• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Korps landelijke politiediensten

    3.7 Korps landelijke politiediensten (KLPD)

    Het Korps landelijke politie diensten (KLPD) is, naast de
    vijfentwintig regiokorpsen, het zesentwintigste politiekorps met
    zelfstandige en ondersteunende taken. De KLPD vervult zowel taken
    die primair samenhangen met de strafrechtelijke handhaving van de
    rechtsorde als taken die daarmee geen direct verband houden. Het
    KLPD was ook onderwerp van onderzoek in het rapport van de
    parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden. Op basis
    hiervan heeft de commissie besloten de onderdelen van het KLPD te
    onderzoeken op basis van de volgende onderzoeksvragen:

    a. Welke ondersteunende diensten zijn er bij het KLPD? Op welke
    wijze zijn deze ondersteunende diensten georganiseerd?

    b. Welke activiteiten voeren deze diensten uit met betrekking
    tot de opsporing?

    c. Oefent het Landelijk parket het gezag uit over de
    ondersteunende diensten van het KLPD?

    d. Wordt voor de concrete handelingen van deze diensten het
    gezag uitgeoefend door de recherche-officier in de regio en de
    betrokken zaaksofficier?

    Het KLPD is onderverdeeld in zes divisies en een rechercheteam:
    divisie Informatie Technologie, divisie Koninklijke en diplomatieke
    beveiliging, divisie Logistiek, divisie Mobiliteit, divisie
    Ondersteuning en de divisie Centrale recherche informatie (CRI).
    Het rechercheteam dat bij de KLPD is georganiseerd heet het
    Landelijk rechercheteam (LRT). Het LRT is aan te merken als het
    zevende kernteam. In dit onderzoek is vooral gekeken naar de
    onderdelen die een taak hebben op het gebied van de opsporing.
    Achtereenvolgens worden de activiteiten van de divisies CRI,
    Ondersteuning, Mobiliteit en het LRT behandeld.

    3.7.1 Organisatie KLPD

    Het KLPD vervult uiteenlopende taken en functies in de
    opsporing, wat tot uiting komt in een sterk gevarieerde
    organisatie, waarbinnen specifieke afdelingen soms betrekkelijke
    autonome posities hebben. Verschillende onderdelen van het KLPD
    vervullen een rol in de opsporing en bestrijding van
    (georganiseerde) criminaliteit. Op dit moment bevindt veel
    verschillende informatie zich op verschillende plaatsen. Het is
    niet duidelijk welke afdeling en functionaris over welke informatie
    beschikt. De rechercheinformatie op landelijk niveau is naar het
    oordeel van de commissie te versnipperd. Het ministerie van
    Justitie heeft bij de aansturing van het KLPD het accent steeds
    gelegd op het beheer en niet zozeer op het vaststellen van
    beleidskader. In enkele gevallen zijn speerpunten aangegeven, zoals
    «financiële recherche» en «bestrijding van
    kinderporno», maar van een integrale visie op de taken van
    het KLPD is geen sprake. Initiatieven voor richtinggevend beleid
    zijn vooral aan het KLPD zelf overgalaten. In vergelijking met
    andere onderdelen van het KLPD besteedde het ministerie van
    Justitie relatief de meeste aandacht aan de divisie CRI en het
    LRT.

    Algemene Rekenkamerrapport

    In september 1998 heeft de Algemene Rekenkamer een rapport
    uitgebracht over de uitwisseling van recherche-informatie tussen de
    divisie CRI en de politieregio’s (Uitwisseling van
    recherche-informatie tussen CRI en politieregio’s, Algemene
    Rekenkamer, 24 september 1998 (Tweede Kamer 1998-1999, 26
    215)).

    De Algemene Rekenkamer onderzocht de CRI in 1997. In het rapport
    wordt stevige kritiek op de CRI geleverd. De hoofdconclusie is dat
    er ernstige gebreken kleven aan zowel de informatieverstrekking van
    de regio’s aan de CRI, de veredeling (bewerking) van informatie
    door de CRI, het beheer van de informatie van de CRI en de
    informatieverstrekking van de CRI aan de regio’s. De focus van de
    Algemene Rekenkamer richtte zich op slechts een deel van het
    werkterrein van de CRI. De Algemene Rekenkamer richtte zich alleen
    op de bestaande feitelijke stand van zaken. Belangrijke
    ontwikkelingen en vooruitgang op het gebied van de
    informatiehuishouding zoals de lnfodesks, MRO’s en VROS heeft de
    Algemene Rekenkamer genegeerd. De CRI is voor de
    informatiehuishouding afhankelijk van andere diensten. Sommige
    korpsen zijn heel snel met het verschaffen van informatie, andere
    heel afwachtend. Dat heeft te maken met een dominante cultuur bij
    de politie van wel geïnteresseerd zijn in het ontvangen van
    onderzoeksinformatie, maar niet in het delen ervan. Dit geldt
    weliswaar tussen regiokorpsen en de nationale CRI, maar eveneens in
    de relatie tussen districten en regionale recherche. De CRI moet
    een groot aantal klanten bedienen. De positie van de CRI binnen het
    KLPD is bijzonder: de KLPD is opdrachtgever en afnemer tegelijk. De
    CRI heeft nog de meeste moeite gehad om opgenomen te worden binnen
    het eigen KLPD. Het rapport van de Algemene Rekenkamer geeft de
    onmacht aan van de mogelijkheid van sturing van de recherche
    informatiehuishouding. Dat heeft te maken met de organisatie van
    het politiebestel in zijn algemeenheid en de recherche in het
    bijzonder. Er is een complex van diensten en korpsen, met onder
    meer als gevolg dat de CRI niet is ingebed in landelijk gevormde
    recherchestructuren. Verder hebben noch het ministerie van Justitie
    noch het Openbaar Ministerie hun zeggenschap aangewend om tussen
    regiokorpsen, kernteams en de CRI passende samenwerking op te
    leggen. Ten derde hebben de korpschefs de CRI niet de taken gegeven
    om landelijk een aantal criminaliteitsvormen te onderzoeken, maar
    zijn deze als aandachtsgebieden buiten de CRI aan de kernteams
    toegewezen.

