8.6 Bijzondere opsporingsdiensten
8.6.1 Inleiding
In het rapport van de Werkgroep vooronderzoek opsporingsmethoden
is een aantal vragen gerezen over de betrokkenheid van de
bijzondere opsporingsdiensten bij de bestrijding van zware,
georganiseerde misdaad. Immers vele bijzondere opsporingsdiensten
worden op n of andere manier geconfronteerd met uitingen van
georganiseerde misdaad en een aantal draagt ook actief bij aan de
bestrijding ervan (denk aan BTW-fraude, verdovende middelen,
EG-fraude, milieu-fraude). Derhalve heeft de commissie aandacht
besteed aan de organisatie en het functioneren van de Fiscale
inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) van het ministerie van
Financin, de Economische controledienst (ECD) van het ministerie
van Economische Zaken, de Algemene inspectiedienst (AID) van het
ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, het
Milieubijstandsteam ( MBT) en de Dienst recherchezaken (DRZ),
beiden van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieu. Documenten zijn bestudeerd en vele interviews
zijn gehouden met betrokken functionarissen.
8.6.2 Organisatie en samenwerking
De onderzochte bijzondere opsporingsdiensten hebben elk een
landelijke taak en werken onder beheersverantwoordelijkheid van een
minister. Zij ontlenen hun taak aan bijzondere wetten. Voor de FIOD
betekent dit dat optreden van de FIOD in beginsel een fiscaal
belang vergt; voor de ECD speelt de economische impact van
gedragingen een rol bij de beoordeling of moet worden opgetreden;
ook de AID heeft zijn eigen prioriteiten, te weten EG-fraude,
milieu, landbouw, en visserij. De verschillen tussen de bijzondere
opsporingsdiensten in de organisatie van de opsporing zijn veelal
groter dan de overeenkomsten. Elke bijzondere opsporingsdienst
heeft zijn karakteristieken. Zo is de AID met name een
controledienst met een kleine afdeling recherche, terwijl de FIOD
primair gericht is op opsporing met een daartoe gequipeerd
apparaat. Het is nauwelijks mogelijk tot algemeen geldende
uitspraken te komen over de rol van bijzondere opsporingsdiensten
tijdens de opsporing. Structurele organisatiewetgeving over de
bijzondere opsporingsdiensten, zoals de Politiewet, ontbreekt en
wordt node gemist.
De AID, de ECD en de DRZ hebben de beschikking over een
CID-afdeling. De FIOD heeft de beslissing hierover een half jaar
aangehouden. Deze vier diensten hebben CID-status, als bedoeld in
artikel 10 en 11 van de CID-regeling, aangevraagd. Binnen het
ministerie van Justitie circuleert een concept wetsontwerp dat
de
mogelijkheid opent om bij AMvB aan de bijzondere opsporingsdiensten
CID-status te verlenen. De wens van de bijzondere
opsporingsdiensten om een CID-status te verkrijgen heeft vooral te
maken met de mogelijkheid om gebruik te kunnen maken van de
CID-informatie van de politie. Daarnaast zou de politie zelf
gebruik kunnen maken van de CID-gegevens van de bijzondere
opsporingsdiensten. Noot Teneinde de uitwisseling van
CID-informatie te vergemakkelijken en te controleren bestaan voor
de AID, de FIOD en de ECD convenanten met de LCID, waarin de
werkzaamheden van bijzondere opsporingsdiensten-liaisons worden
geregeld. Via deze liaisons melden de AID, de ECD en de FIOD
bijvoorbeeld informanten aan bij de CRI. Deze liaisons functioneren
al enige tijd zonder dat de convenanten ten departemente
bekrachtigd zijn. Het inwinnen van informatie op milieugebied dient
voornamelijk in de bovenwereld plaats te vinden. Op het moment zijn
met name de politile CID-en hierop niet berekend. Wel hebben alle
RCID-en milieu in hun pakket. Er heeft een pilot-project `CID en
milieu` plaatsgevonden dat onder meer heeft geresulteerd in de
aanbeveling een CID-rechercheur te koppelen aan een ervaren
politiefunctionaris uit de milieuhandhavingssector.
De ambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten werken op
basis van art. 11 Politiewet 1993 samen met de politie. In een
aantal gevallen wordt gebruik gemaakt van de specifieke
bevoegdheden waarover de buitengewone opsporingsambtenaren kunnen
beschikken. Noot De samenwerking met de politie verloopt
niet altijd vlekkeloos. Naast cultuurverschillen,
opleidingsverschillen en salarisverschillen lopen de belangen van
de politie en de bijzondere opsporingsdiensten niet altijd
parallel. Immers de bijzondere opsporingsdiensten vallen onder een
vakministerie, dat vervolging niet als primaire taak heeft. Bij de
handhaving van bijzondere wetten is strafvervolging veelal een
subsidiair handhavingsmiddel.
Samenwerking tussen FIOD en politie geschiedt het meest
structureel in de kernteams. Daartoe zijn afzonderlijke convenanten
afgesloten. De FIOD heeft verder n procent van zijn capaciteit ter
beschikking gesteld van de Bureaus financile ondersteuning (BFO’s).
De samenwerking tussen de FIOD en de politie is intensiever dan
tussen de andere bijzondere opsporingsdiensten en de politie.
8.6.3 Opsporings- en controlebevoegdheden
Eerst een opmerking over het proactieve optreden van bijzondere
opsporingsdiensten. Bij deze diensten zijn drie fasen te
onderscheiden: de toezichtfase, de proactieve fase en de
opsporingsfase. De overgang van controle naar proactief geschiedt
zodra een inspectie/toezichthouder de zaak overdraagt aan de
opsporingsdienst/-afdeling. Daar wordt bezien of de feiten die naar
voren zijn gebracht op grond van het toezicht voldoende zijn om te
spreken van een redelijk vermoeden van schuld. Zo niet, dan zal er
eerst informatie moeten worden vergaard uit open bronnen, de eigen
CID, althans een eigen bestand, of een CID van de regionale politie
die soms al bij het onderzoek is betrokken, of er kan een OT worden
ingezet. In de bijzondere wetten staan bevoegdheden omschreven voor
twee soorten ambtenaren: toezichthoudende ambtenaren en
opsporingsambtenaren. Inhoudelijk onderscheiden dergelijke
bevoegdheden zich dikwijls niet bijzonder van elkaar. De bijzondere
opsporingsdiensten stellen eenstemmig dat zij geen gebruik maken
van hun controle-bevoegdheden tijdens de opsporingsfase. Van een
vermenging van de verschillende bevoegdheden is nauwelijks sprake.
Bijzondere opsporingsambtenaren blijken zich goed bewust van deze
zogenaamde sfeerovergang en maken daar ook doordacht gebruik van.
Deze overgang tussen controle en opsporing biedt voldoende ruimte
voor het verzamelen van informatie.
De FIOD, bestaande uit de fiscale- en douanerecherche, wordt als
opsporingsdienst normaliter pas ingeschakeld als de
belastinginspecties of de douane hun toezichthoudende werkzaamheden
hebben verricht. De FIOD stelt dan ook scherp onderscheid te maken
tussen opsporing en toezicht. Als een strafzaak is begonnen, ligt
de controle stil. Ook de ECD en DRZ zijn in beginsel
opsporingsdiensten. Voor bijna 90% bestaan de werkzaamheden van de
ECD uit opsporingsactiviteiten. Bij de ECD is de scheiding tussen
toezicht en opsporing niet scherp. Anders is het met de AID, waar
zowel toezichthouders als opsporingsambtenaren werken. De recherche
is bij de AID wel in een aparte eenheid ondergebracht. Het
Milieubijstandsteam neemt een enigszins bijzondere plaats in. Het
is geen recherchedienst pur sang, maar een dienst waarvan het
toezichthoudend personeel ook opsporingsbevoegdheid heeft en
technische ondersteuning levert aan de politie.
Al met al erkennen de bijzondere opsporingsdiensten het belang
om toezicht en opsporing niet door elkaar te laten lopen, wat niet
wil zeggen dat zulks nimmer gebeurt. Veel aanwijzingen van het door
elkaar gebruiken van bevoegdheden zijn echter niet gevonden.
8.6.4 Methoden
- FIOD:
- douanerecherche
De douanerecherche van de FIOD verricht de opsporing van zaken die
voortkomen uit de controles van de douane. Binnen de
douanerecherche opereert landelijk het drugs (Kolibrie)team en het
EG-fraudeteam. Beide voeren grote strafrechtelijke onderzoeken uit
die gericht zijn op criminele organisaties. De douanerecherche runt
incidenteel informanten. In hoofdstuk drie heeft de commissie
aangegeven hoe de douanerecherche betrokken raakte bij de
doorlating van vele containers met drugs. Het Douane
informatiecentrum (DIC) analyseert wetgeving op fraudegevoeligheid
en analyseert branches en goederenstromen. Op dit moment beperkt de
analyse zich nog tot ladingsbescheiden in de maritieme sector,
waarbij met name gedacht moet worden aan de Rotterdamse haven. De
analyse wordt waarschijnlijk uitgebreid naar Schiphol. De analyse
richt zich op afwijkende patronen van vracht uit bepaalde
bestemmingen. - De heer Huisman :
- (…) Het Douane-informatiecentrum is een eenheid die in
1992 als een project is begonnen en in 1993 officieel is
genstalleerd binnen de Nederlandse douane. Het is een
ondersteunende eenheid. Ons werk ligt voornamelijk op het vlak van
het analyseren van gegevens aan de hand waarvan de douane veel
gerichter kan controleren. Immers, de douane is een controledienst.
Maar met deze gegevens is het dus in een aantal gevallen goed
mogelijk dat onze eigen opsporingsdienst, de FIOD, wat
gerichter kan opsporen. Als ik praat over het analyseren, dan kunt
u daar een aantal dingen in onderscheiden. Het eerste, en dat is
ook datgene waar wij ooit mee begonnen zijn, is het analyseren van
ladingbescheiden. Daarbij proberen wij – ik geef het maar wat
eenvoudig weer – om zendingen te traceren die afwijken van het
normale patroon. Noot - De heer Huisman:
- (…) Dan zijn er weer twee mogelijkheden. Het kan zijn dat
wij zeggen: de zending wijkt wat af van het normale patroon, maar
verder kunnen wij daar toch niet al te veel informatie omheen
verzamelen. Dan wordt zo’n zending uitgezet ter controle bij de
douane. Het kan ook zijn, en dat maakt het soms moeilijk, dat bij
het analyseren van die ladingsbescheiden er zoveel informatie op
tafel komt, dat wij zeggen: nu ontstaat er een redelijk vermoeden
van een strafbaar feit. Dan wordt een dergelijke geselecteerde
zending niet uitgezet bij de douane zelf, maar gaat die naar onze
collega’s van de FIOD. Noot
Het DIC is meermalen verzocht containers niet te laten controleren
door de douane omdat politie en justitie hadden besloten tot een
gecontroleerde aflevering of doorlating van de containers.
Noot De douane werkt mee aan opsporingsmethoden die door
politie en douanerecherche ingezet worden. Met name betreft dit
gecontroleerde afleveringen en het plaatsen van peilbakens.
Getwijfeld wordt of het inkijken in containers op het haventerrein,
voordat een gecontroleerde aflevering aanvangt, een inkijkoperatie
kan worden genoemd. Peilbakens worden incidenteel door de
douanerecherche betrokken van het KLPD; het plakken van een
peilbaken gebeurt vooral in samenwerking met een AT. De inbouw van
bewegingsmelders in containers komt ook voor. Vuilnissnuffel
gebeurt door de FIOD al sinds heugenis. Dit wordt niet als
onrechtmatig beschouwd. De FIOD beschikt over een eigen
observatieteam. De observatieteams beschikken over mobilofoons,
portofoons, verrekijkers, film- en video-apparatuur.
De douanerecherche heeft in het recente verleden intensief
contact gehad met enkele informanten. Officier van justitie Teeven
spreekt in zijn verhoor van ongeveer tien informanten die door de
douanerecherche gerund zouden zijn. In hoofdstuk 3 is geconstateerd
dat sommigen van hen voldeden aan de commissie-omschrijving van
infiltranten.
De FIOD heeft jarenlang een informant gerund
die later actief is geweest in het sigarettentraject in
Kennemerland. Met deze informant was geregeld contact vanaf
1989 en stond vanaf 1993 in het FIOD-informantenbestand
ingeschreven. In het sigarettentraject werd hij in combinatie met
de RCID Kennemerland gerund. Het komt wel vaker voor dat in
een samenwerkingsverband iemand uit de bovenwereld wordt mee-gerund
met een RCID, omdat de FIOD daartoe de inhoudelijke
deskundigheid heeft. In het sigarettentraject is echter wat
misgegaan. In de praktijk opereerde de informant min of meer
los van de runners omdat de RCID Kennemerland en de
FIOD-medewerker (de mee-runner) allebei in de veronderstelling
verkeerden dat de ander actief runde. In het kader van het
sigarettentraject, zo stelt de FIOD-medewerker Noot
, heeft de FIOD ook enkele proeftransporten laten
uitvoeren door de informant. Er is niet gebleken dat
hierover enig overleg met het OM heeft plaatsgevonden of dat
daarvoor toestemming is gegeven. De informant heeft zich
niet aan de afspraken gehouden. Hij meldde proeftransporten niet
tevoren aan en kwam met bewijsstukken van uitgevoerde transporten
uit een voorliggende periode.
Op dit moment worden, volgens de directeur van de FIOD Van
Blijswijk en het hoofd van de douanerecherche Bakker, geen
informanten meer gerund. De FIOD zou alleen zogenoemde tipgevers of
relaties kennen.
- De voorzitter:
- De FIOD heeft vroeger wel informanten
gehad. - De heer Bakker:
- Ik gebruik het woord informanten liever niet. Ik zou liever
het woord relaties willen gebruiken. Het regime van informanten
impliceert een CID-regime, dat wij als FIOD nooit hebben
gehad. Dat hebben wij dus ook niet gebruikt. Het is wl juist dat we
in het verleden signalen kregen van die relaties. Op het moment dat
sprake was van heel frequente contacten, hebben wij die relaties
uiteindelijk overgedragen aan RCID’s. - De voorzitter:
- Maar dat waren toch eigenlijk mensen die te vergelijken zijn
met informanten van de politie? - De heer Bakker:
- Uiteindelijk zijn die mensen, doordat ze frequent
kwalitatief gezien goede informatie leverden, informatie die ook
vaak in een bredere context was dan informatie die wij als FIOD
alleen nodig hadden, overgedragen, samen met hun informatie, aan
de RCID’s. Het is mij bekend dat zij daar werden ingeschreven
als informant. - De heer Rabbae:
- Maar u wilt toch niet zeggen dat de FIOD geen
informanten heeft gehad en ook niet heeft gerund? - De heer Bakker:
- Ik heb al aangegeven dat ik spreek over relaties. In het
verleden zijn er contacten geweest met die relaties. - De heer De Graaf:
- Bent u bang voor het woord informant?
- De heer Bakker:
- Nee, ik ben niet bang voor het woord informant.
- De heer De Graaf:
- Waarom noemt u dan mensen die informatie leveren,
relaties? - De heer Bakker:
- Dat past in een veel bredere context van signalen die wij
als FIOD soms krijgen. - De heer De Graaf:
- Daar begrijp ik niets van.
- De heer Bakker:
- Wij krijgen tips, en wanneer er frequent tips van dezelfde
persoon komen, is dat een relatie. Op het moment dat dat informatie
is die bruikbaar is, kunnen wij dat niet gebruiken onder een
CID-regime. Dus zeggen we dan: deze man moet worden overgedragen
aan de RCID. - De voorzitter:
- Wanneer zijn uw tipgevers/informanten overgedragen aan
de criminele inlichtingendiensten? - De heer Bakker:
- U suggereert dat wij lijsten met dat soort mensen hebben. Ik
ken die lijsten en die personen niet. Ik heb zelf begrepen dat op
enig moment dit soort contacten die binnen de douane en de FIOD
aanwezig waren, zijn genventariseerd. De mensen die geen
kwalitatief goede informatie meer leverden, zijn toen geschoond, in
die zin dat daarmee geen contact meer is geweest. De
informanten die kwalitatief gezien goede informatie leverden,
zijn overgedragen. Dat is gebeurd in 1992. Noot
Desondanks krijgt de CRI via de FIOD-liaison verzoeken om
informantencodes voor de douanerecherche te checken. Wat betreft
informanten speelt tipgeld slechts een zeer geringe rol. Een enkele
maal is een FIOD-ambtenaar benaderd om vanwege zijn specifieke
deskundigheid bij te dragen aan het opzetten van een frontstore.
Ook is het ministerie van Financin geraadpleegd over
belastingtechnische aspecten van frontstores.
De FIOD, en met name de douanerecherche, verleent facilitaire
diensten aan RCID-en ten bate van gecontroleerde afleveringen. De
dienst kent tenslotte de douaneprocedures en heeft inzage in
gegevens over al dan niet verdachte containers. De RCID-verzoeken
tot medewerking lopen via vaste contactambtenaren van beide
diensten. Het uiteindelijk resultaat is veelal dat de douane
verzocht wordt de bewuste container zonder nadere controle door te
laten gaan of dat een container, voordat deze wordt afgehaald,
gecontroleerd moet worden op verdovende middelen. Wanneer de
container het douaneterrein verlaat en onder observatie wordt
geplaatst, is daarmee de douanebemoeienis beindigd. De FIOD volgt
deze procedure sinds januari 1994. De procedure is in convenanten
met RCID-en vastgelegd. Noot In douanekringen wordt
gesteld dat voor 1991 geen ongecontroleerde gecontroleerde
afleveringen in de haven van Rotterdam hebben plaatsgevonden. Alle
gecontroleerde afleveringen zijn toentertijd gecontroleerd en
tezijnertijd in beslag genomen. Vooral de regio Dordrecht was zeer
actief in dit opzicht. De afgelopen twee jaren zijn het vooral de
regio’s Kennemerland en Gooi en Vechtstreek waar (on)gecontroleerd
containers heengaan. Het omslagpunt ligt ongeveer eind 1991.
Omstreeks dat moment werd de douane geconfronteerd met het fenomeen
dat zendingen ongecontroleerd moesten worden doorgelaten in het
belang van het onderzoek. Noot
- FIOD:
- fiscale recherche
De fiscale recherche houdt zich bezig met de opsporing van
fiscale strafbare feiten. De fiscale recherche wordt actief naar
aanleiding van ernstige onregelmatigheden die blijken uit reguliere
controles door de belastingdienst. De FIOD beschikt over een eigen
tapcentrale, observatieteam en technische recherche. De fiscale
recherche maakt incidenteel gebruik van dit OT. In concrete zaken
waarin de FIOD en de politie samenwerken krijgen de fiscale
rechercheurs inzage in de politile CID-gegevens. De fiscale
recherche runt zelf geen informanten. Wel wordt gebruik gemaakt van
tipgevers. De FIOD wordt ook wel benaderd om informatie: - De voorzitter:
- Ik wil u nog n heel ander ding vragen. Verleden week heeft
de officier van justitie mevrouw
Gonsalez hier gesproken over het bezoek dat zij aan de FIOD
heeft gebracht om leggers van enkele journalisten in te zien.
Bent u daarbij betrokken geweest? - De heer Bakker:
- Ja. Zij heeft een verzoek om informatie aan mij
gericht. - De voorzitter:
- U had kunnen weigeren, omdat het ging om een pro-actief
onderzoek, waarbij zij zich in het verhoor baseerde op de Wet
persoonsregistratie. - De heer Bakker:
- Mijn perceptie van de vraagstelling is geweest dat zij deze
vraagstelling heeft gedaan in februari 1995. Wij hadden
besprekingen in het kader van de bijdrage van de FIOD aan
het kernteam, en mijn perceptie op dat moment was ook dat
die vraagstelling plaatsvond in het kader van haar rol als
CID-officier van dat kernteam. Die informatie heeft zij
aan mij gevraagd, dus in het kader van een strafrechtelijk
onderzoek wat zich bevindt in de GVO-fase. Dat was de perceptie die
ik op dat moment had van haar vraagstelling. Ik heb dat voorgelegd
aan het plaatsvervangend hoofd van de FIOD, gelet op het
karakter van de vraagstelling. Dat karakter past in de
mogelijkheden om in deze fase van het onderzoek de informatie
beschikbaar te stellen. Wat ik vervolgens heb gedaan, is de leggers
van deze mensen op te vragen binnen de belastingdienst. Ik heb daar
persoonlijk naar gekeken; daar zijn slechts heel weinig mensen
binnen de FIOD van op de hoogte, gelet op het karakter van
de vraagstelling. Er was een vermoeden van relaties tussen
criminelen en deze journalisten. De vraagstelling was of uit de
gegevens van deze mensen zou blijken dat wellicht een veel groter
uitgavenpatroon of vermogen aanwezig is… - De voorzitter:
- Of betalingen krijgen…
- De heer Bakker:
- Precies. Meer dan wellicht mogelijk is in hun positie.
Noot - De heer Bakker:
- Ik ging ervan dat hier sprake was van een strafrechtelijk
onderzoek, een gerechtelijk vooronderzoek, waarbij in het kader van
het onderzoek dat daar plaatsvindt een relatie zou zijn en
informatie zou moeten opkomen… - De voorzitter:
- Maar dat deze journalisten…
- De heer Bakker:
- Het hoeft niet zo te zijn dat de journalisten verdacht zijn,
het kan ook zijn dat onderzoekssubjecten, gegevens van derden, van
belang zijn voor hoofdsubjecten of subjecten uit het onderzoek.
Noot
De FIOD verricht uit haar taakstelling structureel financieel
onderzoek. In dit kader wordt de FIOD verzocht te participeren in
financieel rechercheren door onder meer de kernteams.
AID
In tegenstelling tot de FIOD die exclusief gericht is op
opsporing, houdt de AID zich voornamelijk bezig met toezicht en
controle, gericht op de handhaving van regelgeving die tot stand is
gekomen onder verantwoordelijkheid van de minister van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij, en op relevante bepalingen van het
Wetboek van Strafrecht. De afdeling Recherche van de AID verricht
de opsporing, veelal op verzoek van de inspecties. De AID beschikt
over een eigen CID en OT, die zijn samengebracht in n dienst,
genaamd recherche-ondersteuning. De CID functioneert binnen de AID
volgens het AID-CID-reglement. Voor het uitwisselen van
CID-gegevens met de politie is een convenant opgesteld met de CRI
en is een liaison geplaatst bij het CRI. Er is inmiddels een
CID-subjecten register en een grijze-veld-register aangelegd. In
zeer beperkte mate worden informanten gerund. Jaarlijks zou het
gaan om n of twee informanten. Het gaat hierbij om
concurrentie-informanten, zoals vissers, boeren, buurbedrijven, en
vrachtwagenchauffeurs die uit concurrentie-overwegingen de AID
inlichten over vermeende onregelmatigheden. Ook vervullen
(ex-)werknemers de informantenrol. Er zijn geen criminele
informanten. Formeel kan de AID geen informanten afschermen. Die
worden dan ook bij een RCID ondergebracht.
Het volgen van vrachtauto’s en containers is een specialisatie
van het OT. Dit is aangesloten bij het Landelijk contactpunt
observatieteams (LCO). Dit wordt als een erkenning ervaren van de
professionaliteit van het team. In dit kader wordt het AID-OT ook
weleens door de politie gevraagd bijstand te verlenen. Van
infiltratie door de AID is de commissie niet gebleken.
ECD
De ECD heeft als centrale taak de preventie en bestrijding van
economische (bedrijfs)criminaliteit van een zodanige omvang dat
daardoor sprake is van een belemmering van gezonde economische
groei en van aantoonbare schade voor de overheid, het bedrijfsleven
en/of consumenten. Noot Binnen de ECD zijn drie
afdelingen bezig met opsporing van strafbare feiten: economische
ordeningsrecherche, internationale economische recherche en
financieel-economische recherche.
De ECD beschikt over de Centrale Inlichtingen- en Analysedienst
(CIAD), die op een vergelijkbare wijze
functioneert als een CID. De CIAD verzamelt en analyseert
voornamelijk de gegevens die uit de onderzoeken van de drie
hoofdafdelingen naar voren zijn gekomen. Verder worden open en
gesloten bronnen geraadpleegd. Het inzien van gesloten bronnen
gebeurt hoofdzakelijk op basis van toezichthoudende bevoegdheden.
De CIAD is opgezet als wegbereider voor de ECD-CID. De
CIAD-cordinator is tevens ECD-liaison bij de CRI. De CIAD heeft 151
subjecten in het systeem; 61 natuurlijke personen en 90
rechtspersonen. Allen zijn aangemeld bij de CRI.
Twee rechercheurs houden zich bezig met het actief runnen van
circa vijf informanten. De sturing vindt plaats door bijvoorbeeld
de opdracht te geven om ontbrekende informatie te vinden in
bijvoorbeeld een andere vestiging. Het eventuele tipgeld wordt
conform de regeling Tip, toon- en voorkoopgelden betaald door het
ministerie van Justitie. De meeste informatie wordt op 4 x 4-tjes
aangeleverd door de 156 ECD-rechercheurs. Dat is voornamelijk
CID-informatie waar binnen het kader van het lopende onderzoek
tegenaan wordt gelopen. Als het geen betrekking heeft op de ECD
wordt de informatie doorgesluisd naar de CID van de politie. Van
observatie wordt spaarzaam gebruik gemaakt. De ECD heeft geen eigen
observatieteam. Voor de inzet van een OT kan een beroep worden
gedaan op de AID of de politie.
Binnen de ECD wordt gediscussieerd of infiltratie moet worden
ingezet. Infiltratie is overwogen in verband met een
effectenfraude, maar als te riskant afgeblazen. Infiltreren op het
terrein van de ECD vergt een goede materiekennis. Op de plank ligt
een concept-infiltratiedraaiboek voor het geval dat zich eens een
niet te missen kans zou voordoen. Op het terrein van merkenfraude
wordt wel gewerkt met het middel pseudokoop. Incidenteel vindt een
gecontroleerde aflevering plaats.
Het plaatsen van peilbakens is voorgekomen in verband met
drugprecursoren. Het plaatsen daarvan wordt overgelaten aan het
KLPD. Alles wordt bij proces-verbaal vastgelegd, ook al heeft het
niets opgeleverd.
Milieubijstandsteam
Het Milieubijstandsteam valt onder de Inspectie Milieuhygine die
een onderdeel is van het Directoraat-Generaal Milieubeheer van het
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer (VROM). Het MBT is opgericht in 1985. Het MBT beschikt
over 121 personen met opsporingsbevoegdheid, waaronder
recherche-tactische, milieuhyginische en milieu-juridische
deskundigen. De taak van het MBT is om de aanpak van de zware
milieucriminaliteit te stimuleren en assistentie te verlenen aan
politie en justitie bij de opsporing van milieudelicten. Het MBT is
dus geen zelfstandige opsporingsdienst. Het MBT heeft
primair te maken met organisatiecriminaliteit en verzorgt
technische bijstand voor de politie. Voor de cordinatie van de
aanpak van regio-overschrijdende milieuzaken functioneert het
projectteam zware milieu-criminaliteit.
Het MBT maakt gebruik van observatiemiddelen. Enkele transporten
zijn gevolgd met plaatsbepalingsapparatuur. Zo worden boten wel
gevolgd met behulp van peilbakens. De informanten die zich tot het
MBT richten, worden doorgaans doorverwezen naar een RCID. Soms
neemt een medewerker van het MBT deel aan het gesprek tussen de
informant en CID-rechercheur. De twee belangrijkste categorien
informanten zijn vrachtwagenchauffeurs en ontslagen werknemers.
Bovendien willen bedrijven uit concurrentie-overwegingen ook
weleens een boekje open doen. Infiltratie bij bedrijven, gewoon via
vacatures, is wel eens overwogen maar niet uitgevoerd.
Dienst Recherchezaken VROM
Deze dienst met 70 medewerkers houdt zich bezig met de opsporing
van misbruik van VROM-subsidiegelden. Binnen de DRZ bestaat een
eigen CID in oprichting. Op het moment worden geen informanten
gerund. Wel zijn er tientallen personen, afkomstig uit het
bedrijfsleven en de overheid maar ook personen met een crimineel
verleden, die regelmatig informatie verschaffen. De DRZ maakt
nauwelijks gebruik van andere opsporingsmethoden.
De DRZ krijgt veel te maken met corrupte overheidsdienaren. Het
OM is terughoudend in de vervolging hiervan. Van elke zaak die
strafrechtelijk wordt afgehandeld wordt tevens een bestuurlijke
rapportage opgemaakt. De verhouding tussen het MBT en de DRZ is
complex: binnen een ministerie bestaan twee diensten die deels
gelijksoortige zaken onderzoeken.
8.6.5 Sturing en controle
De vakminister is verantwoordelijkheid voor het beheer van de
eigen bijzondere opsporingsdiensten. De bijzondere
opsporingsdiensten ontlenen hun taken aan bijzondere wetten. Op
grond van artikel 148 Sv heeft de officier van justitie het gezag
over de opsporing door de bijzondere opsporingsdiensten. Het
probleem
daarbij is echter dat het in artikel 148 Sv gaat om het klassieke,
strafvordelijke opsporingsbegrip. Anders dan ten aanzien van de
politie het geval is beslaat het gezag van de officier van justitie
derhalve niet het hele terrein van de strafrechtelijke handhaving
van de rechtsorde. Over het optreden van de bijzondere
opsporingsdiensten in de fase voorafgaand aan het vermoeden van een
gepleegd strafbaar feit, heeft de officier van justitie formeel
niets te zeggen. Een afwijkende regeling geldt ten aanzien van
fiscale delicten; dan geschiedt opsporing onder
verantwoordelijkheid van het bestuur van ‘s Rijks belastingen.
Alleen bij de toepassing van dwangmiddelen komt het OM eraan te
pas. De prioriteitsbepaling van de bijzondere opsporingsdiensten en
de ministeries kan op gespannen voet staan met die van het OM.
In hoofdstuk 3 heeft de commissie enkele gevallen beschreven
waarin van daadwerkelijke sturing en controle van een bijzondere
opsporingsdienst, in casu de douanerecherche, geen sprake was. Een
ambtenaar van de douanerecherche kon lange tijd zelfstandig
allerlei opsporingsmethoden hanteren. De commissie constateert dat
de sturing en controle door het OM van de bijzondere
opsporingsdiensten niet erg intensief is. De specifieke kennis en
taken van de bijzondere opsporingsdiensten zijn daar, naast de
voornoemde beperking in gezag dat aan de officier van justitie is
toegekend, wellicht debet aan. De afstand tussen bijzondere
opsporingsdiensten en het OM is vrij groot.
De strafrechtelijke handhaving van bijzondere wetten betreft
zeer grote schadebedragen. In verhouding daarmee is de beschikbare
capaciteit van het OM om vervolg te geven aan het
opsporingsonderzoek opmerkelijk gering.
8.6.6 Beoordeling
De commissie constateert dat organisatiewetgeving op het terrein
van de bijzondere opsporingsdiensten ontbreekt. De commissie heeft
zich geen oordeel aangemeten over de wenselijkheid van
organisatiewetgeving en samenvoeging van de verschillende
bijzondere opsporingsdiensten. Wel meent de commissie dat een
nadere omschrijving van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden
wenselijk is. Nagenoeg alle besproken bijzondere opsporingsdiensten
hebben enigerlei bemoeienis met de bestrijding van de
georganiseerde criminaliteit. Bij opsporing van georganiseerde
criminaliteit moeten naar het oordeel van de commissie de
bijzondere opsporingsdiensten te allen tijde samenwerken met de
reguliere politie. De afbakening van taken en bevoegdheden is
buitengewoon complex. Slechts specialisten in de bijzondere
wetgeving kunnen de precieze nuances en verschillen ontwarren en
waarderen. De commissie meent dat een duidelijke verdeling van
bevoegdheden en verantwoordelijkheden wenselijk is. De commissie
beseft dat zij zich met dit oordeel enigszins buiten haar opdracht
begeeft. Dat neemt niet weg dat de diffuse verdeling van taken en
bevoegdheden effect heeft op de opsporing van strafbare feiten die
een relatie hebben met de zware, georganiseerde criminaliteit. De
commissie meent dat een reorganisatie van taken en bevoegdheden tot
een meer effectieve en efficinte opsporing van bijzondere strafbare
feiten kan leiden. De huidige cordinatie- en samenwerkingskosten
zijn buitengewoon hoog.
De commissie constateert dat de bijzondere opsporingsdiensten in
vergelijking met de politie spaarzaam gebruik maken van observatie
informanten en infiltratie. De commissie constateert evenwel dat
met name de douanerecherche, de ECD en de AID steeds vaker deze
middelen inzetten. In het bijzonder bij de douanerecherche is de
oncontroleerbaarheid hiervan duidelijk gebleken. De vastlegging van
de gebruikte methoden door de douanerecherche liet nogal te wensen
over. Ook blijken bijzondere opsporingsdiensten in toenemende mate
informanten te runnen, al dan niet in samenwerking met een
regionale CID. De commissie is van oordeel dat bij de normering van
de opsporingsmethoden tevens moet worden aangegeven in hoeverre
bijzondere opsporingsdiensten gebruik mogen maken van deze
methoden.
De commissie constateert dat de bijzondere opsporingsdiensten
behoefte hebben aan een orgaan dat hen in staat stelt gebruik te
maken van CID-informatie. De bijzondere opsporingsdiensten willen
vertrouwelijk informatie kunnen opslaan en vertrouwelijke
informatie kunnen uitwisselen met politie en andere bijzondere
opsporingdiensten. De commissie is van oordeel dat voorzieningen
moeten worden getroffen die de politie en bijzondere
opsporingsdiensten in staat stellen informatie uit te wisselen. In
het merendeel van de gevallen doen zich geen problemen voor in de
verhouding tussen bijzondere opsporingsdiensten en het OM. De
commissie constateert echter wel dat de afstand tussen politie en
OM minder groot is dan tussen bijzondere opsporingsdiensten en OM.
Overigens lijkt de sturing die door het OM plaatsvindt door
bijzondere diensten beter gevolgd te worden dan door de politie.
Desondanks is de commissie van mening dat ook bij de bijzondere
opsporingsdiensten tot een intensievere controle moet worden
gekomen. Het gezag van het OM over de opsporing zou daartoe moeten
worden uitgebreid tot de fase die aan opsporing voorafgaat.