• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Eindrapport – 5.3 Bevindingen

    5.3 Bevindingen

    5.3.1 Werving en registratie

    Informanten worden vaak geworven als zij als verdachten met de
    politie in aanraking zijn geweest. In andere gevallen melden zij
    zich spontaan aan. Ook zijn er informanten die benaderd worden door
    de CID. Het komt voor dat er ook buitenlandse informanten worden
    gerund. Deze worden meestal geworven door Nederlandse liaison
    officers in het buitenland en indien zij interessant zijn
    Nederlandse zaken worden zij bij een RCID gentroduceerd .

    Van elke informant wordt bij de CID een informantendossier
    aangelegd. De inhoud van deze informantendossiers varieert sterk.
    Soms bevatten ze uitgebreide informatie over de informant zoals de
    achtergronden, activiteiten, verschafte inlichtingen en betalingen,
    soms slechts enkele kerngegevens zoals naam, adres en
    telefoonnummer. Er zijn geen richtlijnen die bepalen welke
    informatie over informanten moet worden opgeslagen.

    Niet iedereen die informatie aan de CID geeft wordt
    geregistreerd als informant. Bij de beslissing of iemand al dan
    niet als informant wordt ingeschreven is cruciaal het antwoord op
    de vraag of de identiteit van de informant beschermd moet worden.
    Als dat het geval is, volgt inschrijving als informant, ook als het
    een incidentele tipgever betreft.

    Het is onduidelijk wie de bevoegdheid heeft om te beslissen of
    iemand als informant wordt ingeschreven. Feitelijk is de CID-chef
    degene die informanten inschrijft, op voorspraak van de
    CID-rechercheurs. Schoning van de informantendossiers vindt in de
    praktijk weinig plaats. Hierover is ook geen regeling getroffen.
    Ingeschreven informanten zijn bijna altijd afkomstig uit het
    criminele milieu. De veronderstelling is dat criminelen over betere
    informatie omtrent strafbare feiten beschikken dan anderen.
    Informanten die onbetrouwbaar zijn gebleken voor de politie, worden
    op een zwarte lijst geplaatst die door de CRI wordt
    bijgehouden.

    De heer Paulissen:
    Toen ik in 1987 in dat wereldje terecht kwam, was 90% van
    de
    informanten crimineel. Zij pleegden nauwelijks strafbare
    feiten en hadden niet ergens echt actief in deel. Toch wisten zij
    redelijk veel van datgene wat zich afspeelde. Je ziet in die jaren
    een verandering. Er ontstaat zoiets van, omdat men natuurlijk ook
    weet dat er met
    informanten wordt gewerkt: als je iets wilt
    weten, doe je dus mee. Dat betekent bijna per definitie dat de

    informanten vervolgens in een rol kwamen waarin zij actief in
    bepaalde constructies of actief in bepaalde handelingen, ook
    strafbare handelingen, betrokken werden. Dus dan ga je een

    informant een zaak in sturen. Je maakt goede afspraken. Hoe
    zwaarder zijn zaak, hoe meer vertrouwen je moet hebben in de

    informant.
    De voorzitter:
    Dus hoe meer strafbare feiten hij pleegt, hoe meer
    vertrouwen je in hem moet hebben?
    De heer Paulissen:
    Absoluut. Stel dat een informant een wat actievere
    rol gaat spelen binnen zo’n organisatie. Dat doet ik niet met
    een
    informant die ik niet ken, die ik nooit heb kunnen
    controleren.

    Informanten zijn in mijn ogen nooit 100% stuurbaar. Het is een
    illusie om mensen voor te schilderen: luister, dit is het scenario
    en dit gebeurt er. Wat je moet doen, is duidelijke afspraken met
    die man maken: dit zijn de kaders waarbinnen jij opereert met
    dekking van politie en justitie, als jij daarbuiten gaat, zijn de
    problemen en de effecten daarvan ook voor jezelf, als wij je buiten
    die kaders op een strafbaar feit betrappen waarover wij vooraf met
    jou geen afspraken hebben gemaakt, dan ga je daarmee gewoon het
    strafrechtelijke circuit in. Dus je probeert de stuurbaarheid wel
    te vergroten, maar op 100% moet je nooit rekenen. Je moet altijd
    wantrouwend

    blijven ten opzichte van hetgeen zo’n informant voor je
    doet. Dat is het spel. En die onzekerheid moet je meenemen.

    Noot
    In enkele gevallen staan ook niet-criminele burgers als informant
    ingeschreven: omwonenden, familieleden en vriendinnen van
    criminelen, bewakingspersoneel, journalisten, advocaten,
    accountants, garagehouders, autoverhuurders. Het streven om
    informanten uit de bovenwereld te werven staat echter nog in de
    kinderschoenen.

    De voorzitter:
    U heeft ons eerder verteld dat u heeft overwogen om
    journalisten als
    informant te gaan gebruiken.
    De heer Paulissen:
    Ja.
    De voorzitter:
    Zijn zij uiteindelijk ook ingeschreven?
    De heer Paulissen:
    Neen, zij zijn uiteindelijk niet ingeschreven, omdat
    onze
    korpsbeheerder vond dat wij hierin toch een beetje te
    ver gingen.
    Noot

    Bij enkele RCID-en is geconstateerd dat politiemensen uit andere
    regio’s als informant waren ingeschreven. Dat had tot doel de bron
    af te schermen. Met het inschrijven van politiemensen als informant
    wordt voorkomen dat zij in het openbaar getuigenis moeten afleggen.
    Het bergt echter het risico in zich dat informatie op deze wijze
    opgewaardeerd kan worden. Inmiddels zou het nauwelijks meer
    voorkomen dat politiemensen ingeschreven worden als informant.

    De voorzitter:
    Hebt u politiemensen als informant
    ingeschreven?
    De heer Mosterd:
    Niet meer. Dat niet meer geldt vanaf het moment dat ik er
    kwam. Daarvoor was er al het een en ander gepasseerd. Toen was het
    allemaal net geschoond. Voor die tijd stonden er PS’ers…
    De voorzitter:
    Pseudo-kopers.
    De heer Mosterd:
    …of mensen van het arrestatieteam als informant
    ingeschreven.
    De voorzitter:
    Tot wanneer is dat gebeurd?
    De heer Mosterd:
    Dat was voor mijn tijd. Ik heb bij wijze van spreken de
    laatste zelf eruit gehaald. Ik ben wat dat betreft met een schone
    lei begonnen.
    Noot
    De voorzitter:
    Noemt u eens een voorbeeld van wat u bij de hand hebt gehad,
    op zo’n manier dat het geen schade kan doen.
    De heer Van Steeg:
    Nu, een informant die gezien heeft dat er in een
    bepaald pand vuurwapens liggen; wij weten alleen maar dat die