    Ontwikkeling divisie Recherche

    In 1998 is een begin gemaakt met de opzet van een Divisie
    recherche binnen het KLPD. De bedoeling is alle
    recherche-activiteiten binnen de KLPD in één divisie
    onder te brengen onder leiding van één recherchechef.
    Dit moet leiden tot een geïntegreerde recherchefunctie,
    waarbij coördinatie- en afstemmingsproblemen worden
    gereduceerd. Daarnaast zal de nieuwe divisie tal van praktische
    voordelen met zich meebrengen zo is de verwachting. Per 1 april
    jongstleden is een projectleider aangesteld om het Plan van aanpak
    voor de Divisie Recherche uit te voeren. Het KLPD streeft ernaar de
    divisie Recherche voor het einde van 1999 operationeel te
    hebben.

    Gezags- en beheersstructuur

    De minister van Justitie is tot aan de overgang van het beheer
    van het KLPD naar de minister van Binnenlandse Zaken en
    Koninkrijksrelaties formeel verantwoordelijk voor het beheer van
    het KLPD. Beheersaangelegenheden voor het gehele KLPD komen aan de
    orde in de zogenoemde beheersvierhoek waaraan de korpschef van de
    KLPD, de hoofdofficier van het Landelijk parket, de
    directeur-generaal Wetgeving, Rechtspleging en Rechtsbijstand
    namens de minister van Justitie en de directeur-generaal Openbare
    Orde en Veiligheid namens de minister van Binnenlandse Zaken en
    Koninkrijksrelaties deelnemen. Het medebeheer door de Minister van
    Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties krijgt in de praktijk
    nauwelijks inhoud. De Raad van het KLPD, die als een soort
    regionaal college fungeert, stelt jaarlijks de organisatie, de
    formatie, de begroting, de jaarrekening, het beleidsplan en het
    jaarverslag voor het KLPD vast. Het gezag over het KLPD als geheel
    ligt volledig bij de persoon van de hoofdofficier van het Landelijk
    parket. De hoofdofficier van het Landelijk parket oefent deze
    functie uit op voorstel van het College van procureur-generaal. De
    gezagspositie is evenwel niet geformaliseerd in wetgeving. Sinds
    1998 is hiervoor een overleg opgezet tussen de gemandateerd
    korpsbeheerder, de hoofdofficier verbonden aan het Landelijk parket
    en de korpschef van het KLPD. Het is de bedoeling dat dit overleg
    de prioriteiten in de opsporingstaken van het KLPD vaststelt.

    Vaststelling beleidsprioriteiten

    Het ministerie van Justitie heeft bij de aansturing van het KLPD
    het accent steeds gelegd op het beheer en niet zozeer op het
    vaststellen van beleidskaders. In enkele gevallen zijn speerpunten
    aangegeven, zoals «financiële recherche» en
    «bestrijding van kinderporno», maar van een integrale
    visie op de taken van het KLPD is geen sprake. Initiatieven voor
    richtinggevend beleid zijn vooral aan het KLPD zelf overgelaten. In
    vergelijking met andere onderdelen van het KLPD besteedde het
    ministerie van Justitie relatief de meeste aandacht aan de divisie
    CRI en het LRT.

    3.7.2 divisie CRI

    De Divisie Centrale Recherche Informatie (CRI) is het onderdeel
    van het KLPD dat ondersteuning verleent aan de regionale,
    internationale en bijzondere opsporingsdiensten. De CRI ondersteunt
    de recherche met recherche-expertise, recherche-informatie en
    strategische misdaadanalyse. De divisie CRI is onderverdeeld in 4
    diensten. In de onderstaande tabel is de organisatie van deze
    divisie kort weergegeven.

    Organisatie divisie CRI.

    – Dienst Recherche Informatie afdeling Nationaal inzicht
    afdeling Internationale inlichtingen uitwisseling afdeling
    Meldpunten afdeling Recherche informatiebureaus

    – Dienst Bijzondere Recherche Zaken afdeling Terrorisme afdeling
    Getuigenbescherming Landelijk infiltratie team (LIT) afdeling
    Nationale coördinatie politiële infiltratie (ANCPI)

    – Dienst Berichtenbehandeling en Identificatie

    – Dienst Recherche Advisering en Ontwikkeling

    De afdelingen binnen de dienst Recherche informatie richten zich
    vooral op de informatietaak van het recherchewerk. Informatie is
    nodig voor de directe opsporing, voor de coördinatie tussen
    recherche-onderzoeken, voor de besturing van het rechercheproces
    (prioriteitstelling en effectmeting) en voor de vaststelling van
    aard en omvang van de criminaliteit. Met name de afdeling Nationaal
    inzicht geeft voor een belangrijk deel invulling aan de functie van
    de NCID, die in artikel 6 van de CID-regeling 1995 wordt
    omschreven. De NCiD-functie wordt verder uitgeoefend door de
    afdelingen Internationale inlichtingen uitwisseling, Meldpunten en
    Recherche informatiebureaus.

