor de zon verdwijnen. - De heer Koekkoek:
- Neen, in gedeelten natuurlijk.
- De heer Langendoen:
- Door de partijen op een dusdanige manier te volgen, zijn wij in
staat gesteld om de hele organisatie in beeld te brengen, niet
alleen wat de softdrugs betreft. Wij hebben ook zicht gekregen op
andere cellen van de organisatie. - De voorzitter:
- Maar u hoopte dat er in ieder geval iemand was die er met zijn
vingers in ging steken die dat voordien niet deed? - De heer Langendoen:
- Dat begrijp ik niet.
- De voorzitter:
- U hoopte dat iemand toch zijn begerige vingers in die harddrugs
zou stoppen, terwijl die dat voordien niet had gedaan. - De heer Langendoen:
- U zegt dat die dat voorheen niet had gedaan.
- De voorzitter:
- Had die het voorheen dan wel gedaan? Was er zodanige informatie
gekomen dat u al precies wist hoe alles in elkaar stak en dat u die
bij wijze van spreken alleen nog maar tactisch moest maken? Als dat
zo is, dan had u ook eerder kunnen toeslaan. - De heer Langendoen:
- Wij hadden informatie dat de organisatie zich ook bezighield
met handel in cocane. Als iemand op het moment dat wij toeslaan,
met zijn handen in de spullen zit, wil dat niet zeggen dat die voor
die tijd niet… - De voorzitter:
- Zou het een ander geweest zijn dan die u al had kunnen zien met
zijn handen in de softdrugs? - De heer Langendoen:
- Ik zou het niet weten.
- De voorzitter:
- Maar dan betekent dat toch dat daarmee het succes van de
groeimethode nog niet verzekerd is? - De heer Langendoen:
- Neen. Ik denk dat het succes van de methode was dat wij
gaandeweg het gebruik van de methode de hele organisatie hebben
kunnen inkleuren en hebben kunnen zien wie er eigenlijk aan de
touwtjes trokken. Als wij praten over de mega-klapper, dan is het
maar net de vraag wie van de organisatie op dat moment met zijn
vingers in de partij komt. Daarbij is natuurlijk wel genoeg bewijs
verzameld om… - De voorzitter:
- U zegt: het was maar de vraag.
- De heer Langendoen:
- Ja, zeker weten wij niets.
- De voorzitter:
- Dus een garantie had u niet?
- De heer Langendoen:
- Neen, maar dat hebben wij nooit.
- De heer Rouvoet:
- Ik wil nog een vraag stellen, want dit is mij volslagen
onduidelijk. U spreekt met de informant af dat hij de criminele
winsten mag houden. Vervolgens wordt hem of hen duidelijk gemaakt
dat er een grote klapper komt waarbij het streven gericht is op het
ontmantelen van de criminele organisatie waarvan zij de winsten
mogen behouden. Bij die gelegenheid is niet gewisseld dat dit tegen
alles waar de informant belang bij heeft, ingaat? U kon nog steeds
rekenen op betrouwbare informatie van die informant, gericht op het
ontmantelen van de organisatie? - De heer Langendoen:
- Ja.
- De heer Rouvoet:
- Ik probeer dat te volgen. U had er het volste vertrouwen in dat
u uiteindelijk tot ontmanteling over kon gaan en dat de informant
daar zijn volle medewerking aan zou verlenen. - De heer Langendoen:
- Juist.
- De heer Rouvoet:
- Met het opdrogen van zijn inkomstenbron als gevolg?
- De heer Langendoen:
- Duidelijk.