    informant het gezien heeft. De informant weet het en de
    verdachte weet het, die twee, en daarbij komt dat de
    informant
    in Utrecht of in de omgeving van de verdachte woont. Op het
    moment dat de
    informant deze informatie ter beschikking
    stelt aan Utrecht en de informatie in de openbaarheid komt, zal het
    heel gauw duidelijk zijn voor de betrokken verdachte dat deze
    informatie van die
    informant af komt. Bij het toepassen van
    deze constructie zoek je naar mogelijkheden en vraag je je af: waar
    heeft de verdachte bijvoorbeeld nog meer contacten? Als dan blijkt
    dat hij veelvuldig in Amsterdam komt, zou je gebruik kunnen maken
    van die wetenschap en zeggen: we gaan wat zand in de ogen van de
    verdachte strooien en wij gaan de U-bochtconstructie
    toepassen.
    De voorzitter:
    Heeft u het ook wel eens zo gedaan, dat u het uit meerdere
    steden liet terugkomen?
    De heer Van Steeg:
    Nee.
    De voorzitter:
    Ik vraag dit, omdat er ook een voorbeeld is waarbij de
    CID-informatie vanuit n bron, uit verschillende korpsen bleek terug
    te komen. Want dat kan natuurlijk niemand controleren: u kunt het
    aan Amsterdam vragen, u kunt het aan Rotterdam vragen en als zij
    het allebei doen, heb je twee bronnen.
    De heer Van Steeg:
    Ja, wie gaat er dan met zijn vingers omhoog staan? Ik niet,
    in ieder geval.
    De heer Vos:
    Ik zou nog iets over de U-bocht willen vragen: vindt er dan
    geen opwaardering van de informatie plaats? Ik heb begrepen dat de
    U-bocht ook wel eens gebruikt wordt om informatie als het ware een
    zwaarder kaliber te geven.
    De heer Van Steeg:
    Ik doe dat niet. Wij doen dat, zo durf ik te zeggen, in
    Utrecht zeker niet. Gebruikelijk is dat wij in Utrecht de
    informatie opmaken en dat deze de (waarderings)codering meekrijgt
    die wij in kunnen vullen. Die kunnen wij ook alleen maar invullen,
    want wij hebben contact met de
    informant. Die krijgt die en
    die waardering en wij geven dat door aan het andere korps, aan de
    andere regio. De andere regio neemt die waardering over – ik vind
    in ieder geval dat dit zo moet; dat spreken wij ook af – en deze
    waardering komt uiteindelijk bij de
    tactische recherche
    terecht.
    De voorzitter:
    Heeft u er kennis van dat er wel eens opwaardering heeft
    plaatsgevonden?
    De heer Van Steeg:
    Nee.
    De voorzitter:
    Dit, omdat wij daar ook van gehoord hebben.
    De heer Van Steeg:
    Ja, u heeft mij dit bij een vorige gelegenheid ook gevraagd:
    opwaardering via het
    CRI of zo, of via het buitenland. Nu,
    dat is voor mij echt waanzin.
    Noot

    Het is de bedoeling dat alle informanten worden aangemeld bij de
    landelijke CID. Tot voor kort meldde een groot aantal CID-en
    informanten niet aan. Inmiddels hebben alle CID-en hun informanten
    gemeld. Melding vond niet altijd plaats omdat CID-en met het oog op
    de vertrouwelijkheid en de kwetsbaarheid de kring van personen die
    bekend zijn met de informant zo beperkt mogelijk willen houden.

    5.3.2 Anonimiteit en bescherming

    De CID houdt ten koste van nagenoeg alles de identiteit van de
    informant geheim. De CID doet een informant dan ook de toezegging
    van anonimiteit. Dit uitgangspunt beheerst al het handelen van de
    CID-rechercheurs. Ook als dat betekent dat een bepaald
    opsporingsonderzoek zal mislukken; de identiteit blijft geheim. Een
    voorbeeld daarvan is de behandeling van de Ramola-zaak bij de
    rechtbank Rotterdam. Bij de politie bestaat de vrees dat zij in de
    toekomst geen informatie meer krijgt als zij de identiteit van
    informanten bekend maakt.

    In augustus 1995 werden de namen van drie informanten
    die een rol hadden gespeeld in de zogenaamde ABN-AMRO-zaak
    bekend. De advocaat van de verdachte bleek over zeer vertrouwelijke
    stukken te beschikken waaruit duidelijk werd dat deze

    informanten voor de Haarlemse CID werkzaam waren. Tevens
    had de advocaat de beschikking over een proces-verbaal waarin
    Haarlemse CID-rechercheurs bevestigen dat het drietal als

    informant ingeschreven was.

    Als bekend raakt wie aan de politie de informatie over de
    criminele organisatie heeft verschaft, loopt de betrokken informant
    grote risico’s wat betreft zijn veiligheid.
    De commissie heeft niet daadwerkelijk kunnen vaststellen dat er
    personen zijn geliquideerd vanwege hun optreden als informant, al
    valt dit in een aantal gevallen niet uit te sluiten. Slechts zelden
    worden informanten als getuige op de zitting gehoord. Incidenteel
    worden informanten gehoord als anonieme getuige. Echter deze
    procedure wordt door veel politiefunctionarissen over het algemeen
    nog niet als voldoende beschouwd. De zaaksofficier in de
    Ramola-zaak zegt hierover:

    De voorzitter:
    Maar het probleem is toch dat u een groot risico hebt
    gelopen, blijkbaar, door met een
    informant te werken die u
    om begrijpelijke redenen uiteindelijk niet als getuige wilt laten
    optreden. Daar zit toch de kern van het probleem, dat wij hier in
    verschillende dimensies al vaak gezien hebben?
    De heer De Groot:
    Dat risico hebben wij gelopen, ja. (…)
    De voorzitter:
    Had u het niet kunnen voorkomen door toch nog te proberen,
    in de vorm van anonieme getuigen etc., dat het niet hierop zou
    uitlopen, te weten dat uw zaak stuk gaat?
    De heer De Groot:
    Daar hebben wij van tevoren over gedacht en uiteindelijk de
    beslissing genomen om dat niet te doen – het is nu makkelijk
    achteraf praten – omdat er op dat moment niet voldoende concrete
    aanwijzingen waren dat wie dan ook uit die
    Ramola-groepering
    zich bedreigend ten opzichte van de

    informant had uitgelaten. En als je iemand als anonieme
    getuige bij de rechter-commissaris wilt laten horen, dan
    zal de
    rechter-commissaris en in het verlengde daarvan, bij
    een mogelijk hoger beroep, de raadkamer van de rechtbank, zich
    ervan moeten vergewissen dat er feiten en omstandigheden zijn die
    aanleiding geven om tot de conclusie te komen, dat betrokkene
    inderdaad op enigerlei wijze wordt bedreigd.
    Noot In
    ruil voor een getuigenis kunnen politie en justitie eventueel
    bescherming aanbieden. In Nederland bestaat formeel geen
    getuigenbeschermingsprogramma. Desondanks zijn enkele malen
    getuigen voor langere tijd beschermd door politie en justitie en
    een enkeling heeft een andere identiteit gekregen. Het ontbreken
    van een regeling voor getuigenbescherming weerhield politie en
    justitie niet van deze beslissingen. Het ging hierbij om getuigen
    die in levensgevaar verkeerden omdat zij belastende verklaringen
    ten overstaan van de politie hadden afgelegd.

