January 1, 1999
Openbaar verhoor enqutecommissie
Opsporingsmethoden
Verhoor 41
4 oktober 1995
Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de
parlementaire
enqutecommissie opsporingsmethoden op
woensdag 4 oktober 1995 in
de vergaderzaal van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal te Den Haag
Verhoord wordt de
heer G.J.C.M. Bakker
Aanvang 12.10 uur
- Voorzitter:
- Van Traa Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie:
De Graaf, Koekkoek, Rabbae, Rouvoet en Vos, alsmede mevrouw Coenen,
griffier - De voorzitter:
- Aan de orde is het verhoor van de heer G.J.C.M. Bakker, geboren
20 november 1959. Mijnheer Bakker, wilt u opstaan voor het afleggen
van de eed? De door u af te leggen eed luidt: Ik zweer dat ik de
gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen. - De heer Bakker:
- Zo waarlijk helpe mij God almachtig!
- De voorzitter:
- Mijnheer Bakker, u bent in 1986 begonnen bij de Fiscale
inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD), en per 1 januari 1994
bent u teamhoofd van de douanerecherche van de FIOD te Haarlem.
Kunt u heel kort uw carrire van 1986 tot 1 januari 1994
schetsen? - De heer Bakker:
- De gegevens zoals u ze weergeeft, kloppen uiteraard. In 1986
ben ik bij de FIOD begonnen als financieel rechercheur. Sinds 1989
ben ik werkzaam geweest als cordinator/plaatsvervangend hoofd van
de FIOD in Amsterdam. Sinds 1 januari 1994 ben ik teamhoofd in
Haarlem. Sinds de herstructurering van de FIOD per 1 juli van dit
jaar ben ik hoofd van de centrale vestiging opsporing in
Haarlem. - De voorzitter:
- Er zijn, geloof ik, twee teams.
- De heer Bakker:
- Na de herstructurering per 1 juli van dit jaar zijn er binnen
de FIOD drie resultaatgebieden: informatie, documentatie en
opsporing. Ik wil mij thans beperken tot de opsporing. Daar is
sprake van elf regionale teams en n centraal team. Het centrale
team is een landelijk opererend team. De teams houden zich bezig
met de opsporing van fraude op het gebied van inkomstenbelasting en
omzetbelasting, en met de opsporing van EU-fraude en fraude bij
in-, uit- en doorvoer van goederen. Zowel de regionale teams als
het centrale team houdt zich daarmee bezig. Ik ben vestigingshoofd
van het centrale team. De werkzaamheden van mijn team in het
bijzonder zijn de wat grotere, abstracte, langer durende en
landelijke onderzoeken. Daarnaast noem ik de bijdrage die de
belastingdienst levert aan de aanpak van de grote georganiseerde
criminaliteit, waarbij het op jaarbasis gaat om 300 mensjaren, in
samenwerkingsverbanden met de politie. Een gedeelte daarvan is
werkzaam binnen de FIOD, en een gedeelte daarvan is werkzaam in
mijn team. - De voorzitter:
- Maar u doet zelf toch ook onderzoek naar de zware
georganiseerde criminaliteit? - De heer Bakker:
- Dat is juist. Ik was nog niet aan het eind van mijn verhaal,
mijnheer Van Traa. - De voorzitter:
- U zit toch ook in de Nederlandse netwerken?
- De heer Bakker:
- Dat is juist. Naast de fiscale onderzoeken die ik al aangaf,
werk ik samen met kernteams. Maar daarnaast doe ik daadwerkelijk
zelf opsporingsonderzoeken; daarbij ligt met name het accent op het
financieel rechercheren binnen de Nederlandse netwerken. - De voorzitter:
- Wij willen met u spreken over het algemene functioneren van uw
team en van de FIOD in de bestrijding van de zware georganiseerde
criminaliteit. Wij willen het specifiek hebben over de rol die de
FIOD speelt bij het vervoer van de containers en alles wat daarbij
komt kijken, en over de rol die informanten daarin gespeeld hebben,
c.q. nog hebben. De heer Rabbae gaat met u verder. - De heer Rabbae:
- Bent u Bakker-1 of Bakker-2? U heeft waarschijnlijk gekeken
naar het verhoor van de heer Huisman, en daarbij is enige
verwarring ontstaan over twee Bakkers. Als ik het goed heb, was uw
chef in Amsterdam de heer J.G. Bakker, en bent u de heer G. Bakker,
als onderchef van hem. - De heer Bakker:
- Het laatste stukje heb ik niet gevolgd, maar ik ben inderdaad
G.J. Bakker, terwijl meneer J.G. Bakker inderdaad werkzaam was in
Amsterdam. Ik ben de Bakker die, zoals de heer Huisman heeft
aangegeven, werkzaam is in Haarlem. - De heer Rabbae:
- Ok. Welke onderzoeken doet u op dit moment?
- De heer Bakker:
- Wij zijn bezig met grote fiscale onderzoeken op het gebied van
de omzetbelasting, inkomstenbelasting, EU-fraude en accijnsfraude.
We opereren dus eigenlijk in de brede context van de middelen,
zoals we die binnen de belastingdienst hebben. Daarnaast geef ik
leiding aan een aantal onderzoeken op het gebied van de zware
georganiseerde criminaliteit. - De heer Rabbae:
- Hoeveel?
- De heer Bakker:
- Het betreft verzamelnamen van verschillende onderzoeken die
gedaan worden. Ik geef onder andere leiding aan het
Kolibrie-onderzoek. - De heer Rabbae:
- En het gaat over verdovende middelen?
- De heer Bakker:
- Dat zit inderdaad op de netwerken, zoals mijnheer Van Traa dat
net noemde. Ik houd mij daarbij in het bijzonder bezig met het
financieel rechercheren in dat soort onderzoeken. - De heer Rabbae:
- Sinds wanneer is de FIOD begonnen met het bestrijden van de
zware criminaliteit? - De heer Bakker:
- Zoals ik al aangaf, ben ik in 1989 naar Amsterdam toegegaan.
Mijn eerste ervaring met het zelf betrokken zijn bij de aanpak van
de grote georganiseerde criminaliteit, betreft een onderzoek dat in
het begin van de jaren negentig heeft gespeeld. Het ging daarbij om
een partij van 2600 en nog wat kilo cocane, die toentertijd in
IJmuiden in beslag is genomen. - De voorzitter:
- Is dat de grote vangst in IJmuiden?
- De heer Bakker:
- Dat is juist.
- De voorzitter:
- En dat heeft u samen met Haarlem gedaan?
- De heer Bakker:
- Haarlem heeft het tactisch onderzoek en het
verdovende-middelenonderzoek gedaan, en het financile onderzoek is
door de FIOD gedaan. - De heer Rabbae:
- Dat was voor u de aanleiding?
- De heer Bakker:
- Financieel rechercheren, in de betekenis van financieel
rechercheren zoals ik dat zie, doe ik al sinds 1986. Maar de
techniek van financieel rechercheren, dus het toepassen van het
vakgebied op de grote georganiseerde criminaliteit, heb ikzelf voor
het eerst toegepast in een onderzoek waaraan ik in 1990 leiding heb
gegeven. Daarbij heb ik ook gebruik gemaakt van ervaringen van mijn
collega’s, onder andere in het SINUS-onderzoek. - De voorzitter:
- Ik heb nog een vraag over het financieel rechercheren als
zodanig. Op basis van welke gegevens start een financieel onderzoek
bij u? Wat is een eenvoudig praktijkvoorbeeld, waarvan u zegt: dn
start financieel rechercheren? - De heer Bakker:
- Financieel rechercheren is een hele manier van werken. Uit alle
activiteiten die binnen een criminele organisatie spelen, ga je
alle activiteiten die op financieel gebied spelen naar boven halen.
Je gaat via die financile lijnen kijken, wie er nu eigenlijk tot
die criminele groep behoort. In de praktijk blijkt dat je dan
inderdaad een goed overzicht krijgt van wie er daadwerkelijk
betrokken is. - De voorzitter:
- Maar wat voor informatie heeft u nodig om dat onderzoek te
kunnen beginnen? - De heer Bakker:
- Het is de bekende kluwen: je begint met een draadje met
betrekking tot in dit geval de aansluiting op het tactisch
onderzoek, waarbij je uiteindelijk aan de hand van de bescheiden –
ik moet het even zorgvuldig formuleren, om geen tactieken en
technieken prijs te geven – komt tot… - De voorzitter:
- Maar neemt u een praktijkvoorbeeld van vroeger? Neemt u een
casus van vroeger, waarvan u zegt: dat heb ik nodig gehad om goed
te kunnen werken? - De heer Bakker:
- Als we die 2600 kilo gaan bekijken, constateren we dat zo’n
zaak begint met signalen die van de CID vandaan komen. Nadat de
partij in beslag is genomen, zijn wij daarbij betrokken geraakt. Op
dat moment blijkt dat sprake is van primaire aantekeningen op het
gebied van chequeverkeer dat heeft plaatsgevonden. Aan de hand van
dat chequeverkeer komen we bij banken, en aan de hand van die
banken komen we bij meer chequeverkeer, en we gaan gewoon de
papertrail volgen van de zaken. Naast het financile traject hebben
we ons in die zaak ook beziggehouden met het douanetraject:
verdovende middelen, harddrugs in dit geval, plegen Nederland
binnen te komen. Aan de hand van dat onderzoek constateer je ook
een aantal betrokkenen die bij een groepering horen. Je constateert
dat een dergelijke partij onderdeel is van meerdere transacties die
hebben plaatsgevonden. Al die gegevens bij elkaar zijn de basis
voor vervolgonderzoek. - De voorzitter:
- Verzamelt u die gegevens op dezelfde manier als de heer
Valente, dat wil zeggen eerst eens informeel vragen en dan
eventueel bekijken of men met hulp van dwangmiddelen die informatie
wil gaan verkrijgen? - De heer Bakker:
- Ik weet niet precies, hoe de heer Valente het doet. Ik kan u
wel vertellen, hoe ik het doe. Aan de ene kant moet er bij
goederenstromen en douane-activiteiten heel veel informatie op
papier worden gezet, wat bij de belastingdienst terechtkomt. Als
FIOD hebben wij toegang tot de gegevens die bij de belastingdienst,
in het bijzonder bij de douane, zitten. - De voorzitter:
- Afgezien van de vraag of het nu pro-actief is of dat er een
verdachte is, heeft u er sowieso toegang toe? - De heer Bakker:
- Wij hebben toegang tot de gegevens van de belastingdienst,
waarbij het gebruiken van de gegevens uiteraard moet passen in het
onderzoek waarmee wij bezig zijn. Als we praten over banken, is in
alle gevallen waarin wij informatie bij banken ophalen, sprake van
f toepassing van artikel 81 AWR… - De voorzitter:
- De Algemene wet rijksbelastingen.
- De heer Bakker:
- …f van toepassing van de bevoegdheid van het Wetboek van
Strafvordering, en wel artikel 105. - De voorzitter:
- Er wordt van tevoren niet als het ware gevraagd “wat hebben
jullie over die mensen”? - De heer Bakker:
- In alle gevallen dat wij die gegevens van een bank krijgen, is
sprake van toepassing van artikel 81 of 105. Het is wel gebeurd dat
er, voordat we met een dergelijk verzoek kwamen, overleg was met de
bank, in de trant van: wij komen met een dergelijk verzoek,
verzamel vast de gegevens, want dat zijn vaak langdurige kwesties
die uit de archieven, op de floppy’s of op de sheets te voorschijn
moeten worden gehaald. - De heer Rabbae:
- Maar wat doet u als men zegt, over een bepaald persoon
eigenlijk niets te melden te hebben? - De heer Bakker:
- Wij vragen nimmer bij banken informatie op, als we geen overleg
hebben gevoerd met Justitie dat we het inderdaad ook feitelijk gaan
opvragen middels de bevoegdheid ex. 81 of 105. - De heer Rabbae:
- Dat begrijp ik. U neemt alvast contact op met de bank, met de
vraag of de zaak alvast geordend kan worden. Maar als de betrokken
bankfunctionaris zegt, over de betrokken persoon niets te hebben?
Komt u dan alsnog met een verzoek? - De heer Bakker:
- Op het moment dat je een dergelijk verzoek doet, krijg je nooit
zo’n antwoord. Ik kan u zeggen dat in alle gevallen waarin ik of
mijn team contact heeft gehad met banken, wij geen verzoeken doen
aan banken als wij niet in overleg met Justitie al hebben
afgesproken dat we dat uiteindelijk op 105 of 81 zullen
opvragen. - De heer Koekkoek:
- Maar als u tot de conclusie komt dat u niets te vragen
hebt… - De heer Bakker:
- Dat is juist. Als er volstrekt geen informatie zou zijn, of als
we informeren naar een persoon waarvan wij aanwijzingen hebben dat
hij een bankrekening heeft bij de bank, wat na terugkoppeling niet
het geval blijkt te zijn, dan wordt er geen verzoek gedaan. - De heer Rabbae:
- Het is dus toch een soort voorfase: eerst kijken of er iets
beschikbaar is… - De heer Bakker:
- U noemt het een voorfase, maar ik noem dat geen voorfase. Ik
geef u aan dat de bedrijfscultuur van de FIOD is dat we alleen
verzoeken doen bij banken als we vooraf overleg hebben gehad met de
officier van justitie dat we die zaak op 105 of 81 uit laten
leveren. - De heer Rabbae:
- Dat is duidelijk. Ik begrijp dat u geen CID-status heeft. Wordt
u daardoor gehinderd in uw strijd tegen de georganiseerde
criminaliteit? - De heer Bakker:
- Het is juist dat de FIOD geen CID-status heeft. In het platform
van de bijzondere opsporingsdiensten, waaraan de FIOD met de andere
bijzondere opsporingsdiensten deelneemt, is daarover gesproken,
waarbij het standpunt is ingenomen dat wij die CID-status zouden
moeten hebben. De activiteit om dat te effectueren is ook ingezet.
Tot nu toe zijn wij altijd afhankelijk van de informatie die ons
toekomt van RCID’s. - De voorzitter:
- Regionale criminele inlichtingendiensten.
- De heer Bakker:
- Sorry voor het jargon, mijnheer Van Traa. Dat is altijd een
heel passieve manier van informatieverkrijging. Wij vragen nooit
informatie, informatie komt ons toe. - De heer Rabbae:
- Is het alleen maar passief, of is het soms ook
onbetrouwbaar? - De heer Bakker:
- Dat is een vraag van een heel andere orde.
- De heer Rabbae:
- Toch stel ik haar.
- De heer Bakker:
- In eerste instantie gaat het erom dat we heel passief alleen
informatie naar ons toe krijgen. Waar ik voor pleit, is dat er een
regime komt, waarin het mogelijk is om op een bepaalde manier
informatie vrij uit te wisselen. Dat regime moet er komen. - De heer Rabbae:
- Dat begrijp ik. We hebben helaas niet zoveel tijd; vandaar
verzoek ik u als getuige, onze agenda te willen volgen. Mijn vraag
was of we, naast het passief zijn van de CID-informatie, ook kunnen
spreken van voor u onbetrouwbare informatie. - De heer Bakker:
- Als afnemer, of beter gezegd als geadresseerde van informatie,
kun je nooit beoordelen of de informatie ook op de juiste wijze is
verkregen. Vanuit een vertrouwenspositie ga je met elkaar om. Op
dit moment werk ik samen met Amsterdam Amstelland, waarvan ik op
dit moment informatie krijg, en met de CID. Mij is gebleken dat die
informatie kwalitatief gezien juist is. Mij is op geen enkele wijze
gebleken dat die informatie niet op een juiste manier zou zijn
vergaard, integendeel. - De heer Rabbae:
- Als het zo is, waarom is er dan twijfel binnen uw organisatie
over de vraag, of al of niet een CID-status moet worden
afgevraagd? - De heer Bakker:
- De kwaliteit van de informatie is over het algemeen afhankelijk
van de kwaliteit van de vragen die je stelt. Dat is een reden om te
zeggen: we zouden zelfstandig die vragen moeten kunnen stellen aan
informanten. Gelet op de wijze waarop de CID op dit moment in
Nederland werkt, denk ik dat wij als FIOD niet op dat gebied willen
investeren. Ik zou mij wel kunnen voorstellen dat we uiteindelijk
op het niveau van de mensen die op kruispunten van financile
instellingen zitten, informatie willen halen. - De heer Rabbae:
- Van wie zou u die status krijgen?
- De heer Bakker:
- Daarover zal besluitvorming in de PG-vergadering plaatsvinden,
en uiteindelijk zal de beslissing in de Tweede Kamer worden
genomen. - De voorzitter:
- Ik kan u zeggen dat die beslissing in de Tweede Kamer nog nooit
is genomen. - De heer Rabbae:
- Dat is bijna een beschuldiging!
- De heer Bakker:
- Nee, die beslissing is nog niet genomen. Suggereerde ik
dat? - De voorzitter:
- U zegt dat die beslissing in de Tweede Kamer wordt genomen.
Misschien zal dat na de enqute zo zijn, maar voor de enqute is dat
in ieder geval nooit gebeurd. - De heer Bakker:
- Dat is juist.
- De voorzitter:
- Dit zeurt al jaren door binnen de bureaucratie. U wilt het
graag, maar waarom krijgt u het niet? - De heer Bakker:
- Ik moet u zeggen dat ik tot nu toe niet belemmerd wordt op een
dusdanige wijze, dat ik niet zou kunnen werken. Het is altijd de
vraag, wat je mist. Wat zou er kunnen zijn? Ik hou mij liever bezig
met wat ik heb, dan met wat ik zou kunnen hebben. - De voorzitter:
- Dat begrijp ik wel, maar wie is degene, die niet wil dat u zich
bezighoudt met het inwinnen van inlichtingen in de voorfase? - De heer Bakker:
- Ik heb zelf niet de perceptie dat het verkrijgen van de
CID-status een heel moeizaam traject is. - De voorzitter:
- Het is niet zo belangrijk?
- De heer Bakker:
- Dat is een vraag van een heel andere orde. Ik heb niet de
perceptie dat het een heel moeilijk traject is. In mijn beleving
zijn er initiatieven toe genomen, en worden er afwegingen gemaakt.
Op dit moment kan ik mij voorstellen dat eerst de resultaten van uw
commissie worden meegenomen, om uiteindelijk tot definitieve
besluitvorming te komen. - De voorzitter:
- De FIOD heeft vroeger wel informanten gehad.
- De heer Bakker:
- Ik gebruik het woord “informanten” liever niet. Ik zou liever
het woord “relaties” willen gebruiken. Het regime van informanten
impliceert een CID-regime, dat wij als FIOD nooit hebben gehad. Dat
hebben wij dus ook niet gebruikt. Het is wl juist dat we in het
verleden signalen kregen van die relaties. Op het moment dat sprake
was van heel frequente contacten, hebben wij die relaties
uiteindelijk overgedragen aan RCID’s. - De voorzitter:
- Maar dat waren toch eigenlijk mensen die te vergelijken zijn
met informanten van de politie? - De heer Bakker:
- Uiteindelijk zijn die mensen, doordat ze frequent kwalitatief
gezien goede informatie leverden, informatie die ook vaak in een
bredere context was dan informatie die wij als FIOD alleen nodig
hadden, overgedragen, samen met hun informatie, aan de RCID’s. Het
is mij bekend dat zij daar werden ingeschreven als informant. - De heer Rabbae:
- Maar u wilt toch niet zeggen dat de FIOD geen informanten heeft
gehad en ook niet heeft gerund? - De heer Bakker:
- Ik heb al aangegeven dat ik spreek over relaties. In het
verleden zijn er contacten geweest met die relaties. - De heer De Graaf:
- Bent u bang voor het woord “informant”?
- De heer Bakker:
- Nee, ik ben niet bang voor het woord “informant”.
- De heer De Graaf:
- Waarom noemt u dan mensen die informatie leveren,
“relaties”? - De heer Bakker:
- Dat past in een veel bredere context van signalen die wij als
FIOD soms krijgen. - De heer De Graaf:
- Daar begrijp ik niets van.
- De heer Bakker:
- Wij krijgen tips, en wanneer er frequent tips van dezelfde
persoon komen, is dat een relatie. Op het moment dat dat informatie
is die bruikbaar is, kunnen wij dat niet gebruiken onder een
CID-regime. Dus zeggen we dan: deze man moet worden overgedragen
aan de RCID. - De voorzitter:
- Wanneer zijn uw tipgevers/informanten overgedragen aan de
criminele inlichtingendiensten? - De heer Bakker:
- U suggereert dat wij lijsten met dat soort mensen hebben. Ik
ken die lijsten en die personen niet. Ik heb zelf begrepen dat op
enig moment dit soort contacten die binnen de douane en de FIOD
aanwezig waren, zijn genventariseerd. De mensen die geen
kwalitatief goede informatie meer leverden, zijn toen geschoond, in
die zin dat daarmee geen contact meer is geweest. De informanten
die kwalitatief gezien goede informatie leverden, zijn
overgedragen. Dat is gebeurd in 1992. - De voorzitter:
- Was dat in 1992 of in 1993?
- De heer Bakker:
- Ik denk in 1992. Mijn voorganger, de heer Teeven, weet daar
meer van. - De voorzitter:
- Dat zullen we eventueel nog vragen. Werden die mensen ook door
u betaald? - De heer Bakker:
- Nimmer is door mij aan informanten betaald.
- De voorzitter:
- Werden die informanten ook door de FIOD betaald?
- De heer Bakker:
- Er is mij geen wetenschap bekend, dat informanten door de FIOD
betaald zijn. - De voorzitter:
- Kregen ze geen tipgeld?
- De heer Bakker:
- Er is een regime van tipgelden binnen het ministerie van
Financin. Dat is geen autoriteit of bevoegdheid van de FIOD, maar
dat wordt voorgelegd aan AFZ. Dat is een zeer beperkt budget. Uit
mijn eigen ervaring, van zo’n tien jaar, kan ik mij geen enkel
geval herinneren dat ik aan een relatie geld heb uitgekeerd. Ik
weet dat het een budget is van zo’n 15.000 op jaarbasis voor de
hele belastingdienst. - De voorzitter:
- Maar die tipgevers konden toch wel op een andere manier geld
verdienen, mede door de activiteiten die zij voor u
verrichtten? - De heer Bakker:
- Doet u eens een voorstel?
- De voorzitter:
- Ik doe geen voorstel, maar ik vraag het aan u.
- De heer Bakker:
- Ik zou niet weten, op welke wijze dat kan.
- De voorzitter:
- Daar komen we straks nog op terug.
- De heer Rabbae:
- Is het niet zo dat uw tipgeldregeling inhoudt: 1% van het
bedrag dat wordt verdiend door de FIOD, tot een maximum van
60.000? - De heer Bakker:
- Ik heb al aangegeven dat ik nimmer in zaken van mij…
- De heer Rabbae:
- Daar heb ik het niet over.
- De heer Bakker:
- Ik ken deze regel niet.
- De heer Rabbae:
- Wij hebben die regel vernomen toen wij als commissie op bezoek
waren bij de FIOD. - De heer Bakker:
- Ik ken deze regel niet.
- De voorzitter:
- Wij komen misschien nog terug op het verschijnsel van de
tipgevers die ook voor u hebben gewerkt. Ik kom bij het punt van de
gecontroleerde afleveringen. Bent u daar als opsporingsafdeling van
de FIOD met een observatieteam ook wel eens bij betrokken? - De heer Bakker:
- Als u spreekt over gecontroleerde afleveringen met
observatieteams – het onder controle houden van de verdovende
middelen, tot het moment dat er arrestaties kunnen plaatsvinden –
dan kan ik zeggen dat ik daarbij veelvuldig betrokken ben geweest.
Ik praat dan over gecontroleerde afleveringen in de juiste zin van
het woord: gecontroleerd. - De voorzitter:
- Wat is dan de onjuiste zin van het woord?
- De heer Bakker:
- Ik wil de zaken graag duidelijk stellen: gecontroleerde
afleveringen zijn afleveringen van containers vanuit in dit geval
de haven van Amsterdam of Rotterdam, waarbij de container wordt
gevolgd tot deze op de plaats van bestemming is. Dan plegen er
boeven bij te komen, en op het moment dat deze met de handen in de
verdovende middelen zitten, plegen wij de mensen aan te houden en
de verdovende middelen in beslag te nemen. - De voorzitter:
- Heeft u zelf nooit een gecontroleerde aflevering gehad, waarbij
in de tweede of de derde hand wordt ingegrepen? - De heer Bakker:
- Nimmer.
- De voorzitter:
- Nimmer?
- De heer Bakker:
- Nimmer. Er zijn best veel van dit soort zaken geweest. Ik heb
in het begin aangegeven dat ik leiding gaf in Amsterdam. Daar komen
die containers binnen, maar ook containers die van elders komen,
zijn vaak bestemd voor de regio Amsterdam. In alle gevallen waarin
ik leiding heb gegeven aan deze zaken zijn alle verdovende middelen
in beslag genomen, en zijn arrestaties verricht. Er is bij de zaken
waaraan ik leiding heb gegeven, nimmer n kilo verdovende middelen
in het vrije verkeer terechtgekomen. - De voorzitter:
- U steekt uw hand ook in het vuur voor alle onderzoeken van de
FIOD? - De heer Bakker:
- Zoals ik al aangaf: de onderzoeken waaraan ik leiding heb
gegeven en waarbij sprake was van gecontroleerde aflevering – ik
sta hier onder ede – hebben in alle gevallen geleid tot
inbeslagname van alle verdovende middelen. - De voorzitter:
- We gaan over naar de rol van de FIOD bij het ongecontroleerd
door laten gaan van de containers door de douane. Kunt u schetsen
hoe de procedure terzake is? - De heer Bakker:
- In januari 1994 ben ik teamleider in Haarlem geworden. In
december 1993 was de IRT-affaire volop actueel. Mijn les uit de
IRT-affaire is geweest dat van dit soort zaken een goede
administratie op papier moet worden bijgehouden. In januari 1994
ben ik daarmee begonnen. Ik heb toen de werkwijze die er al was, in
een stroom van administratieve vastleggingen gegoten. - De voorzitter:
- Maar welke werkwijze werd nu gebezigd?
- De heer Bakker:
- Ik praat over 1994. Ik kreeg een signaal van een door mij bij
de RCID gedetacheerde man. Deze man was contactpersoon tussen de
politie en de douane. De FIOD is een loket tussen de politie en de
belastingdienst. Dat is de rol die de FIOD in dit soort zaken
vervult. Ik had een man gedetacheerd, in dit geval bij de
RCID-Kennemerland, waarvan veelvuldig signalen kwamen dat er in
onderzoeken van de politie containers met verdovende middelen
binnenkwamen. - De voorzitter:
- Die niet gecontroleerd moesten worden in de haven.
- De heer Bakker:
- Dat is juist. Deze containers, die in de haven binnenkwamen,
pasten in opsporingsonderzoeken van de politie. Het verzoek aan de
douane was, deze containers niet aan controle te onderwerpen.
Controle is misschien niet het juiste woord: ze moesten niet
daadwerkelijk in die containers gaan kijken, omdat het door
contra-observatie of op andere wijze – er zitten bijvoorbeeld
loodjes op die containers – voor afnemers duidelijk zou kunnen
worden dat er iets mis zou zijn, of dat er een opsporingsonderzoek
zou lopen. Het verzoek was dus om niet in die containers te kijken.
Dat is de werkwijze: mijn man heeft als intermediair tussen de
politie en de douane gefungeerd. Ik heb die hele werkwijze
administratief verantwoord via een systeem van formulieren. - De voorzitter:
- Waar bestond dat formulier uit?
- De heer Bakker:
- Vooraf kreeg ik informatie dat er een container binnenkwam, wat
het containernummer was, welke officier van justitie erbij
betrokken was, wat de reguliere goederenomschrijving was, wat de
afzender was, wat de geadresseerde was, kortom de primaire gegevens
die op een bill of lading staan. - De voorzitter:
- En die zet u allemaal op dat formulier?
- De heer Bakker:
- Die stonden allemaal op dat formulier.
- De voorzitter:
- Plus de aanvraag van uw liaisonambtenaar bij de RCID, in dit
geval van Kennemerland, plus de officier van justitie die het had
goedgekeurd. - De heer Bakker:
- Dat is juist.
- De heer Rabbae:
- Is deze werkwijze volledig nieuw, of heeft u gewoon op papier
gezet wat al staande praktijk was? - De heer Bakker:
- Dat is juist. Het was het vastleggen van de werkwijze, zoals
die al bestond. - De heer Rabbae:
- Was uw eigen bij de RCID’s gedetacheerde ambtenaar de enige
ambtenaar die als intermediair gold tussen u en de RCID’s, of had u
er meer? - De heer Bakker:
- In een later fase, in 1994, heeft een andere ambtenaar ook een
liaisonfunctie vervuld, maar dan op een andere plaats. - De heer Rabbae:
- In totaal had u dus twee van zulke ambtenaren?
- De heer Bakker:
- Ja. Die tweede ambtenaar heeft dat werk overigens maar een
aantal keren gedaan. - De heer Rabbae:
- En de eerste ambtenaar is die waar de heer Huisman op doelde,
de heer De Jong? - De heer Bakker:
- Dat is juist.
- De heer Rabbae:
- Kunt u een verdeling maken tussen de regio’s waar deze
ambtenaren gedetacheerd waren? - De heer Bakker:
- Ik moet dan spreken over de situatie van voor mijn tijd, maar
ik heb die informatie, dus ik kan u dat aangeven. Ik weet dat deze
ambtenaar in 1991 werkzaam is geweest in Dordrecht; vervolgens is
hij werkzaam geweest in Haarlem en daarnaast is hij werkzaam
geweest in de Gooi- en Vechtstreek. - De heer Rabbae:
- En die tweede?
- De heer Bakker:
- Die is uitsluitend werkzaam geweest in Den Haag.
- De heer Rabbae:
- Kunt u ons inzicht geven in het aantal ladingen dat via de FIOD
ongecontroleerd is doorgegaan? - De heer Bakker:
- U geeft dat niet juist weer.
- De heer Rabbae:
- Wilt u mij corrigeren?
- De voorzitter:
- Wat geven wij niet juist weer? Ik dacht dat de heer Rabbae een
vraag stelde. - De heer Rabbae:
- De vraagstelling is niet juist.
- De voorzitter:
- Dat is een moeilijke.
- De heer Bakker:
- Als u de vraag stelt, kan ik zeggen dat dat niet zo is.
- De voorzitter:
- Mag ik het dan zo formuleren: hoeveel containers zijn er naar
uw weten bij u aangebracht, waarvoor een verzoek is gedaan om,
terwijl ze verdacht zijn van verdovende middelen, op dat moment
ongecontroleerd door te laten? - De heer Bakker:
- In hoeveel gevallen hebben wij de douane gevraagd om niet in
een container te kijken? Ik heb de heer Valente het aantal van 51
horen noemen. Ik heb de feitelijke informatie aangeleverd, dus ik
kan zeggen dat dat een juist aantal is. - De voorzitter:
- Hoe kunt u het verschil verklaren met het aantal dat de heer
Huisman noemde, namelijk 23? Wij hadden toen 23 plus 13, ofte wel
39; nu komen we op 51. Kunt u aangeven, hoe u aan die informatie
komt? - De heer Bakker:
- Ik ben teruggegaan naar 1992. Het DIC is actief geworden in
september 1993. Ik heb het dus over een veel ruimere periode dan
waarover de heer Huisman heeft gesproken. In de periode van januari
1992 tot en met begin 1995 betreft het 51 containers, waarvoor de
politie het verzoek heeft gedaan, niet daadwerkelijk in de
container te laten kijken door de douane. Die intermediair-rol
hebben wij vervuld. - De voorzitter:
- Die verzoeken zijn aldoor door de bepaalde verbindingsambtenaar
gedaan? - De heer Bakker:
- Ik kan spreken voor 1994. In 1994 zijn de verzoeken gedaan door
die verbindingsambtenaar. - De voorzitter:
- Weet u ook, sinds wanneer dit praktijk is geworden? Daarvoor
dus al? - De heer Bakker:
- Ik begrijp uw vraag niet.
- De voorzitter:
- Weet u sinds wanneer het praktijk is geworden dat via de
gedetacheerde ambtenaar van de FIOD aan u ofwel het
Douane-informatiecentrum, ofwel de douanesurveillance, verzocht
wordt om containers op dat moment ongemoeid te laten? - De heer Bakker:
- Aan de hand van de overgedragen administratie van mijn
voorganger blijkt dat sinds mei/juni 1992 te zijn geweest. - De voorzitter:
- Zou het ook nog daarvoor gebeurd kunnen zijn?
- De heer Bakker:
- Ik heb daarvoor op dit moment geen enkele aanwijzing.
