January 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 55
16 oktober 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
maandag 16 oktober 1995 in
de vergaderzaal van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt de
heer J.C. van Riessen
Aanvang 9.30 uur
- Voorzitter:
- Van Traa Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie:
Aiking-van Wageningen, De Graaf, Koekkoek, Rouvoet en Vos, alsmede
mevrouw Coenen, griffier - De voorzitter:
- Aan de orde is het verhoor van de heer J.C. van Riessen,
geboren 6 juni 1943 te Bloemendaal. Mijnheer Van Riessen, wilt u
opstaan voor het afleggen van de eed? De door u af te leggen eed
luidt: ik zweer dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid
zal zeggen. - De heer Van Riessen:
- Zo waarlijk helpe mij God almachtig.
- De voorzitter:
- Mijnheer Van Riessen, u bent commissaris van politie. Ik dacht
zelfs dat u hoofdcommissaris was. - De heer Van Riessen:
- Neen, ik ben commissaris van politie.
- De voorzitter:
- U bent commissaris van politie in Amsterdam. U bent hoofd van
de justitile bedrijfsvoering. U bent lid van de korpsleiding
aldaar. Wij willen met u spreken over de opsporingsmethoden.
Natuurlijk zal daarbij ook ingegaan worden op de ontbinding van het
IRT. Wij willen het echter niet alleen over de ontbinding van het
IRT en de gevolgen daarvan hebben. Het is wel de bedoeling om
daarmee te beginnen. En daarvoor geef ik het woord aan de heer
Koekkoek. - De heer Koekkoek:
- Mijnheer Van Riessen, de commissie-Wierenga heeft in haar
rapport geschreven dat u in ernstige mate te kort bent geschoten
bij de overdracht van het IRT en bij de gebeurtenissen na 8
november 1993. U hebt daarover op 18 april en 25 april 1994
“functioneringsgesprekken” gehad met de toenmalige minister van
Binnenlandse Zaken, Van Thijn. Daaruit is voortgekomen dat de heer
Nordholt zich voortaan persoonlijk met het kernteam zou moeten gaan
bemoeien en dat u daar tussenuit werd gehaald. Wat is uw reactie
geweest op die mededeling van de minister van Binnenlandse
Zaken? - De heer Van Riessen:
- Ik kon wel een reactie geven… Ik werd daarmee geconfronteerd
tijdens de behandeling in de Tweede Kamer. - De heer Koekkoek:
- Op 7 april?
- De heer Van Riessen:
- Op 7 april. Daarvoor is er in het tweede gesprek wel degelijk
over gesproken. Of het daarna ook uitgevoerd zou worden, bleef nog
in het midden liggen. Uiteindelijk is door de toenmalige minister
Van Thijn aan mij gevraagd of ik daarmee akkoord kon gaan. Ik kan u
zeggen dat dit een van mijn moeilijkste momenten is geweest, omdat
ik het er absoluut niet mee eens was. Als ik hiermee op enigerlei
wijze akkoord zou gaan, zou daarmee naar buiten toe kunnen worden
aangegeven dat ik iets verkeerds had gedaan in deze hele materie.
Ik vind tot op de dag van vandaag dat de besluiten die ik in dezen
genomen heb, juist zijn. - De heer Koekkoek:
- Bent u ermee akkoord gegaan?
- De heer Van Riessen:
- Ik ben ermee akkoord gegaan. En daar had ik mijn redenen
voor. - De heer Koekkoek:
- Welke?
- De heer Van Riessen:
- Ik wenste niet de heer Nordholt in moeilijkheden te brengen.
Misschien – het klinkt wellicht raar – wenste ik ook niet de heer
Van Thijn in moeilijkheden te brengen, want hij had het nodig. - De voorzitter:
- U zegt: ik heb nooit iets fout gedaan.
- De heer Van Riessen:
- Dat klopt. Ja, fout in die zin…
- De voorzitter:
- Dat is misschien een beetje sterk gezegd. U zult vast ook
fouten gemaakt hebben. - De heer Van Riessen:
- Ja, dat is sterk gezegd. Ieder mens maakt fouten, maar die
staan niet in relatie tot dit besluit. Dat is mijn mening. De
fouten in relatie tot dit besluit verwerp ik; die leg ik naast mij
neer. - De heer Koekkoek:
- Dus ter wille van een hoger doel hebt u het nodige ingeslikt op
die 25ste april? - De heer Van Riessen:
- Ja, nogmaals ik kon kiezen of delen, in die zin dat, als ik
niet akkoord was gegaan, ik hier wellicht had gezeten als ambteloos
burger. En dan was ik op dit moment in gevecht geweest met de
overheid, de staat, en daar had ik niet zoveel trek in. Dat leidt
namelijk niet tot zo gek veel. Er waren dingen te doen; dat was ik
toen al van mening. Er waren zaken die absoluut opgelost moesten
worden. En daarvoor kon ik beter blijven dan weglopen. - De heer Koekkoek:
- Op wat voor manier is uitvoering gegeven aan die mededeling van
de minister van Binnenlandse Zaken, waarmee u instemde? - De heer Van Riessen:
- Uitvoering in die zin dat ik mij niet mag bemoeien met het IRT,
hetgeen betekent… - De voorzitter:
- Het nieuwe kernteam Amsterdam/Gooi- en Vechtstreek?
- De heer Van Riessen:
- Laat ik daar helder in zijn: van het functioneringsgesprek zijn
notulen gemaakt. In die notulen staat dat ik mij niet mag bemoeien
met het toenmalige voorlopige IRT dat is ontstaan na de ontbinding
van het vorige IRT, en dat ik mij ook niet mag bemoeien met de
opbouw van het nieuwe IRT. Als je naar de notulen zou kijken – het
nieuwe IRT is gevormd en het werkt – zou ik mij op dit moment
kunnen bemoeien met… Ondanks dat heb ik mij verstaan met de
korpsbeheerder, burgemeester Patijn. Hij wenste daar niet zelf een
beslissing over te nemen; hij heeft overleg gepleegd met de
minister van Binnenlandse Zaken. De minister van Binnenlandse Zaken
heeft laten weten dat hij voorlopig mijn straf gestand doet. Ik zit
dus mijn straf uit. Ik ben hier even op proefverlof, om het maar zo
te zeggen. - De heer Koekkoek:
- Maar hebt u een straf? Hebt u een berisping gekregen?
- De heer Van Riessen:
- Neen, het is natuurlijk geen straf in de zin van onze
rechtspositionele toestanden. Het is een… - De heer Koekkoek:
- Een functiewijziging?
- De heer Van Riessen:
- Ook dat niet; het is geen functiewijziging. Ik mag mij ergens
niet mee bemoeien. - De heer Koekkoek:
- Een beperkter takenpakket dan u normaal gesproken zou hebben?
Een hap uit uw werk? - De heer Van Riessen:
- Ja, een hapje uit het werk.
- De heer Koekkoek:
- Nou, een flinke hap.
- De heer Van Riessen:
- Ik bekijk het even getalsmatig. Een korps bestaat uit 5000 man
en het IRT bestaat uit 55 man. Het is dus een klein hapje. - De voorzitter:
- Ik wil nog even terugkomen op uw stellige mededeling dat u, wat
dit betreft, nooit een fout hebt gemaakt. Wij zijn bezig met het
onderzoek naar de methoden en ook de Delta-methode. Het zal u
duidelijk zijn dat wij willen weten hoe het precies werkt. Wat de
beheersmatige kant en de overdracht betreft, zult u toch wel eens
een fout hebben gemaakt? - De heer Van Riessen:
- Ik ben dat niet van mening. Ik ben dat niet met u eens.
- De voorzitter:
- U hoeft dat niet met mij eens te zijn. Ik vraag u wat.
- De heer Van Riessen:
- Neen, ik hoef het niet met u eens te zijn. Ik was het echter
niet met de commissie-Wierenga eens. En dan moet ik even iets
verklaren. In de periode van een halfjaar voor de overdracht op 1
juli 1993 is er een aantal vergaderingen geweest waarin vastgesteld
moest worden op welke wijze het IRT Noord-Holland/Utrecht gekoppeld
zou worden aan Amsterdam. Het lag vast dat het aan de driehoek
gekoppeld zou worden; het ging dus meer om de bedrijfsvoering. Ik
had een aantal jaren het een en ander meegemaakt rond het IRT. In
mijn beeld had ik daarbij maar n belang: het IRT kwam dicht bij
mij; ik wenste de chef van het IRT dicht bij mij te hebben; ik
wenste daar leiding aan te geven, niet formeel, maar materieel. In
dat halve jaar zijn er veel situaties geweest waarin men geprobeerd
heeft om dat af te houden. Daarbij kon het slechts gaan om formeel
leiderschap en niet om materieel leiderschap. - De voorzitter:
- Maar dan geldt toch nog steeds dat u, toen u wel de tweede in
de lijn was in het korps van Amsterdam, ook al had kunnen zeggen:
zo doen wij dat niet? U had bij wijze van spreken eerder over het
beheer naar boven kunnen gaan en kunnen zeggen: ik heb deze zaak
absoluut niet in de greep. - De heer Van Riessen:
- Ik denk dat wij elkaar dan niet verstaan. Het was meer een
gevoelskwestie. Van de inhoud van datgene wat er in het IRT
gebeurde, had ik in het voortraject geen kennis. - De voorzitter:
- Maar die had u bij wijze van spreken, terugkijkend, eerder
kunnen vragen? Dit is dezelfde vraag als die welke wij aan de heer
Vrakking hebben gesteld. U had toch ook eerder kunnen zeggen: wat
gebeurt hier eigenlijk? - De heer Van Riessen:
- Ik denk niet dat dat een juiste gang van zaken zou zijn. De
eerste gang van zaken in het voortraject is dat wij duidelijk en
helder met elkaar afspreken hoe wij in de bedrijfsvoering met
elkaar omgaan, wat er kan, wat er moet en hoe de situatie
georganiseerd moet worden, als het IRT naar ons toe komt. Pas op
het moment dat je tegen de overdracht aan zit – dan praat ik over
juni 1993 – ga je praten over de inhoudelijke situatie en de vraag
wat er op dat moment binnen het IRT speelt. En op dat moment, in
juni 1993, was de spanning zo groot dat de heer Wiarda in een
gesprek dat ik half juni nog met hem heb gehad, heeft aangegeven:
Joop, benader de huidige leiding van het IRT niet; de spanningen
zijn zo groot; blijf daar weg. De heer Wiarda heeft mij toen ook
gevraagd om niet te spreken tijdens de overdracht op 28 juni.
Terwijl ik het korps vertegenwoordigde dat het IRT binnenboord zou
krijgen, werd mij gevraagd om daar niet te spreken. Het was dus een
situatie, waarin ik op dat moment een stap terug heb gedaan… - De voorzitter:
- Maar moest u dat wel doen?
- De heer Van Riessen:
- Neen, dat zou je dus als een fout kunnen beoordelen. Of een
fout… Op dat moment had ik die stap terug misschien niet moeten
zetten. Uit egards voor de collega’s en gezien alle gevoelens die
er waren, heb ik echter gezegd: dan maar rustig aan; wacht maar
even af tot augustus; dan kijken wij wel verder. - De heer Koekkoek:
- Ik kom even terug op het gesprek op 25 april 1994 met minister
Van Thijn. Dat is mij nog niet helemaal duidelijk. U mocht zich
niet meer met het IRT bemoeien. Als je de notulen van die
vergadering echter goed bekijkt, zo zegt u, dan mocht u zich er
weer wel mee bemoeien. Hoe zit dat nu precies? Kunt u dat nog eens
uitleggen? - De heer Van Riessen:
- Ja, dat lijkt moeilijk. Voor zover ik mij kan herinneren, is er
in uw Kamer een discussie geweest waarin Van Thijn heeft gezegd: de
heer Van Riessen mag zich niet meer bemoeien met… Daar is geen
tijd aangegeven. De inhoud van het tweede functioneringsgesprek
weet ik ook niet meer woordelijk, maar ik weet wel dat hier toen
over gesproken is. Als je de notulen hier nog een keer op naleest,
staat er niet dat, als het nieuwe IRT – dus het huidige IRT – is
gevormd, het dan afgelopen is. Er staat: de heer Van Riessen mag
zich niet bemoeien met …, totdat het nieuwe IRT is gevormd. Dus
op dit moment zou ik mij ermee kunnen bemoeien. Ik doe dat echter
niet, gelet op het gesprek met de korpsbeheerder. - De heer Koekkoek:
- Maar hoe loopt dat nu? U bent hoofd justitile
bedrijfsvoering. - De voorzitter:
- Neem mij niet kwalijk, maar ik wil u, mijnheer Van Riessen, nog
even het volgende vragen. U zegt: mijn korpsbeheerder, de heer
Patijn, heeft dat met de minister van Binnenlandse Zaken opgenomen.
Dan hebben wij het dus over de heer Dijkstal. - De heer Van Riessen:
- Dat klopt.
- De voorzitter:
- Wanneer is dat gebeurd?
- De heer Van Riessen:
- Dat is… Wij leven nu in…
- De voorzitter:
- Wij leven nu in oktober 1995.
- De heer Van Riessen:
- Dat is twee drie maanden geleden gebeurd.
- De heer De Graaf:
- Hebt u ook gehoord waarom de minister van Binnenlandse Zaken
het verstandiger vond dat u zich niet met het kernteam zou
bezighouden? - De heer Van Riessen:
- Ja, dat gaf onnodige publiciteit.
- De heer De Graaf:
- Publiciteit?
- De heer Van Riessen:
- Ja, als toen beslist zou worden dat ik mij er wel mee zou
bemoeien, dan zou dat… Dat is datgene wat ik gehoord heb. - De voorzitter:
- Van Patijn?
- De heer Van Riessen:
- Ja, van mijn burgemeester.
- De voorzitter:
- Tegenwoordig vragen wij altijd of dat is vastgelegd of dat dit
mondeling is gebeurd. Ik neem aan dat dat mondeling is
gebeurd. - De heer Van Riessen:
- Dat is mondeling gebeurd.
- De heer Koekkoek:
- Hoe werkt dit nu in de praktijk? U bent hoofd justitile
bedrijfsvoering. Daar valt ongeveer alles onder: de districten en
de centrale recherche. Het kernteam Amsterdam/Amstelland/Gooi- en
Vechtstreek zou daar, normaal gesproken, ook onder vallen. Dat is
echter even apart gezet. Hoe werkt dat nu in de praktijk? Ik denk
dat het toch wel zinvol is, als er informatie-uitwisseling
plaatsvindt tussen de centrale recherche van het korps Amsterdam en
het kernteam. - De heer Van Riessen:
- Daar hebt u gelijk in: dat is zeer zinvol, omdat er een hechte
band bestaat tussen het kernteam en de centrale recherche en het
korps. Het werkt als volgt. Ik bemoei mij niet met de
besluitvorming, maar ik ben wel aanwezig bij de besprekingen over
keuzes en andere zaken. Op dit moment gaat uiteindelijk de heer
Nordholt over de besluitvorming. - De heer Koekkoek:
- Maar u bent volledig op de hoogte?