    5.3.3 Runnen van informanten

    Het runnen van een informant vindt plaats door een koppel van
    CID-rechercheurs, de runners. In het verleden runde ook de
    tactische recherche informanten. Tegenwoordig is dat uitzondering.
    De Regeling tip-, toon- en voorkoopgelden (1985) geeft enkele
    algemene regels voor de relatie tussen runner en informant. In juni
    1995 is door de Werkgroep ethische aspecten van CID-werkzaamheden
    onder leiding van officier van justitie Veurink
    een rapport geschreven dat moest voorzien in het gemis van algemeen
    aanvaardbare regels voor de wijze waarop de CID informatie vergaart
    en in de daarmee samenhangende behoefte in de praktijk aan een
    toetsingskader waarbinnen een antwoord kan worden gevonden op
    ethische vragen die zich in de praktijk van het CID werk voordoen.
    Noot Deze werkgroep heeft een enqute gehouden onder
    CID-medewerkers. Uit de enqute-resultaten trok de Werkgroep
    ethische aspecten van CID-werkzaamheden de conclusie dat
    eenduidigheid van opvatting over ethische normen in het CID werk
    ontbreekt.

    De belangrijkste enquteresultaten:
    * Een selectie van de handelingen waarover men het vrijwel
    eens is dat zij acceptabel zijn: (U-bochtconstructie), toegestaan
    92%. – Informatie via een andere
    CID exploitabel maken om
    zodoende een
    informant af te schermen (bijvoorbeeld
    informatie over een verstoorde relatie), toegestaan 86%. –
    Informatie uit een telefoon tap (in het kader van een GVO)
    gebruiken om actief
    informanten te winnen * Een selectie van
    handelingen waarvan vrijwel iedereen vindt dat ze onacceptabel
    zijn: (bijvoorbeeld noodzakelijk voor zijn geloofwaardigheid),
    toegestaan 3%. – Een
    informant pleegt zonder overleg met het
    OM strafbare feiten ten behoeve van de informatie inwinning

    • Aan een collega tipgeld verstrekken, toegestaan
      5%.
    • In voorkomende gevallen bij een informant erop
      aandringen bij een relatie te blijven (bijvoorbeeld de concubine
      van iemand die kennis draagt van zeer zware delicten), toegestaan
      16%.
    • Tegen de te werven informant zeggen: zolang we door
      jouw informatie met anderen bezig zijn, hebben we geen tijd om
      aandacht aan jou te besteden, toegestaan 14%.
    • Een informant een verkregen monster verdovende
      middelen laten behouden, toegestaan 13%.
    • De naam van een verdachte verstrekken aan een medewerker van
      een expertise-bureau, toegestaan 15%. * Een selectie van de
      handelingen waarover men meer van mening verschilde:
    • Een informant blijft ongestraft terwijl hij u
      confronteert met een helingsituatie, toegestaan: 44%.
    • Een informant blijft ongestraft terwijl hij u
      ongevraagd confronteert met het bezit van een vuurwapen, toegestaan
      45%.
    • Het achterhouden van het schuiladres van een informant
      waarvan de opsporing, de aanhouding en de voorgeleiding is
      gevraagd in verband met een kleine zaak in een andere regio,
      toegestaan 73%.
    • Het verstrekken van informatie aan een medewerker van een
      expertisebureau waarmee regelmatig wordt samengewerkt: een
      tenaamstelling van een kenteken, 31% acceptabel; verstrekken van de
      naam van een verdachte, 15% acceptabel; de antecedenten van een
      verdachte verstrekken, 9% acceptabel.
    • Het afdekken van vergaande inlichtingenmethoden, 61%
      acceptabel.
    • Het afdekken van illegale opsporingsmethoden, 11%
      acceptabel.

    Vervolgens is door de werkgroep getracht richtlijnen te formuleren
    voor de contacten tussen runners en informanten. De belangrijkste
    regel bij het runnen van informanten is dat de politie er te allen
    tijde voor moet zorgen het initiatief te houden. De politie moet de
    informant sturen en niet andersom. In een ethische code, opgesteld
    door de Werkgroep ethiek worden 41 stellingen geponeerd, waarvan
    een aantal hieronder wordt weergegeven:

    1. Onder alle omstandigheden worden informanten door
    twee CID-rechercheurs gerund. 2 Met
    informanten worden geen
    priv-contacten onderhouden.
    3
    Informanten worden niet uitgelokt tot het plegen van
    strafbare handelingen. 4 Tussen runners en
    informant wordt
    geen ruilhandel bedreven.
    5 Informantenrunners (en andere politiefunctionarissen) nemen geen
    enkel geschenk aan. 6 Tussen informantenrunners en
    informant
    bestaat een relatie, waarbij door eerstgenoemden steeds de
    nodige afstand wordt bewaard.

    7 De politie voert de regie over het optreden van de
    informant.
    8 Bij het regisseren van de
    informant staan
    controleerbaarheid en beheersbaarheid voorop. 9 Op basis van het
    aangaan van een contract met de
    informant wordt uitgegaan
    van diens zakelijke betrouwbaarheid. Met de
    informant dienen
    zakelijke afspraken te worden gemaakt die, liefst tweezijdig, maar
    in ieder geval door de politie, moeten worden vastgelegd.

    10 Binnen een CID wordt alle informatie en worden alle
    (ambts)handelingen schriftelijk vastgelegd. Datzelfde geldt voor
    gemaakte werkafspraken.
    11 De directe chef van informanten-runners is tevens hun
    controller. Dit houdt ondermeer in een directe

    controle op het werk (het invulling geven aan het recht op
    controle van de runners), het begeleiden van het werk en het
    beschermen van en bieden van veiligheid aan de runners. Begrippen
    als steun en betrokkenheid staan hierbij centraal.

    12 De directe chef van informanten-runners runt zelf geen
    informanten. 13 De directe chef van informanten-runners let op
    het richtig aanwerven van
    informanten. Per regio gelden
    verschillende afspraken tussen runners en informanten. Deze
    afspraken worden niet steeds vastgelegd. In een dagjournaal moeten
    de runners alle activiteiten met de informanten beschrijven. In de
    praktijk bestaat er veel variatie in wat in de journaals wordt
    weergegeven. In enkele regio’s wordt gexperimenteerd met
    convenanten of contracten tussen runner en informant. In deze
    convenanten wordt aangegeven welke activiteiten de informant wel en
    niet mag verrichten en welke beloning hij bij succes tegemoet kan
    zien. Het volgende citaat betreft een convenant met een informant
    die wellicht burgerinfiltrant wordt:

