• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Kennis van norrnering en opleidingen

    2.7 Kennis van norrnering en opleidingen

    In het onderzoek van de commissie is expliciet aandacht besteed
    aan de kennis van opsporingsambtenaren van de geldende normering in
    het bijzonder, en opleidingen van personen betrokken bij het
    recherchewerk in het algemeen. Eerst zal de in de praktijk
    aangetroffen kennis van de geldende regelingen en wetgeving worden
    besproken (paragraaf 2.6.1). Vervolgens komt de opleiding van
    politieambtenaren aan de orde (paragraaf 2.6.2). Tenslotte komt de
    opleiding van leden van het openbaar ministerie aan bod (paragraaf
    2.6.3).

    2.7.1 Kennis van regels en recht

    Waar er een duidelijk begin is gemaakt met de wettelijke
    normering van opsporingsmethoden en waar de rechterlijke praktijk
    redelijk uit de voeten lijkt te kunnen, bestaat niettemin op het
    niveau van zowel uitvoerende als leidinggevende functionarissen bij
    politie en openbaar ministerie onbekendheid met en onduidelijkheid
    over de geldende normen. Sommigen stellen dat op basis van de
    geldende richtlijnen en de toekomstige wetgeving veel meer
    mogelijkheden voor politie en justitie ontstaan. Anderen
    benadrukken echter dat door de regels en richtlijnen de
    onderzoeksmogelijkheden van politie en justitie ingeperkt zijn. Uit
    het onderzoek van de commissie blijkt dat velen in de praktijk van
    de opsporing onvoldoende op de hoogte zijn van het bestaan van de
    relevante richtlijnen. In de meeste gevallen kennen betrokkenen
    enkele van de richtlijnen en concepten. Van een totaaloverzicht is
    nauwelijks sprake, ook niet bij het College van procureurs-
    generaal. Het is sterk afhankelijk van de persoonlijke interesse
    van de betrokken politie- of justitie-functionaris in hoeverre hij
    op de hoogte is en blijft van de geldende regels en richtlijnen.
    Officier van justitie F.C.V. de Groot van het Landelijk parket
    heeft op eigen initiatief in een «Praktijkboek
    opsporing» geprobeerd de verschillende regels en richtlijnen
    bij elkaar te brengen. Dit praktijkboek fungeert inmiddels
    informeel binnen onderdelen van politie en openbaar ministerie als
    een handboek. Het praktijkboek is echter niet op een of andere
    wijze formeel goedgekeurd.

    De voorzitter: Mijnheer De Groot, wat hebt u ondernomen om de
    officier van justitie en de politie onder uw gezag duidelijk te
    maken wat wel en niet mocht?
    De heer De Groot (lid CTC en recherche-officier van justitie,
    Landelijk parket): Tegen de achtergrond van de nieuwe
    wetgeving?
    De voorzitter: Neen, ook tegen de achtergrond van de uitkomsten van
    de enquêtecommissie.
    De heer De Groot: Toen ik CID-officier was, werd ik geconfronteerd
    met voor mij nieuwe organisaties. Ik noem de CID-en van de
    bijzondere opsporingsdiensten, de CID van het LRT de CID van
    RT&L en de CID van de Rijksrecherche. Ik heb mij in eerste
    instantie gericht op communicatie met de betrokkenen. Daarna heb ik
    die communicatie verbreed in twee vormen. Er zijn voordrachten
    gehouden en afgesproken werd, waardevolle ervaringen op te
    schrijven. Ik heb daar een boekje van gemaakt dat ik heb neergelegd
    bij mijn opsporingsdiensten.
    De voorzitter: Wat bevat het boekje? De heer
    De Groot: Ik ben advocaat-generaal geweest en daarna werd ik
    CID-officier Toen ik de wondere wereld van CID-officier binnenliep,
    voelde ik mij als Alice in Wonderland. Ik bekeek eerst bij een
    aantal zaken of een bepaalde gedragslijn te ontdekken was,
    afgemeten aan het wetboek, de regelingen, de jurisprudentie, enz.
    Zo begon ik met een handleidinkje van 20 pagina’s. In de tijd van
    de parlementaire enquêtecommissie van Van Traa besloeg dit al
    60 pagina’s. Intussen is het uitgegroeid tot een bundeltje van
    ongeveer 500 pagina’s.
    De voorzitter: Wat staat erin?
    De heer De Groot: Het is vooral praktisch bedoeld. Ik heb het
    willen zien als een soort handleiding voor de onder mij
    ressorterende politie waar ik verantwoordelijk voor ben. Ik heb
    gezegd dat dit de bijbel van de opsporing ben. Er staan afspraken
    in, gedragsregels die voor de CID gelden en modellen die ik in
    samenwerking met de politie ontwikkeld heb. Het gaat daarbij om
    modellen voor bevragingen, overname en overdracht van informanten,
    een intakemodel, kortom, alles watje tegenkomt en hebt gebruikt
    tijdens een procedure. De politie heeft getracht dit voor mij om te
    bouwen tot een model. Men kan aan de hand van dit boekwerk
    makkelijker communiceren. Mijn politie put daaruit, het scheelt
    veel werk en je verstaat elkaar sneller. (Verslag
    Rondetafelgesprek, 25 mei 1999.)
    (…)
    Mevrouw Van Zeben (recherche-officier van justitie, parket
    s-Gravenhage): Ik kan bevestigen dat wij dankbaar gebruikmaken van
    de bijbel van Frits de Groot die in het land verspreid is. In 1997
    hebben wij instructiebijeenkomsten voor de politie gehouden. Ik
    neem aan dat er – ik kwam in de loop van 1997 het parket binnen –
    voor het OM per politieregio meerdere bijeenkomsten zijn gehouden
    voor de rechercheurs en het management van de recherche waarbij
    werd aangegeven hoe wij met de nieuwe procedures en de nieuwe
    formulieren wilden gaan werken. Op dit moment hebben wij een
    gezamenlijk regieclubje omdat er weer allerlei wijzigingen komen.
    Op landelijk niveau wordt er veel georganiseerd, maar op deze wijze
    is er ook lokaal overleg tussen OM en politie. Nogmaals, wij doen
    dit gezamenlijk met beide politieregio s. Inmiddels is in beide
    politieregio’s, Haaglanden heeft daartoe het initiatief genomen,
    een soort opfrisbijeenkomst voor recherchemanagement en
    korpsleiding gehouden waarbij de afspraken die gemaakt zijn sinds
    Van Traa nogmaals zijn doorgenomen.

    In het interregnum zijn vele initiatieven genomen om regels te
    maken voor de inzet en organisatie van de bijzondere
    opsporingsmethoden. Vanwege de publieke en politieke discussie
    omtrent de voorwaarden waaronder bijzondere opsporingsmethoden
    mogen worden ingezet valt in dit opzicht een ontwikkeling te
    onderkennen. De voorwaarden en definities van bijzondere
    opsporingsmethoden veranderden steeds onder invloed van deze
    publieke en politieke discussie. Voor functionarissen in de
    praktijk van de opsporing was het daardoor moeilijk om te kunnen
    blijven volgen wanneer bepaalde methoden wel en wanneer niet konden
    worden ingezet. De regels en richtlijnen vormen in totaal een
    omvattende normering van de bijzondere opsporingsmethoden. Het
    heeft echter ontbroken aan voldoende ondersteunende activiteiten
    waardoor deze regels en richtlijnen ook daadwerkelijk bekend werden
    bij de functionarissen die in de praktijk van de opsporing dienen
    te werken met deze regels en richtlijnen.

    De voorzitter: Mijnheer Roerink, wist u eigenlijk waar u aan toe
    was? Had u de bundel van De Groot of had u iets anders? Of ging u
    gewoon naar de CTC en wachtte u maar af wat ervan kwam?
    De heer Roering (chef Divisie regionale recherche, regiopolitie
    Limburg-Zuid): Ik denk dat wij niet wisten waar wij aan toe waren.
    Wij werden eigenlijk onderworpen aan conceptrichtlijnen vanuit Den
    Haag. Ik nam nog deel in Zwacri, waar modellen werden besproken.
    Die informatie nam ik ook mee. De algemene lijn is toch dat de
    politie een beetje heeft lopen gissen: hoe wordt het nu? Het
    aardige daarvan is dat wij daardoor in de begeleidingscommissie met
    elkaar in discussie gingen: hoe zit het, kan het wel of kan het
    niet? Dat heeft achter afgezien een veel beter leereffect gehad dan
    klip en klare richtlijnen die in een keer werden
    gepresenteerd.’

    2.7.2 Opleiding van politieambtenaren

    De opleiding van politiepersoneel wordt door het Landelijk
    Selectie- en Opleidingsinstituut Politie (LSOP), regiokorpsen zelf
    en commerciële bureaus verzorgd. Het LSOP verzorgt het
    overgrote deel van de opleidingen.

