• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • IX – De verzekeringsbranche – 3. VERZEKERINGSFRAUDE NADER GEANALYSEERD

    3. VERZEKERINGSFRAUDE NADER GEANALYSEERD

    Onder verzekeringsfraude wordt verstaan het verrichten van een
    handeling bij de totstandkoming en/of bij de uitvoering van een
    verzekeringsovereenkomst, die erop is gericht een uitkering te
    verwerven waarop geen recht bestaat, of zich een
    verzekeringsdekking te verschaffen onder vals voorwendsel.
    Verzekeringsfraude kan worden gepleegd door de direct bij de
    uitvoering van de verzekeringsovereenkomst betrokkenen, of door
    intermediairen (tussenpersonen, assuradeuren en expertisebureaus)
    of gevolmachtigden. In het eerste geval is sprake van
    externe fraude, in het tweede geval van interne
    fraude ( Westerman, 1992, p.103). Naast dit onderscheid kan
    verzekeringsfraude worden getypeerd op basis van vier criteria: (1)
    het tijdstip waarop fraude wordt gepleegd, (2) de aard van de
    fraude, en (3) het type fraudeurs dat de fraude pleegt (Westerman,
    1994) en (4) de soort verzekering waarom het gaat. Fraude kan in de
    eerste plaats betrekking hebben op het tijdstip in de
    afwikkeling van de overeenkomst tussen verzekeraar en
    verzekeringnemer. Er kan gefraudeerd worden ten tijde van het
    sluiten van de overeenkomst, tijdens de aangifte van het
    schadevoorval en tijdens het claimen van een schadevergoeding.
    Gedacht kan worden aan het frauderen met de provisie (door een
    verzekeringsagent), met het geven van een verkeerde voorstelling
    van zaken met betrekking tot de verzekering (maatschappij) en door
    het onderdrukken of vervalsen van informatie die relevant is voor
    de beoordeling van de polisaanvraag (verzekeringnemer). Bovendien
    kan er worden gefraudeerd met de omvang en hoogte van de geleden
    schade, er kan opzettelijk schade worden geleden om voor vergoeding
    in aanmerking te komen of een schadeclaim kan worden voorgewend
    (Wittkmper, 1990, p. 24).

    De hierboven genoemde soorten fraude kunnen in de tweede plaats
    naar de aard van de fraude worden onderscheiden (Westerman,
    1994):
    1. majoreren, het meer claimen dan er daadwerkelijk aan
    schade geleden is; 2. fingeren, het doen voorkomen of schade
    geleden is, of het zo verdraaien van de feiten dat schade onder de
    polisdekking valt;

    3. ensceneren, het opzettelijk veroorzaken van schade die
    de onder dekking van de overeenkomst valt; 4. verzwijgen,
    het doen afsluiten van een verzekering op grond van onvolledige of
    verkeerde informatie.
    Ten derde kan onderscheid worden gemaakt aan de hand van het
    type dader dat fraudeert. Er worden drie categorien daders
    onderscheiden: (1) de gelegenheidsfraudeur, hij die deel
    uitmaakt van een groep daders die toevallig en onder actuele
    omstandigheden op het idee komt misbruik van de
    verzekeringsovereenkomst te maken, (2) de professionele
    fraudeur
    , hij die beschikt over kennis van verzekeringen en
    hier bewust en doelgericht gebruik van maakt om ten onrechte in een
    betere financile positie te geraken en (3) de fraudeurs die deel
    uitmaken van criminele groepen
    (Westerman, 1992, p. 107).

    Ten vierde kan een onderscheid worden gemaakt in het soort
    verzekering
    waarmee wordt gefraudeerd. We onderscheiden de
    volgende typen verzekeringen. Levensverzekeringen en hypotheken,
    motorrijtuigenverzekeringen, zorgverzekeringen zoals verzekeringen
    tegen ongevallen en ziekte, transportverzekeringen, waaronder zee-,
    weg- en luchtvaarttransport, brandverzekeringen,
    inboedelverzekeringen en reisverzekeringen. Duidelijk zal zijn dat
    al deze verschillende typen verzekeringen verschillende soorten
    fraude mogelijk maken. We komen hier op terug in hoofdstuk 5, waar
    we voor elke verzekeringsvorm zullen aangeven wat bekend is over de
    soorten fraude, de omvang hiervan en de eventuele betrokkenheid van
    criminele groepen hierbij.

    Er worden diverse signalen afgegeven dat verzekeringsfraude hand
    over hand zou toenemen. Het Verbond voor Verzekeraars schat dat van
    de 14 miljard gulden die verzekeraars jaarlijks aan schadeclaims
    uitkeren, vijf procent op basis van fraude wordt toegekend
    (Westerman, 1994). Dit zou een bedrag van ongeveer 700 miljoen
    gulden aan schade door verzekeringsfraude betekenen. In een
    onderzoek onder schade-experts geven de ondervraagden aan dat in
    12% van de schadeclaims vermoedens van fraude bestaan (Nas, Van
    Schie en Wiegman, 1994). Dit zijn echter schattingen die niet hard
    zijn of kunnen worden gemaakt. Ook ontbreken concrete
    omvangscijfers naar branche. De meeste cijfers over de hoogte van
    schade door fraude zijn echter onbetrouwbaar.