    De heer Rabbae:
    Begrijp ik het goed dat u een convenant sluit met een
    informant?
    De heer Mosterd:
    De laatste tijd proberen wij, zeker als het gaat om
    trajecten waarin de
    informant een infiltrant aan het worden
    is, afspraken op papier te zetten. Dat hebben wij inmiddels n keer
    heel expliciet gedaan. Aan die afspraken dient in dat geval de
    infiltrant zich precies te houden. Die worden uiteraard in
    samenspraak met de
    CID-officier opgesteld en door de
    infiltrant ondertekend en die houden wij dan onder ons. Waarom doen
    wij dat? Wij worden er de laatste tijd mee geconfronteerd dat een
    infiltrant de opdracht, bewust natuurlijk, ruimer interpreteert dan
    wij die in werkelijkheid gegeven hebben. Als hij ergens voor wordt
    gepakt, zegt hij dan: wacht even, dat deed ik in opdracht van
    de
    CID Hollands-midden. Daarom is het goed, de afspraken zo
    goed mogelijk te concretiseren.
    De heer De Graaf:
    Hoeveel convenanten, respectievelijk infiltranten hebt
    u?
    De heer Mosterd:
    Wij hebben drie trajecten van burgerinfiltratie
    gehad. Die zijn door allerlei omstandigheden allemaal afgelopen.
    Ik haal even mijn papieren erbij, want ik heb het nog opgezocht.
    Wij hebben ook nog diverse besprekingen gehad over mogelijke
    infiltratieacties, maar die gingen over het algemeen niet door,
    niet zozeer omdat er juridische problemen mee waren, maar veel meer
    omdat wij niet konden garanderen dat de infiltrant later, als de
    zaak zou klappen, buiten schot zou blijven. Dan werd er gewoon geen
    uitvoering gegeven aan het bedachte traject.

    Noot

    Soms worden informanten bij de RCID meegerund door buitengewone
    opsporingsambtenaren, zoals een douane- of milieurechercheur, omdat
    een bepaalde expertise nodig is. Niet altijd is duidelijk welke
    dienst dan de verantwoordelijkheid draagt.

    5.3.4 Activiteiten informanten

    Informanten leveren criminele informatie. Informanten moeten
    derhalve in de positie zijn om informatie te verkrijgen over
    (toekomstige) strafbare feiten en het functioneren van criminele
    organisaties. Zij participeren derhalve vaak in activiteiten van
    criminele organisaties, ook in die van strafbare aard. De commissie
    stuitte op een aantal van zulke gevallen. Benadrukt moet worden dat
    het hierbij niet gaat om criminele activiteiten zoals afgesproken
    met politie en justitie, maar om hand- en spandiensten voor de
    criminele organisatie op eigen titel.

    Zo verzorgen informanten vervoersdocumenten voor de legale
    vracht waarin verdovende middelen worden verstopt. Ook vervoeren ze
    verdovende middelen of stellen voertuigen ter beschikking. Tevens
    worden grondstoffen en onderdelen geleverd voor de vervaardiging
    van verdovende middelen en bieden informanten leden van criminele
    organisaties onderdak aan of verzorgen voor hen
    verblijfsdocumenten. De commissie heeft een CID-traject
    aangetroffen waarbij sprake was van een nieuwe vorm van
    informatievergaring door een informant.

    Via de CRI-liaison te Bogota is een Colombiaan in zicht gekomen.
    Hij heeft via zijn bedrijf legale contacten met het Calikartel. Nu
    biedt hij zijn diensten aan. Er blijkt echter van de kant van de
    politie niet veel belangstelling te zijn voor weer een

    informant die informatie heeft over de invoer van concrete
    partijen drugs of over de Colombiaanse kartels. De
    RCID
    lijkt het wel nuttig dat hij inzicht verschaft in de in
    Nederland werkzame Colombiaanse criminele organisaties. Hij zou een
    soort scan kunnen maken van de Colombiaanse organisaties die zich
    met de handel in verdovende middelen bezig houden. De
    Centrale
    toetsingscommissie (CTC) is van oordeel dat er eerst een
    kennismakingsgesprek plaats moet vinden, bij voorkeur buiten
    Nederland, teneinde de betrouwbaarheid te toetsen. Hierna kan de
    scan beginnen. Dit is gebeurd en de scanner wordt goed

    bevonden. Hij is ongeveer twee maanden actief geweest in
    Nederland, waarna de
    CID besluit dat zij niet veel verder
    komen en dat hij terug kan.

    Geregeld laat de CID door observatie vaststellen in hoeverre een
    informant daadwerkelijk doet wat hij zegt te doen. Deze observatie
    vindt veelal plaats door een observatieteam (OT). Deze controle
    wordt noodzakelijk geacht. Veel CID-rechercheurs gaan ervan uit dat
    informanten per definitie onbetrouwbaar zijn. Dat neemt niet weg
    dat zij juiste informatie kunnen leveren.

    Veel verzamelde CID-informatie wordt in het geheel niet
    gebruikt.

    5.3.5 Strafbare feiten

    Informanten mogen geen strafbare feiten plegen. Deze
    standaardformule wordt aan elke informant uitdrukkelijk meegedeeld.
    De CID is er echter bij gebaat dat informanten op enigerlei wijze
    weet hebben van het plegen van strafbare feiten aangezien de
    informant dan over de meeste informatie beschikt. De
    informantenrunners willen dan ook het liefst niet op de hoogte zijn
    van de strafbare feiten van informanten. De individuele
    informantenrunner bepaalt of de strafbare feiten die een informant
    pleegt, worden doorgegeven. De commissie heeft geconstateerd dat
    informanten veelvuldig participeren in het plegen van lichte
    strafbare feiten rond criminele organisaties. Zij waren veelvuldig
    toeschouwer bij het plegen van zwaardere strafbare feiten. Enkele
    malen is geconstateerd dat informanten strafbare feiten plegen met
    medeweten van de CID. De reactie van de politie op het plegen van
    strafbare feiten door informanten loopt in de praktijk nogal
    uiteen. Die reactie varieert van het negeren, het in beslag nemen
    van een verboden voorwerp al dan niet in combinatie met het opmaken
    van een proces-verbaal ter zake van het strafbare feit en het
    opmaken van proces-verbaal al dan niet gecombineerd met het
    verbreken van de relatie met de informant. De reactie is vaak
    afhankelijk van de afweging van de individuele runners.

    5.3.6 Informatie en bewijs

    De informatie van informanten wordt over het algemeen niet
    rechtstreeks gebruikt voor het bewijs. De verstrekte inlichtingen
    worden veelal als basis voor de aanvang van een opsporingsonderzoek
    gebruikt. Dat opsporingsonderzoek moet vervolgens het bewijs
    leveren waarover de rechter ter terechtzitting moet oordelen. Het
    is echter niet uitgesloten dat CID-informatie gebruikt wordt als
    (ondersteunend) bewijs. De rechter is vrij in de selectie en
    waardering van bewijsmiddelen. CID-informatie kan bijdragen aan de
    veroordeling van een verdachte.