- De heer Rabbae:
- De heer Valente zegt dat het niet is uitgesloten dat het meer
dan 51 containers zijn. Kunt u dit bevestigen of ontkennen? - De heer Bakker:
- Aan de hand van de archiefgegevens bij de douane en van de
gegevens die ik in 1994 heb geregistreerd – gegevens die binnen de
belastingdienst voorhanden zijn, en die van het DIC – heb ik een
totaaloverzicht gemaakt van alle containers die mogelijk tot de
partij behoren, en dan kom ik op het aantal van 51. - De heer Rabbae:
- Maar nogmaals: sluit u het uit dat er nog meer containers zijn
doorgelaten? - De heer Bakker:
- Aan de hand van de informatie die ik op dit moment heb, heb ik
op verzoek van het rijksrechercheonderzoek dat totaaloverzicht
gemaakt. U kunt ervan uitgaan dat ik daarin heel zorgvuldig ben
geweest. Ik heb op dit moment geen enkele aanleiding, te
veronderstellen dat dat er meer zouden moeten zijn, want dan had ik
dat wel aangegeven. Maar als er meer informatie komt, sluit ik dat
niet uit. - De voorzitter:
- Het kunnen er meer worden, maar minder zijn het in ieder geval
niet? - De heer Bakker:
- Van een aantal van 51 is in ieder geval sprake. Ik heb geen
aanwijzing om te veronderstellen dat het er meer zouden worden,
maar ik weet dat niet. - De heer Koekkoek:
- Heeft u ook nog naar 1991 gekeken?
- De heer Bakker:
- Aan de hand van de gemeenschappelijke delers die erin zouden
kunnen zitten, is die lijst samengesteld. Ik heb nog niet naar 1991
gekeken. - De heer Koekkoek:
- Gaat u dat alsnog doen?
- De heer Bakker:
- In eerste instantie heb ik op verzoek van het
rijksrechercheonderzoek de gegevens vanaf 1992 boven tafel
gehaald. - De voorzitter:
- Dat zijn de gegevens die, ook omdat het rijksrechercheonderzoek
gaat over de CID-Kennemerland, direct te maken hebben met
CID-Kennemerland? - De heer Bakker:
- Dat is juist. Het is voorwaar een behoorlijke klus om al die
informatie achteraf boven tafel te halen. - De voorzitter:
- U heeft niet bekeken of de bedoelde contactambtenaar van de
FIOD ook werkzaam is geweest bij de CID-Dordrecht? - De heer Bakker:
- Ik heb daar nog niet naar gekeken. Maar ik heb ook geen
aanwijzing dat er in die periode ook sprake zou zijn geweest van
containers die op verzoek van de politie niet door de douane
gecontroleerd zijn. Ik heb die informatie niet. Daar is ook niet om
verzocht door de rijksrecherche. - De voorzitter:
- Heeft u van uw voorganger niet gehoord dat hij op vragen van de
bedoelde ambtenaar een doorzending heeft goedgekeurd via
Dordrecht? - De heer Bakker:
- Nee, die informatie ken ik niet.
- De heer Rabbae:
- Gaat u nog kijken naar Dordrecht?
- De heer Bakker:
- Ik heb van de rijksrecherche het verzoek gekregen om de periode
uit te breiden naar 1990. - De voorzitter:
- Zou u die 2,5 jaar daarvoor voor ons willen bekijken?
- De heer Bakker:
- Ja, ik had dat verzoek ook al gekregen van de rijksrecherche.
Ik wil u die informatie uiteraard ook doen toekomen. - De heer Rabbae:
- U trad dus aan als teamleider. U heeft toen een schriftelijke
procedurele aanpak ingevoerd om greep te krijgen op het doorlaten
van containers. Hoe weet u zeker dat, als u de melding krijgt dat
het is vernietigd, dit ook is gebeurd? - De heer Bakker:
- Ik kreeg niet de melding dat het vernietigd was.
- De heer Rabbae:
- Van wie kreeg u die melding?
- De heer Bakker:
- Ik kreeg de melding dat er zoveel verdovende middelen in beslag
werden genomen. Ik praat nu over 1994. Toen heb ik in alle gevallen
waarin een verzoek werd gedaan door de politie om de douane niet te
laten kijken in de container, via de contactpersoon teruggekoppeld
gekregen dat in alle gevallen de verdovende middelen in beslag zijn
genomen. Zoals ik het nu zeg, heb ik het ook teruggekoppeld
gekregen. - De heer Rabbae:
- Maar ik neem aan dat de politie in beslag neemt om deze zaak te
vernietigen. Waarom krijgt u geen melding dat het ook is
vernietigd? - De heer Bakker:
- Ik heb teruggekoppeld gekregen dat er in beslag werd genomen.
Deze containers passen in opsporingsonderzoeken van andere teams. U
moet zich voorstellen: de enige rol van de douane van de FIOD is,
ervoor te zorgen dat er geen zelfstandige onderzoeken worden
gedaan, omdat de politie daar al mee bezig is. U moet zich
voorstellen: ik krijg in alle gevallen teruggekoppeld dat er
inbeslagnemingen hebben plaatsgevonden. In maart 1995 krijg ik voor
het eerst de kennis dat niet in alle gevallen alles in beslag werd
genomen. Maar voorafgaand aan maart 1995 was ik er voor 100% van
overtuigd dat de verdovende middelen in alle gevallen in beslag
werden genomen. - De voorzitter:
- Ik wil nog even terug naar 1994. De heer Huisman, die hier is
geweest, heeft verteld dat hij het allemaal wat veel vond worden.
Hij heeft daarover de heer Teeven, uw voorganger, in 1993
genformeerd. Heeft hij u in 1994 wel eens gezegd: Bakker, het wordt
allemaal wat veel, wat vind jij ervan? Of wat vindt u ervan, moet
ik zeggen. - De heer Bakker:
- Hij mag wel jij zeggen, hoor. Wij hebben gesproken over het
feit, dat de politie die verzoeken deed aan de douane. Hij was ook
degene die de containers profileerde en targetteerde via het
DIC. - De voorzitter:
- Het Douane-informatiecentrum.
- De heer Bakker:
- Hij kreeg ook afschriften van formulieren van mij. Door mijn
terugkoppeling, dus door de informatie die ik teruggekoppeld kreeg
dat in alle gevallen alle verdovende middelen in beslag werden
genomen, kon ik hem dat zeggen. In de tweede helft van 1994
produceerde ik een overzicht, hoe vaak de verzoeken van de politie
bij ons zijn binnengekomen. Omdat de procedure al langere tijd
gebezigd werd, kwamen er meer mensen op de hoogte van het feit dat
er soms containers niet gecontroleerd werden door de douane. Met
name vanuit de douane kwamen signalen: dit is een container die
eigenlijk binnen profielen past, en nu mag die niet gecontroleerd
worden, omdat hij past binnen een politieonderzoek. Op het moment
dat dat vaker voorkomt, komen er meer mensen… - De voorzitter:
- Die zich afvragen: h, wat is dat nou?
- De heer Bakker:
- Meer mensen krijgen er kennis van dat daadwerkelijk op verzoek
van de politie niet naar de containers wordt gekeken, en dat brengt
veiligheidsrisico’s met zich mee, voor die mensen, maar ook voor de
onderzoeken die daaruit voortvloeien. Toen hebben we gezegd: we
moeten alles nog eens precies op een rijtje zetten, we moeten toch
eens kijken of de huidige procedure de veiligheid van ambtenaren,
onderzoeken en belangen voor 100% rechtvaardigt. Op dat moment heb
ik informatie aan mijn superieur, de heer Van Blijswijk, gegeven,
namelijk het overzicht van het aantal containers dat in 1994 op
verzoek van de politie door de douane niet was gecontroleerd.
Daarbij heb ik de informatie verstrekt dat ik in alle gevallen per
container had teruggekoppeld welke container niet door de douane is
ingekeken, terwijl achteraf is gebleken dat er bijvoorbeeld 5000
kilo in beslag was genomen. Al die informatie heb ik aan hem
verstrekt. Ik heb begrepen dat daarover later een bespreking heeft
plaatsgevonden op het ministerie. - De heer Rabbae:
- En daar was u niet bij?
- De heer Bakker:
- Ik ben niet bij die bespreking geweest.
- De voorzitter:
- Wanneer heeft u het aan uw chef, dus de heer Van Blijswijk, het
hoofd van de FIOD, gemeld? - De heer Bakker:
- Dat zal n of twee weken voor die bespreking zijn geweest.
- De voorzitter:
- En wie heeft de bespreking op Financin, waarover we het ook met
de heer Huisman gehad hebben, georganiseerd? Wie is daarvan de
aanstichter geweest? - De heer Bakker:
- Ik weet niet of er sprake is van een aanstichter. Ik weet
alleen dat er sprake was van een overleg, waarbij dit onderwerp
niet als enige onderwerp op de agenda stond. Het was een regulier
overleg, waarin deze procedures door ons onder de aandacht zijn
gebracht. - De voorzitter:
- Op dat moment bent u er nog steeds van overtuigd dat alles in
beslag wordt genomen. - De heer Bakker:
- Dat is juist.
- De voorzitter:
- Heeft u wel eens aan uw ambtenaar gevraagd of alles wel in
beslag wordt genomen? En wist hij het? - De heer Bakker:
- Diverse malen heb ik aan mijn collega gevraagd of er in beslag
werd genomen. Expliciet heeft hij mij aangegeven, dat volgens zijn
informatie in alle gevallen alles in beslag werd genomen. Ik kreeg
dus per container expliciet teruggekoppeld, hoeveel kilo er in
beslag was genomen. - De heer Rabbae:
- Van hem kreeg u die terugrapportages. U vroeg aan de collega of
het allemaal correct is gegaan. - De heer Bakker:
- Nee, hij heeft niet gevraagd aan mij of het allemaal correct is
gegaan. - De heer Rabbae:
- U vroeg aan hem of alles conform de afspraak is gegaan, en u
kreeg het antwoord van hem. - De heer Bakker:
- In de hele procedure was een terugkoppelingsinstrument
begrepen, namelijk dat de afloop van zo’n zaak had plaatsgevonden.
Die terugkoppeling kreeg ik van hem. - De heer Rabbae:
- Van wie kreeg hij de terugkoppeling?
- De heer Bakker:
- Van het hoofd RCID, neem ik aan. Van de RCID waarvoor hij
werkte. - De voorzitter:
- Hij was daarvan overtuigd, en u was daarvan overtuigd?
- De heer Bakker:
- Absoluut. Tot maart 1995 was ik er absoluut van overtuigd dat
in alle gevallen alles in beslag werd genomen. - De voorzitter:
- Wat gebeurt er dan in maart 1995? Waardoor verandert uw inzicht
terzake? - De heer Bakker:
- In februari/begin maart 1995 is sprake van perspublikaties in
Duitse bladen over sigarettenzaken. Die informatie bereikte ons.
Het was informatie die betrekking had op de RCID-Kennemerland. Met
Van Blijswijk ben ik vervolgens naar de plaatsvervangend korpschef
van Haarlem geweest, waar wij die sigarettenproblematiek onder de
aandacht hebben gebracht. - De voorzitter:
- Daar komen we nog op terug, maar nu terug naar de vraag.
- De heer Bakker:
- Op dat moment kregen wij van de RCID-Kennemerland
teruggekoppeld dat er andere informatie was over de containers met
verdovende middelen, die in de voorafgaande jaren hadden gespeeld.
