3.7 Korps landelijke politiediensten (KLPD)
Het Korps landelijke politie diensten (KLPD) is, naast de
vijfentwintig regiokorpsen, het zesentwintigste politiekorps met
zelfstandige en ondersteunende taken. De KLPD vervult zowel taken
die primair samenhangen met de strafrechtelijke handhaving van de
rechtsorde als taken die daarmee geen direct verband houden. Het
KLPD was ook onderwerp van onderzoek in het rapport van de
parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden. Op basis
hiervan heeft de commissie besloten de onderdelen van het KLPD te
onderzoeken op basis van de volgende onderzoeksvragen:
a. Welke ondersteunende diensten zijn er bij het KLPD? Op welke
wijze zijn deze ondersteunende diensten georganiseerd?
b. Welke activiteiten voeren deze diensten uit met betrekking
tot de opsporing?
c. Oefent het Landelijk parket het gezag uit over de
ondersteunende diensten van het KLPD?
d. Wordt voor de concrete handelingen van deze diensten het
gezag uitgeoefend door de recherche-officier in de regio en de
betrokken zaaksofficier?
Het KLPD is onderverdeeld in zes divisies en een rechercheteam:
divisie Informatie Technologie, divisie Koninklijke en diplomatieke
beveiliging, divisie Logistiek, divisie Mobiliteit, divisie
Ondersteuning en de divisie Centrale recherche informatie (CRI).
Het rechercheteam dat bij de KLPD is georganiseerd heet het
Landelijk rechercheteam (LRT). Het LRT is aan te merken als het
zevende kernteam. In dit onderzoek is vooral gekeken naar de
onderdelen die een taak hebben op het gebied van de opsporing.
Achtereenvolgens worden de activiteiten van de divisies CRI,
Ondersteuning, Mobiliteit en het LRT behandeld.
3.7.1 Organisatie KLPD
Het KLPD vervult uiteenlopende taken en functies in de
opsporing, wat tot uiting komt in een sterk gevarieerde
organisatie, waarbinnen specifieke afdelingen soms betrekkelijke
autonome posities hebben. Verschillende onderdelen van het KLPD
vervullen een rol in de opsporing en bestrijding van
(georganiseerde) criminaliteit. Op dit moment bevindt veel
verschillende informatie zich op verschillende plaatsen. Het is
niet duidelijk welke afdeling en functionaris over welke informatie
beschikt. De rechercheinformatie op landelijk niveau is naar het
oordeel van de commissie te versnipperd. Het ministerie van
Justitie heeft bij de aansturing van het KLPD het accent steeds
gelegd op het beheer en niet zozeer op het vaststellen van
beleidskader. In enkele gevallen zijn speerpunten aangegeven, zoals
«financiële recherche» en «bestrijding van
kinderporno», maar van een integrale visie op de taken van
het KLPD is geen sprake. Initiatieven voor richtinggevend beleid
zijn vooral aan het KLPD zelf overgalaten. In vergelijking met
andere onderdelen van het KLPD besteedde het ministerie van
Justitie relatief de meeste aandacht aan de divisie CRI en het
LRT.
Algemene Rekenkamerrapport
In september 1998 heeft de Algemene Rekenkamer een rapport
uitgebracht over de uitwisseling van recherche-informatie tussen de
divisie CRI en de politieregio’s (Uitwisseling van
recherche-informatie tussen CRI en politieregio’s, Algemene
Rekenkamer, 24 september 1998 (Tweede Kamer 1998-1999, 26
215)).
De Algemene Rekenkamer onderzocht de CRI in 1997. In het rapport
wordt stevige kritiek op de CRI geleverd. De hoofdconclusie is dat
er ernstige gebreken kleven aan zowel de informatieverstrekking van
de regio’s aan de CRI, de veredeling (bewerking) van informatie
door de CRI, het beheer van de informatie van de CRI en de
informatieverstrekking van de CRI aan de regio’s. De focus van de
Algemene Rekenkamer richtte zich op slechts een deel van het
werkterrein van de CRI. De Algemene Rekenkamer richtte zich alleen
op de bestaande feitelijke stand van zaken. Belangrijke
ontwikkelingen en vooruitgang op het gebied van de
informatiehuishouding zoals de lnfodesks, MRO’s en VROS heeft de
Algemene Rekenkamer genegeerd. De CRI is voor de
informatiehuishouding afhankelijk van andere diensten. Sommige
korpsen zijn heel snel met het verschaffen van informatie, andere
heel afwachtend. Dat heeft te maken met een dominante cultuur bij
de politie van wel geïnteresseerd zijn in het ontvangen van
onderzoeksinformatie, maar niet in het delen ervan. Dit geldt
weliswaar tussen regiokorpsen en de nationale CRI, maar eveneens in
de relatie tussen districten en regionale recherche. De CRI moet
een groot aantal klanten bedienen. De positie van de CRI binnen het
KLPD is bijzonder: de KLPD is opdrachtgever en afnemer tegelijk. De
CRI heeft nog de meeste moeite gehad om opgenomen te worden binnen
het eigen KLPD. Het rapport van de Algemene Rekenkamer geeft de
onmacht aan van de mogelijkheid van sturing van de recherche
informatiehuishouding. Dat heeft te maken met de organisatie van
het politiebestel in zijn algemeenheid en de recherche in het
bijzonder. Er is een complex van diensten en korpsen, met onder
meer als gevolg dat de CRI niet is ingebed in landelijk gevormde
recherchestructuren. Verder hebben noch het ministerie van Justitie
noch het Openbaar Ministerie hun zeggenschap aangewend om tussen
regiokorpsen, kernteams en de CRI passende samenwerking op te
leggen. Ten derde hebben de korpschefs de CRI niet de taken gegeven
om landelijk een aantal criminaliteitsvormen te onderzoeken, maar
zijn deze als aandachtsgebieden buiten de CRI aan de kernteams
toegewezen.