    De heer Vos:
    Mevrouw Rutten, is het mogelijk dat u een verdachte
    veroordeelt op uitsluitend CID-informatie en welke rol, meer in het
    algemeen, speelt CID-informatie als bewijsmiddel?
    Mevrouw Rutten-Roos:
    Die vraag is in haar algemeenheid niet te beantwoorden.
    CID-informatie kan een rol spelen bij het bewijs.
    De heer Vos:
    Op welke manier?
    Mevrouw Rutten-Roos:
    Als bewijsmiddel. Maar niet als enig bewijsmiddel. Ik zie u
    al verschrikt kijken. Maar ook CID-informatie op zichzelf kan
    worden gehanteerd…
    De voorzitter:
    …als een van de bewijsmiddelen…
    Mevrouw Rutten-Roos:
    …als een van de bewijsmiddelen. (…)
    De voorzitter:
    Ik herinner mij uit mijn eigen studie, dat er tenminste twee
    bewijsmiddelen moeten zijn.
    Mevrouw Rutten-Roos:
    Ja. Ja, zeker als… u schrikt net bij de gedachte, dat
    iemand uitsluitend op n CID-bericht veroordeeld kan
    worden…
    De voorzitter:
    Maar kan het wel op CID-plus, dat wil zeggen op CID
    als belangrijkste bewijsmiddel plus nog een extra
    verklaring?
    Mevrouw Rutten-Roos:
    Ik vind het moeilijk om dat in het algemeen te zeggen.
    Iedere zaak is op zichzelf. Het gaat natuurlijk ook eigenlijk niet
    alleen om de wettige bewijsmiddelen maar om de overtuiging. Dat is
    de combinatie van de twee factoren die een rol spelen.

    Noot

    Desondanks heeft de commissie weinig tot geen voorbeelden gezien
    van rechtszaken waarbij CID-informatie van informanten een
    doorslaggevende rol speelde in de bewijsvoering. In de huidige
    praktijk wordt CID-informatie ten behoeve van de bewijsvoering
    gegoten in de vorm van een proces-verbaal van de chef CID, die in
    algemene termen meedeelt welke feiten en omstandigheden bekend
    zijn. Dat zegt niets over de vraag hoe informanten hebben
    geopereerd en hoe de inlichtingen van informanten zijn verwerkt.
    Informatie wordt
    ook verwerkt in de zogenaamde 4.x.4 formulieren die ter beschikking
    kunnen worden gesteld van andere CID-en en, indien van belang aan
    de landelijke CID. In de gevallen waarin op basis van door de CID
    verstrekte informatie bevoegdheden zijn uitgeoefend, zal de
    informatie in samenvatting door middel van een proces-verbaal van
    de CID-chef aan de rechter ter kennis worden gebracht. In het
    proces-verbaal staat slechts de inhoud van de 4×4-formulieren
    vermeld zonder enige aanduiding van de bron, wat onder
    omstandigheden zelfs leidt tot achterwege laten van plaats en
    tijdstip van de gebeurtenis, waar de informatie betrekking op
    heeft. De wijze van inwinning of de toegepaste opsporingsmethode is
    daarin niet opgenomen. De achterliggende 4×4-tjes worden niet aan
    het proces-verbaal gehecht en komen niet op tafel bij de rechter.
    In de praktijk nam de rechter genoegen met dit proces-verbaal of
    volstond hij ermee de chef CID als getuige te horen. De tijd dat
    het proces-verbaal, waarmee het opsporingsonderzoek aanving met de
    mededeling dat uit CID-informatie was gebleken, en dat de rechter
    daar genoegen mee nam lijkt voorbij. De rechter stelt vaker een
    onderzoek in naar de wijze van informatie-inwinning.

    5.3.7 Beloningen

    Informanten kunnen op verschillende wijze beloond worden voor
    hun informatie. Financile beloningen vormen een van de
    mogelijkheden. In bepaalde gevallen zijn andere vormen van belonen
    mogelijk, zoals het niet vervolgen voor het plegen van bepaalde
    strafbare feiten.

    De Regeling tip-, toon- en voorkoopgelden (1985) geeft een
    procedure voor het aanvragen van beloningen ( tipgelden) voor
    informanten. Op voordracht van de CID en de CID-officier van
    justitie van de regio waar de informant actief is, kan het
    ministerie van Justitie een beloning uitloven. Deze beloning kan
    oplopen tot vele tienduizenden guldens en in incidentele gevallen
    zelfs honderdduizenden guldens.

    Uitbetaalde tipgelden 1995-1990

    Tabel
    Zoals blijkt uit de tabel is in 1995 in totaal bijna twee miljoen
    gulden aan tipgeld betaald door het ministerie van Justitie. In de
    loop van de afgelopen vijf jaren is een gestage stijging te zien in
    zowel dit totaalbedrag als in het aantal zaken die hiervoor in
    aanmerking kwamen. Het gemiddeld bedrag per zaak is redelijk
    constant gebleven. Over het algemeen wordt het meeste tipgeld
    betaald voor verdovende middelenzaken. Over tipgelden is tijdens de
    openbare verhoren onder meer het volgende opgemerkt:

    De heer De Graaf:
    Is het geld dat beschikbaar wordt gesteld voor uitkeringen
    in het kader van de tip-, toon- en voorkoopgeldenregeling onderdeel
    van de post geheime uitgaven?
    De heer Wooldrik:
    Dat klopt. Ik heb hier de rijksbegroting voor 1996 en daar
    staat die in.
    De heer Wooldrik:
    Voor 1996 is een post van 2 mln. aan uw Kamer voorgesteld.
    De post was tot voor kort 1,5 mln.
    Noot
    De heer Zwanenburg:
    In de praktijk wordt het maximum van een tipgeld
    vastgesteld door het departement. Als de officier van mening is
    dat een lager bedrag noodzakelijk is, stelt hij een minimum
    vast.
    De heer De Graaf:
    Zo gaat het in de praktijk toch niet? De officier dient toch
    een aanvraag in en vermeldt dan het bedrag van de uitkering aan
    een
    informant?
    De heer Zwanenburg:
    Ja, maar in het vooroverleg, waarin er alleen nog sprake is
    van de informatie die de
    informant mogelijk zal leveren,
    wordt een indicatie gegeven van het bedrag van het
    tipgeld.
    Soms blijkt achteraf dat de informatie veel minder is dan de

    informant heeft toegezegd. Dan wordt het bedrag bijgesteld en
    dat kan mede door de betrokken officier worden gedaan
    (…).
    De heer Zwanenburg:
    Het zijn incidenten, dus dat er echt verschil van mening is
    over de hoogte van het
    tipgeld. Noot

    De uitkering van beloningen is gebonden aan enkele voorwaarden. De
    belangrijkste voorwaarde is dat de verstrekte inlichtingen leiden
    tot aanhouding van de daders, of althans de vaststelling van hun
    identiteit. Deze no cure, no pay regel kent enkele uitzonderingen.
    Indien een officier van justitie meent dat een informant ondanks
    het niet voldoen aan deze voorwaarde toch voor de opsporing
    waardevolle inlichtingen heeft verzameld, kan de officier van
    justitie voorstellen aan de informant een beloning toe te kennen.
    De hoogte van de tipgelden wordt berekend aan de hand van een
    aantal wegingsfactoren, waarbij de belangrijkste factoren zijn het
    risico van de informant, de moeite die de informant zich heeft
    moeten getroosten, de schade die wordt aangebracht aan de criminele
    organisatie door aanhouding van verdachten, het kaliber of de
    organisatiegraad van de verdachten en het maatschappelijk belang
    van de zaak. Het aantal in
    beslag genomen kilo’s drugs speelt bij de bepaling van de hoogte
    van de beloning volgens het ministerie van Justitie geen rol. In de
    CID-praktijk blijkt de gewoonteregel: f.1.000,- per kilo harddrugs
    en f.1,- per kilo per softdrugs, een hardnekkig bestaan te leiden.
    De betrokken ambtenaar op het ministerie van Justitie maakt mede
    aan de hand van het advies van de CRI een inschatting van de waarde
    van de aanvraag en de hoogte van de beloning. De beleidsvrijheid
    met betrekking tot de toekenning en de hoogte van de beloning is
    groot.