In maart 1995 kreeg ik er kennis van dat er een
rijksrechercheonderzoek gaande was in Kennemerland over containers
die in de voorafgaande jaren via de RCID waren binnengekomen. - De voorzitter:
- Toen u de opheffing van het IRT zag, hebt u toen nooit het idee
gekregen dat daartussen containers hadden kunnen zitten die via
deze methode binnen waren gekomen? - De heer Bakker:
- Natuurlijk, ik heb ook de IRT-zaak gevolgd. Ik heb het
rapport-Wierenga diverse keren gelezen. Ik heb de publikaties van
meneer Middelburg gevolgd. Mijn les uit de IRT was om gewoon
precies te weten te komen wat er gebeurt. Ik mag graag precies
weten, wat er gebeurt in mijn omgeving. Daarom heb ik de procedure
zoals die was, vastgelegd op papier. Ik wilde gewoon precies weten,
wat er gebeurde. Ik moet u zeggen dat, toen ik er in maart 1995
kennis van kreeg dat ik eigenlijk gewoon belazerd was in het jaar
daarvoor – excuses voor het woord – was ik daar goed ziek van. Ik
heb mij ook afgevraagd, hoe dat kwam. Waar het eigenlijk op
neerkomt, is het volgende. Ik sta achter de duinen, meneer Van
Traa, en wat er gebeurt, gebeurt op de vloedlijn, en ik kan niet
zien wat er op die vloedlijn gebeurt. Er is sprake van
politieonderzoeken. Wil ik goed weten wat daar gebeurt, dan moet ik
de aanvangsprocessen-verbaal kennen, ik moet de
zaaksprocessen-verbaal kennen, ik moet de OT-rapportages kennen, ik
moet de inbeslagnemingen kennen, en dat past gewoon niet in de
wijze, waarop die informatie tot mij zou kunnen komen. Er is sprake
van embargo-onderzoeken, van onderzoeken waarin ik gewoon geen
inzicht heb. Ik kon dat inzicht niet hebben in die
onderzoeken. - De voorzitter:
- Maar de heer…
- De heer Bakker:
- Het enige wat ik kon doen, was de waarnemingen in de haven goed
te registreren. Het alternatief is om, als je dat zicht niet hebt,
die man terug te trekken en dus geen intermediair tussen de politie
en de douane te zetten. Wat er dan gebeurt, is dat
douane-ambtenaren in containers onderzoekingen gaan doen die passen
in opsporingsonderzoeken. Douane en politie gaan dan containers in,
en er komt een stammenstrijd in het havengebied. Op deze wijze,
door de intermediair-rol te vervullen tussen de politie en de
douane, wilde ik dat voorkomen. Door een goede administratie en
vastlegging wilde ik zicht krijgen op wat er daadwerkelijk
gebeurde. - De voorzitter:
- Nu deed uw liaisonambtenaar nog iets meer: hij zorgde ook voor
een juiste betaling van de invoerrechten, zodat de ladingen waar
het officieel om ging, goed afgehandeld werden. Ik denk aan de
accijnzen en invoerrechten etcetera. Hij zorgde voor een goede
afhandeling van de papieren. Heeft u zich wel eens afgevraagd, wie
voor de betaling daarvan zorg droeg? - De heer Bakker:
- Het is juist dat hij die werkzaamheden deed. Ik had met het
hoofd-RCID een convenant gesloten, waarin wij hadden afgesproken
dat de werkzaamheden die mijn collega deed, door hem inhoudelijk
zouden worden geleid. Dat kon ook niet anders, want het waren
CID-trajecten. Zoals meneer Rabbae al heeft aangegeven, heeft de
FIOD geen CID-status. Ik kon die werkzaamheden niet functioneel en
materieel leiden. - De heer Rabbae:
- Maar het is uw ambtenaar.
- De heer Bakker:
- Het is mijn ambtenaar, die fysiek en feitelijk ook daar
werkzaam was. Hij was werkzaam in het kantoor van de
RCID-Kennemerland. De leiding van zijn werkzaamheden lag bij het
hoofd-RCID, en alle werkzaamheden zouden plaatsvinden onder leiding
van een RCID-officier. - De heer Rabbae:
- Maar formeel bent u verantwoordelijk voor zijn doen en laten?
Zo is het toch? - De heer Bakker:
- Ik ben verantwoordelijk voor mijn mensen. Hij wordt door
Financin betaald, en hij is in mijn team werkzaam. Als u dat zo
wilt zien, dan mag dat. Maar ik geef u aan dat de functionele en
materile aansturing van deze man alleen kon plaatsvinden door het
hoofd-RCID. Dat was ook onderdeel van het convenant dat ik gesloten
had: de feitelijke aansturing van deze man vond plaats door het
hoofd-RCID. Het informeren van een CID-officier was een
verantwoordelijkheid van het hoofd-RCID. Dat was onderdeel van het
convenant. - De heer Rabbae:
- Onder aansturing verstond u ook de kwestie van de
betalingen? - De voorzitter:
- Heeft u zich wel eens afgevraagd, waar dat geld allemaal
vandaan kwam? - De heer Bakker:
- De werkzaamheden die daar verricht werden, vonden plaats onder
leiding van die RCID-man. - De voorzitter:
- Heeft u wel eens gevraagd, hoe ambtenaren…
- De heer Bakker:
- Nee. Dat past in dezelfde context als het verhaal dat ik u net
heb verteld: dit zijn werkzaamheden binnen politieonderzoeken. Wil
ik daarover een goed waardeoordeel geven, dan moet ik alle ins and
outs kennen. Ik sta weer achter die duinen, meneer Van Traa. - De voorzitter:
- U staat achter de duinen? Maar u zat toch allemaal in
Haarlem? - De heer Bakker:
- Ik begrijp niet wat u met die opmerking bedoelt. Het verschil
tussen het hoofdbureau van politie en Schalkwijk overzie je niet op
zo’n feitelijke afstand. - De heer Koekkoek:
- Wat veronderstelde u dat er gebeurde met de invoerrechten en de
accijnzen? Wat was normaal gesproken het geval geweest? Wie zou dat
betalen? - De heer Bakker:
- Ik heb nimmer inzicht gehad in die CID-trajecten. Ik weet dus
niet, wat daar gebeurd is. - De heer Koekkoek:
- U weet het nu wel.
- De heer Bakker:
- Maar ik wist het niet. Ik heb al aangegeven dat ik die
wetenschap in maart 1995 heb gekregen. - De heer Koekkoek:
- En die wetenschap is?
- De heer Bakker:
- In 1995 heb ik de wetenschap gekregen dat er in containers
waarvan ik in 1994 had doorgekregen dat er bijvoorbeeld 5000 kilo
in beslag was genomen, oorspronkelijk bijvoorbeeld 7000 of 8000
kilo had gezeten. Er was dus 2000 tot 3000 kilo niet in beslag
genomen. - De heer Koekkoek:
- En wie betaalde de invoerrechten en accijnzen?
- De heer Bakker:
- Ik heb begrepen dat mijn man bij de douane-expeditie de
afhandeling van die zaken heeft geregeld. Hij kreeg van het
hoofd-RCID het geld om dat te betalen. - De heer Koekkoek:
- En waar kwam dat geld vandaan?
- De heer Bakker:
- Dat weet ik niet.
- De heer Koekkoek:
- Weet u dat nu nog niet?
- De heer Bakker:
- Dat weet ik niet.
- De heer Koekkoek:
- Heeft u daar een vermoeden van?
- De heer Bakker:
- Op dit moment vindt daarnaar een onderzoek plaats door de
rijksrecherche. Twee van mijn medewerkers zijn heel hard bezig om
daar zicht op te krijgen. Ik weet niet, wat die mensen doen. - De voorzitter:
- U heeft daar op dit moment geen zicht op?
- De heer Bakker:
- Dat is juist.
- De heer Rabbae:
- Weet u wat ik niet begrijp? U bent een financile man van het
ministerie van Financin. Dat ministerie moet ervoor zorgen dat er
geld binnenkomt. U informeert helemaal niet naar de vraag, wie de
invoerrechten betaalt, en waar dat gebeurt. Je mag met de CID
meegaan, als je er maar voor zorgt dat de zaak correct wordt
uitgevoerd als het gaat om de invoerrechten. Dat zijn allemaal
zaken die aan uw horizon voorbij zijn gegaan. - De heer Bakker:
- U legt dat zo uit, maar dat is niet de werkelijkheid.
- De heer Rabbae:
- Ik vraag het.
- De heer Bakker:
- Maar in uw vraag zit ook een suggestie. De FIOD is een
opsporingsinstantie. Wat hier gebeurt, is een intermediair-rol van
n van mijn medewerkers tussen de politie en de douane. In dit
geval, heb ik begrepen, zijn die gelden door de douane-expediteur
uiteindelijk gewoon afgedragen. Dat zijn verhoudingen tussen
douane-expediteurs en de douane, met verrekeningen en dat soort
zaken. Daar hebben wij als FIOD geen betrokkenheid bij. De normale
controle vindt plaats door de douane en de reguliere
belastingdienst; bij het innen van gelden is de FIOD niet
betrokken. - De voorzitter:
- De sleutel ligt dus bij de CID’s waarvoor dit mogelijk is
gebeurd. Daar moeten we dus gaan vragen of dat geld regulier uit
een politiepot komt. - De heer Bakker:
- Als mijn man zegt dat hij die gelden kreeg van het hoofd RCID,
lijkt het mij juist om aan dat hoofd-RCID te vragen, waar hij die
gelden vandaan heeft gehaald. - De heer Rouvoet:
- Ik wil nog even terugkomen op het convenant. U zegt dat dit
punt bij het hoofd-RCID moet worden nagevraagd. Maar u zult er toch
wel een oordeel over hebben of het laatste dat werd genoemd – het
met beschikbaar gestelde middelen voldoen van de accijnzen door uw
medewerker – binnen de kaders van het convenant over de feitelijke
aansturing viel? - De heer Bakker:
- De inhoud van het convenant – dat kunt u krijgen, maar
misschien heeft u het al – betreft de aansturing van de
werkzaamheden van mijn medewerker. We praten over accijnzen,
invoerrechten en omzetbelasting. Die zaken speelden dus in de
inhoudelijkheid van die onderzoeken. Nogmaals, ik heb in die
intermediair-rol geen zicht op de inhoud van politieonderzoeken, en
dat zicht kon ik ook niet krijgen. - De heer Rouvoet:
- U heeft er geen zicht op, maar u heeft ook geen problemen met
dit element? - De heer Bakker:
- Met meneer Van Traa ben ik genteresseerd in de vraag, waar dat
geld uiteindelijk vandaan is gekomen. - De heer Rouvoet:
- Hebt u moeite met het element van de intermediair-rol, of vindt
u dat dat best binnen het convenant kan vallen? - De heer Bakker:
- Dat betreft werkzaamheden van het RCID, en die werkzaamheden
pasten binnen het convenant. - De heer Koekkoek:
- Hoe hebt u de 51 containers ontdekt? Hoeveel daarvan waren
vooraf gesignaleerd door het Douane-informatiecentrum of de
voorloper(s) daarvan? - De heer Bakker:
- Precieze aantallen ken ik niet.
- De heer Koekkoek:
- Ongeveer.
- De heer Bakker:
- Ik ken de werkwijze van het Douane-informatiecentrum, en ik
moet u zeggen dat dat kwalitatief gezien heel ver vooruitloopt in
Nederland, maar ook in West-Europa, misschien wel wereldwijd, in
het profileren en targetteren van containers. Het is gebeurd. Ik
heb wetenschap dat containers op verzoek van de RCID werden
aangemeld met de opmerking dat de douane daar niet in moest kijken.
Frequent kreeg ik te horen, op het moment dat ik mijn bescheid liet
doorfaxen naar de heer Huisman, dat de container al was
gelokaliseerd of getargetteerd. - De heer Koekkoek:
- In de meerderheid van die 51 gevallen?
- De heer Bakker:
- Het is frequent voorgekomen dat, als die fax doorkwam, ik
achteraf hoorde dat men hem daar ook al had gelokaliseerd. - De heer Koekkoek:
- Hoe bent u, behalve aan de hand van die informatie, achter dit
aantal van 51 gekomen? - De heer Bakker:
- Op verzoek van de rijksrecherche heb ik alle containers op een
rijtje gezet, waarvoor verzoeken zijn binnengekomen. 1994 Was het
makkelijkste jaar, want toen kon ik ze zo boven tafel krijgen.
Daarnaast heb ik alle gegevens van mijn voorganger geanalyseerd en
op een rijtje laten zetten. Vervolgens heb ik gegevens van mijn
college, die de intermediair-rol vervulde naar de CID, erbij
gehaald. Daar kwamen ook nog containernummers en zaken naar
voren. - De heer Koekkoek:
- Dus uit het oude IRT?
- De heer Bakker:
- Het betreft ook zaken van het oude IRT. Dat zijn ook zaken van
mijn collega, absoluut. - De heer Koekkoek:
- Dus daaruit hebt u ook containers naar boven gehaald?
- De heer Bakker:
- Absoluut. Dat zijn bescheiden die mijn voorganger in een ordner
had zitten. Ik heb in 1994 niet meer gedaan dan het eromheen bouwen
van een administratieve organisatie, met functiescheidingen en dat
soort zaken. - De heer De Graaf:
- Een tijdje geleden zei u tijdens dit verhoor dat u zich
belazerd voelde. U werd er ook goed ziek van. Door wie bent u
eigenlijk belazerd, althans voelde u zich belazerd? - De heer Bakker:
- Ik voelde mij belazerd door de dienst die de informatie
aangeleverd heeft dat in alle gevallen in beslag werd genomen. - De heer De Graaf:
- En dat was de RCID?
- De heer Bakker:
- Ja. De RCID-Kennemerland.
- De heer De Graaf:
- En heeft u dat ooit opgenomen met het toenmalige hoofd van de
RCID? - De heer Bakker:
- Ik heb geen contact opgenomen met het toenmalige hoofd van de
RCID, want op dat moment was sprake van een
rijksrechercheonderzoek, en ik heb in mijn verklaringen aan de
rijksrecherche duidelijk gemaakt, wat er is gebeurd. Het is niet
aan mij, daarover in die fase met hem te spreken. - De heer De Graaf:
- Was het niet een beetje naef van u dat u, met het uitkomen van
de IRT-affaire, het rapport-Wierenga en de vele publikaties over
doorlevering en softdrugs die op de markt zijn verdwenen, tot aan
maart 1995 zegt: alles is in beslag genomen, ik heb het een keer
gevraagd, en toen kreeg ik het antwoord “ja”? - De heer Bakker:
- Dat waardeoordeel laat ik graag aan u over.
- De heer De Graaf:
- Maar ik vraag u wat u er zelf, achteraf, van vindt.
- De heer Bakker:
- In alle gevallen heb ik teruggekoppeld gekregen wat er in
beslag werd genomen. In alle gevallen kreeg ik teruggekoppeld dat
sprake was van politieonderzoeken. Ik had niet meer mogelijkheden,
zoals ik heb geschetst, om inzicht te krijgen in de inhoud van de
politieonderzoeken, waar het allemaal inpaste. In alle gevallen is
sprake van officieren van justitie die die toestemming geven.
Ondanks het feit dat het de verantwoordelijkheid was van het
hoofd-RCID om de CID-officier in te lichten, heb ik in 30 tot 40%
van de gevallen dat ook nog eens zelf geverifieerd: “ik heb hier
een formulier, en daar ben je van op de hoogte?”. In n geval was er
in eerste instantie een misverstand over, maar in alle gevallen
kreeg ik van die officieren bevestigd dat zij toestemming hadden
gegeven, omdat dat paste in politieonderzoeken. - De heer De Graaf:
- Het ging mij niet om toestemming van de officier van justitie,
want dat is een andere zaak. U kreeg teruggemeld dat in beslag was
genomen. Maar tegelijkertijd zag u alle berichten dat in diezelfde
regio op grote schaal was doorgelaten. Hoe kon u het n met het
ander rijmen? Of heeft u zich die vraag nooit gesteld? - De heer Bakker:
- Ik ging er ook vanuit dat de zaken die toen speelden, niet meer
zouden spelen in 1994. - De voorzitter:
- Voor uw eigen periode ging u ervan uit dat het voorbij
was. - De heer Bakker:
- Absoluut. Ik heb u de wetenschap waarop ik die conclusie
baseerde, aangegeven, evenals de beperkingen waardoor het niet
mogelijk was, daarover nog meer informatie te krijgen. - De heer Vos:
- Ik wil nog een vraag stellen over het convenant dat u heeft
gesloten. Aan de hand van het convenant heeft u de praktijk
bevestigd die plaatsvond. Dat betekende, dat een medewerker van uw
dienst werkzaam bleef bij de RCID. Dat kostte uw dienst geld. Wat
was de beoogde meerwaarde voor uw dienst? Het zal immers geven en
nemen zijn geweest. - De heer Bakker:
- Ja. Zoals ik al aangaf, zit de douane op de kruispunten van het
goederenverkeer. Alle containers komen uiteindelijk via met name de
havengebieden van Amsterdam en Rotterdam – misschien wel in
omgekeerde volgorde – naar binnen. Wat wij wilden voorkomen, was
dat er inderdaad binnen die haventerreinen allerlei zaken zouden
spelen. Ik gaf al aan dat er heel veel containers al werden
getargetteerd en geprofileerd door het DIC. Als die containers door
de politie niet bij ons waren aangemeld, liepen die
politieonderzoeken schade op, doordat wij zelfstandig met die
containers opsporingsonderzoeken zouden kunnen gaan doen. - De voorzitter:
- Schoonvegen.
- De heer Bakker:
- Absoluut. U kunt zeggen: waarom dan een FIOD-medewerker? We
praten over de BV Nederland, over n belastingdienst, en de FIOD-rol
is die van loket tussen de politie en de belastingdienst. Die man
is daarvoor gestationeerd, in dit geval bij de
RCID-Kennemerland. - De heer Vos:
- Denkt u achteraf toch niet dat u met name het politiebelang
heeft gediend, en veel minder het FIOD-belang? - De heer Bakker:
- Dat is volstrekt helder. Als de suggestie wordt gewekt dat de
FIOD betrokken is bij doorleveringen, en als ik u aangeef dat ik in
alle jaren dat ik bezig ben met opsporing nimmer n kilo verdovende
middelen in het vrije verkeer heb laten komen, mag u van mij
aannemen dat ik daar niet vrolijk van word. - De voorzitter:
- Wij kunnen het uw medewerker niet vragen, omdat hij op dit
moment niet te bevragen is, maar hij moet het toch geweten
hebben? - De heer Bakker:
- Na maart 1995 heb ik, ook nadat ik de wetenschap kreeg uit het
rijksrechercheonderzoek, en door de vraagstelling van de mensen
over het Rotterdam-traject, hem gevraagd: jij hebt expliciet naar
mij teruggekoppeld dat er altijd in beslag werd genomen, heb jij
mij nu belazerd, of ben jij ook belazerd? Hij heeft mij verzekerd
dat hij ook nimmer heeft geweten dat die goederen in het vrije
verkeer kwamen. Ook aan hem werd teruggekoppeld, zo heeft hij mij
verzekerd, dat die goederen in beslag werden genomen. - De heer Rabbae:
- Heeft uw voorganger u niet op de hoogte gesteld van een
twijfelgeval, waarbij ook deze ambtenaar betrokken is geweest? Dat
was al in 1993. Ging er toen bij u geen lampje branden? - De heer Bakker:
- Ik ken die informatie niet. Als er informatie is dat er zaken
zijn die niet kloppen, moeten die zaken boven tafel komen en moeten
daaraan consequenties worden verbonden. Als blijkt dat er niets aan
de hand is, kun je daar geen consequenties aan verbinden. - De voorzitter:
- Ik wil iets verder teruggaan in de geschiedenis. Een van de
tipgevers van de FIOD was toch een chauffeur, die dat al jarenlang
deed? - De heer Bakker:
- Dat is juist. Ik heb in 1994 de informatie gekregen dat sprake
was van een tipgever, die op enig moment bij de FIOD is
binnengelopen. Die tipgever heeft in het begin informatie
aangeleverd. Ik ken de inhoud van die informatie niet, en ik weet
niet wat daar in 1989 is gebeurd. Op enig moment bleek die man veel
meer informatie aan te leveren dan voor zaken die uitsluitend zagen
op fiscale zaken. Dat is voor mijn voorganger aanleiding geweest om
die man over te dragen aan in dit geval de RCID-Dordrecht. - De voorzitter:
- Maar die chauffeur werd toch ook begeleid door dezelfde
ambtenaar waar we het al over hadden? - De heer Bakker:
- In 1989, zo heb ik achteraf begrepen, was de contactpersoon van
de chauffeur inderdaad de medewerker waar u op doelt. - De voorzitter:
- Dezelfde. Toen is toch ook al informatie binnengekomen over
betrokkenheid van een verdovende-middelenbende? - De heer Bakker:
- Ik ken die informatie niet. Ik heb geen zicht op
informatiestromen in 1990, 1991 of 1992. - De voorzitter:
- Daar heeft u geen zicht op.
- De heer Bakker:
- Daar kan ik u niets over zeggen.
- De voorzitter:
- Maar weet u wel, welke rol de tipgever/chauffeur heeft
gespeeld? - De heer Bakker:
- Ik heb in een Duits programma deze chauffeur horen verklaren
dat hij ten behoeve van de politie in Haarlem werkzaamheden heeft
verricht in de Rauschgifthandel. - De voorzitter:
- Dat heeft u hem op de Duitse televisie zien verklaren. Maar
heeft die chauffeur niet, ook op instigatie van de heer De Jong, uw
ambtenaar, trajecten verzorgd door als chauffeur op te treden bij
het vervoer van containers? - De heer Bakker:
- Ik heb achteraf begrepen dat voor de CID-werkzaamheden van mijn
medewerker ten behoeve van gesloten CID-trajecten – ik doel met
name op IRT-trajecten – gold dat, als binnen die trajecten behoefte
was aan een chauffeur, deze man daarin is opgetreden. Dat heb ik
die man zelf horen zeggen, en dat heb ik achteraf bevestigd
gekregen van mijn medewerker. - De voorzitter:
- U heeft dat ook bevestigd gekregen van uw medewerker?