    Afdeling Nationaal Inzicht

    Taken

    De afdeling Nationaal inzicht van de CRI heeft tot taak ter
    coördinatie van de samenwerking tussen regionale CID-en
    landelijke registraties bij te houden en de gegevens uit deze
    registers te bewerken en te analyseren. De taak van de afdeling
    Nationaal inzicht bestaat uit vijf onderdelen.

    1. Het verschaffen van inzicht in de aard en omvang van de zware
    en georganiseerde criminaliteit op nationaal niveau

    In het kader van deze taak verwerkt de afdeling informatie die
    door de regio’s aangeleverd wordt. Analisten brengen vervolgens
    criminele samenwerkingsverbanden in kaart. Op dit moment worden de
    eerste resultaten van deze activiteit zichtbaar. Hier doen zich wel
    enkele knelpunten voor. In de eerste plaats leveren de regiokorpsen
    hun informatie nog onvoldoende aan uit de CID-registers en uit de
    tijdelijke registers zijnde de lopende onderzoeken. In de tweede
    plaats zijn de kernteams niet in dezelfde geautomatiseerde omgeving
    geplaatst. Dat is echter wel nodig vanwege de eerder genoemde
    toebedeelde specifieke aandachtsgebieden. De kernteams zouden
    onderling met elkaar verbonden moeten zijn. In de derde plaats is
    de divisie CRI voor beleidsonderzoek volledig afhankelijk van de
    regiokorpsen. De divisie CRI heeft voor beleids- en
    analysedoeleinden zelf geen rechtstreekse toegang tot operationele
    informatie. Ten vierde doemt in de nabije toekomst een knelpunt op
    wanneer de nieuwe wet Politieregisters in werking is getreden. Bij
    de wijziging van de wet Politieregisters is geen voorziening
    getroffen voor de beleids- en analysetaken van de afdeling
    Nationaal inzicht. De gegevens uit een Zwacri-register dienen te
    worden verwijderd en vernietigd zodra een zaak is afgedaan c.q. een
    onherroepelijk vonnis is geveld. De informatie over personen die
    strafbare feiten hebben begaan kan weliswaar in de HKD-register
    worden opgenomen, maar daarmee gaat de onderlinge samenhang tussen
    meerdere criminele personen en strafbare feiten verloren. De
    samenhang tussen meerdere criminele personen en strafbare feiten in
    kaart brengen is noodzakelijk om criminele netwerken zichtbaar te
    maken. Door het ontbreken daarvan komt het verschaffen van inzicht
    in de aard en omvang van de zware georganiseerde criminaliteit op
    nationaal niveau onder druk te staan.

    2. De coördinatie van recherche-informatie ingevolge de
    CID-regeling

    Een onderdeel hiervan is de coördinatie van informatie met
    een hoog afbreukrisico waarvoor binnen de afdeling Nationaal
    inzicht een afgeschermde eenheid is ingericht, de eenheid
    Bronafschermingszaken. Van informatie met een hoog afbreukrisico is
    sprake wanneer bijvoorbeeld de bron gevaar zou lopen of wanneer als
    informatie te breed komt te liggen het onderzoek wordt geschaad.
    Daarbij moet gedacht worden aan 00-informatie, afkomstig van een
    informant of infiltrant, aan informatie over niet-integer gedrag,
    informatie ten behoeve van getuigenbescherming, etc.

    3. ontwikkelen en in stand houden verwijsindexen

    Voor de uitwisseling van informatie tussen opsporingsonderzoeken
    en de vaststelling van de aard en omvang van de criminaliteit maakt
    de afdeling gebruik van verwijsindexen. Op nationaal niveau
    coördineert de afdeling de registratie over de
    CID-subjectenindex (CIDSI) en beheert daarvoor drie indexen: CIDSI
    1, 11, en III. CIDSI 1 is de index voor natuurlijke personen. Deze
    verwijzingsindex is nu een actueel geschoond bestand. Vanaf 1996 is
    het aantal records waarin CID-subjecten is opgenomen alsmede het
    aantal unieke CID-subjecten natuurlijke personen gedaald. Als
    belangrijkste reden voor deze daling wordt gezien dat de
    politieregio’s over het algemeen beter en meer zijn gaan schonen.
    De CIDSI 11 heeft betrekking op rechtspersonen en wordt tot op
    heden nog niet goed gevuld. De regio’s zien hier tot nu toe nog
    onvoldoende de noodzaak van in. In de laatste verwijsindex (CIDSI
    111) worden de Meldingen recherche onderzoeken (MRO’s) opgeslagen.
    In de nabije toekomst zullen de drie systemen geïntegreerd
    worden in de landelijke applicatie Verwijzingsindex Recherche
    Onderzoeken en Subjecten (VROS). De opzet van de nationale
    verwijzingsindex VROS is een tweede onderdeel van het ABRIO-project
    «Recherche en informatiehuishouding». In de Raad van
    Hoofdcommissarissen zijn alle korpschefs met elkaar overeen gekomen
    dat de CID-subjectenindexen en het MRO-bestand moeten opgaan in het
    VROS. Deze nieuwe applicatie wordt gepositioneerd bij de regionale
    lnfodesks.