    De heer De Graaf:
    Maar als niet wordt neergelegd hoe zwaar die wegingsfactoren
    uiteindelijk zijn, dan kan toch licht de indruk ontstaan dat
    betrekkelijk incidenteel tot besluitvorming wordt
    overgegaan?
    De heer Wooldrik:
    Nou incidenteel, het zijn steeds dezelfde mensen die het
    doen. Dat is de garantie dat het zoveel mogelijk eenvormig is, naar
    mijn idee. Dat is ook de reden waarom het centraal is gehouden in
    1985. Ik kan u wel vertellen dat de secretaris-generaal bij die
    keer dat het bedrag van f. 275.000 werd uitgekeerd, zich afvroeg of
    de begroting niet uit de hand zou lopen, of er geen andere
    maatregelen zouden moeten worden genomen en of het niet
    overgeheveld zou moeten worden naar het reguliere politiebudget.
    Moeten de regio’s dat niet zelf gaan doen? Wij hebben toen
    geadviseerd om dat niet te doen maar om het in n hand te houden,
    juist om de verschijnselen die u nu beschrijft zoveel mogelijk te
    voorkomen. Wij hebben nu 26 regio’s en die zouden het dan 26 keer
    verschillend kunnen toepassen. Wij vonden dat niet verstandig.

    Noot

    Het ministerie van Justitie heeft in het verleden enkele malen zeer
    hoge beloningen aan informanten ter beschikking gesteld. Het gaat
    daarbij om bedragen van enkele honderdduizenden guldens die aan
    informanten zijn verstrekt. In de nasleep van de opheffing van het
    IRT is aan een informant 2 miljoen gulden uitgekeerd. Uit het
    budget voor geheime uitgaven van een CID, ongeveer 25 35 duizend
    gulden per regio, wordt ook een soort tipgelden betaald. Dit
    betreft enkele honderden tot enkele duizenden guldens, wat geldt
    als een soort onkostenvergoeding of aanmoedigingspremie. Van deze
    mogelijkheid wordt zeer frequent gebruik gemaakt. Van deze post
    moeten ook de onkosten van de runners betaald worden.

    Naast politie en justitie loven ook verzekeringsmaatschappijen,
    banken, PTT en andere instanties beloningen uit. Het gaat dan
    vooral om het opsporen van ontvreemde goederen en geld. Daarbij
    wordt de regel gehanteerd dat informanten 10% van de waarde van de
    ontvreemde goederen als tipgeld kunnen krijgen. Deze bedragen zijn
    in de praktijk vaak veel hoger dan de tipgelden van politie en
    justitie.

    5.3.8 Afspraken met informanten

    Naast financile beloningen worden met informanten ook andere
    afspraken gemaakt. Daarvoor bestaan geen algemene regels. Voor
    deals met informanten in geval van zaken van leven en dood of
    vergelijkbaar ernstige zaken geldt de Richtlijn deals met
    criminelen van de procureurs-generaal van 1 juli 1983. In deze
    regeling wordt gemeld dat een deal mogelijk is, ook buiten het
    gebruikelijke strafrechtelijke beleid. Welke vorm deze deals kunnen
    aannemen staat niet vermeld. Volgens deze regeling moet de
    procureur-generaal op de hoogte worden gebracht door de
    hoofdofficier van justitie indien gebruik gemaakt gaat worden van
    deze regeling. Deze regeling wordt vaak niet toegepast indien het
    gaat om deals met informanten. Het is voorgekomen dat noch de
    hoofdofficier, noch de procureur-generaal op de hoogte werden
    gesteld van deals met informanten. De commissie heeft tijdens haar
    onderzoek vastgesteld dat politie en justitie verschillende deals
    met informanten hebben gesloten. Hierbij belooft het OM onder meer
    niet tot actieve opsporing over te gaan, sepot, de toezegging van
    een lagere strafeis, een milder regime, wegzenden of
    strafonderbreking. Deze deals geschiedden niet altijd na
    tussenkomst van een officier van justitie. Op dit terrein zijn ook
    contacten tussen CID-en en andere ambtenaren van het OM
    geweest:

    De heer Van Steeg:
    In, ik meen, 1991, kon de CID op het openbaar
    ministerie nog een ambtenaar aantreffen die ons bijvoorbeeld met de
    opschorting van een straf van dienst kon zijn. Hiervan heb ik u
    verslag gedaan.
    De voorzitter:
    Zonder de officier te raadplegen. Hoe vaak heeft u van die
    mogelijkheid gebruik gemaakt?
    De heer Van Steeg:
    Ik denk heel weinig. In een bepaalde tijd is het misschien
    twee keer voorgekomen.
    Noot De commissie kwam in n
    geval ter ore dat politie en justitie voornemens waren om een
    informant, die tevens als verdachte in een zaak was aangehouden,
    vrij te krijgen door bewust een vormfout te plegen. Hierover waren
    met de informant reeds afspraken gemaakt. De verdachte had
    waardevolle informatie over een drugbende verstrekt. De commissie
    heeft gemeend de minister van Justitie van dit geval op de hoogte
    te moeten stellen. De minister van Justitie heeft daarop
    maatregelen genomen die ertoe hebben geleid dat de vormfout niet
    heeft plaatsgevonden. De deal moest vervolgens worden aangepast:
    anonimiteit kon gewaarborgd blijven maar afzien van strafvervolging
    zat er niet meer in. Noot
    De heer Jansen:
    Dat was een geval waarin het probleem zat – het is al even
    aan de orde geweest – van de vrijwaring van de infiltrant. Men had
    gezegd: natuurlijk, wij moeten jou op een bepaald ogenblik ook wel
    aanhouden samen met de andere verdachten, want je speelt een rol in
    die zaak, maar wij halen je er wel uit. Men kwam daarmee in de
    problemen en stuurde toen aan op het maken van een
    vormfout.
    De voorzitter:
    Een welbewuste vormfout?
    De heer Jansen:
    Ja. Wij hebben gezegd dat wij dat volstrekt onaanvaardbaar
    vinden.
    De voorzitter:
    Heeft men toen naar u geluisterd?
    De heer Jansen:
    Toen heeft men naar ons geluisterd in die zin dat men zei:
    wij zijn het niet met je eens. Maar dat is ook de zaak waarin het
    beroep op de portefeuillehouder heeft plaatsgevonden.