Ontwikkeling divisie Recherche
In 1998 is een begin gemaakt met de opzet van een Divisie
recherche binnen het KLPD. De bedoeling is alle
recherche-activiteiten binnen de KLPD in één divisie
onder te brengen onder leiding van één recherchechef.
Dit moet leiden tot een geïntegreerde recherchefunctie,
waarbij coördinatie- en afstemmingsproblemen worden
gereduceerd. Daarnaast zal de nieuwe divisie tal van praktische
voordelen met zich meebrengen zo is de verwachting. Per 1 april
jongstleden is een projectleider aangesteld om het Plan van aanpak
voor de Divisie Recherche uit te voeren. Het KLPD streeft ernaar de
divisie Recherche voor het einde van 1999 operationeel te
hebben.
Gezags- en beheersstructuur
De minister van Justitie is tot aan de overgang van het beheer
van het KLPD naar de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties formeel verantwoordelijk voor het beheer van
het KLPD. Beheersaangelegenheden voor het gehele KLPD komen aan de
orde in de zogenoemde beheersvierhoek waaraan de korpschef van de
KLPD, de hoofdofficier van het Landelijk parket, de
directeur-generaal Wetgeving, Rechtspleging en Rechtsbijstand
namens de minister van Justitie en de directeur-generaal Openbare
Orde en Veiligheid namens de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties deelnemen. Het medebeheer door de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties krijgt in de praktijk
nauwelijks inhoud. De Raad van het KLPD, die als een soort
regionaal college fungeert, stelt jaarlijks de organisatie, de
formatie, de begroting, de jaarrekening, het beleidsplan en het
jaarverslag voor het KLPD vast. Het gezag over het KLPD als geheel
ligt volledig bij de persoon van de hoofdofficier van het Landelijk
parket. De hoofdofficier van het Landelijk parket oefent deze
functie uit op voorstel van het College van procureur-generaal. De
gezagspositie is evenwel niet geformaliseerd in wetgeving. Sinds
1998 is hiervoor een overleg opgezet tussen de gemandateerd
korpsbeheerder, de hoofdofficier verbonden aan het Landelijk parket
en de korpschef van het KLPD. Het is de bedoeling dat dit overleg
de prioriteiten in de opsporingstaken van het KLPD vaststelt.
Vaststelling beleidsprioriteiten
Het ministerie van Justitie heeft bij de aansturing van het KLPD
het accent steeds gelegd op het beheer en niet zozeer op het
vaststellen van beleidskaders. In enkele gevallen zijn speerpunten
aangegeven, zoals «financiële recherche» en
«bestrijding van kinderporno», maar van een integrale
visie op de taken van het KLPD is geen sprake. Initiatieven voor
richtinggevend beleid zijn vooral aan het KLPD zelf overgelaten. In
vergelijking met andere onderdelen van het KLPD besteedde het
ministerie van Justitie relatief de meeste aandacht aan de divisie
CRI en het LRT.
3.7.2 divisie CRI
De Divisie Centrale Recherche Informatie (CRI) is het onderdeel
van het KLPD dat ondersteuning verleent aan de regionale,
internationale en bijzondere opsporingsdiensten. De CRI ondersteunt
de recherche met recherche-expertise, recherche-informatie en
strategische misdaadanalyse. De divisie CRI is onderverdeeld in 4
diensten. In de onderstaande tabel is de organisatie van deze
divisie kort weergegeven.
Organisatie divisie CRI.
– Dienst Recherche Informatie afdeling Nationaal inzicht
afdeling Internationale inlichtingen uitwisseling afdeling
Meldpunten afdeling Recherche informatiebureaus
– Dienst Bijzondere Recherche Zaken afdeling Terrorisme afdeling
Getuigenbescherming Landelijk infiltratie team (LIT) afdeling
Nationale coördinatie politiële infiltratie (ANCPI)
– Dienst Berichtenbehandeling en Identificatie
– Dienst Recherche Advisering en Ontwikkeling
De afdelingen binnen de dienst Recherche informatie richten zich
vooral op de informatietaak van het recherchewerk. Informatie is
nodig voor de directe opsporing, voor de coördinatie tussen
recherche-onderzoeken, voor de besturing van het rechercheproces
(prioriteitstelling en effectmeting) en voor de vaststelling van
aard en omvang van de criminaliteit. Met name de afdeling Nationaal
inzicht geeft voor een belangrijk deel invulling aan de functie van
de NCID, die in artikel 6 van de CID-regeling 1995 wordt
omschreven. De NCiD-functie wordt verder uitgeoefend door de
afdelingen Internationale inlichtingen uitwisseling, Meldpunten en
Recherche informatiebureaus.
Afdeling Nationaal Inzicht
Taken
De afdeling Nationaal inzicht van de CRI heeft tot taak ter
coördinatie van de samenwerking tussen regionale CID-en
landelijke registraties bij te houden en de gegevens uit deze
registers te bewerken en te analyseren. De taak van de afdeling
Nationaal inzicht bestaat uit vijf onderdelen.
1. Het verschaffen van inzicht in de aard en omvang van de zware
en georganiseerde criminaliteit op nationaal niveau
In het kader van deze taak verwerkt de afdeling informatie die
door de regio’s aangeleverd wordt. Analisten brengen vervolgens
criminele samenwerkingsverbanden in kaart. Op dit moment worden de
eerste resultaten van deze activiteit zichtbaar. Hier doen zich wel
enkele knelpunten voor. In de eerste plaats leveren de regiokorpsen
hun informatie nog onvoldoende aan uit de CID-registers en uit de
tijdelijke registers zijnde de lopende onderzoeken. In de tweede
plaats zijn de kernteams niet in dezelfde geautomatiseerde omgeving
geplaatst. Dat is echter wel nodig vanwege de eerder genoemde
toebedeelde specifieke aandachtsgebieden. De kernteams zouden
onderling met elkaar verbonden moeten zijn. In de derde plaats is
de divisie CRI voor beleidsonderzoek volledig afhankelijk van de
regiokorpsen. De divisie CRI heeft voor beleids- en
analysedoeleinden zelf geen rechtstreekse toegang tot operationele
informatie. Ten vierde doemt in de nabije toekomst een knelpunt op
wanneer de nieuwe wet Politieregisters in werking is getreden. Bij
de wijziging van de wet Politieregisters is geen voorziening
getroffen voor de beleids- en analysetaken van de afdeling
Nationaal inzicht. De gegevens uit een Zwacri-register dienen te
worden verwijderd en vernietigd zodra een zaak is afgedaan c.q. een
onherroepelijk vonnis is geveld. De informatie over personen die
strafbare feiten hebben begaan kan weliswaar in de HKD-register
worden opgenomen, maar daarmee gaat de onderlinge samenhang tussen
meerdere criminele personen en strafbare feiten verloren. De
samenhang tussen meerdere criminele personen en strafbare feiten in
kaart brengen is noodzakelijk om criminele netwerken zichtbaar te
maken. Door het ontbreken daarvan komt het verschaffen van inzicht
in de aard en omvang van de zware georganiseerde criminaliteit op
nationaal niveau onder druk te staan.
2. De coördinatie van recherche-informatie ingevolge de
CID-regeling
Een onderdeel hiervan is de coördinatie van informatie met
een hoog afbreukrisico waarvoor binnen de afdeling Nationaal
inzicht een afgeschermde eenheid is ingericht, de eenheid
Bronafschermingszaken. Van informatie met een hoog afbreukrisico is
sprake wanneer bijvoorbeeld de bron gevaar zou lopen of wanneer als
informatie te breed komt te liggen het onderzoek wordt geschaad.
Daarbij moet gedacht worden aan 00-informatie, afkomstig van een
informant of infiltrant, aan informatie over niet-integer gedrag,
informatie ten behoeve van getuigenbescherming, etc.
3. ontwikkelen en in stand houden verwijsindexen
Voor de uitwisseling van informatie tussen opsporingsonderzoeken
en de vaststelling van de aard en omvang van de criminaliteit maakt
de afdeling gebruik van verwijsindexen. Op nationaal niveau
coördineert de afdeling de registratie over de
CID-subjectenindex (CIDSI) en beheert daarvoor drie indexen: CIDSI
1, 11, en III. CIDSI 1 is de index voor natuurlijke personen. Deze
verwijzingsindex is nu een actueel geschoond bestand. Vanaf 1996 is
het aantal records waarin CID-subjecten is opgenomen alsmede het
aantal unieke CID-subjecten natuurlijke personen gedaald. Als
belangrijkste reden voor deze daling wordt gezien dat de
politieregio’s over het algemeen beter en meer zijn gaan schonen.
De CIDSI 11 heeft betrekking op rechtspersonen en wordt tot op
heden nog niet goed gevuld. De regio’s zien hier tot nu toe nog
onvoldoende de noodzaak van in. In de laatste verwijsindex (CIDSI
111) worden de Meldingen recherche onderzoeken (MRO’s) opgeslagen.
In de nabije toekomst zullen de drie systemen geïntegreerd
worden in de landelijke applicatie Verwijzingsindex Recherche
Onderzoeken en Subjecten (VROS). De opzet van de nationale
verwijzingsindex VROS is een tweede onderdeel van het ABRIO-project
«Recherche en informatiehuishouding». In de Raad van
Hoofdcommissarissen zijn alle korpschefs met elkaar overeen gekomen
dat de CID-subjectenindexen en het MRO-bestand moeten opgaan in het
VROS. Deze nieuwe applicatie wordt gepositioneerd bij de regionale
lnfodesks.