    4. Het uitvoeren van informatie-onderzoeken op een specifiek
    terrein

    De afdeling Nationaal inzicht kan in opdracht van de Cc zwacri
    c.q. het College van procureurs-generaal informatie-onderzoeken
    uitvoeren op een specifiek terrein. Voorbeelden zijn aan
    Joegoslaven en Italianen gerelateerde criminaliteit in Nederland.
    De resultaten van deze onderzoeken worden aangeboden aan de
    Cczwacri die daarover een advies aan het College van
    procureurs-generaal kan uitbrengen.

    5. Het uitvoeren van overige onderdelen van de CID-taak

    De CID-en van de regiokorpsen zijn verantwoordelijk voor de
    aanmelding van informanten bij de afdeling Nationaal inzicht. Als
    een RCID een informant wil aanmelden, dan is daarvoor software van
    de afdeling Nationaal Inzicht beschikbaar om met de personalia van
    de informant een uniek nummer te maken. Dit nummer geeft de RCID
    vervolgens door aan de afdeling Nationaal inzicht. Nationaal
    inzicht boekt dit nummer in het Informanten Coderingssysteem (ICS)
    en controleert dan of het nummer elders reeds voorkomt. Als er een
    match is op het informantennummer belt de afdeling Nationaal
    Inzicht de RCID van het korps dat het nummer als eerste heeft
    aangemeld, waarop de betreffende RCID contact kan opnemen met de
    tweede RCID. Een probleem kan echter zijn dat de regiokorpsen niet
    in alle gevallen een actueel geschoond informantenbestand voeren.
    Het informantencoderingssysteem (ICS) wordt soms onheus gebruikt.
    Het onheus gebruik heeft betrekking op schending van
    procedure-afspraken. Binnen de Nederlandse politie is afgesproken
    dat de RCID-en van de regiokorpsen alleen informanten aanmelden bij
    de afdeling Nationaal inzicht indien die informanten ook
    daadwerkelijk door de CID-en worden aangelopen. Indien een persoon
    niet zijnde een informant door een regiokorps wordt aangemeld als
    informant uitsluitend om er achter te komen of die persoon in een
    ander korps informant is, komt de afscherming van de identiteit van
    informanten op losse schroeven te staan. Daardoor komt de (moeizaam
    opgebouwde) aanmelding van informanten door de regiokorpsen bij en
    de coördinerende taak van de afdeling Nationaal inzicht in het
    geding.

    Meldingen recherche-onderzoeken

    Vanaf 1996 moeten de korpsen hun onderzoeken aanmelden bij de
    afdeling Nationaal inzicht van de CRI. Deze aanmelding heeft tot
    doel om de onderzoeken tussen de verschillende korpsen te
    coördineren. Het aanmelden van onderzoeken dient middels een
    standaardformulier te gebeuren: het formulier Melding Recherche
    Onderzoek (MRO). Het formulier MRO is ook opgenomen in de
    gewijzigde CID-regeling 1995. Met de MRO’s ontstaat een landelijk
    overzicht van de onderzoeken die de politie uitvoert. Volgens het
    huidige criterium moeten onderzoeken worden aangemeld zodra er
    tenminste één CID-subject bij het onderzoek betrokken
    is. De ondergrens die geldt voor het melden van
    rechercheonderzoeken en de opname in het systeem wordt verlaagd: in
    het vervolg zullen niet alleen onderzoeken met betrekking tot
    CID-subjecten worden opgenomen, maar álle onderzoeken worden
    geregistreerd die langer dan een week duren en die gericht zijn op
    misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Op het
    formulier MRO moeten behalve CID-subjecten ook andere
    onderzoeksgegevens, zoals objecten, contactpersoon, start en te
    verwachten einddatum van het onderzoek worden ingevuld. In de
    praktijk verloopt de melding van recherche-onderzoeken veelal via
    de RCID van het regiokorps. Voor de RCID geldt immers al vanouds
    dat zij haar CID-subjecten (natuurlijke personen en/of
    rechtspersonen) moet aanmelden bij de divisie CRI. De aanmelding
    van recherche-onderzoeken is in de loop van de jaren aanmerkelijk
    verbeterd.

    Tabel 2. Aantallen MRO’s per regiokorps
    Aantal bij de NCID nieuw aangemelde MRO’s
     

    Regiokorps 

    Rotterdam-Rijnmond 
    Limburg-Zuid 
    Midden- en West Brabant 
    Amsterdam-Amstelland 
    Kennemerland 
    Haaglanden 
    CID KLPD 

    1996 

    134 
    27 
    12 
    129 
    37 
    101 
    29 

    1997 

    149 
    85 
    87 
    144 
    24 
    92 
    22

    1998 

    133 
    30 
    65 
    185 
    30 
    158 
    36

     
    1996: NCIDjaarverslag 1996.
    1997: Jaaroverzicht 1997 Criminele Inlichtingen Dienst
    verwijsindexen.
    1998: Jaaroverzicht 1998 Criminele Inlichtingen Dienst
    verwijsindexen.