    Noot

    Tijdens het Laundry-onderzoek in Rotterdam waren politie en
    justitie begonnen met het sluiten van een deal met een verdachte
    die was aangehouden tijdens dit onderzoek. Overeengekomen was dat
    de informant informatie zou leveren over de criminele organisatie
    en zou getuigen op de zitting en dat het OM op haar beurt dan zou
    afzien van verdere vervolging van deze verdachte, met uitzondering
    van eventuele betrokkenheid bij geweldsdelicten. Echter voordat de
    informant al zijn verklaringen had kunnen afleggen werd hij
    geliquideerd. Noot

    Niet alleen met verdachten, maar ook met afgestraften worden
    deals gesloten. In de volgende casus worden deals met gedetineerden
    overwogen:
    In het kader van het Copa-onderzoek is een voorstel gedaan aan
    een aantal personen, die aanzienlijke vrijheidsstraf was opgelegd,
    voor door hen te leveren informatie strafvermindering te verlenen.
    Uit het voorstel is niet zonder meer in elk geval duidelijk om
    hoeveel strafvermindering het gaat. Er wordt eenmaal uitdrukkelijk
    de periode van zes maanden genoemd. Ook wordt gesproken van
    strafvermindering van substantile duur. Een andere
    informant
    wilde dat bewerkstelligd werd dat via een voortvarende
    toepassing van de WOTS-procedure hij zijn straf in Nederland kon
    ondergaan (soepeler regime). Met dit voorstel verklaarde de
    Centrale Toetsingscommissie zich in beginsel accoord. Belangrijk is
    de volgende overweging in het oordeel van de Toetsingscommissie :
    De commissie heeft zich bij haar oordeel voornamelijk gebaseerd op
    het feit dat dat indien bedoelde verklaringen door betrokkenen
    zouden zijn afgelegd bij de behandeling van hun zaak ter zitting,
    het aannemelijk is dat dit zou hebben geleid tot een lagere eis van
    de officier van justitie dan wel tot een lagere strafoplegging door
    de rechtbank dan wel in hoger beroep door het gerechtshof.

    De heer Van der Voort:
    Deals met criminelen kunnen conform de richtlijnen van de
    PG’s als een ultimum remedium worden gezien, als een laatste poging
    om een belangrijke zaak, een zaak van leven of dood, daarmee rond
    te krijgen, wat op een andere manier niet zou lukken. Wij stonden
    voor de volgende keuze. Er was een zaak rond te krijgen, maar
    daarvoor was een deal noodzakelijk. Men vond dat, alles in
    aanmerking genomen, een te zwakke basis om die zaak daarmee
    uiteindelijk voor de rechter te brengen. Toen is gezegd: dan is het
    ook zinloos om de deal met de crimineel te sluiten.
    De heer De Graaf:
    Om wat voor soort deals ging het?
    De heer Van der Voort:
    U moet denken aan strafvermindering,
    strafonderbreking.
    De heer De Graaf:
    Criminelen die reeds zitten, kunnen strafverlichting
    krijgen.
    De heer Van der Voort:
    Als u vraagt of vooraf wel eens deals met criminelen
    zijn of worden gesloten, in die zin dat ze daarmee
    strafvervolging kunnen ontlopen, dan is mijn antwoord heel
    duidelijk: neen.
    Noot

    Ook Blok, hoofdofficier te ‘s-Gravenhage wordt gevraagd naar dit
    afgestraftentraject:

    De heer Koekkoek:
    Maar het ligt anders ten aanzien van afgestraften?
    De heer Blok:
    Dat traject zijn wij ingegaan, ja. Het is er overigens nooit
    van gekomen, maar wij hebben daar wel voorstellen over gedaan. Het
    voordeel was misschien ook dat de beslissing uiteindelijk bij de
    minister ligt of dat al dan niet doorgaat. Dat kunnen wij zelfs
    wettelijk niet eens.
    Noot Heden ten dage wordt
    overwogen om met n van de zeven een concrete deal te
    sluiten.

    In de volgende casus is het wel gekomen tot een deal met een
    informant/tipgever: Een verdachte van een moord uit 1986 zit
    vast voor de uitlokking van brandstichting op het caf van zijn
    ex-vriendin. De ex-vriendin zou kunnen verklaren over zijn
    betrokkenheid bij de moord in kwestie. In ruil voor haar verklaring
    op naam wordt haar door het plaatselijk OM bescherming beloofd.
    Voor deze toezegging was geen goedkeuring gevraagd van het
    ministerie van Justitie dat echter wel geacht werd de kosten voor
    dit getuigenbeschermingsprogramma te voldoen. Enigszins voor het
    blok gezet, stemde het ministerie in en

    verzorgde voor de ex-vriendin een verblijf elders in het land
    onder een andere identiteit. Het betreffende parket OM gaf toe dat
    getuigenbescherming gecompliceerder is dan men had gedacht.
    De
    commissie heeft ook in een lopend onderzoek een deal met een
    criminele informant aangetroffen die sterk vergelijkbaar is met het
    principe van een kroongetuige. Noot In ruil voor
    informatie over een criminele organisatie hebben een hoofdofficier
    van justitie, de Centrale toetsingscommissie en de minister van
    Justitie ingestemd met de vrijwaring van strafvervolging en het
    gedurende langere tijd beschermen van de getuige en zijn familie.
    De getuige en zijn familie wordt tevens de mogelijkheid geboden
    elders een nieuw leven op te bouwen. De betrokken officieren van
    justitie hebben toegezegd te zijner tijd de gehele deal bij
    proces-verbaal voor te leggen aan de rechter. Noot

    5.3.9 Sturing en controle

    De controle op de CID bij het runnen van de informanten is
    gering. Vanwege de bescherming van de identiteit van de informanten
    heeft niemand buiten de CID een volledig zicht op diens
    activiteiten. De tactische recherchechef heeft slechts invloed op
    de CID voor zover hij de CID vraagt informatie te verzamelen. Maar
    ook dan is het niet vanzelfsprekend dat de CID-chef de
    recherchechef inlicht over de wijze waarop de informatie wordt
    verzameld. De korpsleiding heeft nauwelijks enige bemoeienis met de
    inhoud van het werk van de CID. De bemoeienis van de korpsleiding
    beperkt zich veelal tot organisatorische beslissingen. De
    onderlinge verhoudingen tussen de CID-en laten te wensen over. Mede
    vanwege het vertrouwelijke karakter van de informatie is er weinig
    intensieve samenwerking. Bij de overdracht van informanten doen
    zich nogal eens problemen voor. Regelmatig worden informanten
    gerund voor een andere regio. De CID-officier van justitie heeft de
    mogelijkheid tot sturing en controle van de CID. Noot
    Dat neemt niet weg dat veel CID-officieren van justitie slecht op
    de hoogte zijn van de activiteiten van de CID. Tot voor kort
    bestond er een grote afstand tussen de CID-officier van justitie en
    de CID. De identiteit van de informanten is in het merendeel van de
    gevallen niet bekend bij de CID-officieren van justitie. Slechts
    zelden hebben de officieren daadwerkelijk weleens de
    informantendossiers en/of CID-registers ingekeken. Er lijkt een
    verandering te komen in de houding van de CID-officieren van
    justitie ten opzichte van de CID. Tegenwoordig wordt een veel
    actievere houding aangetroffen, waarbij CID-officieren van justitie
    op eigen initiatief vragen stellen en informatie eisen over de
    activiteiten van de CID.