- De voorzitter:
- Waarom bent u doorgegaan met deze methode, nadat het IRT was
opgeheven, bijvoorbeeld door ook in andere regio’s informatie aan
te bieden? - De heer Langendoen:
- Dat ligt iets anders. Voordat het IRT ontplofte, waren wij al
in een andere regio actief. Er was een informant binnen de RCID
Kennemerland die informatie aandroeg waar het IRT op geacteerd
heeft. Dat leidde ertoe dat het uiteindelijk terecht kwam in een
andere doelgroep dan de doelgroep waaraan op dat moment binnen het
IRT gewerkt werd. Vervolgens werd deze informatie, die dat
onderzoekje genereerde, neergelegd bij de RCID
Rotterdam/Rijnmond. - De voorzitter:
- Hebt u verder aan iemand in Haarlem gevraagd of het goed was om
daar verder mee door te gaan? - De heer Langendoen:
- Ik heb toentertijd de CID-officier in kennis gesteld van de
ontwikkelingen die er waren. Ik heb die zaak met haar doorgenomen.
Vervolgens is beslist dat wij de zaak zouden gaan bespreken. Ik
moet het iets anders zeggen. Aan de ene kant heb ik het besproken.
Uiteindelijk zien wij dan dat het terecht behoort te komen in
Rotterdam/Rijnmond. Met het IRT werkten wij echter zodanig dat het
IRT de afscherming voor ons deed. Dus op een bepaald moment wordt
de informatie die dit genereert, door het IRT neergelegd in
Rotterdam. Vervolgens komt Rotterdam bij ons. - De voorzitter:
- Maar Rotterdam komt, dacht ik, bij u, als het IRT wordt
opgeheven? Of is dat daarvoor al gebeurd? - De heer Langendoen:
- Neen, ver voor die tijd komt Rotterdam bij ons.
- De voorzitter:
- Hebt u, nadat het IRT is opgeheven, niet gezegd: wij hebben er
nu meer tijd voor, want wij hebben het IRT niet meer? - De heer Langendoen:
- Neen. Het is dan in gang. Er zijn afspraken gemaakt met
Rotterdam, eerst op runnersniveau, daarna op chef-niveau en
vervolgens met de verantwoordelijke CID-officier. Dan komt de
ineenstorting van het IRT nabij. Daarna heb ik een gesprek in
Rotterdam waarbij ik aangeef wat volgens mij de reden is waarom het
in Amsterdam is misgegaan. En dan praten wij over de datum van 20
of 21 december 1993. Bij die gelegenheid… - De voorzitter:
- En dan biedt u aan om voor Rotterdam ook weer door te
runnen? - De heer Langendoen:
- Neen. Ik was daar de 21ste. Ik leg aan officier De Groot uit
wat naar mijn idee in Amsterdam is misgegaan, omdat de
procureur-generaal niet op de hoogte was. Vervolgens adviseer ik de
heer De Groot om de procureur-generaal in zijn gebied in kennis te
stellen van de methode die wij daar uitvoeren. Op dat moment wordt
nogmaals door de heer De Groot beslist: de methode, zoals wij die
al deden met jullie, gaat onverminderd door; wij gaan onder mijn
leiding gewoon door met die methode. - De voorzitter:
- Bij wie hebt u in uw eigen parket nog gecheckt of dat
verstandig was, nadat het IRT was opgeheven? - De heer Langendoen:
- Bij de CID-officier, mevrouw Kuitert. Maar u moet het zo zien
dat het een traject is dat over langere termijn loopt. Er was een
trein die reed; die kon ook niet n-twee-drie gestopt worden. - De voorzitter:
- Is het juist ook niet het probleem van de methode dat je de
trein niet zo maar kunt stoppen en dat je met een heleboel
elementen zit die je zelf niet meer beheerst? - De heer Langendoen:
- Op het moment dat de organisatie waar het om gaat en waar het
onderzoek op gericht is, is aangehouden, stopt de trein
automatisch. - De voorzitter:
- Wij hebben dit ook aan de heer Karstens gevraagd. Wij hebben
eigenlijk geen grote organisatie gevonden die met deze methode
achter de dikke deur is gekomen. - De heer Langendoen:
- Nogmaals, het IRT werd opgeheven. Daarmee is ons eigenlijk de
mogelijkheid ontnomen om aan te tonen dat het kan. - De voorzitter:
- Wij hebben eigenlijk nog veel meer met u te bespreken, maar
daar komen wij in de tijd niet uit. Ik wil nu nog n ding met u
bespreken. De rest zal verder met u besproken worden, nadat wij in
beslotenheid uw kasboek gekregen hebben. Bij ons komt vanuit het
IRT ook nog in beeld een XTC-lijn naar Engeland. Klopt dat? - De heer Langendoen:
- Ja, een lijn… Er is op een bepaald moment een transport van
XTC naar Engeland. - De voorzitter:
- Klopt het ook dat dat meer is dan een eenmalig transport?