- De heer Bakker:
- Dat is juist.
- De voorzitter:
- Nu blijkt tevens dat de chauffeur is betrokken bij
sigarettentransporten, waarover u zoven sprak. - De heer Bakker:
- Dat is juist.
- De voorzitter:
- Weet u hoeveel sigarettentransporten het zijn?
- De heer Bakker:
- Ik weet het niet precies, maar er is een behoorlijk aantal
sigarettentrajecten geweest in Duitsland. Ik heb die gegevens op
dit moment niet voor u voorhanden. Ik heb daarover verklaard bij de
rijksrecherche. Maar er zijn ook tientallen zendingen in Nederland
geweest, die in Nederland zijn gestart, en waar sprake is van
ongezuiverde documenten in Nederland. Ik doel op zendingen van
sigaretten, die kennelijk niet hun reguliere bestemming hebben
bereikt. - De voorzitter:
- Dat zijn dus meerdere tientallen.
- De heer Bakker:
- Het precieze aantal weet ik niet, maar het gaat inderdaad om
substantile hoeveelheden. - De voorzitter:
- Substantile hoeveelheden. U bent daarover getipt, en er is aan
u gevraagd of u die informatie kon gebruiken. - De heer Bakker:
- Deze chauffeur, zoals u hem duidt, is op enig moment werkzaam
binnen de RCID-Kennemerland, in de IRT-trajecten, zoals ik u net
heb geschetst. Dat heb ik hem op televisie horen verklaren, en dat
heb ik teruggekoppeld gekregen van mijn man. Tijdens die
werkzaamheden, waar hij dus als informant en misschien als
infiltrant opereerde voor de RCID-Kennemerland, is hij met
informatie gekomen over sigarettentransacties. Vervolgens is aan
het hoofd van de douanerecherche van de FIOD gevraagd, of wij
genteresseerd waren in informatie over sigarettensmokkel. Ik doel
op het niet op de juiste wijze aanzuiveren van zendingen
sigaretten. Op dat moment zijn wij als FIOD volop bezig met
allerlei zaken, wat ook in de pers heeft gestaan. Alles bij elkaar
betreft het vele honderden miljoenen guldens, waarbij sprake is van
sigarettensmokkel. Wij zijn dan volop bezig met allerlei zaken in
verband met strafrechtelijke onderzoeken op het gebied van
sigarettensmokkel . Het hoofd van de douanerecherche van de FIOD
zegt op dat moment dat, als er informatie is over de
sigarettensmokkel, hij daarin genteresseerd is en dus die
informatie wil hebben. Dat wordt teruggekoppeld, en vervolgens
wordt daaraan geen vervolg meer gegeven. Dan blijkt achteraf dat er
onder regie van de RCID-Kennemerland – er was immers sprake van een
informant/infiltrant van de RCID-Kennemerland – een aantal
zendingen is uitgevoerd. Wat daarover binnen de RCID-Kennemerland
is afgesproken, weet ik niet, want daar heb ik geen zicht op. - De voorzitter:
- U zegt zo stellig: een informant van RCID-Kennemerland. Het kan
toch ook gewoon iemand zijn die wel medewerking verleende, maar dit
misschien wel op zijn eigen houtje deed? Weet u zeker dat het hier
gaat om een reguliere tipgever/informant van de
RCID-Kennemerland? - De heer Bakker:
- Het is mij bekend dat deze meneer…
- De voorzitter:
- …werkzaamheden heeft verricht voor. Maar daarmee is hij nog
geen informant van. - De heer Bakker:
- …werkzaam is onder het regime van de RCID, want de
werkzaamheden die hij daar verrichtte, deed hij onder het regime
van de RCID. - De voorzitter:
- Maar het zou ook nog kunnen dat hij onder de paraplu van andere
werkzaamheden, gewoon op zijn eigen houtje die containers
sigaretten reed. - De heer Bakker:
- Ik sluit niets uit. Maar wij hebben als FIOD geen aparte
afspraken met deze meneer gemaakt over mogelijkheden om
sigarettentransacties te fiatteren of iets dergelijks. Wij hebben
als FIOD daarin geen enkele toestemming of betrokkenheid
gehad. - De voorzitter:
- Is u bekend of deze chauffeur vroeger voor u gewerkt
heeft? - De heer Bakker:
- Ik heb geen enkele informatie die aanleiding zou zijn om te
veronderstellen dat deze man voor de FIOD werkzaamheden zou hebben
verricht. Geen enkele! - De voorzitter:
- Maar hij heeft vroeger toch wel tips gegeven?
- De heer Bakker:
- Ik heb al eerder aangegeven dat de relatie met deze man zich in
1989/1990 volledig aan mijn zicht onttrekt. Ik heb daar geen enkel
zicht op. Maar ik heb ook geen informatie, dat hij inderdaad
informatie heeft geleverd. Ik weet dat gewoon niet. - De voorzitter:
- Wie kan dat nog weten?
- De heer Bakker:
- U gaat ervan uit dat het zo is.
- De voorzitter:
- Of dat het niet zo is. Waarom vraag ik dit? Omdat het een van
de personen is die vroeger optrad als tipgever voor de FIOD. Dan
vraag je je af, wat voor tips hij gaf, en waar ze over gingen. Ook
al omdat hij zelf klaarblijkelijk, zoals u zelf zegt, heeft
verklaard: ik ben altijd al werkzaam geweest voor de politie. - De heer Bakker:
- Ik heb geen enkele aanwijzing die het vermoeden rechtvaardigt,
dat hij in die periode zaken heeft gedaan. - De voorzitter:
- U heeft het zicht niet.
- De heer Bakker:
- Ik heb die informatie niet. Ik heb het zicht ook niet, maar ik
heb de informatie niet. De informatie die van deze man bekend is
binnen de FIOD heb ik tot mijn beschikking, en daaruit blijkt niets
van dit soort dingen. - De voorzitter:
- Heeft u nog maatregelen genomen om in de toekomst misverstanden
in de communicatie te voorkomen over wat zo’n persoon wel of niet
mag onder uw regie? - De heer Bakker:
- Als de RCID op dit moment een verzoek heeft om zaken te doen
met de douane, loopt dat via mij persoonlijk. De PG-vergadering
heeft als standpunt ingenomen dat er geen containers meer kunnen
worden doorgevoerd. - De voorzitter:
- Tenzij.
- De heer Bakker:
- Ja, tenzij. Zij hebben aangegeven dat er geen containers meer
kunnen worden doorgevoerd. Dat is tenminste mijn perceptie
daarvan. - De voorzitter:
- De brief is wel iets uitgebreider.
- De heer Bakker:
- Ok, maar mijn perceptie van het geheel is dat dit gekoppeld is
aan de officieren van justitie. De douane staat vervolgens aan de
buitenkant van de grens, en met de directeur-FIOD en de
directeur-douane is afgesproken dat bij elke container waar de
politie eventueel direct naar de douane zal gaan, geen toestemming
wordt gegeven om die containers wel of niet in te kijken, door te
laten gaan of wat dan ook, dan nadat de collega of ik daarop een
paraaf heeft gezet. - De voorzitter:
- Is het voor zo’n sigarettensituatie ook noodzakelijk dat een
officier toestaat dat zo’n smokkeltraject kan worden
voortgezet? - De heer Bakker:
- Absoluut. Ik zou in de eerste plaats die opsporingsmethode niet
gebruiken, en in de tweede plaats zouden wij, als wij als FIOD met
dit soort zaken bezig zouden zijn, hele korte lijnen en directe
communicatie met de officier van justitie hebben, als zo’n voorstel
ons berhaupt al zou bereiken. - De voorzitter:
- Maar toen de douanerecherche zei, daarover wel verdere
informatie te willen hebben, vond u een paar keer toch wel
goed? - De heer Bakker:
- Wij vonden helemaal niets goed.
- De voorzitter:
- U vond niets goed.
- De heer Bakker:
- Er was in dat gesprek niet aangegeven dat sprake zou zijn van
transacties met sigaretten; in dat gesprek is aangegeven dat er
informatie beschikbaar was over sigarettensmokkel. - De voorzitter:
- Maar dan vraagt men toch: wat doet die meneer? En die chauffeur
kon u toch ook al bekend zijn? - De heer Bakker:
- Ik weet niet eens of die meneer op dat moment direct gekoppeld
werd met die Duitse chauffeur. Dit speelt zich af voor mijn tijd,
maar ik beschik over die wetenschap, omdat ik er in mijn tijd mee
geconfronteerd werd, en omdat ik daar onderzoekingen naar heb
gedaan. Maar het is niet zo dat wij als FIOD toestemming zouden
hebben gegeven, of berhaupt al toestemming hadden kunnen geven, om
sigaretten of iets dergelijks door te laten gaan. - De heer Rabbae:
- Heeft deze man geld gekregen voor zijn
sigarettentrajecten? - De heer Bakker:
- Zoals ik al eerder heb aangegeven, hebben wij als FIOD nimmer,
in wat voor onderzoeken dan ook, geld gegeven aan mensen, buiten de
heel kleine incidentele zaken. Ik sluit niet uit dat dat wel eens
gebeurd is, maar dan praten we dus over heel kleine bedragen. Maar
ik heb daar zelf geen zicht op, dus ik kan daar ook niets over
verklaren. Deze man heeft absoluut geen geld van de FIOD
gekregen. - De voorzitter:
- Maar uw medewerker heeft toch wel medewerking verleend, opdat
hier de papieren in de sigarettentrajecten werden afgestempeld,
zodat er hier geen moeilijkheden ontstonden met de douane? - De heer Bakker:
- Ik begrijp uw vraag niet. Wat zou mijn medewerker hebben
gedaan? - De voorzitter:
- Hij heeft toch wel medewerking verleend bij het vervullen van
de douane-formaliteiten in dit traject? - De heer Bakker:
- Daar heb ik geen enkele informatie over.
- De voorzitter:
- Daar moet u toch informatie over hebben, want via hem weet u
toch ongeveer, om hoeveel containers het gaat? - De heer Bakker:
- Nee, de informatie over hoeveel containers het is gegaan, heb
ik aan de hand van de archieven binnen de belastingdienst, in het
bijzonder binnen de douane, verkregen. Maar ik heb geen enkele
aanwijzing – integendeel – dat mijn man betrokken zou zijn bij het
opmaken van documenten of iets dergelijks. Absoluut niet! - De heer Koekkoek:
- Wat keurt u af in de methode om door middel van een beetje
smokkel een heel smokkeltraject op het spoor te komen, even
aangenomen dat het om een beetje smokkel ging? - De heer Bakker:
- Als ik de vraag wat mag abstraheren, dan vraagt u, wat in mijn
beleving goede opsporingsmethoden zijn. - De heer Koekkoek:
- Nee, dat is mijn vraag niet. U zegt, die methode af te keuren.
Mijn vraag is, waarom. - De heer Bakker:
- Ik zou nimmer goederen laten doorgaan om zaken boven tafel te
krijgen. - De heer Koekkoek:
- Maar waarom niet?
- De heer Bakker:
- Omdat ik denk dat ik dat niet nodig heb.