    Organisatie LSOP en Rechercheschool

    Het LSOP is één organisatie waarbinnen instituten
    werkzaam zijn op verschillende werkvelden binnen de Nederlandse
    politie. De instituten opereren inhoudelijk relatief zelfstandig in
    het betreffende werkveld. In het kader van dit onderzoek is met
    name het Instituut voor criminaliteitsbeheersing en recherchekunde
    (voorheen Rechercheschool) te Zutphen van belang. De nieuwe
    organisatie van de Rechercheschool kent zeven vakgroepen: Algemene
    recherche, Bijzondere opsporingsmethoden, Financiële
    recherche, Informatierecherche, Jeugd en zeden, Recherchemanagement
    en Technische recherche. De verschillende vakgroepen organiseren
    cursussen en voorlichting. De meeste opleidingen die de
    Rechercheschool aanbiedt betreffen zogenoemde «aangewezen
    cursussen», die door het Rijk gesubsidieerd worden voor
    politiefunctionarissen werkzaam bij een van de politieregio’s. Het
    LSOP kampt met capaciteitsproblemen en geldgebrek. Hierdoor kan aan
    veertig procent van de aanvragen voor een cursus niet worden
    voldaan. De capaciteit staat extra onder druk omdat korpsen over
    het algemeen ook rechercheurs naar opleidingen sturen die zij voor
    hun werk niet nodig hebben. Regio’s die de middelen ervoor hebben,
    gaan zelf opleidingen verzorgen. Deze situatie doet zich
    bijvoorbeeld voor in de regio Amsterdam-Amstelland, die cursussen
    op het gebied van de CID, observatie en infiltratie heeft
    ontwikkeld. De leiding van de rechercheschool is van mening dat dit
    niet goed is, omdat juist op deze terreinen er behoefte is aan een
    uniforme methode in heel Nederland. Verder gaat de regio Midden- en
    West-Brabant door het capaciteitsgebrek van de rechercheschool en
    de afstand tot Zutphen de mogelijkheid uitzoeken van samenwerking
    met de Katholieke Universiteit Brabant.

    De heer Jansen (hoofd Regionale recherchedienst, regiopolitie
    Rotterdam- Rijnmond): De reguliere opleidingsinstituten in
    politieland hebben de afgelopen jaren het vakgebied niet
    bijgebeend. Er is te weinig aanbod vanuit het zittende
    docentenkorps om de ontwikkelingen bij te houden en ze in een
    centraal opleidingsplan op te nemen. Er wordt nog enorm geworsteld
    met dit probleem. Dit betekent onder andere dat wij binnen mijn
    regio veel zelf aan opleiding doen, hetzij met de
    Erasmusuniversiteit hetzij met private ondernemingen. En dan wordt
    een ander probleem zichtbaar. Als mensen een specifieke opleiding
    krijgen, zijn ze voor de publieke en private markt zeer
    aantrekkelijk. Je bent ze dus heel snel kwijt. In drie jaar tijd
    ben ik 80% van mijn financieel rechercheurs kwijt geraakt. Dat gaat
    met drie schalen tegelijk. Hier kan niet tegenop worden gewerkt.
    Aan de onderkant stagneert de aanvoer en de echte hoogwaardige
    specialist wordt snel herkend en die heeft zijn prijs.
    De heer Van Brummen (hoofdofficier van justitie, parket Haarlem):
    Dit betekent datje onvoldoende hebt aan een concept, het werken met
    eigen mensen. Er moet veel meer met samenwerkingsverbanden worden
    gewerkt die wel over die expertise beschikken. Deze mensen moeten
    dan worden ingezet, maar dit vergt veel van ze. Zijn het vertrouwde
    mensen? Wat betekent het voor de continuïteit in het
    oorspronkelijke bedrijf? Hoe integer zijn ze? In welke mate zetten
    zij hun kennis in? Het wordt moeilijk en ingewikkeld om dit
    probleem beheersbaar te houden, maar wij moeten die kant op.
    (Verslag Rondetafelgesprek, 25 mei 1999.)

    Inhoud opleiding

    Na de parlementaire enquête opsporingsmethoden is getracht
    het onderwijs zo dicht mogelijk te laten aansluiten bij de
    (komende) wetgeving. In navolging van de aanbevelingen van de
    parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden is de
    CID-opleiding geheel vernieuwd. In de vernieuwde opleiding is onder
    andere aandacht besteed aan het opschonen van registers en
    afschermen van informanten. Vanaf januari 1999 is de
    Rechercheschool in samenwerking met het ministerie van Justitie
    bezig met de ontwikkeling van een eendaagse opleiding voor alle
    rechercheurs en voor recherchemanagement over het wetsvoorstel BOB.
    Daarmee is het wetsvoorstel BOB de eerste wet waarvoor op dit
    moment een afzonderlijke, nieuwe opleiding wordt ontwikkeld.

