2.7 Kennis van norrnering en opleidingen
In het onderzoek van de commissie is expliciet aandacht besteed
aan de kennis van opsporingsambtenaren van de geldende normering in
het bijzonder, en opleidingen van personen betrokken bij het
recherchewerk in het algemeen. Eerst zal de in de praktijk
aangetroffen kennis van de geldende regelingen en wetgeving worden
besproken (paragraaf 2.6.1). Vervolgens komt de opleiding van
politieambtenaren aan de orde (paragraaf 2.6.2). Tenslotte komt de
opleiding van leden van het openbaar ministerie aan bod (paragraaf
2.6.3).
2.7.1 Kennis van regels en recht
Waar er een duidelijk begin is gemaakt met de wettelijke
normering van opsporingsmethoden en waar de rechterlijke praktijk
redelijk uit de voeten lijkt te kunnen, bestaat niettemin op het
niveau van zowel uitvoerende als leidinggevende functionarissen bij
politie en openbaar ministerie onbekendheid met en onduidelijkheid
over de geldende normen. Sommigen stellen dat op basis van de
geldende richtlijnen en de toekomstige wetgeving veel meer
mogelijkheden voor politie en justitie ontstaan. Anderen
benadrukken echter dat door de regels en richtlijnen de
onderzoeksmogelijkheden van politie en justitie ingeperkt zijn. Uit
het onderzoek van de commissie blijkt dat velen in de praktijk van
de opsporing onvoldoende op de hoogte zijn van het bestaan van de
relevante richtlijnen. In de meeste gevallen kennen betrokkenen
enkele van de richtlijnen en concepten. Van een totaaloverzicht is
nauwelijks sprake, ook niet bij het College van procureurs-
generaal. Het is sterk afhankelijk van de persoonlijke interesse
van de betrokken politie- of justitie-functionaris in hoeverre hij
op de hoogte is en blijft van de geldende regels en richtlijnen.
Officier van justitie F.C.V. de Groot van het Landelijk parket
heeft op eigen initiatief in een «Praktijkboek
opsporing» geprobeerd de verschillende regels en richtlijnen
bij elkaar te brengen. Dit praktijkboek fungeert inmiddels
informeel binnen onderdelen van politie en openbaar ministerie als
een handboek. Het praktijkboek is echter niet op een of andere
wijze formeel goedgekeurd.
De voorzitter: Mijnheer De Groot, wat hebt u ondernomen om de
officier van justitie en de politie onder uw gezag duidelijk te
maken wat wel en niet mocht?
De heer De Groot (lid CTC en recherche-officier van justitie,
Landelijk parket): Tegen de achtergrond van de nieuwe
wetgeving?
De voorzitter: Neen, ook tegen de achtergrond van de uitkomsten van
de enquêtecommissie.
De heer De Groot: Toen ik CID-officier was, werd ik geconfronteerd
met voor mij nieuwe organisaties. Ik noem de CID-en van de
bijzondere opsporingsdiensten, de CID van het LRT de CID van
RT&L en de CID van de Rijksrecherche. Ik heb mij in eerste
instantie gericht op communicatie met de betrokkenen. Daarna heb ik
die communicatie verbreed in twee vormen. Er zijn voordrachten
gehouden en afgesproken werd, waardevolle ervaringen op te
schrijven. Ik heb daar een boekje van gemaakt dat ik heb neergelegd
bij mijn opsporingsdiensten.
De voorzitter: Wat bevat het boekje? De heer
De Groot: Ik ben advocaat-generaal geweest en daarna werd ik
CID-officier Toen ik de wondere wereld van CID-officier binnenliep,
voelde ik mij als Alice in Wonderland. Ik bekeek eerst bij een
aantal zaken of een bepaalde gedragslijn te ontdekken was,
afgemeten aan het wetboek, de regelingen, de jurisprudentie, enz.
Zo begon ik met een handleidinkje van 20 pagina’s. In de tijd van
de parlementaire enquêtecommissie van Van Traa besloeg dit al
60 pagina’s. Intussen is het uitgegroeid tot een bundeltje van
ongeveer 500 pagina’s.
De voorzitter: Wat staat erin?
De heer De Groot: Het is vooral praktisch bedoeld. Ik heb het
willen zien als een soort handleiding voor de onder mij
ressorterende politie waar ik verantwoordelijk voor ben. Ik heb
gezegd dat dit de bijbel van de opsporing ben. Er staan afspraken
in, gedragsregels die voor de CID gelden en modellen die ik in
samenwerking met de politie ontwikkeld heb. Het gaat daarbij om
modellen voor bevragingen, overname en overdracht van informanten,
een intakemodel, kortom, alles watje tegenkomt en hebt gebruikt
tijdens een procedure. De politie heeft getracht dit voor mij om te
bouwen tot een model. Men kan aan de hand van dit boekwerk
makkelijker communiceren. Mijn politie put daaruit, het scheelt
veel werk en je verstaat elkaar sneller. (Verslag
Rondetafelgesprek, 25 mei 1999.)
(…)
Mevrouw Van Zeben (recherche-officier van justitie, parket
s-Gravenhage): Ik kan bevestigen dat wij dankbaar gebruikmaken van
de bijbel van Frits de Groot die in het land verspreid is. In 1997
hebben wij instructiebijeenkomsten voor de politie gehouden. Ik
neem aan dat er – ik kwam in de loop van 1997 het parket binnen –
voor het OM per politieregio meerdere bijeenkomsten zijn gehouden
voor de rechercheurs en het management van de recherche waarbij
werd aangegeven hoe wij met de nieuwe procedures en de nieuwe
formulieren wilden gaan werken. Op dit moment hebben wij een
gezamenlijk regieclubje omdat er weer allerlei wijzigingen komen.
Op landelijk niveau wordt er veel georganiseerd, maar op deze wijze
is er ook lokaal overleg tussen OM en politie. Nogmaals, wij doen
dit gezamenlijk met beide politieregio s. Inmiddels is in beide
politieregio’s, Haaglanden heeft daartoe het initiatief genomen,
een soort opfrisbijeenkomst voor recherchemanagement en
korpsleiding gehouden waarbij de afspraken die gemaakt zijn sinds
Van Traa nogmaals zijn doorgenomen.
In het interregnum zijn vele initiatieven genomen om regels te
maken voor de inzet en organisatie van de bijzondere
opsporingsmethoden. Vanwege de publieke en politieke discussie
omtrent de voorwaarden waaronder bijzondere opsporingsmethoden
mogen worden ingezet valt in dit opzicht een ontwikkeling te
onderkennen. De voorwaarden en definities van bijzondere
opsporingsmethoden veranderden steeds onder invloed van deze
publieke en politieke discussie. Voor functionarissen in de
praktijk van de opsporing was het daardoor moeilijk om te kunnen
blijven volgen wanneer bepaalde methoden wel en wanneer niet konden
worden ingezet. De regels en richtlijnen vormen in totaal een
omvattende normering van de bijzondere opsporingsmethoden. Het
heeft echter ontbroken aan voldoende ondersteunende activiteiten
waardoor deze regels en richtlijnen ook daadwerkelijk bekend werden
bij de functionarissen die in de praktijk van de opsporing dienen
te werken met deze regels en richtlijnen.
De voorzitter: Mijnheer Roerink, wist u eigenlijk waar u aan toe
was? Had u de bundel van De Groot of had u iets anders? Of ging u
gewoon naar de CTC en wachtte u maar af wat ervan kwam?
De heer Roering (chef Divisie regionale recherche, regiopolitie
Limburg-Zuid): Ik denk dat wij niet wisten waar wij aan toe waren.
Wij werden eigenlijk onderworpen aan conceptrichtlijnen vanuit Den
Haag. Ik nam nog deel in Zwacri, waar modellen werden besproken.
Die informatie nam ik ook mee. De algemene lijn is toch dat de
politie een beetje heeft lopen gissen: hoe wordt het nu? Het
aardige daarvan is dat wij daardoor in de begeleidingscommissie met
elkaar in discussie gingen: hoe zit het, kan het wel of kan het
niet? Dat heeft achter afgezien een veel beter leereffect gehad dan
klip en klare richtlijnen die in een keer werden
gepresenteerd.’
2.7.2 Opleiding van politieambtenaren
De opleiding van politiepersoneel wordt door het Landelijk
Selectie- en Opleidingsinstituut Politie (LSOP), regiokorpsen zelf
en commerciële bureaus verzorgd. Het LSOP verzorgt het
overgrote deel van de opleidingen.