- De heer Van Riessen:
- Ik ben op de hoogte.
- De heer Koekkoek:
- In voldoende mate om uw functie te kunnen uitoefenen?
- De heer Van Riessen:
- Absoluut!
- De heer Koekkoek:
- Ik wil met u terug naar 8 november 1993, toen u de
hoofdofficier van justitie informeerde over wat er aan de hand was.
Ik wil dus met u spreken over de Delta-methode, de IRT-methode. Wat
deelde u toen over de methode mee aan de heer Vrakking? - De heer Van Riessen:
- Mag ik n ding vooraf zeggen, voordat ik inhoudelijk inga op
hetgeen ik daar over de methode heb meegedeeld? Aangezien er geen
verslaglegging was over de methode, is het tot op de dag van
vandaag bijzonder moeilijk om vast te stellen wat waar is en wat
niet waar is. Ik doel op verslaglegging over de afspraken, over de
doelstellingen, over wat er moet en bij zo’n methode hoort te
worden vastgelegd. Ik merk dat zelfs bij uw commissie, waar iedere
keer verschillende verhalen worden verteld. - De heer Koekkoek:
- U zegt nu: geen verslaglegging, of een uiterst summiere
verslaglegging? - De heer Van Riessen:
- Geen verslaglegging, hooguit uiterst summiere aantekeningen. Ik
heb wel eens gezegd: geen verslaglegging, dan is er geen
CID-operatie. Ik neem aan dat u begrijpt wat ik bedoel. Als er geen
verslaglegging is, is het niet professioneel en is er dus geen
CID-operatie. - De voorzitter:
- Maar er is wel vastlegging, al is het de vraag wat de inhoud
daarvan precies is. Vastlegging is er natuurlijk wel, want daar
heeft ook de heer Van Kastel indertijd gebruik van gemaakt. - De heer Van Riessen:
- Er is vastlegging, maar dat is heel wat anders dan hetgeen ik
versta onder verslaglegging, met een duidelijke omschrijving enz.
Wat ik gemeld heb aan de heer Vrakking, is het volgende. Er is
sprake van een drugslijn waar de politie onder regie van het
openbaar ministerie leiding aan geeft. U moet dat zo zien dat er
als het ware een deal is gesloten tussen politie en openbaar
ministerie en informant dan wel informanten, met enerzijds de
toestemming aan de informant vanuit de overheid om zijn dan wel
haar drugslijn onder dekking van die overheid te organiseren dan
wel in stand te laten (het kon zijn dat die al bestond), en
anderzijds als tegenprestatie een informant die groeit in een
organisatie en uiteindelijk de politie informatie levert. Als het
zo wordt bekeken – zo heb ik het ook verteld aan de heer Vrakking –
is er op dat moment ook over geld gesproken, omdat dit een vast
gegeven is. De informant mag onder regie van de overheid, met de
inbouw van een bypass en al die dingen die erbij horen, gewoon zijn
drugslijn runnen. Die drugslijn kan gebruikt worden voor de
Delta-operatie, maar ook voor andere operaties. - De heer Koekkoek:
- Hebt u dat toen ook meegedeeld?
- De heer Van Riessen:
- Nee, want dat wist ik niet. Ik wist toen alleen dat het ging om
de Delta-operatie. - De heer Koekkoek:
- Zullen wij het beperken tot wat u toen wist? Hoe wist u dat er
een drugslijn werd gerund? Je denkt dan aan alle fasen van zo’n
drugslijn: het bestellen, het op de boot zetten, het vervoer, het
binnenhalen, het inklaren, het vervoer naar de drugsorganisatie.
Was er in uw ogen van iets dergelijks sprake? - De heer Van Riessen:
- Ja. In onze ogen – ik spreek hier ook namens mijn collega Johan
van Kastel die op dat moment teamleider was van… - De voorzitter:
- Nee, u spreekt hier altijd alleen namens uzelf.
- De heer Van Riessen:
- Sorry.
- De heer Koekkoek:
- Maar u bedoelt dat u door hem genformeerd was?
- De heer Van Riessen:
- Ja, ik ben inderdaad door hem genformeerd. Waarom spreek ik
over een drugslijn en hoe wisten wij dat? Wij konden dat niet uit
de stukken halen, maar door een onderzoek van teamleider Van
Kastel, gedurende de laatste twee weken van oktober, en door
gesprekken te voeren met de heer Augusteijn en met de betrokken
officier van justitie, de heer Van Capelle, is een beeld op tafel
gekomen waaruit bleek dat de informant in alle stadia van de
drugslijn aanwezig was, dus zowel bij het bestellen als bij het
geven van het groene licht in Zuid-Amerika als bij het
vervoer. - De voorzitter:
- Hoe wist u dat, wat het begin betreft?
- De heer Van Riessen:
- Dat is de heer Van Kastel meegedeeld.
- De voorzitter:
- Door?
- De heer Van Riessen:
- Door de heer Augusteijn en door de heer Van Capelle.
- De voorzitter:
- En denkt u dat zij daar genoeg zicht op konden hebben?
- De heer Van Riessen:
- Ik mocht ervan uitgaan, op dat moment, dat de betrokken
officier van justitie en de betrokken CID-chef die primair
verantwoordelijk is voor deze operatie, zicht hadden op de
operatie. Als die daar geen zicht op heeft, is het nog erger dan ik
dacht. - De voorzitter:
- Ik vraag u dit omdat in het verhoor van de heer Van Capelle
bleek dat hij niet op alle elementen zicht had. Hoe kon hij dan
precies weten hoe het in elkaar zat, in het gesprek met Van Kastel
en eventueel met u? - De heer Van Riessen:
- De heer Van Capelle heeft toen niet aangegeven dat hij daar
geen zicht op had. Een paar dagen voordat ik het uiteindelijke
gesprek met Van Kastel over deze operatie had, is er een gesprek
geweest tussen de heren Augusteijn, Van Capelle en Van Kastel,
waarbij de hele operatie nogmaals als het ware is uitgetekend op de
muur. Aan de hand van dat gesprek heeft uiteindelijk Van Kastel
aangegeven dat dit niet kon. - De heer Koekkoek:
- De heer Van der Veen heeft steeds gezegd: Onder regie van
politie en justitie is een gedeelte van de drugslijn als het ware
overgenomen, n of meer schakels. Zoals u het nu beschrijft, gaat
het veel verder, want dan is het eigenlijk vanaf het begin tot aan
het eind, dus totdat je de spullen overdraagt aan de criminele
organisatie. - De heer Van Riessen:
- Ja, zoals ik het aangeef, is er sprake van het gegeven dat de
overheid, dus politie en openbaar ministerie criminaliteit
organiseren. - De heer Koekkoek:
- Het gaat nu niet om algemene kwalificaties. Wij willen graag
zicht hebben op de concrete betrokkenheid. Welke aanwijzingen hebt
u toen gekregen, en misschien ook later bevestigd gekregen, dat
inderdaad onder regie van de politie de informant de drugs
bestelde, naar Zuid-Amerika toeging om dat te doen en ervoor zorgde
dat de spullen op de boot kwamen? - De heer Van Riessen:
- Nogmaals: In de gesprekken die er zijn geweest, werd dat op
deze manier meegedeeld door de heren Augusteijn en Van Capelle. In
een gesprek dat rond 15 november heeft plaatsgevonden – ik weet de
juiste datum niet precies meer – waar aanwezig waren de
procureur-generaal de heer Van Randwijck en de heer Vrakking en
waar individueel is gesproken met de heren Langendoen, Augusteijn
en Van Capelle, is dat beeld ook weer naar voren gekomen, daarnaar
gevraagd door mij. Ik heb toen op een bepaald moment heel concreet
aan de heer Augusteijn gevraagd: Hoe zit dat, kunnen wij stoppen
met de informant, kunnen wij de informant aansturen? De heer
Augusteijn zei: Chef, dat kan helemaal niet, u moet zien dat er
gewoon sprake is van een drugslijn, van een pijplijn waarin de
containers achter elkaar in de richting van Nederland… - De voorzitter:
- Heeft hij het woord “pijplijn” gebruikt?
- De heer Van Riessen:
- Daar is het woord “pijplijn” gebruikt.
- De voorzitter:
- Het woord “chef” heb ik vaker gezien van de heer Augusteijn, in
de verslaglegging van Wierenga. U zegt dus nu dat hij u gezegd zou
hebben: Wij kunnen dit niet stoppen. - De heer Van Riessen:
- Absoluut.
- De heer Koekkoek:
- Met alle gevolgen voor de informanten.
- De heer Van Riessen:
- Met alle gevolgen van dien.
- De heer De Graaf:
- Dat is nog iets anders dan de stelling van de heer Van Riessen
dat de overheid criminaliteit heeft georganiseerd. Dat zegt u
alleen op basis van gesprekken die u toen voerde, in het najaar van
1993? U hebt daar geen andere feitelijke gegevens voor? Het is een
nogal boude stelling. - De heer Van Riessen:
- Ja, het is een boude bewering. Deze stelling heb ik ook op
papier gezet en indertijd toegestuurd aan de commissie-Wierenga. Ik
ben die mening nog steeds toegedaan en ik moet zeggen dat mijn
stelling alleen maar steeds meer bewaarheid wordt. - De heer De Graaf:
- De heer Van der Veen heeft hier, zittend op de stoel waar u nu
zit, gezegd dat er geen gram met medewerking van de politie het
land binnen is gekomen. - De voorzitter:
- Is ingevoerd.
- De heer De Graaf:
- Ja, inderdaad, is ingevoerd. Dat staat haaks op uw stelling dat
de drugslijn volledig is georganiseerd met medeweten van de
politie. - De heer Van Riessen:
- Absoluut, en het staat ook haaks op alle gegevens die op tafel
liggen. En van de problemen daarbij is – daarmee kom ik terug op
het begin van mijn verhaal – dat de heren de zaak niet zodanig op
papier hebben gezet dat je kunt zeggen: hier ligt het dossier. - De heer De Graaf:
- Maar nogmaals, mijnheer Van Riessen: Waar baseert u zich nu op,
anders dan op het gesprek dat u toen met de heer Augusteijn hebt
gehad? - De heer Van Riessen:
- Ik baseer mij op een aantal gesprekken die er zijn geweest met
de heren Augusteijn en Monte van Capelle, vr 8 november. Verder
baseer ik mij op de gesprekken die er zijn geweest op 15 november,
dus gesprekken met de heren Van Capelle, Langendoen en Augusteijn.
Daaruit komt het beeld naar voren dat er op deze manier een
drugslijn is georganiseerd. - De heer De Graaf:
- U hebt dus verder, behalve de mededelingen van anderen, niet
zelf een waarneming of een stuk waaruit blijkt dat er een
betrokkenheid was van de politie voordat het spul de haven in
was? - De heer Van Riessen:
- Er is geen stuk waaruit dat moge blijken. Hoogstens zijn er
kleine stukjes uit de rapportage die mijn stelling onderbouwen en
bevestigen. - De voorzitter:
- U hebt geen stuk papier…
- De heer Van Riessen:
- Nee, ik heb geen stuk papier.
- De voorzitter:
- …waarop staat dat er ook aan het begin van de lijn een
actieve medewerking is van politie en justitie. Dat zegt u immers
als u spreekt over het organiseren van criminaliteit. Dat zou
betekenen dat politie en justitie ook actief zijn aan het begin,
niet alleen in het deel dat wij hier vorige week beschreven hebben
gekregen, namelijk van de haven via de loods naar het milieu. - De heer Van Riessen:
- Er is over gesproken dat slechts de informant het groene licht
kan geven voor het afzenden van verdovende middelen uit
Zuid-Amerika. Ja, dan kun je zeggen: verzendt de heer Van Capelle
of de heer Augusteijn het dan? - De voorzitter:
- Nee.
- De heer Van Riessen:
- Die vertellen dat.
- De heer Koekkoek:
- Maar als de informant gestuurd wordt en alleen het groene licht
kan geven onder regie van de politie? - De heer Van Riessen:
- Het is de vraag hoe dit soort dingen gaan.
- De heer Koekkoek:
- Dat is iets anders, of het allemaal goed loopt.
- De heer Van Riessen:
- Misschien hebt u niet helemaal begrepen wat ik in het begin heb
gezegd. Het is mogelijk dat er gewoon een deal is gesloten tussen
de informant en de overheid, waarbij de overheid de informant die
een drugslijn heeft, eigenlijk vrijwaring geeft om zijn drugslijn
door te zetten. - De heer Koekkoek:
- U zegt dat het mogelijk is, maar weet u ook zeker dat het zo
is? - De heer Van Riessen:
- Ik ben niet bij die besprekingen geweest. Ik kan slechts
terugvallen op de gesprekken en de summiere aantekeningen die op
papier zijn gezet. - De heer Koekkoek:
- En wij proberen nu te achterhalen wat u weet, zodat wij ook wat
meer weten. - De heer Van Riessen:
- Ik probeer het al twee jaar.
- De heer De Graaf:
- Maar in de methode wordt de bestelling toch niet door de
politie en de informant gepleegd, ergens in Zuid-Amerika? Dat
gebeurt toch door de criminele organisatie? - De heer Van Riessen:
- Dat is juist.
- De heer De Graaf:
- En dat spul wordt toch ook ingevaren door mensen uit
Zuid-Amerika, toch niet door de politie en de informant? - De heer Van Riessen:
- Ja, dat is juist.
- De heer De Graaf:
- Dan zijn wij toch niet zo ver meer af van de vaststelling dat
er geen sprake is van het runnen van een hele drugslijn, maar
alleen van het runnen van een stukje, zoals hier ook is
verklaard? - De heer Van Riessen:
- Nee, ik ben dat niet met u eens. Op het moment dat wij de
informant toestemming geven zijn drugslijn voort te zetten en wij
weten dat hij een drugslijn heeft, dat hij bestelt en dat hij
contacten heeft in het Cali-kartel waar de spullen vandaan
komen… - De heer De Graaf:
- Nu zegt u dat de informant bestelt.
- De heer Van Riessen:
- Ja, als hij het groene licht geeft, bestelt hij namens de
organisatie. - De heer De Graaf:
- Maar hoe weet u dat nu? Hoe weet u dat de informant in het
Delta-traject de bestellingen in Colombia heeft gepleegd? Is u dat
met zoveel woorden gezegd? - De heer Van Riessen:
- Als hij het groene licht geeft, is hij degene die bestelt
namens de organisatie. - De heer Koekkoek:
- En als hij het groene licht gekregen heeft. Hij moet natuurlijk
eerst ook zelf toestemming hebben om dat te doen. - De heer Van Riessen:
- Ja. U moet zich goed realiseren dat de politie natuurlijk niet
het aantal containers bepaalt dat binnenkomt. Dat bepaalt de
organisatie. - De heer De Graaf:
- De vraag was of de informant dat bepaalt.
- De heer Van Riessen:
- Nee, de organisatie bepaalt dat. Op het moment dat de informant
deel van de organisatie gaat uitmaken, zal hij daar hooguit
medebepaler in zijn. De organisatie bepaalt welke hoeveelheid drugs
men binnen wil hebben. - De voorzitter:
- Uw term “criminaliteit organiseren” zou ook tot de conclusie
kunnen leiden dat de politie als het ware zelf de bestellingen
doet. Zo is het toch niet? - De heer Van Riessen:
- Neen, dat is een verkeerde conclusie. Op het moment dat je daar
een vrijwaring aan geeft, pak je echter een
medeverantwoordelijkheid. Feitelijk aan het einde van de rit, zo
stel ik dan, organiseer je criminaliteit. - De voorzitter:
- Weet u of er zo’n vrijwaring is gegeven?
- De heer Van Riessen:
- Ja, aangezien de drugslijn tot zo’n twee drie maanden geleden
heeft gelopen, is er een vrijwaring gegeven. Absoluut! - De voorzitter:
- Hebt u dat aan officieren gevraagd?
- De heer Van Riessen:
- Neen, ik heb na november geen enkele informatie meer gekregen
over deze hele situatie. - De voorzitter:
- Dus u hebt toen niet gehoord dat er vrijwaring is gegeven. U
zei: tot twee drie maanden geleden… Het is echter nog maar de
vraag wat dat precies was. - De heer Van Riessen:
- Ja.
- De voorzitter:
- Dat hoeft niet in n rechte lijn te zijn vanaf de methode waar u
toen als verantwoordelijke in Amsterdam mee te maken had? - De heer Van Riessen:
- Neen, ik ga dan hooguit af op datgene wat ik voor uw commissie
hoor, en datgene wat ik in de pers zie. - De heer Rouvoet:
- Ik heb het toch goed begrepen dat het de heer Augusteijn was
die u heeft verteld dat het de informant is die het groene licht
moet geven? - De heer Van Riessen:
- Dat klopt.
- De heer Rouvoet:
- En die woorden heeft hij ook gebruikt? Hij had het over het
groene licht geven en de sleutel ligt bij de informant. Dat hoorde
u van de heer Augusteijn? - De heer Van Riessen:
- Dat klopt.
- De heer Koekkoek:
- Ik kom nog even terug op het begin, toen het IRT bij u kwam.
Toen de heer Lith het team overdroeg – ik zeg het niet helemaal
correct – was het volgens de heer Lith zo dat er tot op dat moment
onder zijn verantwoordelijkheid vijf containers waren doorgelaten.
Het lijkt erop dat het tot dat moment een beheerste operatie was
die je niet, zoals u deed, kunt aanduiden met de overheid
organiseert criminaliteit. Is naar uw idee, zonder dat u het wist,
de boel daarna op hol geslagen? - De heer Van Riessen:
- Neen, naar mijn idee is de operatie gewoon doorgelopen, zoals
die gepland was. Voor zover ik het kon bekijken, is er geen sprake
van dat er per container op die manier werd gekeken en afgewogen.
De operatie draaide. De operatie is in 1992 gestart. Een van de
doelen van de operatie was om die te laten uitmonden in een
gecontroleerde aflevering van een grote deal met coke. Ik kan u nog
meegeven dat ik in november nogmaals een gesprek heb gehad met de
heren Augusteijn en Langendoen. De heer Langendoen heeft toen
aangegeven – dat was dus november 1993 – dat de heren Colombianen
van het Cali-kartel de grote partij hadden uitgesteld. Die zou niet
in het najaar van 1993 komen, maar pas ergens in 1994. - De heer Koekkoek:
- Wat bedoelt u dan met de grote partij?
- De heer Van Riessen:
- Daar bedoel ik mee de 5000 kilo cocane. Dat was een van de
doelen van de operatie, waardoor de tussengroep van de doelgroep,
de Delta-organisatie, gearresteerd moest worden. Laat ik daarbij
zeggen dat op het moment dat die deal verschuift, de containers met
softdrugs gewoon doorlopen. - De heer Koekkoek:
- U wilt zeggen dat de politie niet van geval tot geval per
container besliste of die container binnenkwam of niet. - De heer Van Riessen:
- Absoluut niet. Ook uit de magere informatie die opgeslagen is,
blijkt heel duidelijk dat de informant toestemming heeft gekregen
om in dat groeiscenario weed, softdrugs, in te voeren. In januari
1993 is reeds gezegd dat het goed of mooi zou zijn, als de operatie
met een coke-deal zou kunnen worden afgesloten. - De voorzitter:
- Dat zegt u nu wel, maar is daar niet op 7 september met de heer
Van Capelle over gesproken? In de verslaglegging is dat niet eerder
terug te vinden. - De heer Van Riessen:
- Dat klopt: op 7 september wordt daarover gesproken met de heer
Van Capelle. Waar ik op duid, is dat er al in januari 1993 over een
coke-deal wordt gesproken. - De heer Koekkoek:
- In welke zin?
- De heer Van Riessen:
- In die zin dat het mooi zou zijn – wij zouden de echte
formulering erbij moeten halen – dat de operatie met een coke-deal
wordt afgesloten. - De heer Koekkoek:
- Maar dat is toch iets anders dan wat u op 8 november aan de
heer Vrakking meedeelt? Dan bent u namelijk veel stelliger in uw
mededeling over wat er in januari 1993 is besproken. - De heer Van Riessen:
- Ik ben daar net zo stellig als ik nu ben. Er is geen enkele
wijziging geweest in mijn mededeling op 8 november. - De heer Koekkoek:
- In januari 1993 hebt u als formulering: het zou mooi zijn
als… Op 8 november deelt u aan de heer Vrakking mee dat het
groeien van de informant mede gebeurt met het oog op de invoer van
harddrugs. Dat is toch wat stelliger dan: het zou mooi zijn
als…? - De heer Van Riessen:
- Neen, ik deel aan de heer Vrakking en in het gesprek daarna aan
de procureur-generaal mee dat er sprake is van een groei-informant
om informatie te krijgen uit de organisatie en dat de deal moet
worden afgesloten met een coke-deal met een gecontroleerde
aflevering. Daarbij kan dan – dat is een tweede doelstelling in de
hele operatie – de tussengroep gearresteerd worden. U moet die
dingen dus naast elkaar leggen. De mededeling die er in de boeken
ligt van januari 1993, wanneer al gesproken wordt over een
mogelijke coke-deal, in combinatie met de discussie die in
september heeft plaatsgevonden, zou kunnen leiden tot de conclusie
dat er sprake is van uitlokking. Dat kun je echter pas aan het
einde van de rit bewijzen door met de informanten te spreken. - De heer Koekkoek:
- Wilt u zeggen dat het in januari 1993 al de doelstelling was om
op een gegeven moment een coke-transport te krijgen? - De heer Van Riessen:
- Ja.
- De heer Koekkoek:
- U hebt gevonden: het zou mooi zijn als… Vindt u dat een
voldoende grond om te spreken van een doelstelling? Beoogde men dat
echt te organiseren? - De heer Van Riessen:
- Als u dat in combinatie ziet met…
- De heer Koekkoek:
- Ja precies, in combinatie met de afspraken in september.
- De heer Van Riessen:
- Ja, absoluut.
- De heer Koekkoek:
- In september is gezegd: doorlaten van proefzendingen.
- De heer Van Riessen:
- Maar die combinatie kende ik op 8 november. In het gesprek met
de heer Vrakking is die combinatie door mij op tafel gelegd. - De heer Koekkoek:
- Hoe kunt u dan spreken van uitlokking? Als een criminele
organisatie interesse heeft voor cocane, als dat wordt meegedeeld
aan de informant en de informant krijgt uiteindelijk toestemming
van de officier van justitie, de heer Van Capelle, om een
proefzending door te laten gaan, vindt u dan dat er sprake is van
uitlokking? De organisatie wil het immers zelf. - De heer Van Riessen:
- Het criterium voor uitlokking is het Tallon-criterium. Dat is
een arrest uit 1978/1979 waarin wordt aangegeven dat er sprake is
van uitlokking, als de verdachte wordt gebracht tot een handelen
waar zijn opzet niet op gericht is. - De heer Koekkoek:
- En daar was hier sprake van?
- De heer Van Riessen:
- U kunt in dit verband zeggen: zijn handelen was gericht op de
handel in verdovende middelen. In januari was sprake van een
organisatie, van een tussengroep, die handelde in softdrugs en XTC.
Er was geen sprake van een organisatie die handelde in coke. De
vraag is of je mag zeggen dat er sprake is van uitlokking, als je
de tussengroep brengt tot een situatie waarin de overstap wordt
gemaakt van softdrugs naar een grote partij coke. - De voorzitter:
- Maar daar zijn de juristen het blijkbaar niet over eens.
- De heer Van Riessen:
- Neen.
- De heer Koekkoek:
- Wist u op 8 november al om welke hoeveelheden softdrugs het
ging? - De heer Van Riessen:
- Ik wist dat het ging om vijf tot tien containers. Zo staat het
ook in de eerste nota. Op 8 november had ik nog geen inzicht in het
totale aantal kilo’s. Daar moest namelijk nog nader onderzoek naar
gedaan worden. Op dat moment wist ik dus alleen dat het om tonnen
drugs ging. - De heer Koekkoek:
- Wat was uw idee? Wat moest er volgens u gebeuren, toen u dat
hoorde? - De heer Van Riessen:
- Mijn standpunt, waarover ik, voordat hier met de hoofdofficier
over gesproken werd, gesproken heb met de heer Nordholt, de
hoofdcommissaris, was dat deze operatie door de hoofdofficier
stopgezet moest worden. Daarbij moet u zich realiseren dat het
eerste deel van het gesprek voor mij wellicht moeilijk was, omdat
ik niet zeker wist of de hoofdofficier op de hoogte was. Dat was
een heel rare Kafka-achtige situatie. Nordholt en ik gingen op weg
naar de hoofdofficier en zeiden tegen elkaar: ik hoop maar dat de
hoofdofficier hier eigenlijk niet van weet. Stel dat de
hoofdofficier het wel weet – daar mocht je eigenlijk van uitgaan –
dan draaide er dus een operatie die zeer ver ging, waar justitie
van op de hoogte was, maar waar korpsleiding en teamleiding van
Amsterdam niet van op de hoogte waren. Dat had tot een stevig
gesprek geleid. - De heer De Graaf:
- Justitie was op de hoogte; alleen de hoofdofficier niet.
- De heer Van Riessen:
- Dat klopt: justitie was op de hoogte, maar de hoofdofficier
niet. - De heer De Graaf:
- Maar de verantwoordelijke officier wel; laat daar geen
misverstand over bestaan. - De heer Van Riessen:
- Daar is geen misverstand over. Ik schets u alleen de situatie.
Ik was op weg naar de hoofdofficier en had het idee dat de
hoofdofficier op de hoogte zou zijn van een dergelijke diepgaande
operatie. - De voorzitter:
- En wat had u dan gedaan? Had u dan ook gezegd: wij gooien de
boel erbij neer? Dan had u daar een clash gekregen. - De heer Van Riessen:
- Dan hadden wij daar een stevige clash gekregen. Als ik het
inschat, dan hadden wij… Ik behoef dat eigenlijk niet eens in te
schatten: de politie had geweigerd om hier verder uitvoering aan te
geven, met alle consequenties van dien. - De voorzitter:
- Wat betekent dat?
- De heer Van Riessen:
- Als de hoofdofficier ons opdracht had gegeven, dan hadden wij
die opdracht niet uitgevoerd, met alle consequenties van dien. - De heer Koekkoek:
- Maar dat is wetenschap achteraf.
- De heer Van Riessen:
- Neen, dat is geen wetenschap achteraf. Wij hadden deze operatie
niet uitgevoerd. - De voorzitter:
- U bent daar heel stellig over; ik neem dat dus aan. Hoe
verklaart u dan echter dat er in de periode na 8 november een
heleboel gesprekken komen, ook bij de procureur-generaal, maar dat
niemand het ertoe lijkt te leiden dat het stopt? Er praten een
heleboel mensen met elkaar. Een heleboel hoge heren gaan zich
erover buigen, als ik het zo mag zeggen. Hoe komt het nu dat
niemand naar de heer Langendoen toe is gegaan en heeft gezegd: nu
moet het stoppen? U bent dan niet meer on speaking terms met
Langendoen, want hij zegt tegen u: je hebt mijn man al helemaal
afgebrand; alles ligt op straat; je bent verschrikkelijk
onverantwoordelijk; wat doe je eigenlijk; ben je helemaal gek
geworden? En dan stop het eigenlijk. Niemand zegt namelijk: dat
gaan wij wel stoppen. - De heer Van Riessen:
- Neen, u legt de vinger op een heel zere plek, in die zin dat
het gezag toen gewoon had moeten opstaan en een standpunt had
moeten innemen. - De voorzitter:
- Ja, maar u was toch het gezag? Dat wil zeggen: u was niet het
gezag, maar u was het eens met Vrakking die wel het gezag was. - De heer Van Riessen:
- Ja, daar bestond bij ons geen misverstand over.
- De voorzitter:
- Maar het gebeurt dus niet. Het verzandt blijkbaar in vele
gesprekken. - De heer Van Riessen:
- Neen, dat is niet verzand tussen de heer Vrakking en mij en de
korpsleiding. Er is nog een aantal gesprekken geweest. De juiste
datum weet ik niet op dit moment, maar in november, ongeveer een
week na de vijftiende, is de finale beslissing genomen. - De voorzitter:
- Maar waarom gaat niemand, ook niet in november, eerst naar de
heer Langendoen toe en zegt: dit doen wij niet; dit moet nu
stoppen? Waarom wordt dat niet gedaan door Amsterdam, de
teamleiding, de hoofdcommissaris en u? - De heer Van Riessen:
- Er was na 8 november nog een afspraak tussen de heer Van Kastel
en de heer Langendoen. Aangezien de deur in Haarlem dicht werd
gegooid – dat ging met grote snelheid en waarschijnlijk ook met
veel lawaai – omdat de rijksrecherche daar onderzoek moest doen
voor de procureur-generaal, heeft Haarlem gezegd dat het daar
verder geen medewerking aan wenste te verlenen. Op het moment dat
die deur dicht is, houden de discussies op en houden de gesprekken
op. Dan is er nog maar n mogelijkheid, namelijk dat de PG op dat
moment het gezag neemt en zegt wat er moet gebeuren. - De voorzitter:
- Ik vraag het u, omdat je, terugkijkend, nu de conclusie kunt
trekken dat, als de methode toen gestopt was, het team wellicht
niet was opgeblazen. - De heer Van Riessen:
- Dat is mogelijk, dat is zeer wel mogelijk.