- De heer Koekkoek:
- En toen wilde u een verhaal houden over betere methoden, maar
daar vroeg ik even niet naar. - De heer De Graaf:
- Ik wil nog een vraag stellen over de betrokken chauffeur. U zei
zo expliciet dat hij informant, wellicht zelfs infiltrant was voor
de RCID. - De heer Bakker:
- Met een vraagteken erachter.
- De heer De Graaf:
- Maar dat weet u niet? U weet niet of hij daar ook daadwerkelijk
is ingeschreven als informant? U weet alleen maar dat hij
chauffeursdiensten verrichtte? - De heer Bakker:
- Die vraag hebben wij op enig moment gesteld aan de
plaatsvervangend korpschef, die daarover heeft genformeerd bij zijn
hoofd-RCID. Daar kwam hij niet voor. - De heer De Graaf:
- Hij kwam niet voor in de CID-registers van de RCID.
- De heer Bakker:
- Nee. Maar dat paste ook in de lijn, omdat daar over het
algemeen op dat moment niet heel veel vastleggingen waren.
Vervolgens zijn er vragen gesteld aan de CID van het kernteam. Daar
was in eerste instantie ook geen wetenschap of kennis over deze
man, maar na wat meer gedetailleerde informatie bleek die man daar
wel bekend te zijn. - De heer De Graaf:
- Hij bleek ingeschreven te staan als informant?
- De heer Bakker:
- Dat kan ik niet beoordelen. Daar heb ik geen zicht op, en geen
toegang toe. - De heer De Graaf:
- Heel veel mensen, ook hier, hebben inmiddels kennis van die
man, maar dat is iets anders dan ingeschreven staan. Dat weet u dus
gewoon niet. - De heer Bakker:
- Dat weet ik niet.
- De voorzitter:
- We moeten er dus voorlopig vanuit gaan dat hij werkzaamheden
heeft verricht voor… - De heer Bakker:
- Dat is juist.
- De voorzitter:
- Maar ook werkzaamheden in samenwerking met uw medewerker.
- De heer Bakker:
- Ja.
- De voorzitter:
- Ik wil u nog n heel ander ding vragen. Verleden week heeft de
officier van justitie mevrouw Gonsalez hier gesproken over het
bezoek dat zij aan de FIOD heeft gebracht om leggers van enkele
journalisten in te zien. Bent u daarbij betrokken geweest? - De heer Bakker:
- Ja. Zij heeft een verzoek om informatie aan mij gericht.
- De voorzitter:
- U had kunnen weigeren, omdat het ging om een pro-actief
onderzoek, waarbij zij zich in het verhoor baseerde op de Wet
persoonsregistratie. - De heer Bakker:
- Mijn perceptie van de vraagstelling is geweest dat zij deze
vraagstelling heeft gedaan in februari 1995. Wij hadden
besprekingen in het kader van de bijdrage van de FIOD aan het
kernteam, en mijn perceptie op dat moment was ook dat die
vraagstelling plaatsvond in het kader van haar rol als CID-officier
van dat kernteam. Die informatie heeft zij aan mij gevraagd, dus in
het kader van een strafrechtelijk onderzoek wat zich bevindt in de
GVO-fase. Dat was de perceptie die ik op dat moment had van haar
vraagstelling. Ik heb dat voorgelegd aan het plaatsvervangend hoofd
van de FIOD, gelet op het karakter van de vraagstelling. Dat
karakter past in de mogelijkheden om in deze fase van het onderzoek
de informatie beschikbaar te stellen. Wat ik vervolgens heb gedaan,
is de leggers van deze mensen op te vragen binnen de
belastingdienst. Ik heb daar persoonlijk naar gekeken; daar zijn
slechts heel weinig mensen binnen de FIOD van op de hoogte, gelet
op het karakter van de vraagstelling. Er was een vermoeden van
relaties tussen criminelen en deze journalisten. De vraagstelling
was of uit de gegevens van deze mensen zou blijken dat wellicht een
veel groter uitgavenpatroon of vermogen aanwezig is… - De voorzitter:
- Of betalingen krijgen…
- De heer Bakker:
- Precies. Meer dan wellicht mogelijk is in hun positie.
- De heer Rabbae:
- De vraag was dus niet of zij in loondienst waren?
- De voorzitter:
- Dat is ook een beetje moeilijk.
- De heer Bakker:
- De vraagstelling was om te kijken of er inderdaad een andere
vermogenspositie was dan gerechtvaardigd was aan de hand van
inkomsten uit reguliere banen. Ik heb die leggers bekeken, en ik
heb daarin geen bijzonderheden aangetroffen. Ik heb dat aan mijn
plaatsvervanger gegeven, die zich met name bezighoudt met externe
contacten, in dit geval in kernteamactiviteiten. Hij heeft de zaak
teruggekoppeld met mevrouw Gonsalez. Ik wil benadrukken dat wij als
FIOD in dit onderzoek geen enkele betrokkenheid hebben met
betrekking tot een deeltraject of een onderzoek naar deze
journalisten. - De voorzitter:
- Maar u zegt: zij heeft mij dat in haar hoedanigheid als
CID-officier gevraagd, en ik ging ervan uit dat sprake was van een
gerechtelijk vooronderzoek. - De heer Bakker:
- Nee, zij heeft dat in mijn perceptie gevraagd…
- De voorzitter:
- Maar uw perceptie is geen stuk papier.
- De heer Bakker:
- Zij heeft dat gevraagd tijdens een bespreking, waar wij spraken
over de bijdrage van de FIOD aan het kernteam , het team van de
heer Dros. Op dat moment was dat onze perceptie, en ook die van
mijn collega en plaatsvervanger. In een latere fase heb ik begrepen
van mijn collega dat zij, nadat zij de informatie al had gekregen
in een andere bespreking – er vinden frequent besprekingen plaats –
ook nog heeft verwezen naar een ander onderzoek, waaraan zij ook
als officier verbonden zou zijn. Ook dat onderzoek bevond zich in
een operationele fase en een opsporingsfase. - De voorzitter:
- Wreekt zich daar wellicht dat u dit soort verzoeken mondeling
en niet schriftelijk krijgt? - De heer Bakker:
- Zij heeft dit verzoek in eerste instantie mondeling aan mij
gedaan, en vervolgens heeft zij op papier de grondgegevens van de
journalist aangereikt. Er is dus sprake van een mondeling verzoek,
aangevuld met schriftelijke aantekeningen. - De voorzitter:
- Wat ik bedoel is dat de wettelijke basis voor zo’n verzoek en
de precieze positionering waarin men het moet zetten, blijkbaar
ontbreken, wat aanleiding blijkt te kunnen zijn voor verschillende
interpretaties. - De heer Bakker:
- Ik kan u zeggen dat dit mijn perceptie was, evenals die van
mijn plaatsvervanger, die bij die bespreking aanwezig was. - De voorzitter:
- Kunnen we nog iets duidelijker zijn? U ging ervan uit dat het
wel degelijk ging om strafrechtelijk onderzoek, waarbij deze
journalisten verdacht zouden zijn? - De heer Bakker:
- Ik ging ervan dat hier sprake was van een strafrechtelijk
onderzoek, een gerechtelijk vooronderzoek, waarbij in het kader van
het onderzoek dat daar plaatsvindt een relatie zou zijn en
informatie zou moeten opkomen… - De voorzitter:
- Maar dat deze journalisten…
- De heer Bakker:
- Het hoeft niet zo te zijn dat de journalisten verdacht zijn,
het kan ook zijn dat onderzoekssubjecten, gegevens van derden, van
belang zijn voor hoofdsubjecten of subjecten uit het
onderzoek. - De heer De Graaf:
- Die redenering is hier toch een beetje onwaarschijnlijk. Er
wordt immers gevraagd naar de inkomenspositie van journalisten, dus
of ze geen grote buitenhuizen, dure auto’s en speedboten
hebben. - De heer Bakker:
- Dat kan iets zeggen over die journalisten, maar ook over een
relatie tussen subjecten van het onderzoek en de journalisten. - De heer De Graaf:
- Dus dat die journalisten in zo’n situatie, als dat soort
gegevens kan worden aangetroffen, mogelijk… - De heer Bakker:
- In mijn beleving kan, als criminelen onderwerp van onderzoek
zijn, die informatie voor dat onderzoek ook van belang zijn. - De voorzitter:
- Vindt u dat er een verschil in perceptie is tussen wat mevrouw
Gonsalez hier heeft gezegd – zij kon die gegevens op basis van de
Wet op de persoonsregistratie vragen, maar als u ze geweigerd had,
had zij geen been om op te staan – en uw eigen perceptie? - De heer Bakker:
- Ik heb haar dat niet helemaal zo horen zeggen.
- De voorzitter:
- Uiteindelijk heeft zij dat wel, in antwoord op een vraag van
mij, bevestigd. - De heer Bakker:
- Dit was mijn perceptie van haar vraagstelling. Als de situatie
anders was geweest, zouden er andere voorschriften gelden met
betrekking tot het voorschrift informatieverstrekking. - De heer Rabbae:
- U zegt dat het toen uw perceptie was. Heeft u nu een andere
perceptie, ook naar aanleiding van het verhoor van mevrouw
Gonsalez? - De heer Bakker:
- Het is mij op dit moment nog steeds niet duidelijk of zij dat
verzoek nu heeft gedaan in het kader van kernteamactiviteiten, of
in het kader van een ander onderzoek. Dat inzicht heb ik op dit
moment nog steeds niet. - De voorzitter:
- Maar had u het dan niet gewoon moeten weigeren?
- De heer Bakker:
- Nee, want ik ging ervan uit…
- De heer De Graaf:
- Als mevrouw Gonsalez tegen u had gezegd dat het op grond van
een bepaald artikel van de Wet op de persoonsregistratie gebeurde,
maar dat u kon weigeren… - De heer Bakker:
- Als zij dat verzoek aan mij had gedaan, had ik dat verzoek
voorgelegd aan het plaatsvervangend hoofd of het hoofd van de FIOD,
en ik kan mij voorstellen dat die informatie dan niet verstrekt
was. - De heer Koekkoek:
- Toen de term “gerechtelijk vooronderzoek” viel, had u toen de
legger al gelicht? - De heer Bakker:
- Zij heeft eerst het verzoek gedaan in een bespreking, en toen
had ik nog geen legger gelicht. - De heer Koekkoek:
- En daarbij kwam ter sprake dat het ook was in het kader van een
gerechtelijk vooronderzoek? - De heer Bakker:
- Kennelijk kan ik het niet duidelijk weergeven. Zij heeft
tijdens een bespreking over het kernteam dat verzoek gedaan. Er is
toen absoluut niet gesproken over andere onderzoeken; wij hebben
uitsluitend gesproken over activiteiten van het kernteam. Dat
verzoek heeft zij toen gedaan. In dat kader hebben wij die leggers
opgevraagd. Vervolgens is dat teruggekoppeld, en pas in gesprekken
daarna heeft zij mijn collega genformeerd dat zij ook nog bezig is
met andere onderzoeken. - De voorzitter:
- Mijnheer Bakker, wij krijgen nog van u de mogelijke gegevens
wat de containers betreft over de jaren 1989 tot en met begin 1992,
zoals u in het verhoor eerder heeft toegezegd. Op dit moment: dank
u wel. Sluiting 13.55 uur