4. Het uitvoeren van informatie-onderzoeken op een specifiek
terrein
De afdeling Nationaal inzicht kan in opdracht van de Cc zwacri
c.q. het College van procureurs-generaal informatie-onderzoeken
uitvoeren op een specifiek terrein. Voorbeelden zijn aan
Joegoslaven en Italianen gerelateerde criminaliteit in Nederland.
De resultaten van deze onderzoeken worden aangeboden aan de
Cczwacri die daarover een advies aan het College van
procureurs-generaal kan uitbrengen.
5. Het uitvoeren van overige onderdelen van de CID-taak
De CID-en van de regiokorpsen zijn verantwoordelijk voor de
aanmelding van informanten bij de afdeling Nationaal inzicht. Als
een RCID een informant wil aanmelden, dan is daarvoor software van
de afdeling Nationaal Inzicht beschikbaar om met de personalia van
de informant een uniek nummer te maken. Dit nummer geeft de RCID
vervolgens door aan de afdeling Nationaal inzicht. Nationaal
inzicht boekt dit nummer in het Informanten Coderingssysteem (ICS)
en controleert dan of het nummer elders reeds voorkomt. Als er een
match is op het informantennummer belt de afdeling Nationaal
Inzicht de RCID van het korps dat het nummer als eerste heeft
aangemeld, waarop de betreffende RCID contact kan opnemen met de
tweede RCID. Een probleem kan echter zijn dat de regiokorpsen niet
in alle gevallen een actueel geschoond informantenbestand voeren.
Het informantencoderingssysteem (ICS) wordt soms onheus gebruikt.
Het onheus gebruik heeft betrekking op schending van
procedure-afspraken. Binnen de Nederlandse politie is afgesproken
dat de RCID-en van de regiokorpsen alleen informanten aanmelden bij
de afdeling Nationaal inzicht indien die informanten ook
daadwerkelijk door de CID-en worden aangelopen. Indien een persoon
niet zijnde een informant door een regiokorps wordt aangemeld als
informant uitsluitend om er achter te komen of die persoon in een
ander korps informant is, komt de afscherming van de identiteit van
informanten op losse schroeven te staan. Daardoor komt de (moeizaam
opgebouwde) aanmelding van informanten door de regiokorpsen bij en
de coördinerende taak van de afdeling Nationaal inzicht in het
geding.
Meldingen recherche-onderzoeken
Vanaf 1996 moeten de korpsen hun onderzoeken aanmelden bij de
afdeling Nationaal inzicht van de CRI. Deze aanmelding heeft tot
doel om de onderzoeken tussen de verschillende korpsen te
coördineren. Het aanmelden van onderzoeken dient middels een
standaardformulier te gebeuren: het formulier Melding Recherche
Onderzoek (MRO). Het formulier MRO is ook opgenomen in de
gewijzigde CID-regeling 1995. Met de MRO’s ontstaat een landelijk
overzicht van de onderzoeken die de politie uitvoert. Volgens het
huidige criterium moeten onderzoeken worden aangemeld zodra er
tenminste één CID-subject bij het onderzoek betrokken
is. De ondergrens die geldt voor het melden van
rechercheonderzoeken en de opname in het systeem wordt verlaagd: in
het vervolg zullen niet alleen onderzoeken met betrekking tot
CID-subjecten worden opgenomen, maar álle onderzoeken worden
geregistreerd die langer dan een week duren en die gericht zijn op
misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Op het
formulier MRO moeten behalve CID-subjecten ook andere
onderzoeksgegevens, zoals objecten, contactpersoon, start en te
verwachten einddatum van het onderzoek worden ingevuld. In de
praktijk verloopt de melding van recherche-onderzoeken veelal via
de RCID van het regiokorps. Voor de RCID geldt immers al vanouds
dat zij haar CID-subjecten (natuurlijke personen en/of
rechtspersonen) moet aanmelden bij de divisie CRI. De aanmelding
van recherche-onderzoeken is in de loop van de jaren aanmerkelijk
verbeterd.
Tabel 2. Aantallen MRO’s per regiokorps
Aantal bij de NCID nieuw aangemelde MRO’s
Regiokorps
Rotterdam-Rijnmond |
1996
134 |
1997
149 |
1998
133 |
1996: NCIDjaarverslag 1996.
1997: Jaaroverzicht 1997 Criminele Inlichtingen Dienst
verwijsindexen.
1998: Jaaroverzicht 1998 Criminele Inlichtingen Dienst
verwijsindexen.
Naast de aanmelding van nieuwe onderzoeken, moeten korpsen ook
wijzigingen in onderzoeken (updaten van de onderzoekssubjecten) en
de daadwerkelijke beëindiging van onderzoeken melden. Het
onderzoek van de commissie heeft uitgewezen dat het actualiseren
van de MRO’s door de regiokorpsen nog sterk verbeterd kan worden.