    Modules georganiseerde criminaliteit

    Voor de kernteams zijn specifieke modules Georganiseerde
    criminaliteit ontwikkeld. Met betrekking tot bijzondere
    opsporingsmethoden zijn dit de modules Algemeen juridisch kader en
    Rechtbanktraining. Andere modules zijn: Training confrontatie;
    Verhoorstrategie; Corruptiepreventie; Internationale aspecten;
    Money laundering; Cursus plukze; en Verhoor in financieel
    onderzoek. Tot nu toe konden deze modules alleen aan de kernteams
    worden aangeboden, omdat er geen financiering was om de regio’s
    daar ook bij te betrekken. Vanaf nu zullen deze kernteam-modules
    ook beschikbaar worden gesteld voor de regio’s.

    Module CID

    Bij de vakgroep Bijzondere opsporingsmethoden en de vakgroep
    Informatierecherche van de Rechercheschool zijn cursussen
    ondergebracht die specifiek bestemd zijnvoor (toekomstige)
    CID-rechercheurs. Per jaar volgen ongeveer negentig cursisten deze
    cursussen tot CID rechercheur. Over het algemeen is er een grote
    vraag uit de regio’s naar deze cursus. In de CID-cursussen wordt
    aandacht besteed aan (het verbod op) doorlaten en het afsluiten van
    deals. Tijdens de cursus geven rechercheurs niet aan dat de uitleg
    over doorlaten onvoldoende zou zijn.

    Module OT/STO

    De Rechercheschool verzorgt ten behoeve van het OT een Opleiding
    Observatierechercheur (OOR). Voor de STO zijn een drietal cursussen
    specifiek ontworpen: Plaatsen peilbakens; Sectie ondersteuning en
    Recherche-operaties. Voor het plaatsen van techniek heeft de regio
    Limburg-Zuid in samenwerking met de DTOO Driebergen en de
    Rechercheschool een eigen opleiding «Plaatsen»
    ontwikkeld. Deze opleiding is gecertificeerd door het LSOP De
    observanten in het plaatsingsteam hebben deze opleiding gevolgd. In
    die opleiding komen de aanpak van het plaatsen van technische
    hulpmiddelen, waaronder de afscherming en de veiligheid, en
    juridische aspecten zoals bevoegdheden aan bod. De STO-opleiding
    die de rechercheschool verzorgt dateert uit 1989 en is heel
    algemeen, terwijl specialistische kennis vereist is als gevolg van
    technische ontwikkelingen. De STO- opleiding is daarom erg
    verouderd. Leden van het OT/STO in Limburg zijn van mening dat het
    goed zou zijn de STO-opleiding op te heffen en te vervangen door
    modules die telkens worden aangepast aan (nieuwe) gebruikte
    middelen.

    Financieel rechercheren

    De vakgroep Financiële recherche heeft een aantal cursussen
    ontwikkeld op financieel gebied. Deze cursussen behoren tot de
    standaard te volgen cursussen voor de kernteams. Ze verschaffen
    algemene kennis over de wetgeving.

    2.7.3 Opleiding van leden van het openbaar ministerie

    De Stichting Studiecentrum Rechtspleging (SSR) verzorgt de
    opleiding van de gehele rechterlijke macht en haar ondersteunend
    personeel. Voor de opleiding van officieren van justitie is het
    onderdeel Functiegericht opleiden openbare ministerie (FOOM)
    ontwikkeld, dat specifieke opleidingsprogramma’s verzorgt. Als
    uitvloeisel van de parlementaire enquête opsporingsmethoden
    heeft het ministerie van Justitie gelden beschikbaar gesteld aan de
    SSR ten behoeve van extra opleidingen voor de rechterlijke macht
    voor 1997 en 1998, het zogenoemde project Wan Traa»-gelden
    (Brief SSR d.d. 15 april 1999 (kenmerk SR/SR/Van Traa) ). Daarnaast
    is ter begeleiding van de invoering van het wetsvoorstel BOB in de
    loop van 1998 een projectgroep ingesteld bij de directie
    Opsporingsbeleid van het directoraat-generaal Rechtshandhaving van
    het ministerie van Justitie. In samenwerking met het project
    «Van Traa»-gelden heeft deze projectgroep onder meer
    tot taak een opleidingsprogramma te ontwikkelen voor
    opsporingsdiensten en de rechterlijke macht. In het kader van
    project «Van Traa»-gelden is bij de SSR een projectteam
    geformeerd – een van de voorwaarden voor het verkrijgen van de
    totale subsidie – dat per 1 januari 1998 is gestart met het
    opstellen van een projectplan. Ook heeft de SSR de bestaande
    CID-basiscursus en cursus Zware/georganiseerde criminaliteit
    gereviseerd.