    Naast de aanmelding van nieuwe onderzoeken, moeten korpsen ook
    wijzigingen in onderzoeken (updaten van de onderzoekssubjecten) en
    de daadwerkelijke beëindiging van onderzoeken melden. Het
    onderzoek van de commissie heeft uitgewezen dat het actualiseren
    van de MRO’s door de regiokorpsen nog sterk verbeterd kan worden.
    Beëindigde onderzoeken worden niet afgemeld en wijzigingen in
    (de CID-subjecten van) het onderzoek worden nog onvoldoende
    doorgegeven. De coördinatie vindt plaats door de afdeling
    Nationaal Inzicht van de divisie CRI. De coördinatie houdt in
    dat de gegevens uit de MRO’s van alle korpsen met elkaar worden
    vergeleken. Dit gebeurt geautomatiseerd. Vergelijking kan
    bijvoorbeeld opleveren dat eenzelfde persoon bij meerdere korpsen
    voorwerp van onderzoek is of dat een voertuig in een
    recherche-onderzoek van een bepaald korps tevens voorkomt in een
    onderzoek van een ander korps. Zodra er op een van de objecten of
    CID-subjecten een dubbeling wordt geconstateerd, zorgt de afdeling
    Nationaal Inzicht ervoor dat de betrokken politieregio in kennis
    wordt gesteld. Voor de melding van recherche-onderzoeken en de
    coördinatie hanteert de afdeling Nationaal Inzicht een
    verwijsindex, de zogeheten CID-subjecten Index (CIDSI) III. Van
    1996 tot halverwege 1997 werden de recherche-onderzoeken aangemeld
    door het opsturen van MRO’s naar de divisie CRI. In de loop van
    1997 is een aantal regionale recherchesystemen zodanig aangepast
    dat de MRO’s geautomatiseerd kunnen worden aangeleverd. Per
    december 1998 melden 22 van de 26 korpsen hun MRO’s geautomatiseerd
    aan bij de afdeling Nationaal Inzicht. In CIDSi 111 waren in juni
    1997 12 750 onderzoeksobjecten en 1213 onderzoeken opgenomen. In
    december 1998 waren deze aantallen reeds opgelopen tot 27 285
    objecten en 2042 onderzoeken. Dit is een stijging van zeventig
    procent van de onderzoeken en een stijging van ruim tweehonderd
    procent van de objecten, wat het nut van de verwijzingsindex
    uitdrukt.

    Verbeteringen nationale coördinatie
    recherche-informatie

    De mogelijkheden om op nationaal niveau informatie tussen alle
    opsporingsonderzoeken uit te wisselen en af te stemmen, zijn in
    ontwikkeling. Zo zullen de huidige drie verwijsindexen in mei 1999
    opgaan in de applicatie VROS (Verwijsindex Recherche Onderzoeken en
    Subjecten). VROS is een systeem waarmee de geautomatiseerde
    coördinatie van recherche-onderzoeken geoptimaliseerd wordt.
    De onderzoeksteams bij de regiokorpsen en kernteams moeten daartoe
    hun onderzoekssubjecten e.d. aanleveren bij de afdeling Nationaal
    inzicht. In het programma VROS vindt wekelijks een match plaats van
    alle MRO’s met de onderzoeksentiteiten van CIDSI 1 en 11. Ook
    worden de gegevens uit de MRO’s onderling gematcht. Dubbelingen in
    o.a. CID-subjecten, voertuigen, etc. worden geautomatiseerd aan de
    regiokorpsen en kernteams terug gemeld, zodat de betreffende
    korpsen met elkaar tot afstemming kunnen komen. Dit nieuwe register
    VROS wordt nationaal beheerd door de afdeling Nationaal Inzicht
    (Registratie van recherche-onderzoeken J.B.A. de Wit en J.
    Posthumus, Algemeen Politieblad, nr. 3, 30 januari 1999, p. 12 t/m
    14.)

    De regiokorpsen kunnen het register rechtstreeks inzien via de
    CID of de regionale infodesks. Het biedt de mogelijkheid om
    informanten die actief zijn in een onderzoek te matchen met
    onderzoekssubjecten. Het belang daarvan is dat uitgesloten kan
    worden dat opsporingsteams voor de verrassing komen te staan dat
    een subject in hun onderzoek informant van een ander korps blijkt
    te zijn, mits alle korpsen consequent hun onderzoekssubjecten en
    informanten aanmelden. Tot slot is ook het welslagen van VROS
    volledig afhankelijk van aanlevering van recherche-informatie door
    de regiokorpsen en kernteams. Het is tevens afhankelijk van de
    recherche-applicaties binnen de regio’s en kernteams. De rol van de
    korpsleiding en de districtschefs is hierbij van groot belang. Tot
    op heden bepaalt iedere regio zelf met welke systemen gewerkt
    wordt. Het kan zijn dat een regiokorps de informatiehuishouding en
    de registraties redelijk op orde heeft voor wat betreft het
    regionale rechercheniveau, maar dat dit niet het geval is voor de
    districten. In sommige regio’s staan de districten zelfs redelijk
    autonoom ten opzichte van het regionale niveau. Een voorbeeld
    hiervan is het korps RotterdamRijnmond. Zolang een nationale
    informatiehuishouding ontbreekt, zullen de opsporing, de
    coördinatie tussen recherche-onderzoeken, de besturing van het
    rechercheproces en de vaststelling van aard en omvang van de
    criminaliteit problematisch verlopen.

    3.7.3. Afdeling Internationale inlichtingen uitwisseling

    De afdeling Internationale inlichtingen uitwisseling fungeert
    als intermediair tussen Nederland en het buitenland voor
    internationale inlichtingenuitwisseling op het gebied van de zware
    en georganiseerde criminaliteit. Volgens de Richtlijn met
    betrekking tot de stationering van liaison-officers in Nederland
    van 21 maart 1994 dient de divisie CRI een toezichthoudende rol te
    vervullen met betrekking tot de werkzaamheden van de
    liaisonofficer, alsmede de inkomende en uitgaande informatie te
    coördineren. De parlementaire enquêtecommissie
    opsporingsmethoden concludeerde met betrekking tot liaison-officers
    in Nederland dat het, gelet op genoemde richtlijn, twijfelachtig is
    of de CRI zijn toezichthoudende functie op de liaison-officers
    daadwerkelijk kan uitoefenen. Vervolgens heeft de minister van
    Justitie een werkgroep-Liaisons ingesteld met als taakopdracht een
    onderzoek in te stellen naar de noodzakelijkheid en mogelijkheid
    voor aanscherping van de bestaande richtlijn voor de buitenlandse
    liaison-officers in Nederland (zie ook paragraaf 3.10).

