4.2 Faillissementen
In 1993 gingen 136 transportondernemingen failliet, waarvan de
overgrote meerderheid (120) internationaal actief was. Het aantal
bedrijven dat in 1993 op de fles ging was daarmee bijna verdubbeld
ten opzichte van het voorgaande jaar; toen werd slechts over
zeventig ondernemingen het faillissement uitgesproken (TLN, 1994 en
NIWO, 1994). In 1994 gingen er minder bedrijven failliet dan in het
voorgaande jaar: in totaal 118. Dat is 1,2 % van alle
transportbedrijven. Het CBS geeft faillissementscijfers over
langere termijn, maar telt alle bedrijven in het transport, de
opslag en het wegvervoer bij elkaar op. Duidelijk is dat het aantal
faillissementen stabiel was tussen 1985 en 1990, maar vanaf 1991
ineens snel toeneemt (CBS, 1994). Het grootste aantal falende
bedrijven bevindt zich onder de kleinere en middelgrote
ondernemingen. Ruim vijftig procent van de faillissementen kwam in
1994 voor rekening van bedrijven met n tot vijf wagens: hier vielen
10 procent meer failliet-verklaringen dan in het voorgaande jaar.
De ondernemingen met zes tot tien voertuigen tekenden voor 25
procent van het totale aantal faillissementen. Ruim driekwart van
alle faillissementen viel dus in de groep van kleine ondernemers
(tot tien wagens). Achttien procent van alle faillissementen viel
ten deel aan de middelgrote bedrijven – met elf tot twintig
voertuigen (TLN, 1995). Slechts weinig grote bedrijven (met meer
dan twintig wagens) kregen de strop; zes procent van het totaal
aantal faillissementen kwam voor hun rekening. Het ging hier
bovendien alleen om internationaal rijdende grote bedrijven; in het
binnenlands vervoer sneuvelde vorig jaar geen enkel groot bedrijf
(NIWO, 1994). TLN signaleert dat veel gefailleerde bedrijven alweer
snel een nieuwe onderneming opzetten, met dezelfde bestuurders. Er
worden geen cijfers genoemd van dit aantal. De organisatie spreekt
het vermoeden uit dat het faillissement voor velen een gemakkelijke
wijze van schuldsanering is (Nota TLN, 1994).