6.2 Verandering in de opsporing
Voordat de commissie ingaat op de drie onderdelen van de crisis
wil zij eerst een aantal meer algemene opmerkingen maken.
Crisis en verandering
De crisis in de opsporing zoals die door parlementaire
enquétecommissie opsporingsmethoden, Kamer en kabinet is
vastgesteld wordt door degenen die belast zijn met de opsporing
maar zeer ten dele herkend. Menigeen zegt dat er weliswaar sprake
was van een crisis in Kennemerland, maar dat die crisis zich niet
afspeelde in de eigen regio of het eigen arrondissement. «Wij
werkten altijd al netjes» heeft de commissie in vele
toonaarden gehoord. Desalniettemin heeft vrijwel iedereen zich
ingezet om de gewenste veranderingen te bewerkstelligen. Dat is op
zichzelf opmerkelijk, omdat aangenomen moet worden dat een crisis
meer veranderingsbereidheid genereert wanneer hij herkend wordt dan
wanneer dat niet het geval is. Het besef dat grenzen aan de
opsporingsmethoden gesteld worden door de politieke besluitvorming
is diep verankerd in de opsporingsorganisaties. Politie en openbaar
ministerie zijn vergaand bereid om politieke besluitvorming die hun
werkwijze raakt, uit te voeren. Maar ook een andere factor speelt
een rol: politie en justitie hebben mede door de enquête een
gevoelige klap in de beeldvorming opgelopen. Zeker kort na het
uitbrengen van het enquêterapport was werken bij de politie
of het OM niet iets om overal mee te koop te lopen. Er leek weinig
reden om trots te zijn op het opsporingswerk. Ook als men zelf
beter meende te weten was de omgeving daarvan niet te overtuigen.
Dergelijke ervaringen ziet men niet graag herhaald. Reden dus om nu
dan maar te doen wat men vraagt. Kritiek is dan in iéder
geval veel moeilijker. De eigen verantwoordelijkheid wordt zo
kleiner. Er kan gewezen worden naar datgene wat moet. De commissie
heeft vastgesteld dat kort na het uitkomen van het
enquêterapport en de debatten daarover openbaar ministerie en
politie een periode buitengewoon terughoudend zijn geweest. Geen
enkel risico mocht worden gelopen dat ongewild of per ongeluk toch
de politiek vastgestelde uitgangspunten zouden worden geschonden.
Deze defensieve en angstige houding is inmiddels verlaten. Gebleven
is echter dat men moeilijke beslissingen liever niet zelf neemt,
maar voorlegt aan een hiërarchisch of gezagsmatig hogere
functionaris. Voor een deel vloeit deze opstelling ook voort uit de
aanbevelingen die de enquétecommissie heeft gedaan en die in
de kern zijn overgenomen door Kamer en kabinet. En voor een deel is
deze opstelling te verklaren uit onzekerheid: wat houden de nieuwe
regels nu precies in? De commissie acht het van belang dat het
professioneel zelfvertrouwen verder wordt herwonnen. Daarvoor is
een hindernis gelegen in de onduidelijkheid en onzekerheid die
bestaat m.b.t. de vraag wat nu wet en wat nu niet mag. Die
onzekerheid en onduidelijkheid kunnen en moeten worden weggenomen.
Zij zijn de afgelopen periode naar het oordeel van de commissie te
groot geweest.
Expertise
Nu de crisis in de opsporing ertoe heeft geleid dat bepaalde
opsporingstechnieken door de politiek als ongewenst zijn
aangemerkt, lag het voor de hand daarvoor alternatieven te
ontwikkelen. De commissie heeft vastgesteld dat daarover in
verschillende gremia wel wordt nagedacht, maar dat er onvoldoende
systematische vastlegging en uitwisseling van de verkregen
inzichten plaatsvindt. Oplossingen die in de praktijk van de
opsporing worden gevonden voor specifieke problemen zijn niet of
nauwelijks toegankelijk voor anderen. Alle betrokkenen zoeken voor
de eigen organisatie oplossingen. Deze oplossingen worden niet
tussen de verschillende-organisaties uitgewisseld. Daarnaast heeft
de commissie geconstateerd dat er weinig systematisch wordt
nagedacht over nieuwe opsporingsstrategieën. Slechts een
enkele strategie, zoals financieel rechercheren, komt enigszins van
de grond. Het belang daarvan wordt breed onderkend. Tegelijkertijd
is de daarvoor benodigde kennis maar mondjesmaat voor handen. Er
zijn weinig financiële experts en aan hen is moeilijk te
komen. Bovendien weten gewone rechercheurs niet veel van de
mogelijkheden van financieel rechercheren, hetgeen maakt dat zij
soms informatie verloren laten gaan die behulpzaam had kunnen zijn.
Digitaal rechercheren staat nog maar in de kinderschoenen. De
strategie om te komen tot «ontmanteling» van criminele
organisaties is ten gevolge van de enquête in vergaande mate
gerelativeerd. Daarvoor in de plaats zouden meer «korte
klappen» moeten worden gemaakt. Voor zover dat wordt
uitgelegd als ingrijpen zodra een strafbaar feit zichtbaar wordt,
wordt deze strategie binnen politie en justitie niet gedragen. Men
ervaart het als ineffectief om «de kleine jongens te pakken
en de grote jongens te laten lopen». Waar de «korte
klappen»-strategie wordt uitgelegd als het vooral aanpakken
van de faciliterende personen en organisaties is deze voor de
praktijk nog niet erg uitgewerkt. Waar het gaat om juist een
combinatie van de «korte klappen» strategie en de lange
termijn»-strategie lijkt er ook nog geen heldere strategische
notie voorhanden hoe dit vorm moet krijgen.
Aanbeveling 1: Er dienen organisatorische en inhoudelijke
voorzieningen te worden gecreëerd waar de praktische inzichten
en oplossingen voor problemen in de opsporing bij elkaar worden
gebracht en toegankelijk worden gemaakt. Alternatieve
opsporingsstrategieën dienen meer systematisch te worden
ontwikkeld en beoordeeld op hun werkbaarheid in de praktijk. Dit
mag gegeven het belang van een effectieve criminaliteitsbestrijding
niet aan de toevallige creativiteit van individuele functionarissen
van het OM of de politie worden overgelaten. De commissie beveelt
aan een expertisecentrum in te richten waar deze activiteiten
kunnen worden ondergebracht. Dit dient gepaard te gaan met
opheffing/sanering van werkgroepen, overlegplatforms en commissies
die zich met bepaalde aspecten van de opsporing(smethoden) bezig
houden.