Organisatie LSOP en Rechercheschool
Het LSOP is één organisatie waarbinnen instituten
werkzaam zijn op verschillende werkvelden binnen de Nederlandse
politie. De instituten opereren inhoudelijk relatief zelfstandig in
het betreffende werkveld. In het kader van dit onderzoek is met
name het Instituut voor criminaliteitsbeheersing en recherchekunde
(voorheen Rechercheschool) te Zutphen van belang. De nieuwe
organisatie van de Rechercheschool kent zeven vakgroepen: Algemene
recherche, Bijzondere opsporingsmethoden, Financiële
recherche, Informatierecherche, Jeugd en zeden, Recherchemanagement
en Technische recherche. De verschillende vakgroepen organiseren
cursussen en voorlichting. De meeste opleidingen die de
Rechercheschool aanbiedt betreffen zogenoemde «aangewezen
cursussen», die door het Rijk gesubsidieerd worden voor
politiefunctionarissen werkzaam bij een van de politieregio’s. Het
LSOP kampt met capaciteitsproblemen en geldgebrek. Hierdoor kan aan
veertig procent van de aanvragen voor een cursus niet worden
voldaan. De capaciteit staat extra onder druk omdat korpsen over
het algemeen ook rechercheurs naar opleidingen sturen die zij voor
hun werk niet nodig hebben. Regio’s die de middelen ervoor hebben,
gaan zelf opleidingen verzorgen. Deze situatie doet zich
bijvoorbeeld voor in de regio Amsterdam-Amstelland, die cursussen
op het gebied van de CID, observatie en infiltratie heeft
ontwikkeld. De leiding van de rechercheschool is van mening dat dit
niet goed is, omdat juist op deze terreinen er behoefte is aan een
uniforme methode in heel Nederland. Verder gaat de regio Midden- en
West-Brabant door het capaciteitsgebrek van de rechercheschool en
de afstand tot Zutphen de mogelijkheid uitzoeken van samenwerking
met de Katholieke Universiteit Brabant.
De heer Jansen (hoofd Regionale recherchedienst, regiopolitie
Rotterdam- Rijnmond): De reguliere opleidingsinstituten in
politieland hebben de afgelopen jaren het vakgebied niet
bijgebeend. Er is te weinig aanbod vanuit het zittende
docentenkorps om de ontwikkelingen bij te houden en ze in een
centraal opleidingsplan op te nemen. Er wordt nog enorm geworsteld
met dit probleem. Dit betekent onder andere dat wij binnen mijn
regio veel zelf aan opleiding doen, hetzij met de
Erasmusuniversiteit hetzij met private ondernemingen. En dan wordt
een ander probleem zichtbaar. Als mensen een specifieke opleiding
krijgen, zijn ze voor de publieke en private markt zeer
aantrekkelijk. Je bent ze dus heel snel kwijt. In drie jaar tijd
ben ik 80% van mijn financieel rechercheurs kwijt geraakt. Dat gaat
met drie schalen tegelijk. Hier kan niet tegenop worden gewerkt.
Aan de onderkant stagneert de aanvoer en de echte hoogwaardige
specialist wordt snel herkend en die heeft zijn prijs.
De heer Van Brummen (hoofdofficier van justitie, parket Haarlem):
Dit betekent datje onvoldoende hebt aan een concept, het werken met
eigen mensen. Er moet veel meer met samenwerkingsverbanden worden
gewerkt die wel over die expertise beschikken. Deze mensen moeten
dan worden ingezet, maar dit vergt veel van ze. Zijn het vertrouwde
mensen? Wat betekent het voor de continuïteit in het
oorspronkelijke bedrijf? Hoe integer zijn ze? In welke mate zetten
zij hun kennis in? Het wordt moeilijk en ingewikkeld om dit
probleem beheersbaar te houden, maar wij moeten die kant op.
(Verslag Rondetafelgesprek, 25 mei 1999.)
Inhoud opleiding
Na de parlementaire enquête opsporingsmethoden is getracht
het onderwijs zo dicht mogelijk te laten aansluiten bij de
(komende) wetgeving. In navolging van de aanbevelingen van de
parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden is de
CID-opleiding geheel vernieuwd. In de vernieuwde opleiding is onder
andere aandacht besteed aan het opschonen van registers en
afschermen van informanten. Vanaf januari 1999 is de
Rechercheschool in samenwerking met het ministerie van Justitie
bezig met de ontwikkeling van een eendaagse opleiding voor alle
rechercheurs en voor recherchemanagement over het wetsvoorstel BOB.