Beëindigde onderzoeken worden niet afgemeld en wijzigingen in
(de CID-subjecten van) het onderzoek worden nog onvoldoende
doorgegeven. De coördinatie vindt plaats door de afdeling
Nationaal Inzicht van de divisie CRI. De coördinatie houdt in
dat de gegevens uit de MRO’s van alle korpsen met elkaar worden
vergeleken. Dit gebeurt geautomatiseerd. Vergelijking kan
bijvoorbeeld opleveren dat eenzelfde persoon bij meerdere korpsen
voorwerp van onderzoek is of dat een voertuig in een
recherche-onderzoek van een bepaald korps tevens voorkomt in een
onderzoek van een ander korps. Zodra er op een van de objecten of
CID-subjecten een dubbeling wordt geconstateerd, zorgt de afdeling
Nationaal Inzicht ervoor dat de betrokken politieregio in kennis
wordt gesteld. Voor de melding van recherche-onderzoeken en de
coördinatie hanteert de afdeling Nationaal Inzicht een
verwijsindex, de zogeheten CID-subjecten Index (CIDSI) III. Van
1996 tot halverwege 1997 werden de recherche-onderzoeken aangemeld
door het opsturen van MRO’s naar de divisie CRI. In de loop van
1997 is een aantal regionale recherchesystemen zodanig aangepast
dat de MRO’s geautomatiseerd kunnen worden aangeleverd. Per
december 1998 melden 22 van de 26 korpsen hun MRO’s geautomatiseerd
aan bij de afdeling Nationaal Inzicht. In CIDSi 111 waren in juni
1997 12 750 onderzoeksobjecten en 1213 onderzoeken opgenomen. In
december 1998 waren deze aantallen reeds opgelopen tot 27 285
objecten en 2042 onderzoeken. Dit is een stijging van zeventig
procent van de onderzoeken en een stijging van ruim tweehonderd
procent van de objecten, wat het nut van de verwijzingsindex
uitdrukt.
Verbeteringen nationale coördinatie
recherche-informatie
De mogelijkheden om op nationaal niveau informatie tussen alle
opsporingsonderzoeken uit te wisselen en af te stemmen, zijn in
ontwikkeling. Zo zullen de huidige drie verwijsindexen in mei 1999
opgaan in de applicatie VROS (Verwijsindex Recherche Onderzoeken en
Subjecten). VROS is een systeem waarmee de geautomatiseerde
coördinatie van recherche-onderzoeken geoptimaliseerd wordt.
De onderzoeksteams bij de regiokorpsen en kernteams moeten daartoe
hun onderzoekssubjecten e.d. aanleveren bij de afdeling Nationaal
inzicht. In het programma VROS vindt wekelijks een match plaats van
alle MRO’s met de onderzoeksentiteiten van CIDSI 1 en 11. Ook
worden de gegevens uit de MRO’s onderling gematcht. Dubbelingen in
o.a. CID-subjecten, voertuigen, etc. worden geautomatiseerd aan de
regiokorpsen en kernteams terug gemeld, zodat de betreffende
korpsen met elkaar tot afstemming kunnen komen. Dit nieuwe register
VROS wordt nationaal beheerd door de afdeling Nationaal Inzicht
(Registratie van recherche-onderzoeken J.B.A. de Wit en J.
Posthumus, Algemeen Politieblad, nr. 3, 30 januari 1999, p. 12 t/m
14.)
De regiokorpsen kunnen het register rechtstreeks inzien via de
CID of de regionale infodesks. Het biedt de mogelijkheid om
informanten die actief zijn in een onderzoek te matchen met
onderzoekssubjecten. Het belang daarvan is dat uitgesloten kan
worden dat opsporingsteams voor de verrassing komen te staan dat
een subject in hun onderzoek informant van een ander korps blijkt
te zijn, mits alle korpsen consequent hun onderzoekssubjecten en
informanten aanmelden. Tot slot is ook het welslagen van VROS
volledig afhankelijk van aanlevering van recherche-informatie door
de regiokorpsen en kernteams. Het is tevens afhankelijk van de
recherche-applicaties binnen de regio’s en kernteams. De rol van de
korpsleiding en de districtschefs is hierbij van groot belang. Tot
op heden bepaalt iedere regio zelf met welke systemen gewerkt
wordt. Het kan zijn dat een regiokorps de informatiehuishouding en
de registraties redelijk op orde heeft voor wat betreft het
regionale rechercheniveau, maar dat dit niet het geval is voor de
districten. In sommige regio’s staan de districten zelfs redelijk
autonoom ten opzichte van het regionale niveau. Een voorbeeld
hiervan is het korps RotterdamRijnmond. Zolang een nationale
informatiehuishouding ontbreekt, zullen de opsporing, de
coördinatie tussen recherche-onderzoeken, de besturing van het
rechercheproces en de vaststelling van aard en omvang van de
criminaliteit problematisch verlopen.