    3.7.4. Afdeling Recherche informatiebureaus (RIB’s)

    De divisie CRI kent een aantal steunpunten in de regio’s: de
    Recherche informatie bureaus (RIB’s). De CRI beschikt in totaal
    over 32 regionale steunpunten (Deze taak werd tot 1997 uitgeoefend
    door vijf Afdelingen Recherche Informatie (ARIs)). De RIB’s zijn
    een schakel tussen de divisie CRI en de regiokorpsen en kernteams.
    Zij leveren een bijdrage aan het nationaal criminaliteitsbeeld,
    voeren taken uit op het gebied van internationale rechtshulp en
    coördineren informatie, ook via VROS en CIDSI. Door de
    regiokorpsen en de kernteams worden de werkzaamheden van de RIB’s
    bijzonder gewaardeerd. Deze goede waardering neemt echter niet weg
    dat het resultaat van de werkzaamheden van de RIB’s mede
    afhankelijk is van de stand van de informatiehuishouding in de
    regiokorpsen en kernteams. Soms kan het RIB onvoldoende
    werkzaamheden uitvoeren ten gevolge van de gebrekkige
    informatiehuishouding bij de korpsen.

    3.7.5. Afdeling Meldpunten

    De afdeling Meldpunten coördineert, onder
    verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie,
    politie-informatie met een operationeel karakter en niet
    politiële informatie. De afdeling Meldpunten fungeert als
    intermediair tussen diverse politiële en justitiële
    instanties met een specifiek doel en gericht op specifieke
    doelgroepen. Het Gedetineerden recherche informatie punt (GRIP) is
    een voorbeeld van een meldpunt dat in 1994 is opgericht met het
    doel de samenwerking tussen de politie en de directie
    Delinquentenzorg en Jeugdinrichtingen van het ministerie van
    Justitie te verbeteren (1 Circulaire van de minister van Justitie
    d.d. 11 februari 1994 betreffende de oprichting van het meldpunt
    GRIP bij de CRI (kenmerk 424.696193) en de brief van de minister
    van Justitie d.d. 20 juli 1994 inzake de beleidsvorming t.a.v. GRIP
    (kenmerk 44716194/DJ)).

    Het doel van deze samenwerking is te komen tot een beter
    beveiligingsbeleid voor vlucht- en gemeengevaarlijke gedetineerden
    door middel van een zorgvuldige onderlinge uitwisseling van
    informatie. De samenwerking voorziet ook in het verstrekken van
    door het openbaar ministerie bekrachtigde adviezen aan directeuren
    van de penitentiaire inrichtingen op grond van informatie, waarbij
    de bron waaruit de informatie afkomstig is, wordt beschermd. Deze
    vertrouwelijke adviezen kunnen leiden tot het treffen van
    maatregelen tegen gedetineerden.

    Daarnaast is het GRIP niet op de hoogte van deals met
    gedetineerden voorzover het gaat om strafvermindering of
    financiële vergoedingen. Ook de directeuren zullen hiervan
    normaliter niet op de hoogte zijn. Enkele tijd geleden heeft zich
    een merkwaardig incident voorgedaan, wat eventueel verband houdt
    met een deal. Een officier van justitie heeft rond februari van dit
    jaar bij het GRIP een verzoek gedaan om advies uit te brengen een
    gedetineerde niet naar de extra beveiligde inrichting van Nieuw
    Vosseveld te Vught over te plaatsen. Het GRIP is hier niet op
    ingegaan en heeft het verzoek direct doorgestuurd naar de
    betreffende officier van justitie.

    3.7.6. Het LIT en de ANCPI

    Het Landelijk infiltratie team (LIT) coördineert en
    ondersteunt (inter)nationale infiltratie-activiteiten op basis van
    buitenlandse rechtshulpverzoeken en assistentieverzoeken van de
    Nederlandse opsporingsdiensten. De Afdeling nationale
    coördinatie politiële infiltratie (ANCPI) verleent
    ondersteuning bij het operationele gedeelte van infiltratieacties
    (verzorgen van valse identiteiten, facilitaire ondersteuning, etc.)
    Beide afdelingen vallen onder de dienst bijzondere recherchezaken.
    Het aantal zaken per jaar waarbij enige vorm van politiële
    infiltratie is gemoeid, is beperkt. In 1998 is landelijk gezien bij
    68 acties enigerlei vorm van ondersteuning geboden door
    politiële infiltratie in Nederland. In 1997 was dit slechts
    41. Deze acties kunnen variëren van assistentie bij een
    gespreksontmoeting tot het opbouwen van een storefront of een wat
    langer durende infiltratie. Veel van deze acties worden op verzoek
    van het buitenland, dan wel in samenwerking met buitenlandse
    opsporingsinstanties opgezet. Van de 68 acties in 1998 hadden 51
    zaken een internationale component. Voor het jaar 1997 hadden van
    de 41 acties 30 zaken een internationale component. De
    internationale dimensie komt ook tot uiting in de hoeveelheid zaken
    die het LIT heeft gedraaid ten opzichte van de nationale PIT’s. in
    1998 heeft het LIT aan 40, en in 1997 aan 30 zaken medewerking
    verleend.

    3.7.7. Activiteiten divisie Ondersteuning en divisie
    Mobiliteit

    De divisie Ondersteuning vervult een ondersteunende taak voor de
    politieregio’s met specifieke kennis en technieken op het terrein
    van technologische ondersteuning, levende have,
    politieluchtvaartdienst, recherche en bijstandscoördinatie. De
    Dienst technologie en operationele ondersteuning (DTOO) en de
    Recherchedienst transport en logistiek (RT&L) van de divisie
    Ondersteuning voeren zelfstandig opsporingsonderzoeken uit. Voor
    het onderzoek van de commissie zijn vooral deze afdelingen van
    belang.

    Dienst technologie en operationele ondersteuning (DTOO)

    De Dienst technologie en operationele ondersteuning (DTOO) is
    gesitueerd binnen de divisie Ondersteuning en heeft een
    ondersteunende functie. De doelstelling van de DTOO is het leveren
    van (tijdelijke) technische en operationele ondersteuning aan
    politie, justitie en overige opsporingsdiensten. Daarmee
    ondersteunt de DTOO allerlei politieactiviteiten op het terrein van
    recherche, milieu, grootschalig politieoptreden, verkeer,
    rampenbestrijding, enzovoorts. De DTOO beschikt daarvoor onder
    andere over geavanceerde plaatsbepalingssystemen en apparatuur voor
    audio en video-observatie. Behalve de integratie van techniek in
    recherche-onderzoeken, werkt de DTOO ook aan de ontwikkeling van
    nieuwe technologieën en methoden.

    Overzicht assistentie-aanvragen 1998
     

    Technisch middel 

    Videocamera 
    Videolaboratorium 
    af/meeluisterapparatuur 
    Audiolaboratorium 
    Kolibrie – geen inzetten meer 
    Peilbakens 
    Inkijkoperaties 
    Klonen semafoon 
    Uitleveren verbindingsapparatuur 
    -alleen voor openbare orde 
    Veiligheidsonderzoek (o.a. sweepen) 
    Overige assistenties/adviezen/uitleen 
     

    Aanvragen 

    121 
    320 
    12 
    79 

    160 
    15 
    144 
     

    248 
    63 

    1162

    Geen inzetten gevolgd 

    29 
    13 

    53 


     

    10 
    13 

    136

    De DTOO treedt alleen op na schriftelijke toestemming van de
    officier van justitie, die bij de aanvraag door een team ingediend
    moet worden. De DTOO hanteert deze vaste procedure sinds 1994. De
    reden was dat het voorkwam dat de DTOO iets moest doen waarvan
    later werd gezegd dat het niet de bedoeling was. Behalve met
    juridisch verantwoord handelen, heeft deze opstelling van de DTOO
    ook te maken met de effectiviteit van hun optreden. De middelen die
    worden ingezet zijn kostbaar; als het fout afloopt kunnen die
    middelen niet meer worden ingezet. Indien er geen juridische
    bezwaren zijn, spelen capaciteitsvragen voor de inzet van de DTOO
    een rol. Immers, is deze ook beperkt. De DTOO beslist zelf of ze
    aan een verzoek tot technische ondersteuning van een regiokorps of
    kernteam voldoet. Op basis van een eigen juridische toets wordt
    door de DTOO afgewogen of een verzoek wordt gehonoreerd. Dit
    gebeurt ook als een officier van justitie goedkeuring heeft
    verleend. De vraag aan welk team capaciteit wordt toebedeeld, wordt
    onder meer beïnvloed door de (maatschappelijke) gevoeligheid
    van een zaak. Voorts heeft de bestrijding van de zware
    criminaliteit door de kernteams en levensbedreigende zaken
    prioriteit. De DTOO heeft zoveel werk dat vrijwel alleen de
    kernteams en het landelijke rechercheteam (LRT) worden bediend.

    Divisie Mobiliteit

    De vier kerntaken van de divisie Mobiliteit zijn het bevorderen
    van mobiliteit en veiligheid, het bestrijden van criminaliteit en
    het toezicht houden op de belasting van het milieu, voor zover dit
    betrekking heeft op het (inter)nationaal verkeer en vervoer over
    weg, water of in de lucht. De taken die de divisie Mobiliteit
    verricht zijn zelfstandig, complementair en ondersteunend aan de
    regionale politiekorpsen, bijzondere opsporingsdiensten en andere
    organisaties. Tot 1996 werden bij de divisie Mobiliteit
    recherchewerkzaamheden uitgevoerd. Om de recherchewerkzaamheden te
    coördineren en te controleren zijn deze werkzaamheden
    samengevoegd tot de Recherchedienst transport en logistiek
    (RT&L) bij de divisie Ondersteuning. Bij de divisie Mobiliteit
    worden thans weer in beperkte mate rechercheactiviteiten ontplooid.
    Het gaat om eerstelijns recherchewerk ten behoeve van de taken van
    de divisie Mobiliteit. De recherchefuncties zijn inmiddels
    beschreven. Er zijn afspraken met de divisieleiding dat de
    coördinatoren het recherchewerk bewaken. Dat neemt niet weg
    dat de korpsleiding KLPD zich ervan bewust is dat dit voortdurend
    in de gaten gehouden moet worden. Dat roept de vraag op in hoeverre
    de divisie Mobiliteit voldoende kwaliteit van het recherchewerk
    gewaarborgd heeft voor het feit dat verkeersmensen
    recherche-activiteiten gaan ondernemen. Zodra het eerstelijns
    recherchewerk over zou gaan naar het tweedelijns werk, is de
    deskundigheid van RT&L nodig. Dat vereist een nauwkeurige
    afstemming tussen de leiding van de divisie Mobiliteit en de
    leiding van RT&L.