Daarmee is het wetsvoorstel BOB de eerste wet waarvoor op dit
moment een afzonderlijke, nieuwe opleiding wordt ontwikkeld.
Modules georganiseerde criminaliteit
Voor de kernteams zijn specifieke modules Georganiseerde
criminaliteit ontwikkeld. Met betrekking tot bijzondere
opsporingsmethoden zijn dit de modules Algemeen juridisch kader en
Rechtbanktraining. Andere modules zijn: Training confrontatie;
Verhoorstrategie; Corruptiepreventie; Internationale aspecten;
Money laundering; Cursus plukze; en Verhoor in financieel
onderzoek. Tot nu toe konden deze modules alleen aan de kernteams
worden aangeboden, omdat er geen financiering was om de regio’s
daar ook bij te betrekken. Vanaf nu zullen deze kernteam-modules
ook beschikbaar worden gesteld voor de regio’s.
Module CID
Bij de vakgroep Bijzondere opsporingsmethoden en de vakgroep
Informatierecherche van de Rechercheschool zijn cursussen
ondergebracht die specifiek bestemd zijnvoor (toekomstige)
CID-rechercheurs. Per jaar volgen ongeveer negentig cursisten deze
cursussen tot CID rechercheur. Over het algemeen is er een grote
vraag uit de regio’s naar deze cursus. In de CID-cursussen wordt
aandacht besteed aan (het verbod op) doorlaten en het afsluiten van
deals. Tijdens de cursus geven rechercheurs niet aan dat de uitleg
over doorlaten onvoldoende zou zijn.
Module OT/STO
De Rechercheschool verzorgt ten behoeve van het OT een Opleiding
Observatierechercheur (OOR). Voor de STO zijn een drietal cursussen
specifiek ontworpen: Plaatsen peilbakens; Sectie ondersteuning en
Recherche-operaties. Voor het plaatsen van techniek heeft de regio
Limburg-Zuid in samenwerking met de DTOO Driebergen en de
Rechercheschool een eigen opleiding «Plaatsen»
ontwikkeld. Deze opleiding is gecertificeerd door het LSOP De
observanten in het plaatsingsteam hebben deze opleiding gevolgd. In
die opleiding komen de aanpak van het plaatsen van technische
hulpmiddelen, waaronder de afscherming en de veiligheid, en
juridische aspecten zoals bevoegdheden aan bod. De STO-opleiding
die de rechercheschool verzorgt dateert uit 1989 en is heel
algemeen, terwijl specialistische kennis vereist is als gevolg van
technische ontwikkelingen. De STO- opleiding is daarom erg
verouderd. Leden van het OT/STO in Limburg zijn van mening dat het
goed zou zijn de STO-opleiding op te heffen en te vervangen door
modules die telkens worden aangepast aan (nieuwe) gebruikte
middelen.
Financieel rechercheren
De vakgroep Financiële recherche heeft een aantal cursussen
ontwikkeld op financieel gebied. Deze cursussen behoren tot de
standaard te volgen cursussen voor de kernteams. Ze verschaffen
algemene kennis over de wetgeving.
2.7.3 Opleiding van leden van het openbaar ministerie
De Stichting Studiecentrum Rechtspleging (SSR) verzorgt de
opleiding van de gehele rechterlijke macht en haar ondersteunend
personeel. Voor de opleiding van officieren van justitie is het
onderdeel Functiegericht opleiden openbare ministerie (FOOM)
ontwikkeld, dat specifieke opleidingsprogramma’s verzorgt. Als
uitvloeisel van de parlementaire enquête opsporingsmethoden
heeft het ministerie van Justitie gelden beschikbaar gesteld aan de
SSR ten behoeve van extra opleidingen voor de rechterlijke macht
voor 1997 en 1998, het zogenoemde project Wan Traa»-gelden
(Brief SSR d.d. 15 april 1999 (kenmerk SR/SR/Van Traa) ). Daarnaast
is ter begeleiding van de invoering van het wetsvoorstel BOB in de
loop van 1998 een projectgroep ingesteld bij de directie
Opsporingsbeleid van het directoraat-generaal Rechtshandhaving van
het ministerie van Justitie. In samenwerking met het project
«Van Traa»-gelden heeft deze projectgroep onder meer
tot taak een opleidingsprogramma te ontwikkelen voor
opsporingsdiensten en de rechterlijke macht. In het kader van
project «Van Traa»-gelden is bij de SSR een projectteam
geformeerd – een van de voorwaarden voor het verkrijgen van de
totale subsidie – dat per 1 januari 1998 is gestart met het
opstellen van een projectplan. Ook heeft de SSR de bestaande
CID-basiscursus en cursus Zware/georganiseerde criminaliteit
gereviseerd.