3.7.3. Afdeling Internationale inlichtingen uitwisseling
De afdeling Internationale inlichtingen uitwisseling fungeert
als intermediair tussen Nederland en het buitenland voor
internationale inlichtingenuitwisseling op het gebied van de zware
en georganiseerde criminaliteit. Volgens de Richtlijn met
betrekking tot de stationering van liaison-officers in Nederland
van 21 maart 1994 dient de divisie CRI een toezichthoudende rol te
vervullen met betrekking tot de werkzaamheden van de
liaisonofficer, alsmede de inkomende en uitgaande informatie te
coördineren. De parlementaire enquêtecommissie
opsporingsmethoden concludeerde met betrekking tot liaison-officers
in Nederland dat het, gelet op genoemde richtlijn, twijfelachtig is
of de CRI zijn toezichthoudende functie op de liaison-officers
daadwerkelijk kan uitoefenen. Vervolgens heeft de minister van
Justitie een werkgroep-Liaisons ingesteld met als taakopdracht een
onderzoek in te stellen naar de noodzakelijkheid en mogelijkheid
voor aanscherping van de bestaande richtlijn voor de buitenlandse
liaison-officers in Nederland (zie ook paragraaf 3.10).
3.7.4. Afdeling Recherche informatiebureaus (RIB’s)
De divisie CRI kent een aantal steunpunten in de regio’s: de
Recherche informatie bureaus (RIB’s). De CRI beschikt in totaal
over 32 regionale steunpunten (Deze taak werd tot 1997 uitgeoefend
door vijf Afdelingen Recherche Informatie (ARIs)). De RIB’s zijn
een schakel tussen de divisie CRI en de regiokorpsen en kernteams.
Zij leveren een bijdrage aan het nationaal criminaliteitsbeeld,
voeren taken uit op het gebied van internationale rechtshulp en
coördineren informatie, ook via VROS en CIDSI. Door de
regiokorpsen en de kernteams worden de werkzaamheden van de RIB’s
bijzonder gewaardeerd. Deze goede waardering neemt echter niet weg
dat het resultaat van de werkzaamheden van de RIB’s mede
afhankelijk is van de stand van de informatiehuishouding in de
regiokorpsen en kernteams. Soms kan het RIB onvoldoende
werkzaamheden uitvoeren ten gevolge van de gebrekkige
informatiehuishouding bij de korpsen.
3.7.5. Afdeling Meldpunten
De afdeling Meldpunten coördineert, onder
verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie,
politie-informatie met een operationeel karakter en niet
politiële informatie. De afdeling Meldpunten fungeert als
intermediair tussen diverse politiële en justitiële
instanties met een specifiek doel en gericht op specifieke
doelgroepen. Het Gedetineerden recherche informatie punt (GRIP) is
een voorbeeld van een meldpunt dat in 1994 is opgericht met het
doel de samenwerking tussen de politie en de directie
Delinquentenzorg en Jeugdinrichtingen van het ministerie van
Justitie te verbeteren (1 Circulaire van de minister van Justitie
d.d. 11 februari 1994 betreffende de oprichting van het meldpunt
GRIP bij de CRI (kenmerk 424.696193) en de brief van de minister
van Justitie d.d. 20 juli 1994 inzake de beleidsvorming t.a.v. GRIP
(kenmerk 44716194/DJ)).
Het doel van deze samenwerking is te komen tot een beter
beveiligingsbeleid voor vlucht- en gemeengevaarlijke gedetineerden
door middel van een zorgvuldige onderlinge uitwisseling van
informatie. De samenwerking voorziet ook in het verstrekken van
door het openbaar ministerie bekrachtigde adviezen aan directeuren
van de penitentiaire inrichtingen op grond van informatie, waarbij
de bron waaruit de informatie afkomstig is, wordt beschermd. Deze
vertrouwelijke adviezen kunnen leiden tot het treffen van
maatregelen tegen gedetineerden.
Daarnaast is het GRIP niet op de hoogte van deals met
gedetineerden voorzover het gaat om strafvermindering of
financiële vergoedingen. Ook de directeuren zullen hiervan
normaliter niet op de hoogte zijn. Enkele tijd geleden heeft zich
een merkwaardig incident voorgedaan, wat eventueel verband houdt
met een deal. Een officier van justitie heeft rond februari van dit
jaar bij het GRIP een verzoek gedaan om advies uit te brengen een
gedetineerde niet naar de extra beveiligde inrichting van Nieuw
Vosseveld te Vught over te plaatsen. Het GRIP is hier niet op
ingegaan en heeft het verzoek direct doorgestuurd naar de
betreffende officier van justitie.
3.7.6. Het LIT en de ANCPI
Het Landelijk infiltratie team (LIT) coördineert en
ondersteunt (inter)nationale infiltratie-activiteiten op basis van
buitenlandse rechtshulpverzoeken en assistentieverzoeken van de
Nederlandse opsporingsdiensten. De Afdeling nationale
coördinatie politiële infiltratie (ANCPI) verleent
ondersteuning bij het operationele gedeelte van infiltratieacties
(verzorgen van valse identiteiten, facilitaire ondersteuning, etc.)
Beide afdelingen vallen onder de dienst bijzondere recherchezaken.
Het aantal zaken per jaar waarbij enige vorm van politiële
infiltratie is gemoeid, is beperkt. In 1998 is landelijk gezien bij
68 acties enigerlei vorm van ondersteuning geboden door
politiële infiltratie in Nederland. In 1997 was dit slechts
41. Deze acties kunnen variëren van assistentie bij een
gespreksontmoeting tot het opbouwen van een storefront of een wat
langer durende infiltratie. Veel van deze acties worden op verzoek
van het buitenland, dan wel in samenwerking met buitenlandse
opsporingsinstanties opgezet. Van de 68 acties in 1998 hadden 51
zaken een internationale component. Voor het jaar 1997 hadden van
de 41 acties 30 zaken een internationale component. De
internationale dimensie komt ook tot uiting in de hoeveelheid zaken
die het LIT heeft gedraaid ten opzichte van de nationale PIT’s. in
1998 heeft het LIT aan 40, en in 1997 aan 30 zaken medewerking
verleend.
3.7.7. Activiteiten divisie Ondersteuning en divisie
Mobiliteit
De divisie Ondersteuning vervult een ondersteunende taak voor de
politieregio’s met specifieke kennis en technieken op het terrein
van technologische ondersteuning, levende have,
politieluchtvaartdienst, recherche en bijstandscoördinatie. De
Dienst technologie en operationele ondersteuning (DTOO) en de
Recherchedienst transport en logistiek (RT&L) van de divisie
Ondersteuning voeren zelfstandig opsporingsonderzoeken uit. Voor
het onderzoek van de commissie zijn vooral deze afdelingen van
belang.
Dienst technologie en operationele ondersteuning (DTOO)
De Dienst technologie en operationele ondersteuning (DTOO) is
gesitueerd binnen de divisie Ondersteuning en heeft een
ondersteunende functie. De doelstelling van de DTOO is het leveren
van (tijdelijke) technische en operationele ondersteuning aan
politie, justitie en overige opsporingsdiensten. Daarmee
ondersteunt de DTOO allerlei politieactiviteiten op het terrein van
recherche, milieu, grootschalig politieoptreden, verkeer,
rampenbestrijding, enzovoorts. De DTOO beschikt daarvoor onder
andere over geavanceerde plaatsbepalingssystemen en apparatuur voor
audio en video-observatie. Behalve de integratie van techniek in
recherche-onderzoeken, werkt de DTOO ook aan de ontwikkeling van
nieuwe technologieën en methoden.
Overzicht assistentie-aanvragen 1998
Technisch middel
Videocamera |
Aanvragen
121 160 248 1162 |
Geen inzetten gevolgd
29 53 10 136 |
De DTOO treedt alleen op na schriftelijke toestemming van de
officier van justitie, die bij de aanvraag door een team ingediend
moet worden. De DTOO hanteert deze vaste procedure sinds 1994. De
reden was dat het voorkwam dat de DTOO iets moest doen waarvan
later werd gezegd dat het niet de bedoeling was. Behalve met
juridisch verantwoord handelen, heeft deze opstelling van de DTOO
ook te maken met de effectiviteit van hun optreden. De middelen die
worden ingezet zijn kostbaar; als het fout afloopt kunnen die
middelen niet meer worden ingezet. Indien er geen juridische
bezwaren zijn, spelen capaciteitsvragen voor de inzet van de DTOO
een rol. Immers, is deze ook beperkt. De DTOO beslist zelf of ze
aan een verzoek tot technische ondersteuning van een regiokorps of
kernteam voldoet. Op basis van een eigen juridische toets wordt
door de DTOO afgewogen of een verzoek wordt gehonoreerd. Dit
gebeurt ook als een officier van justitie goedkeuring heeft
verleend. De vraag aan welk team capaciteit wordt toebedeeld, wordt
onder meer beïnvloed door de (maatschappelijke) gevoeligheid
van een zaak. Voorts heeft de bestrijding van de zware
criminaliteit door de kernteams en levensbedreigende zaken
prioriteit. De DTOO heeft zoveel werk dat vrijwel alleen de
kernteams en het landelijke rechercheteam (LRT) worden bediend.
Divisie Mobiliteit
De vier kerntaken van de divisie Mobiliteit zijn het bevorderen
van mobiliteit en veiligheid, het bestrijden van criminaliteit en
het toezicht houden op de belasting van het milieu, voor zover dit
betrekking heeft op het (inter)nationaal verkeer en vervoer over
weg, water of in de lucht. De taken die de divisie Mobiliteit
verricht zijn zelfstandig, complementair en ondersteunend aan de
regionale politiekorpsen, bijzondere opsporingsdiensten en andere
organisaties. Tot 1996 werden bij de divisie Mobiliteit
recherchewerkzaamheden uitgevoerd. Om de recherchewerkzaamheden te
coördineren en te controleren zijn deze werkzaamheden
samengevoegd tot de Recherchedienst transport en logistiek
(RT&L) bij de divisie Ondersteuning. Bij de divisie Mobiliteit
worden thans weer in beperkte mate rechercheactiviteiten ontplooid.
Het gaat om eerstelijns recherchewerk ten behoeve van de taken van
de divisie Mobiliteit. De recherchefuncties zijn inmiddels
beschreven. Er zijn afspraken met de divisieleiding dat de
coördinatoren het recherchewerk bewaken. Dat neemt niet weg
dat de korpsleiding KLPD zich ervan bewust is dat dit voortdurend
in de gaten gehouden moet worden. Dat roept de vraag op in hoeverre
de divisie Mobiliteit voldoende kwaliteit van het recherchewerk
gewaarborgd heeft voor het feit dat verkeersmensen
recherche-activiteiten gaan ondernemen. Zodra het eerstelijns
recherchewerk over zou gaan naar het tweedelijns werk, is de
deskundigheid van RT&L nodig. Dat vereist een nauwkeurige
afstemming tussen de leiding van de divisie Mobiliteit en de
leiding van RT&L.
Recherchedienst transport en logistiek (RT&L)
RT&L is ondergebracht bij de divisie Ondersteuning. Het doel
van de RT&L is de bestrijding van de georganiseerde
criminaliteit in de transportsector. De ontwikkeling van de dienst
RT&L is nog in volle gang. Op dit moment overweegt de
korpsleiding van de KLPD of deze dienst het kernteam Transport zou
moeten worden. De RT&L beschikt, net als het LRT, over een
eigen CID. De CID van de RT&L runt voornamelijk informanten die
uit de periferie van de criminele organisaties komen. Het zijn
mensen die op de een of andere manier, legaal, faciliteiten aan de
organisatie verlenen, bijvoorbeeld een autoverhuurder of een
kroegbaas van een stamcafé. Door niet met informanten uit de
eigenlijke criminele organisatie te werken, probeert men te
voorkomen dat ongewild infiltratietrajecten ontstaan. De ervaring
is dat de informanten «nieuwe stijl» betrouwbaarder
informatie leveren omdat hun belangen niet op het criminele vlak
liggen. Het runnen van informanten verloopt volgens een vaste
procedure met intake-gesprekken en uitgebreide schriftelijke
vastlegging. De sturing en controle op RT&L heeft zich tot voor
kort gekenmerkt door gebrek aan functiescheiding bij de toenmalige
CID-officier van justitie en onvoldoende structurele aandacht voor
de CID, waaronder ook het beheer van de registers. Door de
vermenging van verantwoordelijkheden voor de CID-en van het KLPD,
van de Rijksrecherche en van de BOD-en bij de CID-officier is een
tijd lang verwijdering ontstaan tussen de CID-officier en de
leiding van de divisie Ondersteuning en de CID. Op initiatief van
de interim-chef RT&L is de CID-officier weer terug gehaald en
zijn het gezag en de verantwoordelijkheid van de CID-officier over
RT&L weer hersteld. Vanaf 1998 heeft het Landelijk parket een
nieuwe portefeuilleverdeling gemaakt en is er een andere persoon
CID-officier. Deze officier vervult de functie nu ongeveer 1 jaar
en verruilt de functie weer voor milieu-officier. Van
continuïteit in het gezag en beheer over de CID van RT&L
is zodoende weinig sprake.
3.7.8 Landelijk Rechercheteam (LRT)
Het LRT is de operationele recherche-eenheid van de KLPD. Het
LRT streeft ernaar een bijdrage te leveren aan een adequaat
(inter)nationaal optreden tegen de georganiseerde criminaliteit in
samenwerking met de regio’s. Daarbij richt het LRT zich met name op
financieel rechercheren en innovatie van deze recherchemethode.
Organisatie
Het LRT is eind 1995 in drie maanden opgericht. Het beeld over
de positie van het LRT in de opsporing was aanvankelijk diffuus.
Men begon met een onderzoek naar een eenvoudige geldwisselaar en
werkte daarna geleidelijk toe naar ingewikkelder onderzoeken. De
pioniersfase van het LRT is inmiddels voorbij. Het team heeft thans
een duidelijke taak en functie, waarbij financieel rechercheren en
de innovatie van recherchemethoden centraal staan. Sinds de start
van het LRT in januari 1996 tot december 1998 zijn door het LRT een
26-tal onderzoeken gestart. De aard en omvang van de onderzoeken
verschillen sterk. Zo is er een kortlopend onderzoek van 2 weken,
maar de meeste onderzoeken duren een aantal maanden, met enkele
uitschieters naar 24 maanden of meer. Ook de aard van de
onderzoeken verschilt, al overheersen de zaken met een
financiële component. Onderzoeksprojecten van het LRT worden
na accordering van het College in behandeling genomen. Het advies
van de Cczwacri wordt evenwel niet altijd door het College gevolgd.
Onderzoeken met een sterk financieel karakter worden niet per
definitie aan het LRT toegewezen. De inzet van OT, STO en CID vindt
bij het LRT niet wezenlijk anders plaats dan bij andere
rechercheteams.
Samenwerking
Het LRT stelt zich tevens ten doel de samenwerking met
kernteams, regionale recherche-eenheden en bijzondere
opsporingsdiensten aan te gaan. Deze samenwerking ligt zowel op het
personele vlak als op onderlinge uitwisseling van gegevens (vooral
CID- en vertrouwelijke gegevens) en de afstemming van
recherche-onderzoeken. Het LRT kan ook in bijzondere gevallen op
specifieke terreinen de kernteams en regionale recherche-eenheden
zowel op operationeel gebied als op het gebied van uitwisseling van
gegevens en kennisoverdracht ondersteunen. De regiokorpsen en
kernteams ondervinden echter over het algemeen weinig van de
samenwerking met het LRT op het personele vlak, qua deskundigheid
en voor wat betreft recherche-ondersteuning bij onderzoeken. Dat
zou onder andere te wijten zijn aan capaciteitsgebrek.