    Recherchedienst transport en logistiek (RT&L)

    RT&L is ondergebracht bij de divisie Ondersteuning. Het doel
    van de RT&L is de bestrijding van de georganiseerde
    criminaliteit in de transportsector. De ontwikkeling van de dienst
    RT&L is nog in volle gang. Op dit moment overweegt de
    korpsleiding van de KLPD of deze dienst het kernteam Transport zou
    moeten worden. De RT&L beschikt, net als het LRT, over een
    eigen CID. De CID van de RT&L runt voornamelijk informanten die
    uit de periferie van de criminele organisaties komen. Het zijn
    mensen die op de een of andere manier, legaal, faciliteiten aan de
    organisatie verlenen, bijvoorbeeld een autoverhuurder of een
    kroegbaas van een stamcafé. Door niet met informanten uit de
    eigenlijke criminele organisatie te werken, probeert men te
    voorkomen dat ongewild infiltratietrajecten ontstaan. De ervaring
    is dat de informanten «nieuwe stijl» betrouwbaarder
    informatie leveren omdat hun belangen niet op het criminele vlak
    liggen. Het runnen van informanten verloopt volgens een vaste
    procedure met intake-gesprekken en uitgebreide schriftelijke
    vastlegging. De sturing en controle op RT&L heeft zich tot voor
    kort gekenmerkt door gebrek aan functiescheiding bij de toenmalige
    CID-officier van justitie en onvoldoende structurele aandacht voor
    de CID, waaronder ook het beheer van de registers. Door de
    vermenging van verantwoordelijkheden voor de CID-en van het KLPD,
    van de Rijksrecherche en van de BOD-en bij de CID-officier is een
    tijd lang verwijdering ontstaan tussen de CID-officier en de
    leiding van de divisie Ondersteuning en de CID. Op initiatief van
    de interim-chef RT&L is de CID-officier weer terug gehaald en
    zijn het gezag en de verantwoordelijkheid van de CID-officier over
    RT&L weer hersteld. Vanaf 1998 heeft het Landelijk parket een
    nieuwe portefeuilleverdeling gemaakt en is er een andere persoon
    CID-officier. Deze officier vervult de functie nu ongeveer 1 jaar
    en verruilt de functie weer voor milieu-officier. Van
    continuïteit in het gezag en beheer over de CID van RT&L
    is zodoende weinig sprake.

    3.7.8 Landelijk Rechercheteam (LRT)

    Het LRT is de operationele recherche-eenheid van de KLPD. Het
    LRT streeft ernaar een bijdrage te leveren aan een adequaat
    (inter)nationaal optreden tegen de georganiseerde criminaliteit in
    samenwerking met de regio’s. Daarbij richt het LRT zich met name op
    financieel rechercheren en innovatie van deze recherchemethode.

    Organisatie

    Het LRT is eind 1995 in drie maanden opgericht. Het beeld over
    de positie van het LRT in de opsporing was aanvankelijk diffuus.
    Men begon met een onderzoek naar een eenvoudige geldwisselaar en
    werkte daarna geleidelijk toe naar ingewikkelder onderzoeken. De
    pioniersfase van het LRT is inmiddels voorbij. Het team heeft thans
    een duidelijke taak en functie, waarbij financieel rechercheren en
    de innovatie van recherchemethoden centraal staan. Sinds de start
    van het LRT in januari 1996 tot december 1998 zijn door het LRT een
    26-tal onderzoeken gestart. De aard en omvang van de onderzoeken
    verschillen sterk. Zo is er een kortlopend onderzoek van 2 weken,
    maar de meeste onderzoeken duren een aantal maanden, met enkele
    uitschieters naar 24 maanden of meer. Ook de aard van de
    onderzoeken verschilt, al overheersen de zaken met een
    financiële component. Onderzoeksprojecten van het LRT worden
    na accordering van het College in behandeling genomen. Het advies
    van de Cczwacri wordt evenwel niet altijd door het College gevolgd.
    Onderzoeken met een sterk financieel karakter worden niet per
    definitie aan het LRT toegewezen. De inzet van OT, STO en CID vindt
    bij het LRT niet wezenlijk anders plaats dan bij andere
    rechercheteams.

    Samenwerking

    Het LRT stelt zich tevens ten doel de samenwerking met
    kernteams, regionale recherche-eenheden en bijzondere
    opsporingsdiensten aan te gaan. Deze samenwerking ligt zowel op het
    personele vlak als op onderlinge uitwisseling van gegevens (vooral
    CID- en vertrouwelijke gegevens) en de afstemming van
    recherche-onderzoeken. Het LRT kan ook in bijzondere gevallen op
    specifieke terreinen de kernteams en regionale recherche-eenheden
    zowel op operationeel gebied als op het gebied van uitwisseling van
    gegevens en kennisoverdracht ondersteunen. De regiokorpsen en
    kernteams ondervinden echter over het algemeen weinig van de
    samenwerking met het LRT op het personele vlak, qua deskundigheid
    en voor wat betreft recherche-ondersteuning bij onderzoeken. Dat
    zou onder andere te wijten zijn aan capaciteitsgebrek.

    vorige    volgende    inhoud