– De CID-basiscursus vormt een onderdeel van het
opleidingsprogramma tot CID- officier van justitie. Deze module is
tevens bestemd (ter oriëntatie) voor recherche- officieren,
zwacri-officieren, kernteamofficieren en rechters-commissarissen.
Het openbaar ministerie dient ten behoeve van zijn beoordelende
taak voldoende kennis te hebben van de organisatie, werkwijze en
methodieken van de CID en de eisen die daaraan worden gesteld. Het
openbaar ministerie dient adequaat de onderzoeksactiviteiten van de
CID te kunnen sturen, controleren, toetsen en verdedigen.
Deelnemers dienen na het volgen van de cursus te beschikken over
kennis en inzicht met betrekking tot met name de juridische
aspecten van het werk van de CID (specifiek ten aanzien van
bijzondere opsporingsmethoden en privacywetgeving) en de
informatiehuishouding.
– Specifiek met betrekking tot zware georganiseerde criminaliteit
verzorgt de SSR de cursus Zware/georganiseerde criminaliteit. Voor
deze cursussen zijn inmiddels ook themadagen georganiseerd. Tijdens
deze dagen wordt het verschijnsel georganiseerde criminaliteit
vanuit een maatschappelijk en wetenschappelijk perspectief belicht.
Tevens wordt aandacht besteed aan het perspectief van de politie
ten aanzien van de opsporing van deze vorm van criminaliteit.
Vanuit het perspectief van het openbaar ministerie wordt aandacht
besteed aan het management van openbaar ministerie en politie bij
grootschalige onderzoeken. In de reader zijn onder meer opgenomen
de samenvatting van het WODC-rapport «Georganiseerde
criminaliteit in Nederland» (1998), de strategische leidraad
van het kernteam Zuid-Nederland en artikelen over het
recherchewerk, de bestuurlijke aanpak van criminaliteit en het
ABRIO-programma.
Daarnaast zijn nieuwe cursussen ontwikkeld die in het verlengde
van de aanbevelingen van de parlementaire enquêtecommissie
opsporingsmethoden liggen. Deze nieuw ontwikkelde/te ontwikkelen
cursussen zijn onder meer:
– Telecommunicatie en opsporing
– Internationale informatievergaring (vervolgcursus op CID
basiscursus)
– Rechtshulp en buitenlandse rechtsstelsels
– Politie en bijzondere opsporingsdiensten
– Opsporen na «Van Traa» (Nederlandse Antillen en
Aruba)
– Themadag bijzondere opsporingsmethoden en gerechtelijk
vooronderzoek (BOB/GVO)
De themadag BOB/GVO is bestemd voor een brede doelgroep binnen
de rechterlijke macht. Naast deze themadag heeft de SSR ook een
reader ontwikkeld betreffende bijzondere opsporingsmethoden en het
gerechtelijk vooronderzoek. Daarop zullen in 1999 nog een aantal
verdiepingscursus volgen. Tijdens de themadagen is een toelichting
geboden op het wetsontwerp BOB en het wetsontwerp Herziening van
het gerechtelijk vooronderzoek. De wetsontwerpen zijn naast de
tekst van de wetsontwerpen zoals deze zijn aangeboden aan de Eerste
Kamer ook besproken aan de hand van jurisprudentie. Daarnaast zijn
het wetsontwerp tot wijziging van de Wet politieregisters, het
wetsontwerp Toezeggingen aan getuigen in strafzaken en de
Instructie schriftelijke verantwoording ten behoeve van de
strafzaak – vastgesteld door het College van procureurs-generaal –
en besprekingen daarvan opgenomen in de reader van de themadag, Aan
de hand van een casus wordt de toepassing van de toekomstige
wetgeving toegelicht.