- De voorzitter:
- Daarom de vraag: Wat hebt u nog gedaan tussen 7 8 november en 7
december, of 1 december, de dag waarop de chaotische bijeenkomst op
het ministerie van Binnenlandse Zaken plaatsvindt, om die methode
te stoppen? - De heer Van Riessen:
- Er is in de loop van november, zoals ik al zei, rond de 20ste
nog een laatste finale beoordeling geweest tussen de heer Vrakking
en mij over de inhoud van de methode. Daarin hebben wij finaal
besloten (dat was een besluit van de hoofdofficier) om de methode
te stoppen. Daarna is er op 10 december een gesprek geweest bij de
procureur-generaal, in aanwezigheid van de heer Vrakking, de heer
De Beaufort, de hoofdcommissaris Nordholt en ik, waarin is
gesproken over de afbouw van de informant. Op dat moment was dus
voor een ieder helder dat de methode gestopt zou worden. - De heer Koekkoek:
- Wat de ontbinding van het team betreft, lag dat wat anders, in
ieder geval volgens u. U hebt bij de commissie-Wierenga vele malen
verklaard dat de ontbinding van het IRT, per persbericht van 7
december, niets te maken had met de werkmethode, maar met de ruzie
in het ressort, binnen het openbaar ministerie. Vindt u dat nog
steeds? - De heer Van Riessen:
- Ik vind dat nog steeds. Op het moment dat werd gesproken over
het stopzetten van de methode, was er geen enkele discussie over de
ontbinding van het IRT. Die twee zaken zijn nooit aan elkaar
gekoppeld geweest, tot op het moment – ik kan nu alleen maar zeggen
wat wij verteld is – dat er een ressortvergadering was waar de zaak
zodanig uit de hand is gelopen dat… - De voorzitter:
- U doelt nu op 17 november?
- De heer Van Riessen:
- Ja. De zaak is daar zodanig uit de hand gelopen dat de heer
Vrakking op dat moment besliste om zijn mandaat terug te geven. Ik
was de eerste aan wie de heer Vrakking dat meldde, omdat de
hoofdcommissaris op dat moment in Engeland was. Een dag later heb
ik de heer Nordholt daarover genformeerd en die reageerde in eerste
instantie in de zin van: Joop, dat kan toch niet, dat kan toch
helemaal niet? Ik zei daarop: Praat met de heer Vrakking, want hij
is vastbesloten, hij vindt dat hij absoluut niet verder kan gaan
met het IRT, gelet op hetgeen er in de ressortvergadering is
gebeurd en gelet op de hele context. Dat heeft geleid tot een
discussie in de driehoek, waarbij burgemeester Van Thijn en de
hoofdcommissaris zich achter Vrakking hebben geschaard en hebben
gezegd: Wij zullen hiermee naar de beide ministers moeten, om klare
wijn te schenken. - De voorzitter:
- Ik zou willen voorstellen om dit onderwerp langzamerhand af te
sluiten. - De heer Koekkoek:
- Ik heb hier nog n vraag over, voorzitter. Mijnheer Van Riessen,
het viel mij op dat een rapportage die u in januari 1994 hebt
gemaakt over de hele affaire, bijna letterlijk terug te vinden is,
althans passages daaruit, in het boek van Middelburg en Van Es.
Hebt u daar een verklaring voor? - De heer Van Riessen:
- Ik weet nu niet over welk rapport u het heeft.
- De heer Koekkoek:
- Uit mijn hoofd sprekend: van 24 januari 1994.
- De heer Van Riessen:
- Ik heb meerdere rapporten geschreven over deze hele
affaire. - De heer Koekkoek:
- Nee, ik vergis mij: het is 10 februari 1994. Het is van JvR, WW
en JvK. - De heer Van Riessen:
- Ja, dat klopt. Die nota is door mij geschreven.
- De voorzitter:
- Misschien kan de heer Koekkoek ons even bijlichten wie dit
zijn. - De heer Koekkoek:
- Van Riessen, Welten en Van Kastel.
- De heer Van Riessen:
- Dat klopt. En uw vraag is?
- De heer Koekkoek:
- Hebt u er een verklaring voor dat passages uit die nota vrijwel
letterlijk zijn terug te vinden in het boek van Middelburg en Van
Es? - De heer Van Riessen:
- Nee, daar heb ik geen verklaring voor. Ik ben daar ook over
gehoord door de rijksrecherche die kennelijk naar aanleiding van
het verschijnen van dit boek of van andere publikaties een
onderzoek heeft ingesteld. Ik weet alleen dat mijn nota naar de
hoofdofficier is gegaan en via de hoofdofficier naar boven, dus wat
er verder is gebeurd met die nota… Ik verwonderde mij er zeer
over dat de rijksrecherche stelde dat ik eigenlijk mijn ambtsgeheim
had geschonden toen ik deze aantekeningen in mijn nota schreef. Het
feit dat ik mijn hoofdofficier rapporteerde, zou dus betekenen dat
ik mijn ambtsgeheim had geschonden, want dit was code
00-informatie. Ik vind dit de wereld op zijn kop zetten. Ik zou dus
niet eens mijn hoofdofficier kunnen rapporteren over hetgeen er
gebeurd was zonder beschuldigd te worden… Nee, “beschuldigd” is
te zwaar, maar waarbij tegen mij wordt gezegd dat ik eigenlijk mijn
ambtsgeheim had geschonden omdat ik rapporteerde aan de
hoofdofficier. - De heer Koekkoek:
- Hebt u op enig moment enige journalist genformeerd over de
IRT-affaire? - De heer Van Riessen:
- Nee.
- De voorzitter:
- Hebt u wel eens gelekt?
- De heer Van Riessen:
- Nee, ik heb niet gelekt. Ik spreek best wel eens met een
journalist. Door de jaren heen – ik werk al dertig jaar in
Amsterdam – praat ik wel eens met journalisten over allerlei
dingen. Ik versta dat niet onder lekken. - De voorzitter:
- Ik bedoel niet “spreken met journalisten”, maar doel op het
beschikbaar stellen van vertrouwelijke stukken aan derden buiten de
politie. - De heer Van Riessen:
- Nee, ik kan u niet helpen.
- De voorzitter:
- Ik begrijp dat u mij niet kunt helpen, maar ik vraag u…
- De heer Van Riessen:
- Ik zeg “nee”.
- De voorzitter:
- U zei dat de pijplijn pas drie maanden geleden is gestopt. Weet
u of het om dezelfde informant gaat die dit jarenlang heeft kunnen
doorzetten? - De heer Van Riessen:
- Ik heb geen inhoudelijke kennis van het onderzoek van de
rijksrecherche en het onderzoek van de hoofdofficier Vrakking. Ik
weet dat die onderzoeken lopen, maar heb er geen inhoudelijke
kennis van. - De heer Koekkoek:
- Wat is uw oordeel op dit moment over de Delta-methode? Is dat
hetzelfde als gecontroleerde doorlevering, waar sprake van is in de
brief van het college van procureurs-generaal? - De heer Van Riessen:
- Nee, zoals ik al getracht heb te beschrijven, is de
Delta-methode voor mij een geheel andere, als je het in een
opklimmende reeks wil zien. De Delta-methode is een methode
waarbij, om de informant te kunnen laten groeien, aan de informant
de gelegenheid wordt geboden om een drugslijn te organiseren.
Anders kan hij niet groeien. De informant organiseert dus een
drugslijn of hij voert die lijn uit, met alle ins and outs, om
daarmee als belangrijke man in de organisatie te kunnen groeien.
Dat is iets heel anders dan gecontroleerde doorlevering.
Gecontroleerde doorlevering is een methode waarbij je in
proportionaliteit met elkaar afspreekt of een bepaalde hoeveelheid
verdovende middelen door kan. - De heer Koekkoek:
- En u vindt gecontroleerde doorlevering aanvaardbaar?
- De voorzitter:
- Doorlaten kan onder omstandigheden volgens u wel?
- De heer Van Riessen:
- In principe zeg ik: tenzij.
- De voorzitter:
- Maar het kan dus wel?
- De heer Van Riessen:
- Ik zeg niet dat het in deze wereld niet zou kunnen. In uiterste
gevallen zou het misschien kunnen. - De voorzitter:
- De heer Welten heeft hier gezegd: Dat doen wij niet.
- De heer Van Riessen:
- Dat klopt.
- De voorzitter:
- Maar u sluit het dus niet uit?
- De heer Van Riessen:
- Ik sluit niet uit dat, als het zeer ernstig is, er een situatie
kan ontstaan waarin wij erover moeten discussiren om het wel te
doen. - De heer Rouvoet:
- Wat zijn dan die “uiterste gevallen”? Kunt u dat omschrijven?
Aan wat voor zeer ernstige situatie moet ik dan denken? - De heer Van Riessen:
- Dat vind ik heel moeilijk, maar in het algemeen zou ik kunnen
zeggen: Als het leven van mensen in gevaar is. - De heer Rouvoet:
- De veiligheid van informanten?
- De heer Van Riessen:
- Nee, dat zou ik zeker niet als argument gebruiken.
- De voorzitter:
- Dat zijn toch ook mensen?
- De heer Van Riessen:
- Dat zijn ook mensen, maar je moet zodanig opereren dat je die
veiligheid niet in gevaar brengt. Je draagt als overheid nogal een
verantwoordelijkheid als je zodanig opereert dat je langzamerhand
de veiligheid van deze mensen in gevaar brengt. - De heer Koekkoek:
- Even proberen lessen te trekken uit de IRT-affaire: Wat is
volgens u het nut van een kernteam? - De heer Van Riessen:
- Dat is voor mij een heel moeilijke vraag, omdat ik de afgelopen
twee jaar, gelet op mijn mening daarover, toch het een en ander
over mij heen heb gekregen. Laat ik voorop stellen dat de
korpsleiding in Amsterdam de opmerkingen van het bevoegd gezag en
de aanbevelingen van Wierenga tot op de letter uitvoert. Als u mij
dan vraagt wat het nut van een kernteam is, zeg ik: Het kernteam
heeft in mijn ogen geen nut, zeker in die zin dat ik absoluut geen
voorstander ben van teams die zich isoleren van de
basisorganisaties. De Nederlandse politie is ingedeeld in 25
regio’s en… - De heer Koekkoek:
- Dat isoleren hoeft toch niet per se?
- De heer Van Riessen:
- In de aanbevelingen van Wierenga zit de strekking dat kernteams
zich in feite naast en los van de basisorganisatie bevinden, zij
het wel onder de driehoek. Daar zit een filosofie achter, de
filosofie van embargo en alles wat eraan vastzit. Daar ben ik
tegen. - De heer Koekkoek:
- Maar hoe krijg je dan samenwerking tussen korpsen van de grond
als het niet kan in de vorm van een kernteam ? - De heer Van Riessen:
- Er zijn 25 regio’s die heel goed met elkaar kunnen samenwerken.
Als ik kijk naar de modellen die de collega’s in Rotterdam en Den
Haag hebben opgebouwd, waarin een kernteam is ingebed in de
organisatie, hetgeen ook nog eens conform de regeringsnota van 1992
is, dan blijkt dat te kunnen werken. - De heer Koekkoek:
- Dat heeft uw voorkeur.
- De heer Van Riessen:
- Ja.
- De heer De Graaf:
- Eerder in dit gesprek sprak u over de Delta-methode in relatie
tot uitlokking. Toen zei u: er zou dan sprake kunnen zijn van
uitlokking. Dat was een voorzichtige formulering die ik maar
schrijf op het conto van voortschrijdend inzicht, want bij de
commissie-Wierenga gebruikte u nog de harde woorden: Dan wordt de
criminele organisatie uitgelokt om met coke-transacties te
beginnen. Bent u van mening veranderd? - De heer Van Riessen:
- Nee, ik ben niet van mening veranderd. Misschien zorg ik voor
een goede formulering omdat ik nu voor de enqutecommissie zit. - De heer De Graaf:
- Ik mag toch hopen dat u dat bij de commissie-Wierenga ook hebt
gedaan. - De heer Van Riessen:
- Jazeker. Je weet het natuurlijk pas voor 100% zeker als je alle
omstandigheden kent en met de informant spreekt. Het is ook een
kwestie van het kunnen toetsen, bijvoorbeeld door de rechterlijke
macht, om erachter te kunnen komen wat er feitelijk is gebeurd. Wat
hier gebeurt, bij deze operatie, is dat een… - De heer De Graaf:
- Wij weten wat u eerder hebt gezegd over de methode. Het
verbaast mij alleen dat u nu veel voorzichtiger bent dan toen.
Indertijd gaf u een nogal harde kwalificatie: dat is uitlokking.
Maar goed, u formuleert het nu, oktober 1995, wat
voorzichtiger. - De heer Van Riessen:
- Waarmee ik niets van mijn vroegere uitspraak terugneem. Ik vind
dat er sprake is van uitlokking, als ik naar het geheel kijk. - De heer De Graaf:
- Nu ja, het gaat om de verklaring op dit moment. Mijnheer Van
Riessen, wij hebben het over doorleveren gehad. Eerder hebt u ook
diepte-infiltratie als methode afgewezen. - De voorzitter:
- Uw standpunt over doorleveren, namelijk dat het eventueel moet
kunnen, geldt ook als het gaat om cocane? - De heer Van Riessen:
- Nee. Ik heb daar ethische bezwaren tegen.
- De voorzitter:
- Wij hebben hier in het voorgesprek ook met u over
gesproken. - De heer Van Riessen:
- Dan moet ik terug naar mijn herinnering aan het
voorgesprek. - De voorzitter:
- Ons voorgesprek, hoor. Daar leek het toch een slagje anders te
liggen. - De heer Van Riessen:
- Het kan zijn dat het daar een slagje anders leek. Ik vind dat
het ethisch niet kan als wij opsporingsmethoden gebruiken waarmee
wij het leven van mensen in gevaar brengen of de integriteit van
mensen aantasten, hetgeen het geval is met harddrugs. - De voorzitter:
- Staat u mij toe te citeren uit het voorgesprek?
- De heer Van Riessen:
- Ja, dat mag.
- De voorzitter:
- U zegt “Ik ben niet blij met cocane, maar in de afweging, als
het echt ernstig is, zou het moeten kunnen”. - De heer Van Riessen:
- Daarmee heb ik bedoeld dat, als de Koningin of de heer Van Traa
daarmee teruggehaald zouden kunnen worden (dat voorbeeld heb ik,
meen ik, ook gebruikt), het zou moeten kunnen. In het leven kom je
altijd uitersten tegen, waarbij je tegen ethische grenzen kunt
aanlopen. - De voorzitter:
- Wij vragen u dat natuurlijk, omdat wij proberen te bezien of er
ergens in het praktische politiewerk gezegd kan worden: neen, dit
doen wij echt niet? - De heer Van Riessen:
- Waar haal ik dit soort standpunten vandaan? Wij doen dit gewoon
niet: het op de markt brengen van drugs, laat staan van harddrugs.
Ik grijp hierbij terug op de ervaringen en de discussies die wij
hier zo’n vijftien jaar geleden over hebben gehad. In die tijd, zo
mag ik wel zeggen, is er intern een harde richtingenstrijd geweest
in het korps. Wij hebben toen, omdat wij constateerden dat er door
de politie herone op de markt werd gebracht, ook al gezegd: dit
wensen wij niet; dit willen wij niet; daar liggen voor ons gewoon
uiterste grenzen. Er zaten corruptie-achtige ontwikkelingen aan
vast en dat wilden wij niet. Daar moest mee gestopt worden. Er zijn
dus twee dingen uit naar voren gekomen, namelijk geen harddrugs op
de markt en, daar waar het moet, in openheid werken en toetsen. Er
zijn gewoon grenzen aan onze opsporingsmethode. Wij vinden niet dat
wij als politie en openbaar ministerie – ik bedoel dit niet
verkeerd – de normen en waarden van de criminele wereld moeten
overnemen. - De heer Koekkoek:
- Werden die harddrugs op de markt gebracht door de later
opgeheven pseudo-koopteams? - De heer Van Riessen:
- Voor zover ik weet, hebben onze pseudo-koopteams die
standpunten inderdaad vastgehouden en zijn er geen harddrugs op de
markt gebracht. - De heer Koekkoek:
- Wat bedoelde u dan, toen u zei dat het wel gebeurde dat er
harddrugs op de markt kwamen? - De heer Van Riessen:
- Dan praat ik over 1980/1981. Toen gebeurde dat in
Amsterdam. - De heer Koekkoek:
- Onder wiens verantwoordelijkheid? Hoe ging dat dan?
- De heer Van Riessen:
- Dat gebeurde onder verantwoordelijkheid van de toenmalige chef
van de centrale recherche. Om een grote slag te slaan – die is ook
toen niet geslagen – werden er ponden herone op de markt
gebracht. - De heer Koekkoek:
- Dus dat had u in november 1993 in uw hoofd zitten?
- De heer Van Riessen:
- Absoluut.
- De voorzitter:
- De heer Rouvoet attendeerde mij op het volgende punt. Vindt u
het niet erg, als ik dit even met u probeer uit te benen naar
aanleiding van het voorgesprek? - De heer Van Riessen:
- Neen, hoor.
- De voorzitter:
- Het was een vertrouwelijk gesprek; u moet mij dus ontheffing
verlenen. De heer Rouvoet zei toen: het criterium voor u zit dus
niet zozeer in de kwantiteit, hoeveel kilo’s, maar puur in de vraag
of je het in de hand hebt; is dat het enige criterium voor u? Ja,
zegt u dan, ik denk dat u dat goed formuleert; je moet het zelf in
de hand hebben. Wat later zegt de heer Rouvoet dan: dat begrijp ik,
maar kan men dat ook uitmaken, als men het zelf in de hand houdt en
het spul zelf naar die loods rijdt? Dan zegt u weer: dat kan
onderdeel van de strategie zijn. Wij waren daar dus een beetje
verbaasd over. U ziet daar meer mogelijkheden in dan in ieder geval
de heer Welten in zijn openbaar verhoor zag. - De heer Van Riessen:
- Ik denk dat ik dichter bij de heer Welten zit. Bij
gecontroleerde aflevering gebeurt het bij wijze van spreken dat een
politiechauffeur rijdt en dat de politie sjouwt met koffers. Dat
kan bij een gecontroleerde aflevering. Dan kan met als doel op de
achtergrond… - De voorzitter:
- Het ging hier om spullen die in het milieu verdwijnen.
- De heer Van Riessen:
- Als ik terugga naar die discussie, dan is het althans mijn
beleving dat je uiteindelijk komt tot de controleerbaarheid van
operaties. Dat is een heel belangrijk gegeven in de discussies. Op
grond hiervan is het mijn standpunt dat diepte-infiltratie noch
door politiemensen, noch door burgerinfiltranten acceptabel is. Dat
is niet controleerbaar. Mijn standpunt over het doorlaten van drugs
is dat in het uiterste geval – toen ging het om de heer Van Traa en
de koningin… - De voorzitter:
- Die komen ergens anders in beeld. Het gaat nu over direct
afluisteren. - De heer Van Riessen:
- Dan refereer ik graag aan hetzelfde.
- De heer Rouvoet:
- Voor mij is dit nog niet helemaal duidelijk. Uit het
voorgesprek kwam in ieder geval naar voren dat u vindt dat er een
hoop mogelijk is. Ook het rijden en cocane sluit u daar niet uit.
De vraag is of je het zelf in de hand hebt. Nu komt echter vooral
het beeld op tafel dat u tot de kwalificatie komt dat je zelf
criminaliteit organiseert, als je het helemaal in de hand probeert
te hebben. Waar staat u nu precies in dat spanningsveld tussen
beheersbaarheid en controle over het traject n datgene wat ethisch
wel of niet mag? - De heer Van Riessen:
- Ik zal het nog een keer precies beschrijven wanneer er voor mij
ethische grenzen zijn. Op het moment dat wij met opsporingsmethoden
personen in gevaar brengen, vind ik dat dat ethisch niet kan.
Tevens vind ik het, ethisch gezien, onverantwoord, als de politie
bij de bestrijding van de criminaliteit dezelfde normen gaat
aanleggen als de criminelen. De samenwerking wordt zodanig dat wij
als het ware hutje en mutje met elkaar criminelen bestrijden en dat
wij dat samen met criminelen doen. Ik houd daar afstand van. De
overheid behoort in onze democratie haar democratische normen en
waarden te handhaven. Dat geldt ook voor de politie-organisatie bij
de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Daar zijn dus
gewoon grenzen. Wij kunnen die grenzen niet overschrijden, want,
als wij die overschrijden, dan zakken wij af en zakken wij heel
langzaam in de richting van desintegriteit en corruptie-achtige
toestanden. Dat is mijn standpunt daarover. - Mevrouw Aiking-van Wageningen:
- U zei zoven: als je deze methode hanteert, dan neem je als
overheid dezelfde normen en waarden aan als de crimineel. Ik denk
dat daar toch een nadere toelichting op is. Als je als overheid
criminelen bestrijdt en je moet gebruik maken van methoden die
ethisch gezien niet passen, maar die wel juist bedoeld zijn om de
normen en waarden in de samenleving te herstellen, dan is dat toch
iets anders dan dat je als overheid de normen en waarden van
criminelen overneemt. Ik krijg hier graag wat duidelijkheid
over. - De heer Van Riessen:
- U formuleert het goed. U legt het zo naast elkaar dat het kan
lijken dat het mogelijk is dat de overheid, in concreto de politie,
samen met criminelen aan de slag gaat in de criminele wereld met
dezelfde normen en waarden. Zo begrijp ik uw formulering. En dat
doe je met een hoger doel. Ik vind dat, hoe hoog het doel ook mag
zijn, de politie in ons democratische bestel ervoor moet zorgen dat
zij afstand houdt van de criminele wereld. De criminele wereld mag
wel bij haar binnenkomen om informatie te leveren, maar de politie
moet afstand houden van die criminele wereld en baas blijven over
die criminele wereld. Zij moet bepalen wat er uiteindelijk gebeurt.
Als wij dat niet doen, zien wij behalve corruptie-achtige
ontwikkelingen en afglijdingsverschijnselen een situatie ontstaan
waarin criminelen mogelijk niet meer aangestuurd worden door de
politie, maar waarin criminelen de overheid en de politie
aansturen. - De heer De Graaf:
- Zullen wij de grenzen eens verkennen? U hebt zich eerder een
verklaard tegenstander betoond van diepte-infiltratie. Wat is er
mis mee, als de politie informanten gebruikt om in een criminele
organisatie te infiltreren? Wat is daar feitelijk mis mee? - De heer Van Riessen:
- U zegt: wat is er mis mee, als de politie informanten gebruikt
om in een criminele organisatie te infiltreren? - De heer De Graaf:
- Ja.
- De heer Van Riessen:
- Op zichzelf hoeft er niets mis te zijn met die stellingname. Ik
kijk echter naar de wijze waarop dat moet, en de controleerbaarheid
daarvan. Probeert u zich daar een concrete voorstelling van te
maken. Er is een criminele organisatie en daar werkt een crimineel
die daar in wezen voor ons werkt; die infiltreert daar. Dit loopt
gedurende een periode van een jaar tot anderhalf jaar. En dan kan
er van alles gebeuren waar ik geen greep op heb. - De heer De Graaf:
- Dat kan, ja. Stel nu echter dat u die controle wel hebt…
- De heer Van Riessen:
- Ik heb die controle niet.
- De heer De Graaf:
- Dus het kan nooit?
- De heer Van Riessen:
- Neen, het kan niet. Er is bijvoorbeeld de stelling dat door de
combinatie van een burgerinfiltrant met twee politie-infiltranten
de controleerbaarheid versterkt kan worden. Ik geloof daar niet in.
Het is dus niet zo. - De heer De Graaf:
- Hoe weet u dat dat niet kan?
- De heer Van Riessen:
- Omdat je niet 24 uur per dag bij die burgerinfiltrant, zijn
handelingen en zijn contacten in de criminele wereld aanwezig kunt
zijn. - De voorzitter:
- Als je hem nou gewoon elke middag naar de Elandsgracht laat
komen? - De heer Van Riessen:
- Dat kan niet.
- De voorzitter:
- Waarom niet? Dat kan gewoon met lijn 7 of lijn 10.
- De heer Van Riessen:
- Dan kan hij niet in die organisatie werken. Dat kan niet. U
kunt de infiltrant niet 24 uur per dag onder controle houden. Op
het moment dat de infiltrant ontdekt wordt, hij een pistool op het
hoofd krijgt en een keuze moet maken, bent u er niet bij. Daar bent
u echter wel medeverantwoordelijk voor. - De heer De Graaf:
- Maar dan is het kennelijk fout gegaan.
- De heer Van Riessen:
- Ja, dan is het fout gegaan. En dat kan; dat kan ieder moment
van de dag gebeuren. - De heer De Graaf:
- Ja, maar de vraag was omgekeerd, namelijk of het ook niet goed
kan gaan. Uw stelling is dat het nooit goed kan gaan. - De heer Van Riessen:
- Dat is dus de vraag. De kans dat het fout gaat in deze
criminele wereld, is zeer groot. En daarom doe ik het niet. - De heer De Graaf:
- Wat mogen informanten nu wel van u?
- De heer Van Riessen:
- Informanten mogen informatie leveren.
- De heer De Graaf:
- En verder helemaal niets?
- De heer Van Riessen:
- Ik denk dat het zeer professioneel is dat informanten niet
worden aangestuurd en niet worden gestuurd. Op het moment dat
informanten naar Victoria of naar het caf worden gestuurd… - De voorzitter:
- Wilt u dat hotel niet meer noemen? De directie heeft mij een
brief gestuurd met de vraag om dat hotel verder niet meer te
noemen. Dat doen wij dus ook niet. - De heer Van Riessen:
- Laten wij een ander nemen.
- De heer De Graaf:
- Laten wij uw huisadres als voorbeeld nemen.
- De heer Van Riessen:
- Op het moment dat wij de informant sturen, al is het maar met
de eenvoudige opdracht om daar even te kijken, omdat de criminelen
daar zitten, dan is hij daar en dan zijn de criminelen daar. Laat
ik het echter zo praktisch mogelijk vertellen. Het kan zijn dat men
dan zegt: kom op, jongens, wij gaan naar een andere kroeg; ga even
mee. Als hij meegaat, wordt hij, voordat je het weet, door de
politie aangehouden in een gestolen auto. Hij heeft dan de
stelling: hoe kan dat nou; ik had toch een afspraak; ik was hier
namens de CID. Het is dus – ik geef het maar even als voorbeeld –
zeer professioneel en het is ook absoluut voorgeschreven om niet
zonder meer een informant te sturen. - De heer De Graaf:
- Niet zonder meer.
- De heer Van Riessen:
- Ik zal scherp formuleren: wij sturen geen informant; als dat
wel moet gebeuren, dan is het een zaak van de officier van justitie
en de chef van de RCID om te bespreken onder welke omstandigheden
dat moet. - De heer De Graaf:
- Ik heb het niet over de procedurele voorwaarden. Mij gaat het
om de stelling die ik hier een- en andermaal van collega’s van u
uit het Amsterdamse korps heb gehoord, namelijk: wij sturen
absoluut nooit een informant. - De heer Van Riessen:
- Dat klopt.
- De heer De Graaf:
- Mag een informant strafbare feiten plegen?
- De heer Van Riessen:
- Hij mag zonder meer strafbare feiten plegen, maar daar is hij
zelf verantwoordelijk voor. - De heer De Graaf:
- Ik bedoel met uw medeweten.
- De heer Van Riessen:
- Hij mag geen strafbare feiten plegen met mijn medeweten.
- De heer De Graaf:
- Ik probeer de consistentie van uw betoog een beetje te
onderzoeken. Bij de commissie-Wierenga hebt u nadrukkelijk gezegd:
als methode is het toelaatbaar om onder bepaalde voorwaarden een
informant een strafbaar feit te laten plegen, desnoods bij
herhaling. Ik proef nu eigenlijk een beetje een andere opvatting.
Is dat ook voortschrijdend inzicht? - De heer Van Riessen:
- Neen, er is geen andere opvatting op dit punt.