    – De CID-basiscursus vormt een onderdeel van het
    opleidingsprogramma tot CID- officier van justitie. Deze module is
    tevens bestemd (ter oriëntatie) voor recherche- officieren,
    zwacri-officieren, kernteamofficieren en rechters-commissarissen.
    Het openbaar ministerie dient ten behoeve van zijn beoordelende
    taak voldoende kennis te hebben van de organisatie, werkwijze en
    methodieken van de CID en de eisen die daaraan worden gesteld. Het
    openbaar ministerie dient adequaat de onderzoeksactiviteiten van de
    CID te kunnen sturen, controleren, toetsen en verdedigen.
    Deelnemers dienen na het volgen van de cursus te beschikken over
    kennis en inzicht met betrekking tot met name de juridische
    aspecten van het werk van de CID (specifiek ten aanzien van
    bijzondere opsporingsmethoden en privacywetgeving) en de
    informatiehuishouding.
    – Specifiek met betrekking tot zware georganiseerde criminaliteit
    verzorgt de SSR de cursus Zware/georganiseerde criminaliteit. Voor
    deze cursussen zijn inmiddels ook themadagen georganiseerd. Tijdens
    deze dagen wordt het verschijnsel georganiseerde criminaliteit
    vanuit een maatschappelijk en wetenschappelijk perspectief belicht.
    Tevens wordt aandacht besteed aan het perspectief van de politie
    ten aanzien van de opsporing van deze vorm van criminaliteit.
    Vanuit het perspectief van het openbaar ministerie wordt aandacht
    besteed aan het management van openbaar ministerie en politie bij
    grootschalige onderzoeken. In de reader zijn onder meer opgenomen
    de samenvatting van het WODC-rapport «Georganiseerde
    criminaliteit in Nederland» (1998), de strategische leidraad
    van het kernteam Zuid-Nederland en artikelen over het
    recherchewerk, de bestuurlijke aanpak van criminaliteit en het
    ABRIO-programma.

    Daarnaast zijn nieuwe cursussen ontwikkeld die in het verlengde
    van de aanbevelingen van de parlementaire enquêtecommissie
    opsporingsmethoden liggen. Deze nieuw ontwikkelde/te ontwikkelen
    cursussen zijn onder meer:

    – Telecommunicatie en opsporing
    – Internationale informatievergaring (vervolgcursus op CID
    basiscursus)
    – Rechtshulp en buitenlandse rechtsstelsels
    – Politie en bijzondere opsporingsdiensten
    – Opsporen na «Van Traa» (Nederlandse Antillen en
    Aruba)
    – Themadag bijzondere opsporingsmethoden en gerechtelijk
    vooronderzoek (BOB/GVO)

    De themadag BOB/GVO is bestemd voor een brede doelgroep binnen
    de rechterlijke macht. Naast deze themadag heeft de SSR ook een
    reader ontwikkeld betreffende bijzondere opsporingsmethoden en het
    gerechtelijk vooronderzoek. Daarop zullen in 1999 nog een aantal
    verdiepingscursus volgen. Tijdens de themadagen is een toelichting
    geboden op het wetsontwerp BOB en het wetsontwerp Herziening van
    het gerechtelijk vooronderzoek. De wetsontwerpen zijn naast de
    tekst van de wetsontwerpen zoals deze zijn aangeboden aan de Eerste
    Kamer ook besproken aan de hand van jurisprudentie. Daarnaast zijn
    het wetsontwerp tot wijziging van de Wet politieregisters, het
    wetsontwerp Toezeggingen aan getuigen in strafzaken en de
    Instructie schriftelijke verantwoording ten behoeve van de
    strafzaak – vastgesteld door het College van procureurs-generaal –
    en besprekingen daarvan opgenomen in de reader van de themadag, Aan
    de hand van een casus wordt de toepassing van de toekomstige
    wetgeving toegelicht.

    vorige    volgende    inhoud