- De heer Langendoen:
- Op meerdere momenten is er informatie geweest over
verschillende transporten die kant uit. - De voorzitter:
- Wij hebben van de DTOO uit Driebergen de informatie gekregen
dat daar begin 1993 al een peilbaken is aangebracht. Is dat onder
uw leiding gebeurd? - De heer Langendoen:
- Bij het volgen en het begeleiden van de transporten die over de
weg gaan, zijn verschillende methodes mogelijk voor observatie en
peilbakens in algemene zin. - De voorzitter:
- Weet u of een officier toestemming heeft gegeven voor het
aanbrengen van dat peilbaken? - De heer Langendoen:
- Hoe vervelend ik het ook vind, ik moet hier weer roepen dat ik,
als ik nader inga op de vraag die u stelt, mensen die hier op
enigerlei wijze bij betrokken zijn geweest, in gevaar breng. - De voorzitter:
- Maar het aanbrengen van een peilbaken is toch gewoon een door
ons te checken gegeven? - De heer Langendoen:
- Het zou kunnen zijn, want bij het volgen van partijen gebeurt
het veel vaker. - De heer Rabbae:
- Wilt u zeggen dat u hiermee de positie van de officier van
justitie in gevaar zou brengen? De vraag van de voorzitter was
namelijk: welke officier van justitie heeft u daarvoor toestemming
gegeven? - De heer Langendoen:
- Ik schrik niet van wat u zegt. Ik breng geen positie van de
officier van justitie in gevaar. - De voorzitter:
- Neen, maar de informatie is dat er helemaal geen officier van
justitie was die hier toestemming voor gaf. Of denkt u dat althans
van de DTOO? - De heer Langendoen:
- Ik denk dat er wel een officier van justitie was.
- De voorzitter:
- Maar u weet het niet?
- De heer Langendoen:
- Neen, er was een officier van justitie die toestemming heeft
gegeven. - De voorzitter:
- Maar waarom komt die dan niet bij Driebergen op de bon te
staan? - De heer Langendoen:
- Ik heb geen idee.
- De voorzitter:
- Hoe duister zit dit nu in elkaar? Of zijn er
CID-peilbakens? - De heer Langendoen:
- Niet dat ik weet.
- De voorzitter:
- Ik bedoel peilbakens die als het ware niet tactisch gemaakt
kunnen worden en die dus in het geheim worden aangebracht. Hebt u
daar kennis van? - De heer Langendoen:
- U zegt dat u bij de DTOO bent geweest. Dan hebt u ook alle
informatie gekregen van de DTOO. - De voorzitter:
- Neen, wij hebben alleen gevraagd of daar iets van bekend was
bij de DTOO. Toen is gezegd: dat is ons wel bekend; dat is gedaan
door het IRT. Er was echter geen sprake van een officier. Daarom
vraag ik u of er een officier was. Hoe zit dat? Hoe lang heeft dat
ongeveer gelopen? Kunt u ons daar enig inzicht in geven? - De heer Langendoen:
- Hoe lang het gelopen heeft, weet ik niet.
- De voorzitter:
- Dat weet u niet? U weet niet hoe lang dat hele traject
loopt? - De heer Langendoen:
- Neen, ik weet niet hoe lang dat gelopen heeft.
- De voorzitter:
- Waarom niet?
- De heer Langendoen:
- Omdat ik het niet weet.
- De voorzitter:
- Of wilt u het niet zeggen?
- De heer Langendoen:
- Neen, dan zou ik zeggen dat ik het niet wil zeggen. Ik weet het
niet. - De voorzitter:
- U weet het niet. U weet wel waar ik het over heb?
- De heer Langendoen:
- Ik weet prima waar u het over hebt.
- De voorzitter:
- Dat is een lijn die ook naar Engeland loopt.
- De heer Langendoen:
- Ja.
- De voorzitter:
- Wie weet dat dan wel?
- De heer Langendoen:
- De verantwoordelijke mensen binnen het IRT, de heer Lith.
- De voorzitter:
- En daar zijn geen informanten van Haarlem voor gebruikt?
- De heer Langendoen:
- Nou, mijnheer de voorzitter…
- De voorzitter:
- Daar wilt u niet op antwoorden?
- De heer Langendoen:
- Daar antwoord ik niet op.
- De voorzitter:
- Wij zitten met de tijd, mijnheer Langendoen. Ik wil u nog iets
vragen over wat u net zei op de vraag of u de trajecten nog wel
controleerde. U zei: de trein stopt zeker, als de criminele
organisatie wordt opgerold. Maar als de criminele organisatie nu
niet wordt opgerold, bent u dan wel in staat om de trein te
stoppen? - De heer Langendoen:
- Ja, natuurlijk. Zoals ik al zei, worden er per geval, per keer,
afspraken gemaakt. Dat impliceert dat op enig moment de trein tot
stoppen kan worden gebracht. Alleen met het ontmantelen van een
organisatie, wordt die acuut tot stoppen gedwongen. - De voorzitter:
- Is het niet zo dat het juist door de belangrijke rol die
informanten soms spelen, in feite onmogelijk is om zelf de regie te
behouden en hen te stoppen wanneer jij dat wilt als politie? - De heer Langendoen:
- Ik heb niet het idee dat wij in het IRT-geval niet de regie in
handen hebben gehad. - De voorzitter:
- U denkt dat nog steeds, ondanks alle kilo’s die u er doorheen
ziet gaan? - De heer Langendoen:
- Ja.
- De voorzitter:
- Wie runde nu eigenlijk wie?
- De heer Langendoen:
- Ik denk dat dat duidelijk is: de politie runt de
informanten. - De voorzitter:
- En de informanten runnen niet soms de politie?
- De heer Langendoen:
- Neen, absoluut niet.
- De voorzitter:
- Vanochtend zei de heer Teeven dat hij in feite twijfelt of dat
nog wel zo is. Hij zei dat als officier. Dat is iemand die dus ook
met u heeft samengewerkt. - De heer Langendoen:
- Die opmerking laat ik geheel voor de verantwoordelijkheid van
de heer Teeven. - De voorzitter:
- Als je nu de hoeveelheden ziet die ermee gemoeid zijn, kun je
dan nog steeds zeggen dat u de zaken helemaal gerund hebt? - De heer Langendoen:
- Juist.
- De voorzitter:
- U?
- De heer Langendoen:
- Ja.
- De voorzitter:
- En u was slimmer dan al uw tegenspelers?
- De heer Langendoen:
- U bedoelt de criminele tegenspelers?
- De voorzitter:
- Die had u op afstand natuurlijk ook.
- De heer Langendoen:
- Ja, maar ik vind het moeilijk om een waarde-oordeel over
mijzelf uit te spreken. - De voorzitter:
- Neen, ik vraag u…
- De heer Langendoen:
- Ik ben er nog steeds voor de volle 100% van overtuigd dat de
politie de informanten runde en niet andersom. - De heer Rouvoet:
- Als ik het goed begrijp, is het wel zo dat, als u een partij
die binnenkomt, wilt pakken, maar de positie van de informant loopt
gevaar, dit te allen tijd een doorslaggevend argument is om de
trein maar te laten rijden. - De heer Langendoen:
- Per keer wordt het gevaar voor de informant afgewogen, als een
partij gepakt wordt. In principe moet de partij gepakt worden in de
tweede of de derde hand. Als de informant gevaar loopt, kan dat
evenwel van doorslaggevende betekenis zijn om het niet te
doen. - De voorzitter:
- Des te dieper de informant erin zit, des te moeilijker kun je
het dus stoppen. - De heer Langendoen:
- Dat vind ik niet.
- De voorzitter:
- Dan is er toch des te meer gevaar?
- De heer Langendoen:
- Ik denk niet dat u het zo kunt vertalen.
- De heer Rabbae:
- Kunnen wij niet stellen dat uit het feit dat u de commissie
niet wilt informeren, omdat u bang bent dat mensen in gevaar komen,
juist het bewijs te halen is dat criminelen uw organisatie
feitelijk nog steeds runnen, hoewel u formeel van opvatting bent
dat u de criminelen runt? - De heer Langendoen:
- Neen, absoluut niet. Als het beeld ontstaan is dat ik de
commissie niet wil informeren, dan is dat onjuist. Ik ben te allen
tijde bereid om u volledig te informeren. In de openbaarheid is dat
echter ten enenmale onmogelijk. Achter gesloten deuren of op een
andere manier is dat wel te allen tijde mogelijk, maar niet
openbaar. - De heer Koekkoek:
- Ik wil nog een vraag stellen over het Rotterdamse traject. U
hebt op 21 september 1993 gesproken met de heer De Groot. U hebt
toen gezegd: in Amsterdam is het misgegaan, want de PG was er niet
van op de hoogte. Hebt u daarna nog van de heer De Groot gehoord of
hij zijn procureur-generaal over dit traject heeft
genformeerd? - De heer Langendoen:
- Neen, ik heb het alleen bij de heer De Groot aangegeven. De
heer De Groot vond het een goed idee. Hij had veertien dagen later
toch een afspraak met zijn nieuwe PG en dan zou hij dit onderwerp
ter sprake brengen. Ik heb echter nooit teruggekoppeld gekregen of
hij dat wel of niet gedaan heeft. Ik denk ook niet dat het mijn
verantwoordelijkheid is om daar later weer naar te informeren bij
de heer De Groot. Ik heb het alleen aangegeven, omdat ik het zag
als een valkuil in het Amsterdamse. - De heer Koekkoek:
- Het was een informatieve vraag.
- De voorzitter:
- Bent u zelf bij enige officier nagegaan of een
procureur-generaal toestemming had gegeven voor de methode? - De heer Langendoen:
- Neen.
- De voorzitter:
- Waarom vroeg u dan aan de heer De Groot om dat wel te
doen? - De heer Langendoen:
- Het IRT spatte uit elkaar. Er ontstaan dan gesprekken en er
komen allerlei kranteartikelen waaruit zou kunnen worden afgeleid
dat de procureur-generaal niet op de hoogte was van de methode. Er
is wat rumoer in Rotterdam. Men wordt onzeker. Men vraagt mij om
naar Rotterdam te komen. In dat gesprek zeg ik de heer De Groot dat
het volgens mij een van de problemen was dat de PG in Amsterdam
niet op de hoogte was. Ik heb hem toen gevraagd of hij zijn PG
ervan in kennis had gesteld. Dat had hij toentertijd niet gedaan.
Hij vond het echter een goede suggestie en zou het vervolgens wel
doen. - De voorzitter:
- Mijnheer Langendoen, wij komen voor vandaag aan het einde van
het verhoor met u. Na het zicht op uw kasboek willen wij mogelijk
nog met u spreken over de precieze rol van de politie in het
traject, met inachtneming van de informant. Ook willen wij nog
spreken over de hele problematiek van de dekladingen. Verder hebben
wij ook nog niet met u gesproken over het zogenaamde sap-traject.
Ik hoop dat u dus bereid bent om nogmaals voor ons te verschijnen.
De tijd ontbreekt ons namelijk om al deze onderwerpen nu af te
doen. - De heer Langendoen:
- Ik ben uiteraard bereid om terug te komen.
- De voorzitter:
- U bent daartoe bereid. En u bent ook bereid om met ons een
afspraak te maken over de financile administratie die u hebt? - De heer Langendoen:
- Ja.
- De voorzitter:
- Dan dank ik u wel. Sluiting 14.10 uur