- De heer De Graaf:
- Hoe verklaart u dan datgene wat u bij de commissie-Wierenga
hebt gezegd? Ik wil die hele passage wel voorlezen. - De heer Van Riessen:
- Er zijn wel meer dingen uit hun context gerukt. Ik ben daar
altijd heel voorzichtig mee. - De heer De Graaf:
- U hebt dit ondertekend. Het is het proces-verbaal dat u zelf
hebt ondertekend. Ik mag dus aannemen dat u weet wat u toen gezegd
hebt en dat u het ook eens was met de weergave daarvan. - De heer Van Riessen:
- U mag allerlei dingen tegen mij zeggen. U mag ook allerlei
stukken uit het verleden halen. Ik leg op dit moment op tafel wat
mijn standpunt is. Dat standpunt is ook terug te vinden in de
standaard die in 1992 binnen de regio Amsterdam is opgemaakt voor
de wijze waarop wij hiermee moeten omgaan. Nogmaals, ik zou ernaar
willen kijken in welke context en op welke manier hierover
gesproken is. De standpunten daarover zijn echter helder. En daar
haalt u mij ook niet vanaf. - De heer De Graaf:
- Het gaat mij er niet om, dingen uit hun verband te rukken. Dat
zou ik absoluut niet willen. U zegt: u vraagt mij of men van mening
kan verschillen over de toelaatbaarheid van de methode; ik zal het
uitleggen: als methode is het toelaatbaar om onder bepaalde
voorwaarden een informant een strafbaar feit te laten plegen,
desnoods bij herhaling; er mogen echter nooit
interpretatieverschillen ontstaan, omdat de afspraken niet
duidelijk zijn gemaakt of vastgelegd. Dat zegt u. Dat is ook de
context waarin u het zegt. Mijn vraag is dan: vindt u dat
informanten in het Amsterdamse anno 1995 met medeweten en onder
regie van de politie strafbare feiten mogen plegen. - De heer Van Riessen:
- Ik vind dat informanten geen strafbare feiten mogen plegen,
tenzij het onverhoopt zo is dat wij in een situatie geraken dat wij
met een informant in een geheel andere lijn een bepaalde operatie
zouden moeten doen. Dus als u aan mij vraagt of het nooit zal
gebeuren… - De heer De Graaf:
- Alleen in noodgevallen, begrijp ik.
- De heer Van Riessen:
- In noodgevallen zou het dus kunnen gebeuren.
- De voorzitter:
- Wij hebben ook nog een brief van een werkgroep-Van Riessen
opgedoken, van 8 maart 1994, waarin de werkgroep vaststelt dat er
in ieder geval grenzen moeten worden gesteld waarbinnen
infiltranten strafbare feiten mogen plegen. Staat u daar nog iets
van bij? De brief is door twee ambtenaren gemaakt, waaronder de
heer Riks, als ik het goed heb, maar in ieder geval hebt u uw naam
aan die werkgroep gegeven, zoals dat meer gebeurt in
politieland. - De heer Van Riessen:
- Ik weet niet waar u nu op doelt.
- De voorzitter:
- De werkgroep-Van Riessen.
- De heer De Graaf:
- Heeft die wel gewerkt?
- De heer Van Riessen:
- En wanneer was dat?
- De voorzitter:
- 1994. Ik heb de brief gisteren teruggevonden, toen ik in de
stukken zat te kijken. - De heer Van Riessen:
- Begin 1994 is er sprake geweest van een werkgroep die eigenlijk
nooit meer aan de slag is gegaan, gelet op alle commotie die daarna
ontstond. - De voorzitter:
- Twee ambtenaren hebben een stuk geschreven, maar uw naam staat
erboven. - De heer Van Riessen:
- Ja, dat is fraai. Ik weet overigens nu om welke werkgroep het
gaat. Dat is een werkgroep van het CBO, want ik was toen lid van
het CBO. - De voorzitter:
- Ja, dat is correct, van het CBO.
- De heer Van Riessen:
- Ik ben toen voorzitter van die werkgroep geworden, maar die
groep heeft geen lang leven gehad. Het doel ervan was om een eerste
voorzichtige stap te zetten in de richting van de discussie over de
pro-actieve fase. - De voorzitter:
- Ja, dat klopt, en de grenzen die daarbij in acht zouden moeten
worden genomen. - De heer Van Riessen:
- Inderdaad. Daarna ging het echter branden en kwamen allerlei
zaken tot ontwikkeling, waardoor ik uit het CBO ben gehaald. - De voorzitter:
- Geeft dit voorbeeld niet aan dat er een overdaad aan
werkgroepen is waarbij de leiders soms niet eens precies weten wat
er namens hen gesteld wordt? - De heer Van Riessen:
- Absoluut.
- De heer Vos:
- Ik zou de heer Van Riessen nog een praktische vraag willen
stellen over het sturen van de informant. Stelt u zich voor dat een
informant bij de CID op bezoek is en zegt: Ik heb bepaalde
informatie, waarop de CID-runner zegt: Ik geloof er geen sikkepit
van, volgens mij is de kwaliteit van je informatie slecht, ga eens
na of je er nog een check op kan uitvoeren. Gebeurt zoiets? - De heer Van Riessen:
- Dat wij een check uitvoeren op de informatie?
- De heer Vos:
- Dat tegen de informant gezegd wordt: De waarde van je
informatie is laag, ik geloof je gewoon niet, ga eens na of het wel
waar is wat je zegt. - De heer Van Riessen:
- Nu duiken wij wel heel erg diep in de materie.
- De heer Vos:
- Ik wil weten of u ook stuurt. Als u zo’n vraag stelt, betekent
dat toch een mate van sturing. - De heer Van Riessen:
- Mensen die een informant runnen, leren de informant stapje voor
stapje beter kennen en weten na enige tijd wat ze aan hem hebben.
Verder kunnen ze heel goed doorvragen over hetgeen op tafel komt.
In die professionaliteit zou de vraag die u schetst, misschien
gesteld kunnen worden, maar dit gaat wel heel diep in de materie.
Ik zou daar niet direct antwoord op kunnen geven. - De heer De Graaf:
- De heer Vrakking heeft hier gezegd van mening te zijn dat
CID-acties als observatie of het plakken van peilzenders, laat
staan ingrijpender methoden, alleen mogen plaatsvinden bij mensen
die reeds als verdachte zijn omschreven, dus niet bij zogenaamde
CID-subjecten die deze status van verdachte nog niet hebben. Is die
lijn van de hoofdofficier algemeen bekend in het Amsterdamse
korps? - De heer Van Riessen:
- Ja, die is bekend.
- De heer De Graaf:
- En die lijn wordt ook gevolgd?
- De heer Van Riessen:
- Ja, die wordt ook gevolgd. In de organisatie van de centrale
recherche neemt de CID niet een losse positie in. De CID kan dus
bijvoorbeeld niet zelfstandig over een eigen observatieteam
beschikken, met alle toeters en bellen die daarbij horen. Ook de
CID zal dat moeten aanvragen, als het al nodig zou zijn. - De heer De Graaf:
- Mij gaat het om de vraag of algemeen bekend is in het
Amsterdamse korps dat op mensen die wel subject zijn, maar nog niet
de status van verdachte hebben, geen CID-methoden kunnen worden
toegepast. - De heer Van Riessen:
- Dat klopt, waarbij de problematiek in feite is: Wanneer is
sprake van een verdachte in een soort glijdende schaal tussen
CID-subject en echte verdachte? Een CID-subject kan een verdachte
zijn. - De heer De Graaf:
- Natuurlijk. Neemt u ook gemakkelijk aan dat er sprake is van
een verdachte? - De heer Van Riessen:
- Nee, wij nemen dat niet gemakkelijk aan. Ik weet dat onze CID
daar uiterst scherp op is. Ik heb mij wel eens afgevraagd waarom ze
daar zo scherp op is en waarom ze zo bovenop de standaardisering
zit en op het bekijken van de binnenkomende informatie, maar ik zie
hier in ieder geval een zeer professionele houding. Men accepteert
dus bij zachte informatie niet dat daar zonder meer een bepaalde
kwalificatie aan wordt verbonden; men is daar heel scherp en heel
hard in. - De heer De Graaf:
- Mij is opgevallen dat, terwijl uw korps een zeer zuinige koers
vaart ten aanzien van het gebruik van buitenwettelijke
opsporingsmethoden, n van die methoden in omvang wel enorm is
toegenomen bij het Amsterdamse korps. Ik doel dan op het plakken
van peilbakens. Wij hebben een brief gezien die u hebt gekregen van
de dienst TOO van het landelijke korps in Driebergen, waarin wordt
aangegeven dat in 1994 ten behoeve van Amsterdam maar twee
peilbakens zijn geplaatst en nu reeds 13, oplopend naar 20 dit
jaar. Kunt u daar een verklaring voor geven? - De heer Van Riessen:
- Ik zal dat proberen. De centrale recherche is vanaf april tot
op heden een nogal actieve club. - De heer De Graaf:
- Dat was ze vorig jaar ook, mag ik aannemen.
- De heer Van Riessen:
- Ik praat vanaf 1992 tot 1995. Dat wil niet zeggen dat het
daarvoor niet zo was, maar wij hebben in 1992 wel een fundamentele
stap moeten zetten door tot op de bodem de centrale recherche aan
te pakken en te reorganiseren. Daarna is een werkproces ontstaan
waarin de CID, zoals ik zojuist al heb gezegd, onderdeel is van een
bureau recherche-informatie en waarin daarnaast heel sterk
genvesteerd wordt in de tactische teams. De body van het bedrijf
van Bernard Welten bestaat volgens mij uit tactische teams,
selfsupporting… - De heer De Graaf:
- Dat geloof ik graag. Mijn vraag is, ervan uitgaande dat de
centrale recherche in 1994 ook al aardig op orde was, waarom het
hanteren van deze ene methode nu zo explosief is toegenomen. - De heer Van Riessen:
- Kennelijk hebben tegelijkertijd een aantal zaken gespeeld die
het gebruik van deze opsporingsmethode noodzakelijk maakten. - De heer De Graaf:
- Maar u hebt er dus geen verklaring voor?
- De heer Van Riessen:
- Dat het specifiek in 1994…
- De heer De Graaf:
- In 1994 ging het maar om twee peilbakens, terwijl het er dit
jaar al ongeveer 20 zijn. - De heer Van Riessen:
- Dat kan helemaal afhangen van de zaken die spelen.
- De heer De Graaf:
- Eerder is aangegeven dat er in Amsterdam niet wordt ingekeken.
Klopt dat? - De heer Van Riessen:
- Dat klopt, ja.
- De heer De Graaf:
- Nu zie ik in dezelfde brief die u ook hebt gezien, dat de
Dienst TOO in 1995 tenminste n kijkoperatie ten behoeve van
Amsterdam heeft verricht. Als u zegt dat er niet wordt ingekeken in
Amsterdam, bedoelt u dan dat leden van het Amsterdamse korps dat
zelf niet doen, of dat Amsterdam daar geen opdracht toe geeft? - De heer Van Riessen:
- Nee, als ik zeg dat er niet wordt ingekeken, dan bedoel ik dat
wij bij het toepassen van opsporingsmethoden beoordelen of een
methode rechtmatig is. - De heer De Graaf:
- Dat doet iedereen in Nederland. Ik neem niet aan dat er een
politie-agent is die zich bewust onrechtmatig gedraagt. - De heer Van Riessen:
- Wij zouden de zaak scherper kunnen formuleren. In het geval
waar u op doelt, is ingekeken op grond van artikel 9 van de
Opiumwet. Als het nodig is en is afgewogen op proportionaliteit en
effectiviteit, zal er ingekeken worden en leggen wij dat ter
toetsing voor en komt het in het procesverbaal. - De voorzitter:
- Maar dan had eerder toch niet gezegd moeten worden dat er nooit
wordt ingekeken? Het is misschien een detail, maar in onze
definitie valt ook inkijken op grond van artikel 9 Opiumwet
hieronder. Vers twee is dan of er al dan niet proces-verbaal van
wordt gemaakt. Het is misschien niet zo belangrijk, maar er lijkt
hier wel een klein verschil te bestaan tussen hetgeen eerder is
gezegd en wat ons blijkt. - De heer Van Riessen:
- Laat ik het als volgt formuleren: Er wordt bij
opsporingsmethoden heel scherp beoordeeld of een methode
rechtmatig, verantwoord en effectief is. Zo wordt er ook naar
inkijkoperaties gekeken. Ik ben eind 1989 in de korpsleiding
gekomen en het arrestatieteam heeft mij vanaf dat moment nooit een
verzoek gedaan tot een inkijkoperatie. De operatie die u nu noemt,
is eigenlijk de enige die ik ken en die door de specialistische
dienst van het 26e korps is gedaan, op ons verzoek. - De heer De Graaf:
- In eerdere zaken die onder verantwoordelijkheid van het
Amsterdamse korps werden gedraaid, zoals de zaak-Z, is er toch ook
ingekeken, zij het niet door mensen van het Amsterdamse korps zelf?
De vraag is dan ook welke lijn u eigenlijk hanteert. - De heer Van Riessen:
- De lijn die ik schets. In de zaak-Z is er door een raam naar
binnen gekeken, staande op de schouders van iemand anders, en is in
een garage ingekeken door middel van een spiegeltje. Dat is
voorgelegd aan de rechter en de rechter heeft dat… - De heer De Graaf:
- Het gaat mij niet om de vraag of rechters het achteraf al dan
niet goedgevonden hebben, maar om de consistentie van het beleid in
Amsterdam. Wij horen steeds vanuit Amsterdam dat er niet wordt
ingekeken en dat er geen informanten worden gestuurd. Ik probeer nu
duidelijk te krijgen waar de grenzen liggen. Als u de ene keer
zegt: Nu ja, strafbare feiten kunnen worden gepleegd door
informanten, en de andere keer weer zegt: Wij sturen absoluut geen
informanten, alleen passieve informatieverstrekking, of als u zegt
dat er niet wordt ingekeken, terwijl blijkt dat er toch wl wordt
ingekeken, dan begin ik enige aarzeling te krijgen over de vraag
wat u precies bedoelt. - De heer Van Riessen:
- Ik wil de bal niet terugspelen, maar je kunt de vraag stellen:
Wordt er in Amsterdam ingekeken? Daar kan dan het antwoord op
komen: Nee, er wordt niet ingekeken. Nu vraagt u door en dan zeg ik
dat wij, als een tactische chef een verzoek tot een inkijkoperatie
op tafel zou leggen, beoordelen of er sprake is van rechtmatigheid,
verantwoordelijkheid, afweging en effectiviteit. - De heer De Graaf:
- Dus eigenlijk verschilt u niet zoveel van andere korpsen.
- De heer Van Riessen:
- Op die manier verschillen wij inderdaad niet van andere
korpsen. Ik hoop en verwacht ook dat het in Nederland overal zo
gebeurt. - De heer Koekkoek:
- U bedoelt dus te zeggen: er wordt niet onrechtmatig
ingekeken. - De heer Van Riessen:
- Absoluut.
- De heer De Graaf:
- Mag ik nog een ander puntje met u ophelderen? Wij hebben hier
de heer Welten gehad die over de Cargo-zaak heeft verklaard dat de
politie werd geforceerd om mee te werken aan een doorlevering. De
heer Van Capelle heeft een enigszins tegenovergesteld standpunt
ingenomen, door te zeggen dat hij zich niet kon herinneren dat er
sprake was van enige forcering. Kunt u zich nog herinneren wat er
precies is gebeurd? - De heer Van Riessen:
- Ik ben daar niet bij betrokken geweest. Als daadwerkelijk een
verschil van mening blijft bestaan tussen de officier van justitie
en de recherchechef, komen uiteindelijk de korpsleiding en de
hoofdofficier in beeld. - De heer De Graaf:
- Dan zou men bij u terechtkomen. Is dat ook gebeurd?
- De heer Van Riessen:
- Nee, dat is in dit geval niet gebeurd, ook al omdat het
uiteindelijk door de centrale recherche gewoon is uitgevoerd.
Waarom voelde de centrale recherche zich nu geforceerd hierdoor? De
zaak kwam via de landelijke officier binnen en is besproken met de
heer Van Capelle. Zonder dat wij de situatie op Aruba konden
bekijken (het speelde op Aruba) werden wij voor het blok gezet en
moesten wij uitvoering geven aan deze operatie. - De heer De Graaf:
- Dus vanwege de tijdsdruk.
- De heer Van Riessen:
- Nee, niet vanwege de tijdsdruk. Wij hadden eerst naar Aruba
moeten kunnen gaan, om daar de achtergrond van de informanten te
kunnen beoordelen, maar die stap konden wij niet meer maken omdat
tussen de landelijke officier en de plaatselijke officier de
afspraken al waren gemaakt. Wij voelden ons toen geforceerd, want
op grond van onze professionaliteit hadden wij vooraf naar Aruba
moeten gaan, of de informanten uit Aruba bij ons moeten laten
komen. - De heer De Graaf:
- Waarom heeft de verantwoordelijke politieman in Amsterdam – ik
weet niet of het de heer Welten zelf of een van zijn mensen was –
niet gewoon gezegd: ik ga naar Van Riessen toe; ik ga naar de
korpsleiding toe, want dit vinden wij onverantwoord? Het is wel
vaker in Amsterdam gebeurd dat men zei: dit vinden wij
onverantwoord, dus dat weigeren wij te doen. - De heer Van Riessen:
- Als ik naar de afgelopen jaren kijk, dan is het in het kader
van de toepassing van opsporingsmethoden slechts n keer voorgekomen
dat de rechercheleiding bij de korpsleiding terechtgekomen is. - De heer De Graaf:
- Dat voorbeeld bedoelde ik.
- De heer Van Riessen:
- Maar dat is niet Cargo geweest.
- De heer De Graaf:
- Is het dan niet een beetje overdreven om te zeggen: wij zijn
geforceerd? Er is namelijk niet echt sprake geweest van een
controverse. - De heer Van Riessen:
- Dat is de vertaling van wat forceren is. Wij zijn geforceerd om
het te doen, terwijl wij vanuit onze professionaliteit eigenlijk
nader hadden willen kijken. Dat kon echter niet meer. En dan zit je
met een operatie die je moet doorzetten. Aan het eind van de
operatie blijkt dat het ook weer een zinloze operatie is geweest.
Ik geef mijn mensen dus absoluut gelijk op dat punt. - De voorzitter:
- U zegt dat u maar n keer wel bent gewaarschuwd, namelijk bij
Delta. - De heer Van Riessen:
- Neen, op die manier is het twee keer. Er is nog een andere zaak
geweest waarin ik overleg heb gevoerd met de heer Vrakking. - De voorzitter:
- Wat was dat?
- De heer Van Riessen:
- Dat ging over de inzet van een informant die nogal gevaarlijk
was en waar wij vraagtekens over hadden. Op verzoek van de heer
Vrakking hebben wij dat echter gedaan. - De voorzitter:
- Wanneer was dat?
- De heer Van Riessen:
- Dat is in 1995 geweest; pakweg vijf zes maanden geleden.
- De voorzitter:
- Dan is er dus wel iets meer sturing toegepast?
- De heer Van Riessen:
- Ja.
- De voorzitter:
- Is de record dan ongeveer helder, wat Amsterdam betreft?
- De heer Van Riessen:
- Ik dacht het wel.
- De heer De Graaf:
- U hoeft niet op de details van die zaak in te gaan. U zegt
evenwel dat daar wel uitdrukkelijk een informant door u is
gestuurd? - De heer Van Riessen:
- Neen.
- De heer De Graaf:
- Dat begreep ik even.
- De heer Van Riessen:
- Er was een wens bij het openbaar ministerie om een bepaalde
sturing toe te passen. Wij hebben toen aangegeven dat het beter was
om dat niet te doen. - De heer De Graaf:
- En dat is ook niet gebeurd?
- De heer Van Riessen:
- Dat is niet gebeurd.
- De heer Koekkoek:
- Deed de heer Vrakking dat verzoek aan u?
- De heer Van Riessen:
- Dat klopt: de heer Vrakking deed dat verzoek.
- De heer Koekkoek:
- Welke officier was daar verder bij betrokken?
- De heer Van Riessen:
- Dat was de heer Valente.
- De voorzitter:
- En dat was niet in Gooi- en Vechtstreek?
- De heer Van Riessen:
- Neen, dat was een Amsterdamse zaak.
- De voorzitter:
- Dat was in Amsterdam. Had het mogelijk met doorleveren te
maken? - De heer Van Riessen:
- Neen.
- De voorzitter:
- We zitten in een heel andere sector?
- De heer Van Riessen:
- Een heel andere sector.
- De voorzitter:
- Kunt u die sector aangeven?
- De heer Van Riessen:
- Het was een van de lopende onderzoeken op dat moment bij de
centrale recherche. - De voorzitter:
- Ik neem aan dat het wel om drugszaken gaat.
- De heer Van Riessen:
- Het is een zaak met een criminele organisatie, waarbij wij van
meerdere informanten informatie kregen. Dit was een van de
informanten. De vraag was of er iets met die informant moest
gebeuren. - De voorzitter:
- In de sfeer van beloningen?
- De heer Van Riessen:
- Neen, het ging om de sturing, om hem iets te laten doen.
- De voorzitter:
- En dat is uiteindelijk niet gebeurd?
- De heer Van Riessen:
- Dat is niet gebeurd.
- De voorzitter:
- Maar dat had niet te maken met het binnenbrengen van
partijen? - De heer Van Riessen:
- Neen.
- De heer Koekkoek:
- En de heer Valente legde die vraag neer bij zijn
hoofdofficier? - De heer Van Riessen:
- Dat klopt.
- De heer Koekkoek:
- Dus hij vroeg om een informant iets te laten doen?
- De heer Van Riessen:
- Ja, dat klopt.
- De heer De Graaf:
- En u hebt geadviseerd om dat niet te doen?
- De heer Van Riessen:
- Om heel scherp te zijn, moet ik zeggen dat de centrale
recherche heeft geadviseerd om dat niet te doen. Daarna is de
hoofdofficier bij mij geweest met het verzoek om het wel te doen.
Wij hebben alle ins and outs voorgelegd. Daarna heeft de
hoofdofficier beslist om het wel te doen. En dat kan. - De voorzitter:
- Kunt u er in het openbaar nog iets preciezer over zijn wat dit
was? - De heer Van Riessen:
- Ik zou daar in het openbaar niet preciezer over willen
zijn. - De voorzitter:
- Wilt u ons dat vertrouwelijk vertellen?
- De heer Van Riessen:
- Ja, absoluut.
- De heer De Graaf:
- Wij behoeven niet meer op de details van de zaak in te gaan. Op
zichzelf is het echter boeiend dat er een voorbeeld van is dat het
openbaar ministerie iets wil met actieve sturing, terwijl het korps
neen zegt. Van onder meer de heren Van Teijlingen en Van Looijen
hebben wij begrepen dat zij het niet wilden doen, omdat het
openbaar ministerie zei dat het niet mocht. Dat is raar. - De heer Van Riessen:
- Ja. Ik denk dat het goed is, juist omdat dit werk toch wel
redelijk ingewikkeld is, dat er altijd een goede afstemming
plaatsvindt. In al die zaken die er spelen, leidt dit maar heel
zelden tot niet eens een conflict, maar gewoon een meningsverschil
en een stevige discussie daarover. Dat is prima. Daar leert de
politie-organisatie van en daar leert de justitie-organisatie van.
Als wij alles maar van elkaar zouden aanvaarden en het goed zouden
vinden, als mijnheer de officier het zegt… Zo zijn wij niet
opgevoed. - De voorzitter:
- De officier heeft toch wel het gezag over de opsporingsmethode?
Hij is toch in laatste instantie degene die beslist? - De heer Van Riessen:
- Hij beslist absoluut wat er gebeurt.
- De voorzitter:
- En niet u?
- De heer Van Riessen:
- Niet ik.
- De voorzitter:
- Er kan dus wel veel discussie zijn, maar er moet n iemand zijn
die zegt… - De heer Van Riessen:
- Daarom heb ik net dat ene geval beschreven waarin de
hoofdofficier heeft beslist. En dan is het dus goed. - De voorzitter:
- U zei net dat het niet gebeurde.
- De heer Van Riessen:
- De hoofdofficier heeft beslist dat het door zou gaan. Ik heb
toen opdracht gegeven om het door te laten gaan. Twee of drie weken
later heb ik genformeerd hoe het gegaan was en toen bleek dat het
niet doorgegaan was. - De voorzitter:
- Dan hebben wij het helder.
- De heer De Graaf:
- Mijnheer Van Riessen, mede gelet op de tijd kom ik nog op n
onderwerp, namelijk uw betrokkenheid bij het project van de
noord-zuidlijn, de metroverbinding. Wij hebben eerder begrepen dat
daar een bestuurlijk project aan gekoppeld is waarin politie en
gemeente samenwerken. Waarom precies? Kunt u dat aangeven? - De heer Van Riessen:
- Het is een samenwerking tussen bestuur, politie en openbaar
ministerie. Ook Coopers & Lybrand werkt daaraan mee. De
bedoeling hiervan is, een methodiek te ontwerpen om te bekijken of
wij de aanbesteding van een groot project, zoals de noord-zuidlijn,
kunnen beveiligen tegen invloeden van vormen van georganiseerde
misdaad. Hoe doe je dat dan? Je kunt wel zeggen: jongens, ga eens
even de aanbesteding beveiligen. Dat gaat echter niet zo maar. Er
zit dus een hele voorstudie aan vast om een screening-model op te
bouwen om tot die beveiliging te komen. - De heer De Graaf:
- Hoever bent u nu? Ik had begrepen dat u in het najaar…
- De heer Van Riessen:
- Binnenkort komt de eerste studie van de projectgroep op tafel
bij de driehoek. In die studie wordt aangegeven dat er een model is
te bouwen waarbij je niet in eerste instantie een beroep doet op
politiegegevens, CID-gegevens. Neen, de lijn gaat veel meer naar
een andere kant. Bedrijven die aanbesteden en inschrijven, worden
van te voren in een soort pre-kwalificatie helemaal nagetrokken,
gescreend. En dat kan wettelijk ook. Op grond van de Europese
wetgeving is het mogelijk om die screening te doen. En dan gaat het
om… - De voorzitter:
- Welke Europese wetgeving bedoelt u dan?
- De heer Van Riessen:
- Dat weet ik niet precies uit mijn hoofd.
- De heer De Graaf:
- De aanbestedingsrichtlijnen?
- De heer Van Riessen:
- De aanbestedingsrichtlijn. Wij zitten in de situatie dat alle
Europese landen kunnen meedoen in het spel van de aanbesteding.
Daar is Europese wetgeving voor waarin ruimte is om dit soort
screening-modellen te bouwen. - De voorzitter:
- Een richtlijn is geen direct toepasbare wetgeving.
- De heer Van Riessen:
- Volgens mij is het wetgeving, althans volgens wat ik ervan
gehoord heb. Dan zou ik er echter nog even precies in moeten
kijken. - De heer De Graaf:
- Dat kunnen wij nazoeken. Zijn er concrete resultaten geweest,
in die zin dat u bepaalde bedrijven hebt doorgelicht, dat daar van
alles mis bleek te zijn en dat die dus niet meedoen met de
aanbesteding? - De heer Van Riessen:
- Zover zijn wij nog niet, want de aanbesteding moet nog gaan
plaatsvinden. - De heer De Graaf:
- U hebt tot dusverre geen concrete bedrijven gescreend?
- De heer Van Riessen:
- Neen, op dit moment nog niet. Het gaat eerst om de bouw van het
screening-model. - De heer De Graaf:
- Maar dat is toch niet zo moeilijk? Het model tot screenen is
vaststellen dat al die bedrijven worden doorgenomen. - De heer Van Riessen:
- Neen, alleen al het feit dat je die stap moet kunnen zetten dat
je niet in eerste instantie naar de politiegegevens kijkt, maar op
een heel andere manier met die aanbesteding omgaat, is een heel
belangrijk gegeven. Dat hebben wij in Amerika geleerd. Daar hebben
wij er voorbeelden van gezien dat men volledig de civielrechtelijke
toer opgaat en niet in de justitile sfeer terechtkomt. - De heer De Graaf:
- Dat begrijp ik, maar dat hadden wij een halfjaar geleden ook al
enigszins begrepen. Wat is er nu concreet rond dat project gebeurd,
behalve die studie? - De heer Van Riessen:
- Op dit moment is het project nog niet in aanbesteding, omdat er
zelfs nog discussie over is of de noord-zuidlijn nog wel doorgaat
of niet. - De heer De Graaf:
- U zegt: in eerste instantie niet gebruik maken van
politiegegevens, CID gegevens. - De heer Van Riessen:
- Dat klopt.
- De heer De Graaf:
- Maar in tweede instantie wel?
- De heer Van Riessen:
- Op dit moment kan het niet. Dan zou er wetswijziging moeten
komen – en dat geldt niet alleen voor dit onderwerp – zodat in de
toekomst in het kader van preventie gebruik gemaakt kan worden van
CID-gegevens. Op dit moment kan dat echter gewoon niet. - De heer De Graaf:
- Het klopt dat dat niet kan, maar het gebeurt wel. Ik meen dat
de heer Welten ook heeft verklaard dat er wel eens iets naar de
burgemeester gaat, als die daar nadrukkelijk om vraagt. Eigenlijk
kan dat niet, omdat je niet zo maar informatie uit CID-gegevens mag
halen voor bestuurlijke doeleinden. - De heer Van Riessen:
- Dat klopt. Het is een afspraak in de driehoek in Amsterdam dat
de burgemeester in voorkomende gevallen wordt genformeerd. - De heer De Graaf:
- Dat is eigenlijk gewoon in strijd met de wet, nietwaar?