    De verzekeringswereld is huiverig voor het in de publiciteit
    brengen van fraudegevallen. Die huiver heeft gedeeltelijk te maken
    met de concurrentie tussen verzekeringsmaatschappijen, gedeeltelijk
    met het persoonlijke en vertrouwelijke karakter van de
    relatie tussen de maatschappij en de verzekeringnemer. Het geloof
    dat de verzekeringsmaatschappij stelt in de (claims van de)
    verzekeringnemer is van belang voor het vertrouwen dat de
    maatschappij bij de verzekeringnemer geniet. Voor een nog groter
    deel is deze huiver te verklaren uit de gevoeligheid voor negatieve
    publiciteit. Deze gevoeligheid is in de afgelopen jaren alleen nog
    maar versterkt is door het consumentisme en de mondigheid van
    consumenten. Verzekeringsmaatschappijen zijn bang te worden
    afgeschilderd als zuinige uitbetalers en, erger nog, als onwillige
    uitbetalers onder de vlag van fraudebestrijding.
    Verzekeringsmaatschappijen ondervinden niet zozeer problemen met
    het benoemen van mogelijk frauduleuze claims, als wel met het
    verzamelen van bewijsmateriaal waaruit blijkt dat hun vermoeden
    juist is (Clarke, 1989, p. 3). Het verzekeren wordt door de
    verzekeringsmaatschappijen nog altijd primair gezien als een zaak
    tussen de verzekeringsmaatschappij en de verzekeringsnemer. Zelfs
    als er wordt gefraudeerd, zullen maatschappijen de zaak het liefst
    zelf oplossen, behalve wanneer zij over overduidelijke
    strafrechtelijke bewijzen beschikken. Slechts in dat geval gaan zij
    pas over tot aangifte bij de politie. Daarbij bestaat er de
    verwachting dat de politie direct en effectief zal optreden tegen
    de betreffende fraudeur (Clarke, 1989, p. 16). In de praktijk
    gebeurt dat zelden. De voorkeur van verzekeringsmaatschappijen gaat
    daarom uit naar de inschakeling van particuliere schadebureaus en
    opsporings- en recherchebureaus boven de politie om fraude te
    bestrijden (zie hierover verder het deelrapport van Bruinsma over
    de autobranche).

    Fraude, bijvoorbeeld opzettelijk verlies, is moeilijk te
    bewijzen en verzekeringsmaatschappijen zullen gezien het hooghouden
    van hun dienstverleningsethiek n om eigen kosten te besparen van
    een mug geen olifant maken. De gebrekkige informatie over
    polishouders maakt het hen lastiger om fraude op te sporen en te
    beslissen niet over te gaan tot uitkering van een schadeclaim.
    Keerzijde van deze medaille is dat de verzekeringsbranche wordt
    gezien als een gemakkelijk doelwit voor frauduleuze praktijken
    (Clarke, 1989, p. 19). Het opsporen van fraude wordt bovendien
    bemoeilijkt doordat verzekeringsmaatschappijen gebruik maken van
    standaard opsporingsmethoden en defensieve technieken:
    verzekeringsmaatschappijen laten zich leiden door de fouten die
    fraudeurs maken en door wat inmiddels bekend is geworden over
    fraudeurs (Clarke, 1990, p. 2). Deze lijsten met aanwijzingen zijn
    meestal op een zeer primitief beeld van de dader gebaseerd: mensen
    die vaak een claim indienen binnen een bepaalde tijdsperiode,
    mensen met een laag inkomen en een beroep met een lage status en
    bewoners van sociaal zwakke wijken worden gepercipieerd als
    potentile fraudeurs. Het gebrek aan inzicht in wie frauderen,
    wanneer en op welke wijze, doet zich hier ernstig voelen. De
    maatschappijen concentreren zich met dit soort lijsten volledig op
    de kleine fraudeurs. Aan grote fraudeurs die hun fraudes misschien
    slimmer inkleden, wordt minder aandacht geschonken.
    Fraudemaatregelen kunnen ook strijdig zijn met de wens van de
    verzekeringnemer om een snelle afhandeling van de schadeclaim en
    dus met een klantgerichte houding. Volgens
    verzekeringsmaatschappijen zijn verzekeringnemers tegenwoordig
    assertiever en nemen zij geen genoegen met lange wachttijden of
    minder goed gemotiveerde afwijzingen van
    schadeclaims.
    De aanpak van fraude loopt vooral stuk op de kosten die daaraan
    zijn verbonden. Het voeren van een anti-fraudebeleid is voor
    verzekeringsmaatschappijen slechts nuttig indien het beleid
    inderdaad een kostenbesparing tot gevolg heeft. Dat is vaak niet
    het geval, dus laten zij het meestal na. De conventionele en
    klassieke, maar achterhaalde aanpak van fraude richt zich op het
    niet uitbetalen of reduceren van claims: de waarde van een
    effectief fraudebeheersingssysteem zou echter moeten liggen in het
    opsporen van de mogelijkheid tot misbruik van verzekeringen
    (Clarke, 1989, p. 18).


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken