8.4 Ondersteunende diensten
8.4.1 Inleiding
De CID-en en de tactische recherche maken gebruik van
verschillende ondersteunende eenheden. Het gaat daarbij om eenheden
die werkzaamheden met een geheim karakter verrichten, met name
observatie-acties. De commissie heeft onderzoek gedaan naar de
organisatie en het functioneren van observatieteams (OT’s),
arrestatieteams (AT’s), Secties technische ondersteuning (STO’s),
de Dienst technisch operationele ondersteuning (DTOO) van het Korps
landelijke politiediensten (KLPD), de politile infiltratieteams
(PIT’s) en de bureaus financile ondersteuning (BFO’s).
De commissie heeft alle regio’s gevraagd relevante documenten
over deze ondersteunende diensten toe te sturen. In verschillende
regio’s zijn uitgebreide interviews gehouden met leden van deze
diensten. Tenslotte heeft de commissie enkele leden van deze teams
gehoord teneinde een beeld te kunnen krijgen van de activiteiten
van deze teams.
8.4.2 Werkzaamheden, juridische basis en omvang
Een OT houdt zich bezig met het onopvallend waarnemen van
bewegingen van verdachten, CID-subjecten en anderen. Niet elke
politieregio beschikt over een observatieteam. In een aantal
gevallen wordt interregionaal samengewerkt. Van de bijzondere
opsporingsdiensten beschikken de FIOD en de AID over een eigen OT.
Hiervan wordt bij capaciteitsgebrek ook door de politie gebruik
gemaakt. De omvang van de OT’s varieert, onder meer afhankelijk van
de omvang van de regio, van tien tot zestig personen. Nederland
heeft vijf Schengen-observatieteams ingesteld die op verzoek van
het buitenland observatiewerkzaamheden in Nederland uitvoeren. Deze
OT’s verrichten in de praktijk veelal reguliere
observatiewerkzaamheden voor de regio’s, maar zijn te allen tijde
inzetbaar voor het uitvoeren van buitenlandse verzoeken.
De acht AT’s in Nederland houden zich het grootste deel van de
tijd bezig met het aanhouden van vuurwapengevaarlijke verdachten.
Daarnaast assisteren zij de CID-en en de tactische recherche bij
enkele zeer specifieke observatiemethoden. Noot Vanwege
technische en andere vaardigheden worden zij geregeld ingezet voor
inkijkoperaties en het plaatsen van plaatsbepalingsapparatuur.
Hoewel dit soort bezigheden niet specifiek vermeld staat in de
taakomschrijving van de AT’s, is het de commissie gebleken dat
CID-en en tactische recherche met enige regelmaat hiervoor gebruik
maken van deze AT’s. Tegenwoordig bedienen de meeste
arrestatieteams meer dan n regio en worden zij dan ook door meer
dan n regio via convenanten gefinancierd. Of inkijkoperaties en het
onopgemerkt aanbrengen van apparatuur ook tot de werkzaamheden
behoren, staat soms wel en soms niet in die convenanten vermeld.
Dat soort werkzaamheden wordt in ieder geval niet genoemd in het
Besluit beheer regionale politiekorpsen (BBRP). Naast het AT voert
ook het OT, behalve de genoemde functies in het BBRP, nog andere
taken uit. De taken van de STO en de DTOO zijn niet vastgelegd in
op de wet gebaseerde regelingen. De STO’s verzorgen de technische
kant van het observeren van personen, zoals het plaatsen van
video-camera’s. Zij hebben onder andere audio-, video- en
radio-apparatuur en eenvoudige plaatsbepalingsapparatuur ter
beschikking ten behoeve van de recherche. De STO’s onderhouden de
apparatuur en vervaardigen specifieke toepassingen van bestaande
apparatuur. Door hun technische kennis worden zij ook ingeschakeld
als die apparatuur moet worden aangebracht en in werking gesteld.
De STO bestaat bij de meeste korpsen maar uit enkele personen.
Het OT en de STO zijn soms onderdeel van de CID en soms
onderdeel van een ander deel van de recherche. Per regio zijn het
OT en de STO verschillend georganiseerd. De capaciteit van het OT
is veelal onvoldoende om aan alle aanvragen tot observatie te
voldoen.
De Dienst technische operationele ondersteuning van het KLPD is
een landelijke dienst die technische ondersteuning bij
observatiewerkzaamheden verleent, apparatuur uitleent en
faciliteiten als het videolaboratorium ter beschikking stelt (zie
verder tabel). Ook worden wel eens inkijkoperaties verricht
wanneer
deze onder moeilijke omstandigheden moeten worden uitgevoerd. Het
plaatsen van peilbakens is een specialisme van de DTOO. De DTOO
beschikt over een sleutelcentrale, waardoor het in principe
mogelijk is alle sloten te openen. Nagenoeg alle korpsen maken
gebruik van deze dienst.
Assistentie aanvragen in recherchezaken van alle regio’s aan
het DTOO in 1995 en 1994
Tabel
Over de jaren 1992 en 1993 is slechts het totale aantal
verzoeken om assistentie in recherchezaken bekend. Dit zijn
respectievelijk 485 en 806 aanvragen. Uit deze gegevens, inclusief
de totalen uit de tabel, blijkt een aanzienlijke toename van
assistentieverzoeken aan het DTOO over de afgelopen vier jaren.
Over 1992-1994 zijn de cijfers over daadwerkelijke inzetten
niet paraat, maar de gegevens hierover uit 1995 geven een
indicatie. Vijftien procent van de verzoeken om assistentie wordt
niet ingewilligd. Redenen van tactische, technische of juridische
aard liggen hieraan ten grondslag. Om het gebruik van het
videolaboratorium, sema-kloon en het plaatsen van peilbakens blijkt
het meest verzocht te worden. Over 1992 en 1993 is het mogelijk om
de gegevens over aantallen assistentieverzoeken uit te splitsen
naar politieregio, de KLPD en overigen. Onder overigen vallen de
bijzondere opsporingsdiensten, de Koninklijke marechaussee en de
kernteams. De korpsen die in beide jaren de meeste verzoeken om
assistentie hebben ingediend zijn achtereenvolgens Utrecht,
Amsterdam-Amstelland en het KLPD. Met de evolutie van de relatief
eenvoudige pseudokoop naar complexere vormen van
politie-infiltratie zijn in 1992 professionele politile
infiltratieteams (PIT’s) opgericht. Deze teams houden zich
exclusief bezig met politile infiltratie-acties. Een model-PIT
bestaat uit vier infiltranten en vier begeleiders. Dit zijn bij
voorkeur zowel mannelijke als vrouwelijke politiefunctionarissen.
Verder is er nog een chef en een administratieve kracht toegevoegd.
De begeleiding van politie-infiltranten vindt plaats onder
verantwoordelijkheid van de chef van het PIT en niet van het
kernteam of het regionale korps dat om de infiltratie heeft
verzocht. De laatste jaren stond de politie drie PIT’s ter
beschikking. Deze bevinden zich in het zuiden (Den Bosch), oosten
(Apeldoorn) en noorden (Assen). In 1994 telden deze teams
respectievelijk 11, 7 en 4 medewerkers. Het PIT in het noorden is
slechts op halve sterkte. De oprichting van een landelijk politieel
infiltratieteam is half voltooid en telt drie leden. Dit team zal
zich vooral bezighouden met internationale verzoeken. In Haaglanden
en Rotterdam-Rijnmond bestaan ook plannen om tot oprichting van een
PIT te komen. Op dit moment is volgens velen een gebrek aan
politie-infiltranten.
- De voorzitter :
- Op dit moment zijn er slechts 25 volledige infiltratiebanen
in Nederland. Is dat juist? - De heer Karstens:
- Ja, ik heb al eerder aangegeven dat het mij enigszins
teleurstelt dat sinds de reorganisatie van de Nederlandse politie
het aantal plaatsen is teruggelopen tot 25. In 1992 sprak ik nog
over 75 plaatsen.
Noot
Echter, de commissie stelt vast dat de PIT’s over het algemeen het
aantal verzoeken goed kunnen afhandelen. Volgens art. 11
Beheersbesluit beschikt een regionaal politiekorps zelfstandig of
samen met andere korpsen over een BFO. Dit is onder meer belast met
het inwinnen van gegevens van financile aard ten bate van
opsporingsonderzoeken teneinde het wederrechtelijk verkregen
voordeel vast te stellen. Op verzoek ondersteunt het BFO de RCID
door het inwinnen en analyseren van gegevens van financile aard uit
een CID-register. De Regeling bureaus financile ondersteuning van
25 maart 1994, Stc 64, bepaalt onder meer dat het bureau tenminste
is samengesteld uit een hoofd, twee politie-ambtenaren met ervaring
als tactisch rechercheur, twee politie-ambtenaren die aantoonbaar
boekhoudkundig zijn onderlegd en een administratief medewerker. De
meeste BFO’s zijn volgens het model van de regeling opgebouwd. Per
regio zijn wel grote verschillen ten aanzien van de plaats in de
organisatie.
- De heer Rouvoet:
- De verhouding tussen het BFO en de regionale CID
is niet altijd even helder. Draait een BFO alleen in een
tactisch onderzoek mee of is er ook een financile
voorfase? - De heer Van Gemert:
- Nee. Ik kan alleen maar over de situatie in Amsterdam
spreken. Daar maakt het BFO geen onderdeel uit van de
CID. Het valt evenmin onder dezelfde chef. Het BFO is
onderdeel van het Bureau tactiek. - De heer Rouvoet:
- Zo is de organisatie, maar nu de praktijk. Draait het
BFO mee in CID-activiteiten? - De heer Van Gemert:
- Nee.
- De heer Rouvoet:
- Gebeurt dat alleen in Amsterdam zo of is dat overal
zo? - De heer Van Gemert:
- Bij mijn weten is dat wel verschillend. In Amsterdam draait
het BFO daarin niet mee. Het enige wat ik mij kan
herinneren, is dat er ooit naar aanleiding van informatie is
gevraagd om toelichting op informatie van een informant. Er
werd toen dus om deskundigheid gevraagd, laat ik het zo zeggen.
Een
accountant vertelde iets over de opbouw van een jaarrekening,
dat soort zaken. Noot
In de praktijk zijn bij alle BFO’s ook andere financile
deskundigen, zoals (formeel vanuit de FIOD gedetacheerde)
belastingambtenaren, gedetacheerd of accountants.
Opleiding en cordinatie
Voor het werken bij een OT of AT is een opleiding van meer dan
tien weken verplicht. Bovendien wordt in de teams later nog ruim
aandacht besteed aan het bijhouden van vaardigheden. De
voortgezette opleidingen en trainingen van de acht AT’s worden in
Rotterdam gecordineerd en hebben overal dezelfde inhoud. Ook de
procedures, de afspraken, de technieken en de tactieken zijn
gelijk. Er bestaat een Landelijk Contact Arrestatieteams (LCA), dat
uit een beleidsmatige en een operationele component bestaat. Het is
niet duidelijk in hoeverre deze vergaderingen met de praktijk van
de AT’s van doen hebben. De DTOO werft onder leden van
arrestatieteams, zodat men behalve van technische expertise ook
verzekerd is van basisvaardigheden. Voor de STO geldt geen eis van
vooropleiding. Er is wel veel keuze in onverplichte cursussen. Het
Landelijk informatiepunt politile observatie (LIPO) en het
Landelijk contact observatie (LCO) proberen enige afstemming te
realiseren tussen de OT’s in het land. Het Landelijk cordinatiepunt
grensoverschrijdende observatie (LCGO) is het scharnierpunt voor de
observatie in en vanuit het buitenland. Het LCGO vervult vooral de
administratieve functie ten behoeve van een eventueel later
strafproces. Politie-infiltranten voor een PIT worden geselecteerd
uit vrijwilligers uit de gehele politiedienst, dus niet (zoals in
het verleden) alleen uit arrestatie- en/of observatieteams. Deze
personen -er zijn ook vrouwelijke infiltranten- worden onder meer
geselecteerd aan de hand van een psychologische test en de cursus
aan de Rechercheschool. Het komt voor dat cursisten worden
afgewezen omdat zij te fanatiek zijn, te weinig
improvisatievermogen hebben, te kampen hebben met morele problemen,
de politiehouding niet kunnen loslaten enzovoort.
Politie-infiltratie geschiedt onder auspicin van de Afdeling
nationale cordinatie politile infiltratie (ANCPI) van de CRI. De
ANCPI cordineert de werkzaamheden van de politile infiltratieteams.
De cordinerende rol van de ANCPI is groot, wellicht het grootst van
alle diensten van het KLPD. Een formele basis daarvoor is er niet.
Niettemin neemt de ANCPI zowel financieel als materieel
(bijvoorbeeld bij het verlenen van valse identiteiten) een
sleutelpositie in.
- De voorzitter:
- In het rapport-De Wit wordt in feite verschil gemaakt tussen
een politie-infiltrant die een valse identiteit
aanneemt en anderen. Waarom is dat verschil zo
belangrijk? - De heer Karstens:
- Als je de definitie van infiltratie neemt zoals die
recent is opgenomen in de eindrapportage van de werkgroep
infiltratie, dan is infiltratie nog steeds het al dan
niet met behulp van een valse identiteit binnendringen in
het milieu door buitenstaanders. Ik heb weleens gezegd dat de
woorden al dan niet kunnen worden vervangen. Want als wij
binnendringen in criminele organisaties dan zal dat per definitie
met behulp van een valse identiteit gebeuren. Ik acht het
niet toelaatbaar en niet gewenst dat mensen onder eigen identiteit
binnendringen, in ieder geval als het politiemensen
betreft. - De voorzitter:
- Dus alle politie-infiltranten gebruiken een valse
identiteit? - De heer Karstens:
- Alle politile infiltranten die door mij gecordineerd worden,
hebben een valse identiteit. - De voorzitter:
- Geeft u die identiteit?
- De heer Karstens:
- Een van de dingen die ik versta onder facilitaire
dienstverlening is het verstrekken van een valse identiteit.
Noot
Het hoofd en de medewerkers van een BFO dienen de
BFO-vervolgopleiding aan de rechercheschool te hebben gevolgd.
8.4.3 Methoden
Geheimhouding en openbaarheid
De activiteiten van deze ondersteunende diensten worden veelal
niet in het zittingsdossier vermeld. De leden van deze teams
hechten sterk aan het geheime karakter van hun werkzaamheden.
Daarbij is de stelling dat, indien personen die betrokken zijn bij
criminele organisaties op de hoogte geraken van de
observatiemethoden die door de teams worden gehanteerd, deze hun
effectiviteit verliezen. De precieze wijze van observeren en de
positie van waaruit is geobserveerd worden nagenoeg steeds geheim
gehouden. OT’s en AT’s functioneren veelal vanuit een afgeschermde
lokatie. De chef maakt proces-verbaal op van de werkzaamheden van
de leden en getuigt eventueel ter terechtzitting. Dit om te
voorkomen dat de leden zelf moeten getuigen. Daarmee zouden zij hun
eigen identiteit prijsgeven en niet meer kunnen functioneren als
observant.
Als het gaat om geheimhouding, is de status van OT, AT en STO niet
duidelijk. Zij werken immers soms in het (open) tactische traject,
soms in het (gesloten) CID-traject. Het is niet altijd duidelijk
welke activiteiten die uitgevoerd moeten worden voor de CID wel en
welke niet geheim moeten blijven voor de tactische recherche. Als
antwoord op dit probleem wordt de laatste tijd in toenemende mate
de volgende werkwijze gehanteerd. De tactische recherchechef en de
zaaksofficier worden vooraf op de hoogte gebracht van de methode
die de CID of de ondersteunende diensten zullen hanteren om aan
informatie te komen. Hoe de methode precies gehanteerd wordt
vernemen zij niet; de hoe-vraag wordt wel besproken in het overleg
tussen CID-chef en CID-officier. Hoewel, ook lang niet altijd zijn
CID-chefs precies op de hoogte van de werkwijzen van de
ondersteunende diensten.
De inzet van methoden door de ondersteunende diensten vindt
altijd plaats op aanvraag en onder verantwoordelijkheid van een
andere dienst. Zij toetsen niet zelf of de actie geoorloofd is,
maar vragen aan de aanvrager of de benodigde toestemming verkregen
is.
Methoden OT’s
De voornaamste activiteit van observatieteams is het waarnemen
van de bewegingen en activiteiten van verdachten en andere personen
die in de belangstelling van de recherche staan. Vaak gebeurt dit
vanuit auto’s, maar ook op de fiets, te voet of vanuit de lucht met
behulp van vliegtuigen. Observatieteams werken de meeste tijd voor
de tactische recherche en soms voor de CID. In het laatste geval
dienen ze veelal te onderzoeken of de informatie die een informant
geeft klopt. Soms wordt ook nagegaan of de informant doet wat hij
zegt te doen. Het werken voor de CID kan ook bestaan uit het in
kaart brengen van de activiteiten en contacten van personen van wie
wordt vermoedt dat ze strafbare feiten plegen. Als OT’s voor de
tactische recherche werken, is de observatie meer direct gericht op
het vaststellen van betrokkenheid bij strafbare feiten. Ook houden
OT’s partijen die, al dan niet tactisch, gecontroleerd moeten
worden afgeleverd of doorgelaten onder observatie.
In principe kunnen personen die zich in de publieke ruimte
bevinden worden geobserveerd. De observaties worden bijvoorbeeld
met behulp van speciaal geprepareerde busjes of vermommingen
uitgevoerd. Zo wordt melding gemaakt van het zich verkleden als
toerist om onopvallend foto’s te kunnen maken. Gewaagder is het om
te doen voorkomen dat men in een loods werkt en daar brutaalweg
sjouwend met een doos binnen te lopen.
Het OT maakt meestal verschil tussen gluren en inkijken.
Regelmatig wordt door spleten en kieren en over muurtjes gekeken,
door een raam of een gat in de heg of wordt een oor tegen een
schuur gelegd. Ook vanuit een privtuin een woning observeren of
over een schutting het uitladen van een auto op privterrein met
video vastleggen vindt men niet iets wat uitvoerig besproken moet
worden en wat voorafgaande toestemming vereist. Naar binnen kijken
in een woning achten bijna alle leden van een OT ongeoorloofd. In
incidentele gevallen neemt het OT een vuilniszak mee om de inhoud
daarvan te onderzoeken. Daarnaast beschikken OT’s over een
standaarduitrusting van verrekijkers, nachtkijkers, videocamera’s
en foto-camera’s. Direct afluisteren gebeurt slechts
incidenteel.
Een OT maakt melding van een postbus waarin
microfoontjes zijn aangebracht die van binnen uit gericht kunnen
worden, zodat men tot 50 meter in de omgeving kan afluisteren. Dit
bleek niet effectief, vanwege het omgevingsgeluid. Uit enkele
regio’s meldt men het afluisteren in horeca-gelegenheden waarbij
subjekten en rechercheurs aan belendende tafeltje zaten. Ze
verstonden overigens erg weinig. De meeste regio’s laten de
waarnemingen, soms zelfs de complete OT-verslagen en de
afgeluisterde gesprekken over de autotelefoon, registreren bij de
CID. Deze is in principe ook verantwoordelijk voor de uitgifte.
Eventueel proces-verbaal wordt opgemaakt door de teamleider van het
OT.
- De heer Kloosterman:
- Eh, wij krijgen een soort van opdracht mee waarin gevraagd
wordt of wij een bepaalde handeling kunnen vastleggen, dat kunnen
zien, een overdracht van het maakt niet uit wat, verdovende
middelen, gestolen televisies en noem maar op. Daarvoor gaan wij de
straat op. En dat proberen wij vast te leggen. En daar kan een
tactisch team mee werken. - De voorzitter:
- Maar hoe lang? Het gaat meestal toch op een paar mensen of
op een auto of op een huis? - De heer Kloosterman:
- Ja, je hebt onderzoeken waar wij vrij lang op zullen werken
en je hebt onderzoeken die eenmalig zijn. Eh, maar in feite wordt
dat allemaal beslist door het hoofd CID. Dat is mijn
pakkie-an eigenlijk niet zo. Ik doe eigenlijk wat mij opgedragen
wordt. Noot
Methoden AT’s
Het merendeel van het werk van AT’s heeft niets te maken met het
gebruik van bijzondere opsporingsmethoden. De commissie heeft
desondanks gemeend aandacht te moeten besteden aan de activiteiten
van AT’s omdat zij een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling
van inkijkoperaties. De AT’s hebben met de DTOO min of meer het
monopolie op het uitvoeren van inkijkoperaties.
- De heer Koekkoek:
- Bij die neventaken denk ik bijvoorbeeld aan
inkijkoperaties. Doet u die nog steeds in Rotterdam? - De heer Broere:
- Als wij een verzoek daartoe krijgen, doen wij dat nog
steeds. - De heer Koekkoek:
- Wanneer is dat voor het laatst gebeurd?
- De heer Broere:
- Ik kan mij niet herinneren dat wij de laatste twee jaar in
Rotterdam een inkijkoperatie hebben gedaan. Zolang de
huidige chef RCID er is – de heer In ‘t Veld – is de
afspraak, dat hij degene is die dit bepaalt en het aan persoonlijk
aan mij terugkoppelt. - De heer Koekkoek:
- En voor andere korpsen?
- De heer Broere:
- Wij werken ressortelijk. Wij zijn ingebed in de organisatie
van Rotterdam-Rijnmond. Wij werken voor vijf regiokorpsen. De
laatste mij bekende inkijkoperatie is van februari dit
jaar. - De heer Koekkoek:
- Uitgevoerd door uw mensen?
- De heer Broere:
- Ja, uitgevoerd door mijn mensen.
- De heer Koekkoek:
- Is u bekend of de officier van justitie daarvoor toestemming
heeft gegeven? - De heer Broere:
- Daar gaan wij van uit. (…) Noot Inkijken
vindt bijna altijd plaats in ruimten als schuren, loodsen,
containers en garages. Inkijken in woningen komt slechts in
uitzonderingssituaties voor. Daarbij doen zich wel grensgevallen
voor zoals het inkijken in een bijkeuken die aan het woonhuis
grenst. De frequentie van het aantal inkijkoperaties door AT’s is
moeilijk vast te stellen. Van een systematische verslaglegging is
weinig gebleken. Desondanks bleek het mogelijk een soort overzicht
te maken. Tabel Vroeger maakten de AT’s geen proces-verbaal op van
een inkijkoperatie, maar werd de verkregen informatie mondeling, al
dan niet via de CID, doorgegeven aan de aanvrager. Het niet opmaken
van proces-verbaal paste in de sfeer van geheimhouding waarin de
inkijkoperaties werden uitgevoerd. Voorzover zij nog plaatsingen
van apparatuur en inkijkoperaties uitvoeren, hanteren bijna alle
AT’s tegenwoordig het uitgangspunt dat daarvan proces-verbaal moet
worden opgemaakt. In dat proces-verbaal staat niet de techniek van
binnentreden vermeld, maar wel staat dat er is binnengetreden en
wat men heeft aangetroffen of heeft geplaatst. De indruk bestaat
dat in het afgelopen jaar het aantal inkijkoperaties is
teruggelopen.Methoden STO’s
De STO’s stellen allerlei apparatuur en technische kennis ter
beschikking aan de tactische recherche of de CID. Deze secties
hebben vooral veel werk aan het plaatsen van statische
videocamera’s. Zij hebben onder andere veel gexperimenteerd met het
afluisteren met richtmicrofoons of bugs. In de praktijk van de
opsporing wordt dit middel enkele malen per jaar ingezet, ook al
ontbreekt daarvoor een wettelijke basis. De ervaringen met direct
afluisteren zijn veelal negatief. Door de grote hoeveelheid
bijgeluiden zou nauwelijks bruikbaar geluid kunnen worden
opgevangen. Direct afluisteren met toestemming van n van de
deelnemers komt vaker voor. Een infiltrant of een informant, soms
ook een aangever die in overleg met de politie meer bewijs gaat
verzamelen tegen een verdachte, kan een microfoontje krijgen, dat
onzichtbaar voor derden wordt meegedragen. De STO zorgt voor het
apparaatje en voor onzichtbare montage. Een STO beschikt veelal
over n of meer auto’s met video-apparatuur voor waarnemingen op de
openbare weg.
STO’s volstaan vaak met het bijhouden van een
uitleen-administratie, met behulp waarvan zij indien nodig
proces-verbaal kunnen opmaken.
Methoden DTOO
Indien de regio’s bij de opsporing hoogwaardige apparatuur of
specialistische technische kennis nodig hebben,
wordt de landelijke dienst, de DTOO, ingeschakeld. De DTOO houdt
zich vooral bezig met uitleen en plaatsing van videocamera’s en
plaatsbepalingsapparatuur. De DTOO verrichtte in 1995 ruim 350
plaatsingen (zie tabel in paragraaf 8.4.2).
- De voorzitter:
- U plaatst die apparatuur ook?
- De heer Hellemons:
- Ja, wij plaatsen die apparatuur ook.
- De voorzitter:
- Hoe plaatst u die apparatuur?
- De heer Hellemons:
- Ik kan u niet precies vertellen hoe wij die apparatuur
plaatsen. Ik kan u wel vertellen dat wij daarvoor een aantal
specialisten in dienst hebben, wel eens wat gemakkelijk en snel
aangeduid als de sectie stiekem uit Driebergen. - De voorzitter:
- Dat is toch geen gekke naam.
- De heer Hellemons:
- Ik vind dat een naam die niet helemaal recht doet aan
hetgeen daar gebeurt. Aan de ene kant ben ik gevleid, als men dat
de sectie stiekem noemt, omdat dit aangeeft dat de informatie over
hoe exact gewerkt wordt, goed afgeschermd is en niet aan alle
kanten uitlekt. Dat blijft dus goed in de hand. Aan de andere kant
heeft stiekem in mijn persoonlijke beleving ook iets van
oncontroleerbaar, slecht en geniepig.
Noot
Naast het plaatsen van plaatsbepalingsapparatuur voeren leden van
de DTOO ook inkijkoperaties uit. Dit gebeurt door het DTOO als voor
een AT de opdracht bijvoorbeeld in technisch opzicht te moeilijkis.
Het aantal inkijkoperaties dor het DTOO bedraagt ongeveer twaalf
per jaar.
Methoden PIT
Politie-infiltratie kan diverse vormen aannemen, varirend van
pseudokoop en hand- en spandiensten bij een levering van verdovende
middelen tot de oprichting van een frontstore en de zogeheten
projectmatige infiltratie. Noot De inzet van een PIT
wordt beschouwd als ultimum remedium. Daarom vraagt het PIT de
aanvrager naar eerder gebruikte methoden.
De infiltranten werken met n of meer valse-identiteiten. Op dit
moment zijn er volgens de ANCPI 30 personen in Nederland met meer
identiteiten. Het verlenen van een valse identiteit geschiedt op
basis van een briefwisseling tussen de ministers van Binnenlandse
Zaken, Justitie, Financin en Verkeer en Waterstaat gevoerd in de
periode 1988-1992. Daarin wordt afgesproken dat de
procureurs-generaal op juridische en beleidsmatige gronden afzien
van strafvervolging van ambtenaren die betrokken zijn bij de
verwezenlijking van pseudo-persoonskaarten, de afgifte van
identiteitsbewijzen, van rijbewijzen en sofi-nummers.
Methoden BFO
Het onderzoek van de BFO’s is gericht op het verkrijgen van
inzicht in geldstromen en vermogensposities, ten behoeve van de
ontneming van wederrechtelijk verkregen vermogen (buitengerichte
opsporing) en de vergaring van criminele inlichtingen. In de
praktijk is van dit laatste, met uitzondering van de BFO’s bij
kernteams, weinig terecht gekomen. Juridisch beschikt een BFO
immers over weinig handvatten om tot pro-actief financieel
onderzoek over te gaan. De buitengerichte opsporing is wel geregeld
in het strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO).
In het kader van de taakstelling van BFO’s wordt informatie
opgevraagd bij diverse instellingen. Dat kunnen Kamers van
Koophandel zijn, maar ook banken, de Gemeentelijke Sociale Dienst
en het Gemeenschappelijk Administratie Kantoor. In grote zaken komt
het voor dat een bank al benaderd wordt voordat een gerechtelijk
vooronderzoek of een strafrechtelijk financieel onderzoek is
geopend. Vaker neemt het onderzoek van het BFO pas een aanvang als
informatie bestaat dat buitgerichte opsporing, dat wil zeggen
opsporing met het oog op uiteindelijke ontneming van
wederrechtelijk verkregen voordeel, vermoedelijk vruchten zal
afwerpen. Op zo’n moment is al uit open bronnen de nodige
informatie vergaard, terwijl ook bijvoorbeeld gegevens uit een tap
of een huiszoeking zijn verwerkt. De BFO’s willen zo vroeg mogelijk
in het tactische recherchetraject ingeschakeld worden. Zij weten
immers bijvoorbeeld bij huiszoeking in een kluis of het saldo van
een rekening en/of de onderliggende stukken (en zo ja, welke) in
beslag moeten worden genomen.
8.4.4 Sturing en controle
De commissie constateert veel verwarring over de vraag of de
politie voor de inzet van deze diensten toestemming moet vragen aan
het OM. Bovendien zijn er soms problemen tussen de CID en de
tactische recherche over de wenselijkheid en mogelijkheid van inzet
van de ondersteunende diensten. In sommige
gevallen vragen CID en tactische recherche zelfstandig
observatie-activiteiten van deze ondersteunende eenheden aan. In
andere gevallen wordt toestemming van het OM gevraagd. In weer
andere gevallen wordt het OM alleen achteraf ingelicht over de
inzet van deze middelen.
Het contact tussen OM en ondersteunende diensten vindt vrijwel
steeds plaats door tussenkomst van de CID-chef. Rechtstreekse
contacten tussen officieren van justitie en bijvoorbeeld CID- en
OT-rechercheurs zijn er niet. En van de gevolgen daarvan is dat
soms onduidelijkheid bestaat over de reikwijdte van de aanwijzingen
aan de CID. Soms wordt aan de aanvraag van een inkijkoperatie veel
aandacht besteed, terwijl soms in het vage blijft of zeer snel
besloten wordt dat vervolgens tijdens de inkijk ook peilapparatuur
mag worden geplaatst. Het OM neemt de methode observatie en de
ondersteuning van observatie met peilapparatuur of camera’s niet
overal even hoog op. Dat betekent dat een videocamera zonder
toetsing van het OM gedurende vier maanden op de voordeur van een
huis gericht kan zijn. Slechts zelden verbood het OM een
voorgesteld gebruik van een technisch middel. Dit kan echter
wellicht mede verklaard worden uit het feit dat aanvragen die bij
voorbaat kansloos worden geacht niet aan het OM worden gedaan en
niet worden vermeld in de (gebrekkige) registraties. De sturing en
controle van het OT en de STO is divers: soms door de CID-officier
van justitie, soms door de zaaksofficier, soms alleen door
politiefunctionarissen. Er bestaat geen OT/STO-officier van
justitie. Het OT bepaalt zelfstandig de te gebruiken methode voor
de te verzamelen informatie. Het al of niet aanwezig zijn van de
toestemming van het OM, de wijze waarop die toestemming is gegeven,
alsmede de manier waarop dit wordt geverifieerd leveren een
wisselend en onduidelijk beeld op. Sinds de Handleiding
Kijkoperaties van 12 december 1994 moet in geval van een
inkijkoperatie hetzij de CID-officier hetzij de zaaksofficier
nadrukkelijk bij de zaak worden betrokken. De aanvragende dienst
betrekt de officier van justitie bij de beslissing, maar daarmee is
het systeem echter niet geheel waterdicht. Het AT weet daarmee
immers nog niet of het OM daadwerkelijk toestemming heeft verleend.
Niet alle officieren van justitie vinden het overigens nodig per
zaak toestemming te geven. Sommige officieren van justitie geven
een kader. Wanneer een voorgenomen inkijkoperatie door het AT
daarbinnen valt, behoeft niet expliciet de toestemming van de
officier van justitie verkregen te worden. Alle arrondissementen
waar procedurevoorschriften zijn uitgevaardigd voor het vragen van
toestemming bij de inzet van bijzondere opsporingsmethoden, noemen
inkijkoperaties als methode waarvoor toestemming nodig is. Voor
inkijk van buitenaf, zonder betreding zoals die vooral door OT’s
plaatsvindt, wordt echter niet altijd toestemming gevraagd omdat
dit niet als een inkijkoperatie wordt beschouwd. Er zijn ook
voorbeelden dat de toestemming van de officier van justitie voor de
inkijk pas achteraf is gegeven.
De DTOO heeft sinds kort de toestemmingsprocedure nauwkeurig
vastgelegd. De inzet van deze eenheid is pas mogelijk na een
schriftelijke verzoek van een officier van justitie. De DTOO heeft
intern strakke voorwaarden gesteld voordat tot technische
ondersteuning wordt overgegaan. Zij behoudt zich bovendien het
recht in te gaan tegen een verzoek van de officier. Daarbij beroept
zij zich dan, naast de veiligheid van haar medewerkers, op
juridische of ethische overwegingen. Er bestaat geen landelijke
officier van justitie DTOO die controle uitoefent op het
functioneren van de DTOO.
- De voorzitter:
- Dat is duidelijk. Hebt u op dit moment een officier van
justitie die het gezag over u heeft? - De heeft Hellemons:
- U bedoelt een vaste officier die het gezag over ons
heeft? - De Voorzitter:
- Ja.
- De heer Hellemons:
- Neen, ik denk het niet.
- De voorzitter:
- Die hebt u niet?
- De heer Hellemons:
- Neen.
- De voorzitter:
- Het is nu zo dat er bij elke aanvraag die u krijgt, een
machtiging van een officier van justitie moet zitten. - De heer Hellemons:
- Ja, sinds anderhalf jaar opereren wij alleen, als wij een
schriftelijke opdracht of machtiging van een officier van justitie
in ons bezit hebben. - De voorzitter:
- En daarvoor was een verzoek van de politie
voldoende? - De heer Hellemons:
- Dan moet ik even terugaan in de historie. Onze dienst
bestaat ongeveer 5 6 jaar. Voordat wij het tactisch team hadden,
plaatsen wij onder dat soort omstandigheden geen apparatuur. Wij
hadden daar namelijk niet de mensen voor. Toestemming van een
officier van justitie speelde voor onze dienst dus niet tot eind
1992. Het tactisch team is eind 1992/begin 1993 met zijn werk
begonnen. Toen werden de mogelijkheden, operationeel gezien, nog
wat groter. Met de groei van die hele ontwikkeling is eigenlijk ook
het regime van toezicht mee gegroeid. Vrij snel daarna zijn wij aan
de recherchechef gaan vragen of de officier het ook goed vond. Dan
kregen wij het antwoord: de officier vindt het goed. Daarna hebben
wij gevraagd of de officier dat zelf even kon zeggen. - De voorzitter:
- Even bellen!
- De heer Hellemons:
- Ja, even bellen. De laatste stap was dat wij het
schriftelijk wilden hebben van de officier, zodat er geen
misverstanden konden ontstaan over de exacte opdracht die aan ons
gegeven werd. Als er
bijvoorbeeld een peilbaken geplaatst moet worden op een
vrachtauto, moet er geen misverstand over bestaan of dat van de
officier alleen aan de openbare weg mag of dat dit volgens hem ook
moet kunnen, als die vrachtauto in een bepaalde loods staat. Nu is
het zo dat er voor alle operaties van te voren een schriftelijke
opdracht van het OM moet zijn.
- De voorzitter:
- En u maakt proces-verbaal?
- De heer Hellemons:
- Het proces-verbaal loopt daar in tijd iets op achter. In het
begin, in 1992, maakten wij geen processen-verbaal. Wat wij er in
1995 ook van denken, dat gebeurde niet binnen de CID. Er
werd ook niet om gevraagd door het OM. Ter zitting kwam het haast
niet aan de orde. - De voorzitter:
- Omdat het als CID-informatie verpakt kon worden?
- De heer Hellemons:
- Dat zou in theorie kunnen. Dat kan ik natuurlijk niet per
zaak overzien, maar dat zou kunnen. Noot
Aan de inzet van het PIT gaat altijd overleg vooraf met de officier
van justitie in het arrondissement waar de actie zal plaatsvinden.
Aangezien tegenwoordig infiltratie-acties (vooral de pseudo-kopen)
ook in het tactisch traject plaatsvinden, kan dit zeer wel de
zaaksofficier van justitie zijn. In andere gevallen ligt contact
met de CID-officier meer voor de hand. Dat gebeurt bijvoorbeeld als
in de zaak ook een informant moet worden afgeschermd. De chef van
het PIT zal over het eventueel verrichten van strafbare feiten in
het kader van de infiltratie – bijvoorbeeld pseudo-koop – overleg
voeren met deze officier van justitie. De officier spreekt de
infiltranten niet zelf en kent hen hooguit bij codenaam.
Wat de BFO’s betreft dient de Plukze-officier de sturende en
controlerende rol te vervullen. In theorie is dit weliswaar een
duidelijk stramien, maar in de praktijk betekent het niet evenveel.
Het OM heeft problemen met het specialistische karakter van het
werk van de BFO’s. Ook wordt de Plukze-wetgeving in het algemeen
als moeilijk beschouwd. Dat vindt niet alleen de staande, maar ook
de zittende magistratuur. De BFO’s beschouwen het OM in deze
materie als terughoudend. Tegelijkertijd bestaat het besef dat dit
mogelijk te wijten is aan de geringe ervaring bij het OM, en ook
bij de BFO’s zelf.
De betrokkenheid van de korpsbeheerder bij de ondersteunende
diensten is gering. Controle van de korpsleiding wordt bemoeilijkt
door samenwerkingsverbanden en de wens tot geheimhouding. In zijn
algemeenheid kan gesteld worden dat de controle op de hier
besproken ondersteunende diensten gering is door de verschillen
tussen de beheersmatige verantwoording, zaaksgebonden
verantwoording, de door de methoden inggeven CID-matige
verantwoordingslijnen en het specialistische karakter van de
werkzaamheden van de ondersteunende diensten.
8.4.5 Beoordeling
De commissie constateert dat de taken van deze ondersteunende
diensten onvoldoende geregeld zijn. De commissie is van oordeel dat
de taakomschrijving van deze ondersteunende diensten nauwkeurig
moet worden omschreven in een regeling op basis van de wet, om te
voorkomen dat zij oneigenlijke taken gaan verrichten. De commissie
is van oordeel dat de ondersteunende diensten onderdeel moeten zijn
van de recherche en dat de rechercechef volledig verantwoordelijk
is voor de inzet en het functioneren van deze eenheden. Er bestaat
veel onduidelijkheid over de precieze bevoegheden en
verantwoordelijkheden van de ondersteunende diensten en hun
opdrachtgevers, te weten de CID-en en de tactische
recherche-eenheden. In sommige gevallen is sprake van
ondergeschiktheid, in andere gevallen hebben de opdrachtgevers geen
enkele rechtstreekse relatie met de ondersteunende diensten. De
commissie is van oordeel dat duidelijker moeten worden vastgelegd
wie kan beslissen of en hoe een ondersteunende dienst kan worden
ingezet. Deze procedure moet op hoofdlijnen gelijk zijn voor geheel
Nederland.
Zoals in hoofdstuk 4 al aan de orde is gekomen acht de commissie
de voorwaarden, waaronder verschillende observatiemethoden kunnen
worden ingezet, onvoldoende duidelijk. Bij de inzet van deze
ondersteunende diensten blijkt dat weer. De inhoudelijke en
procedurele voorwaarden waaronder mag worden ingekeken of
peilzenders mogen worden geplaatst, variren sterk. De landelijke
organisaties van de verschillende ondersteunende diensten trachten
tot uniformering te komen. De vrijblijvendheid van deze
organisaties maakt het echter vrijwel onmogelijk richtlijnen
daadwerkelijk in te voeren.
De capaciteit van de OT’s is veelal onvoldoende om bepaalde
personen frequent te observeren. De prioriteit wordt, vaak op basis
van door de aanvragende dienst verschafte gegevens, bepaald door de
chef OT. Het OM speelt hierbij geen rol. De commissie acht dit
ongewenst. De inzet van ondersteunende eenheden dient onder het
gezag van het OM plaats te vinden. Het OM dient dan ook mede te
bepalen welke prioriteiten gesteld moeten worden.
De commissie is van oordeel dat de gebrekkige vastlegging van de
gebruikte methoden door OT’s, STO’s en AT’s onwenselijk is. De
commissie heeft verschillende voorbeelden aangetroffen waarbij door
de gebrekkige administratie problemen tijdens de strafzaak
ontstonden. De commissie is van oordeel dat alle
opsporingsactiviteiten van deze eenheden in elk betreffend
proces-verbaal moeten worden vastgelegd. De gebrekkige
administratie maakt een adequate sturing en controle nagenoeg
onmogelijk. Van een verantwoorde sturing van en controle op de
ondersteunende eenheden door het OM is nauwelijks sprake. De
afstand tussen het OM en deze eenheden is groot. Veelal bevindt
zich een CID-chef of recherchechef tussen de officier van justitie
en de chef van de ondersteunende dienst. Van rechtstreekse sturing
en controle is dan ook nauwelijks sprake. De geheimhouding
verkleint de mogelijkheden voor het OM. Daarbij komt dat binnen
deze ondersteunende eenheden verschillen van mening bestaan over de
noodzaak en wenselijkheid om het OM toestemming te vragen of in te
lichten over het gebruik van bepaalde observatiemiddelen. Aangezien
er geen eenduidige wettelijke voorschriften bestaan over de te
vragen toestemming, heeft elk regiokorps zijn eigen regels. De
commissie acht dit ongewenst. De DTOO voert vele
observatie-werkzaamheden uit. Zij hebben zichzelf de nodige
voorwaarden opgelegd. De commissie is van oordeel dat
onafhankelijke sturing en controle van deze dienst wenselijk is.
Aangezien de DTOO opsporingsmethoden hanteert die vergaand inbreuk
kunnen maken op grondrechten van burgers, acht de commissie het
noodzakelijk dat een afzonderlijke officier van justitie controle
uitoefent op deze dienst. Die sturing en controle vindt niet plaats
door de lokale officieren van justitie die de aanvraag doen voor
een peilzender of een inkijkoperatie.
De politile infiltratieteams hebben onvoldoende capaciteit om
alle verzoeken te kunnen inwilligen. De commissie is van oordeel
dat deze teams uitgebreid dienen te worden. De politile
infiltratieteams voeren een nauwkeurige registratie van hun
werkzaamheden. De sturing en controle van infiltratie-acties door
het OM is over het algemeen intensief. De commissie is een
voorstander van een landelijk gecordineerde inzet van
politie-infiltranten.