- De heer Van Riessen:
- Als u dat definieert als in strijd met de wet… Het is een
afspraak… - De heer De Graaf:
- Nee, ik definieer het niet als in strijd met de wet, het s in
strijd met de wet. - De heer Van Riessen:
- Goed, dan is het in strijd met de wet, dan constateren wij dat.
De hoofdofficier in Amsterdam heeft daar in de driehoek “ja” tegen
gezegd. - De heer De Graaf:
- Daarmee wordt de strijd met de wet nog niet opgeheven.
- De heer Van Riessen:
- Nee, maar het gebeurt dus wel.
- De voorzitter:
- Hebt u niet een ander artikel in uw zak waardoor u het toch
kunt doen? - De heer Van Riessen:
- Artikel 2 van de Politiewet misschien? Nee.
- De voorzitter:
- De algemene uitoefening van de politietaak wellicht? Amsterdam
zegt dat men het allemaal strikt volgens de regels doet en u zegt
nu dat het niet in de wet staat. Hebt u dan misschien nog een ander
artikel in de wet tot uw beschikking? - De heer Van Riessen:
- Nee, ik ken dat artikel niet.
- De voorzitter:
- Dus hier zitten wij enigszins met de handen omhoog?
- De heer Van Riessen:
- Ja, hier zitten wij met de handen omhoog. Het bevoegd gezag
vindt dat het genformeerd moet zijn. - De voorzitter:
- Maar als de wet nu zegt dat het zo niet mag? Moet dan niet
eerst worden gewacht tot de wet gewijzigd is? - De heer Van Riessen:
- Ik weet niet of wij hier uitkomen op een punt waar wij al
eerder over hebben gesproken, dat code 00-informatie… - De voorzitter:
- Nee, dat heeft niets met code 00 te maken.
- De heer Van Riessen:
- Inderdaad, dat heeft er niets mee te maken.
- De voorzitter:
- Het heeft gewoon te maken met het feit dat informatie uit die
registers niet voor dat andere doel kan worden aangewend. - De heer Van Riessen:
- Dat klopt, maar de driehoek heeft besloten dat de burgemeester,
als dat nodig is, over bepaalde zaken wordt genformeerd. - De voorzitter:
- Zegt u wellicht dat artikel 2 van de Politiewet, de algemene
omschrijving van de politietaak, daarvoor wel voldoende is? - De heer Van Riessen:
- Ik vind dat het bevoegd gezag, in casu de burgemeester, zijn
taak niet goed kan uitvoeren en misschien zelfs in een heel
moeilijke positie komt als hij op dit punt niet wordt
genformeerd. - De heer De Graaf:
- Dat begrijpen wij natuurlijk, maar je zou de stelling kunnen
betrekken dat de politie meer bevoegdheden moet hebben omdat ze
haar taak anders niet goed kan uitoefenen en dat, als de wet die
bevoegdheden niet geeft, de politie zelf maar haar bevoegdheden
creert. - De heer Van Riessen:
- Nee, die stelling…
- De heer De Graaf:
- Die zou u niet willen onderschrijven?
- De heer Van Riessen:
- Absoluut niet.
- De heer De Graaf:
- Toch doet u dat in wezen nu wel, waar het gaat om de
burgemeester. - De heer Van Riessen:
- Ik wil uw stelling op die manier niet onderschrijven. Wij
blijven dicht bij elkaar. - De heer Koekkoek:
- De letter van de wet is dus niet altijd even hard in
Amsterdam. - De heer Van Riessen:
- Tja, enerzijds natuurlijk wel.
- De heer De Graaf:
- Maar anderzijds niet. Dat onderstreept de stelling van de heer
Koekkoek. - De heer Van Riessen:
- Wij hebben de letter van de wet, maar daarnaast moet de
burgemeester zijn functie goed kunnen uitoefenen. Hij kan in
situaties terechtkomen waarin hij toch hele verkeerde beslissingen
kan nemen als hij de achtergronden niet kent. - De voorzitter:
- Dat is nog vers n, dus of de burgemeester moet worden ingelicht
over bepaalde ontwikkelingen die bekend worden, ook uit geheime
politie-informatie. Vers twee is of bedrijf X moet worden
uitgesloten omdat bekend is dat het eigenlijk om boeven gaat,
terwijl dat niet op tafel kan worden gelegd. - De heer Van Riessen:
- Dat vind ik dus niet. U vraagt nu inhoudelijk over wat voor
zaken wij het hierbij hebben. - De voorzitter:
- Inderdaad.
- De heer Van Riessen:
- Over die situaties waarbij de burgemeester in persoonlijke
contacten kan komen, of over een organisatie die bij de
burgemeester binnen wil komen, terwijl wij weten welke mensen er
achter die organisatie zitten. Het gaat dus veel meer om de
persoonlijke situatie van de burgemeester zelf dan om het
uitsluiten van bedrijven. - De voorzitter:
- Maar bij de noord-zuidlijn gaat het toch om de aanbesteding?
Daar wilt u toch bedrijven uit houden die connecties hebben met de
criminaliteit, met de onderwereld? - De heer Van Riessen:
- Dat klopt, maar dat doen wij niet door te kijken naar eventueel
crimineel gedrag, maar veel meer door te kijken naar de achtergrond
van die bedrijven, naar de solvabiliteit. - De heer De Graaf:
- U zegt dat de burgemeester moet weten met wat voor personen hij
in contact kan komen. Is het echt nodig dat de burgemeester, als
hij naar een concert gaat, van te voren te horen krijgt of de
mijnheer of mevrouw die dan naast hem zit, wel clean is? - De heer Van Riessen:
- Daar gaat het niet om. Om die situaties gaat het niet.
- De heer De Graaf:
- Verschaft u informatie aan de burgemeester over mensen die nog
niet als verdachte zijn te kwalificeren? - De heer Van Riessen:
- U dringt mij nu om concrete situaties op tafel te leggen en dat
lijkt mij… - De voorzitter:
- Nee, zo ver waren wij niet.
- De heer De Graaf:
- U kunt toch wel een voorbeeld geven?
- De heer Van Riessen:
- Ik kan wel een voorbeeld geven, hetgeen ik indertijd veel
breder heb gedaan in een nota. Ik heb de burgemeester toen
geschreven over de ontwikkelingen rond de gokautomaten in
Amsterdam, een sector waarin een vereniging uiteindelijk om de
tafel zit met de burgemeester om convenanten te sluiten. Als de
burgemeester dan niet genformeerd is, weet hij niet met wie hij
feitelijk aan tafel zit. De vereniging zal nu wel weer zeggen:
Mijnheer Van Riessen, u wordt bedankt dat u dit bij de enqute hebt
gezegd. - De voorzitter:
- Zijn die convenanten gesloten?
- De heer Van Riessen:
- Nee, die zijn niet gesloten.
- De voorzitter:
- Dit is toch een publiek geheim in Amsterdam?
- De heer Van Riessen:
- Ja, dat is een publiek geheim.
- De voorzitter:
- Dus u hebt ook geen belangen geschaad door dit hier te
zeggen. - De heer Van Riessen:
- Dat is inderdaad zo.
- De heer De Graaf:
- Ik heb nog een slotvraag, mijnheer Van Riessen. Hoe zijn uw
verhoudingen met Haarlem en Utrecht? - De heer Van Riessen:
- Die verhoudingen zijn goed. Er wordt gewerkt en ik hoop dat de
dingen die nog onduidelijk waren, zo snel mogelijk worden opgelost,
opdat dit hoofdstuk kan worden afgesloten. - De voorzitter:
- Welk hoofdstuk?
- De heer Van Riessen:
- Welk hoofdstuk! Het hoofdstuk van hetgeen de afgelopen twee
jaar is gebeurd. - De voorzitter:
- En wat is dat precies voor hoofdstuk?
- De heer Van Riessen:
- Als naar aanleiding van het onderzoek van de commissie-Wierenga
niet duidelijk wordt wat er echt gebeurd is, ligt er een geweldig
probleem. - De voorzitter:
- Op welk terrein is niet duidelijk geworden wat er gebeurd
is? - De heer Van Riessen:
- Kijkend naar de opsporingsmethodiek die in twee regels is
afgedaan door de commissie-Wierenga, als een op zichzelf… - De voorzitter:
- Nee, niet in twee regels, zo dacht ik.
- De heer Van Riessen:
- Nu goed, iets meer.
- De voorzitter:
- Ja, wel meer.
- De heer Van Riessen:
- Goed, wel meer. De commissie-Wierenga heeft deze methodiek
beschreven als een op zichzelf geoorloofde methodiek en dat heeft
tot een enorme verwarring in Nederland geleid. Ik hoor officieren
van justitie voor uw commissie zeggen dat het toch geoorloofd is om
de methodiek toe te passen, waarbij men refereert aan de
commissie-Wierenga. Die problematiek moet, lijkt mij, opgelost
worden. Daarnaast spelen er natuurlijk emoties, gevoelens over de
dingen die de afgelopen twee jaar gebeurd zijn, de wijze waarop
mensen onder elkaar dingen hebben gedaan… - De voorzitter:
- Maar wanneer kan er een streep onder worden gezet, opdat de
Nederlandse politie minder tijd kwijt is aan… - De heer Van Riessen:
- Die streep is al gezet. Die moet gezet zijn, want er wordt
gewoon gewerkt. - De voorzitter:
- Er wordt gewerkt, maar…
- De heer Van Riessen:
- Absoluut.
- De voorzitter:
- Maar men is toch nog veel bezig met het steken van energie in
het verwerken van deze hele toestand? - De heer Van Riessen:
- Dat zou hooguit incidenteel en heel persoonlijk kunnen
zijn. - De heer De Graaf:
- U wilt toch niet zeggen dat iedereen elkaar met warme gevoelens
ziet en spreekt, om de heer Wiarda te citeren? - De heer Van Riessen:
- Moet dat dan altijd?
- De heer De Graaf:
- Nee, maar dit is toch niet echt het geval?
- De voorzitter:
- Heel koud is misschien ook niet altijd het beste voor de
effectiviteit van het werk. - De heer Van Riessen:
- Ik wil er niet omheen draaien: Sommige dingen zitten zo diep
dat het enige tijd vraagt. De tijd heelt alle wonden. U mag het aan
mij vragen… - De voorzitter:
- Ja, dat doe ik.
- De heer Van Riessen:
- Ik kijk nu verder niet om in wrok.
- De voorzitter:
- Sinds vanmorgen niet meer?
- De heer Van Riessen:
- Nee, nee, hoewel dat een goed succes zou zijn met elkaar. Ik
kijk niet om in wrok. Ik wil dat ook niet, want het zou betekenen
dat ik zelf niet verder kan. - De voorzitter:
- En wanneer is duidelijk dat bijvoorbeeld in het ressort
Amsterdam de verschillende korpsen op dezelfde manier over
opsporingsmethoden denken? Dat was toen niet het geval. - De heer Van Riessen:
- Nee, en dat is nu nog niet het geval. Kennelijk is daar iets
van bovenaf voor nodig, gezag dus dat zegt: Mijne heren, dit is de
grens. Het kan niet zo zijn dat in n ressort op allerlei
verschillende manieren hierover wordt gedacht. - De voorzitter:
- En wie moet dat gezag geven?
- De heer Van Riessen:
- Uiteindelijk is daar een minister van Justitie voor, meen
ik. - De voorzitter:
- En binnen de politie-organisatie zelf?
- De heer Van Riessen:
- De minister van Justitie geeft de grote lijnen aan en
daarbinnen doet de hoofdofficier zijn gezag gelden en pakt de
korpschef zijn verantwoordelijkheid. Het betekent dat de korpschef,
de chef van de politie dus, verantwoordelijk is voor al hetgeen
binnen de CID gebeurt. - De voorzitter:
- Is de korpschef in het verleden niet soms te onafhankelijk
geweest? Ik doel nu niet speciaal op uw korpschef, maar spreek in
het algemeen. - De heer Van Riessen:
- Ik denk dat korpschefs zich in algemene zin niet met deze
materie bemoeid hebben, althans te weinig. - De voorzitter:
- Zij hebben zich er niet of te weinig mee bemoeid. Hebben zij
zich ook te onafhankelijk van het gezag opgesteld? - De heer Van Riessen:
- In mijn beleving is het als volgt. Ik maak mijn korpschef
natuurlijk mee; hij zal nu wel kijken. Hij lijkt zich wel eens
onafhankelijk op te stellen, maar in werkelijkheid is dat helemaal
niet zo. Hij respecteert het bevoegd gezag. - De voorzitter:
- Was de uitlating die hij aan het adres van procureur-generaal
Van Randwijck deed, die ik hier niet zal herhalen, een uiting van
respect voor het gezag? - De heer Van Riessen:
- Welke uitspraak?
- De heer De Graaf:
- Als de heer Van Traa die niet herhaalt, wil ik dat wel
doen. - De voorzitter:
- Dat was de uitspraak: integraal door de pijp gaan. Dat is
natuurlijk een deel van het verhaal. Die uiting kwam naar
aanleiding van de mogelijkheid dat er een rijksrecherche-onderzoek
zou komen. - De heer Van Riessen:
- U veronderstelt dat de heer Nordholt die uitspraak heeft
gedaan. - De voorzitter:
- Ja.
- De heer Van Riessen:
- Misschien moet u hem zelf vragen of hij die uitspraak heeft
gedaan. - De voorzitter:
- Dat zullen wij zeker nog doen.
- De heer Van Riessen:
- Voor zover ik weet, heeft hij die uitspraak namelijk niet
gedaan. - De voorzitter:
- Juist. Heeft het bij hem ook nooit aan respect voor het gezag
ontbroken? - De heer Van Riessen:
- Juist de heer Nordholt heeft het niet aan respect voor het
gezag ontbroken. - Mevrouw Aiking-van Wageningen:
- Ik heb nog een vraag over de zojuist gevoerde discussie over
het eventueel doorspelen van CID-informatie of een hint geven aan
het bestuur over wat er in de CID-informatie speelt. Noopt deze
discussie u er niet toe, toe te geven dat een al te rechtlijnige
toepassing van de regels in de praktijk niet altijd en overal
bruikbaar is? - De heer Van Riessen:
- Dat klopt.
- De voorzitter:
- Mijnheer van Riessen, dank u wel. Sluiting 11.24 uur