    Een rechter-commissaris heeft tot op heden geen vastgelegde taak
    ten opzichte van informanten. Slechts een enkele
    rechter-commissaris is op de hoogte van de activiteiten en de
    identiteit van een informant. Hoewel de rechter-commissaris soms
    een beslissing moet nemen tot het inzetten van dwangmiddelen (mede)
    op basis van informatie van een informant zal een
    rechter-commissaris zelden beslissen een informant zelf te horen.
    Het proces-verbaal van de CID-chef wordt voldoende geacht.

    5.3.10 Corruptiegevoeligheid

    Verschillende opsporingsmethoden dragen risico’s van corrumptief
    gedrag in zich. Er is een aantal gevallen bekend van rechercheurs
    die in hun werkuitoefening bezweken zijn voor ongewenste
    benvloeding door onder meer informanten. Deze benvloeding zou ook
    een directe link hebben met de georganiseerde misdaad.
    Noot Kuijper zegt hierover tijdens zijn openbaar
    verhoor:

    De heer Rabbae:
    In het kader van ons onderzoek is het interessant om van u
    te weten welke invloed, structureel of incidenteel, de
    georganiseerde criminaliteit heeft op de politie.
    De heer Kuijper:
    Uit eigen ervaring kan ik daar betrekkelijk weinig over
    zeggen. Ik kan alleen maar een gevoel vertalen. Erg veel zaken zijn
    er nog niet geweest, maar de zaken die er zijn geweest laten wel
    zien dat er sprake was van regelrechte omkoping voor het verkrijgen
    van diensten van de betrokken politieman. In het onderhavige geval
    ging het over informatie. Ik ben er eigenlijk van overtuigd dat de
    georganiseerde criminaliteit het erop toelegt punten binnen de
    politie te krijgen waar men gebruik van kan maken. In een bepaalde
    zaak, die speelde in het gokhuizencircuit, was iemand gewoon
    platgelegd door de organisatie.
    De voorzitter:
    Platgelegd?
    De heer Kuijper:
    Corrupt gemaakt. Hij kreeg wekelijks een uitkering, varirend
    tussen de f.300 en f.500. Daar hoefde hij eigenlijk niets voor te
    doen. In het gokhuizencircuit was de verwachting dat de geldgever
    de intentie had om deze politieman in voorkomende gevallen te
    gebruiken, als dat nodig was. Dat is ook naar voren gekomen. Er is
    ook een veroordeling van de betrokken geldgever gekomen.

    Noot

    In dit hoofdstuk en het hoofdstuk over infiltratie wordt aandacht
    besteed aan deze en andere vormen van
    politieel corrumptief gedrag. Gezien de onenigheid die bestaat over
    de juiste definitie van het begrip corruptie heeft de commissie
    besloten een aantal verschijningsvormen te onderscheiden. Een
    onderscheid wordt gemaakt in normafwijkend gedrag (naggen), het
    lekken van politie-informatie, het behalen van (financieel of
    ander) voordeel aan criminele activiteiten, omkoping in de zin van
    het Wetboek van Strafrecht (of het Algemeen
    rijksambtenarenreglement) of anderzins het plegen van strafbare
    feiten. Dit ongewenste gedrag wordt bekeken in relatie tot
    bijzondere opsporingsmethoden die een directie relatie met het
    criminele milieu veronderstellen. Kuijper zegt desgevraagd
    hierover:

    De heer Rabbae:
    Kunt u ons aangeven welke opsporingsmethoden en -technieken
    van de politie corruptiegevoelig zijn?
    De heer Kuijper:
    Dat is het direct omgaan met het criminele milieu, in de
    breedste zin van het woord, varirend dus van het runnen van

    informanten tot het ondernemen van infiltratie-acties: ik denk
    dat dat zeer sterke corruptogene factoren zijn.

    Noot

    Contacten tussen informanten en runners

    Tijdens het onderzoek is gebleken dat de contacten tussen de
    informant en zijn runner(s) enkele jaren kunnen duren, in een enkel
    geval zelfs wel twintig jaar. Binnen een dergelijk tijdsbestek komt
    het voor dat de verhouding tussen de politieambtenaar en de
    informant uitgroeit tot meer dan een werkrelatie. Uit onderzoek is
    ondermeer gebleken dat een (voormalig) runner aan het ziekbed van n
    van zijn informanten heeft gezeten en dat een runner de begrafenis
    van zijn informant heeft bijgewoond.

    De volgende twee casussen laten zien hoe een vriendschappelijke
    relatie tussen een rechercheur en een informant zich kan
    ontwikkelen en op welke manier dat op gespannen voet kan komen te
    staan met het op een integere wijze uitvoeren van
    politiewerkzaamheden. Bij het runnen van informanten bestaat het
    risico dat er (onbedoeld) politie-informatie terug het criminele
    milieu ingaat. In de gevallen die hieronder worden beschreven
    ontstaat de verdenking dat de betrokken politiemensen al of niet
    bewust politie-informatie doorgeven aan hun informant.

    Casus 1. Een (tactisch) districtsrechercheur is in het
    midden van de jaren zeventig betrokken bij een aantal
    drugsonderzoeken naar een plaatselijk bekende crimineel. Vanaf die
    tijd hebben beiden regelmatig contact, waarbij de rechercheur met
    goedvinden van zijn superieuren de crimineel feitelijk als

    informant runt. Wanneer in het midden van de jaren tachtig in
    het district een
    CID wordt ingesteld, draagt de rechercheur
    zijn
    informant over aan twee CID-runners. De informant
    en de rechercheur hebben hierna echter nog steeds regelmatig
    contact. Mede naar aanleiding van een belastende verklaring van een
    gedetineerde, onderzoekt de Rijksrecherche de relatie tussen
    beiden. Uit het onderzoek blijkt dat ze in de loop der jaren een
    vrij hechte band hebben opgebouwd. De rechercheur heeft
    verschillende malen wanneer de
    informant in de gevangenis
    zat, bescherming geboden aan de echtgenote van de
    informant
    als deze zich bedreigd voelde. De rechercheur en de
    informant zijn tot twee keer toe samen met hun beider
    echtgenotes uiteten gegaan. De rekening werd beide keren door
    de
    informant voldaan. Een van die twee etentjes was kort
    nadat de
    informant op vrije voeten was gesteld. Bij een
    huiszoeking bleek de rechercheur op de verjaardagskalender van
    de
    informant te staan. Bovendien is gebleken dat de
    rechercheur en de
    informant er een gewoonte van hadden
    gemaakt om elkaar verjaardagskaarten en vakantiegroeten te sturen.
    Tijdens het Rijksrecherche onderzoek is van het wegtippen van
    informatie aan de
    informant over een op stapel staande
    huiszoeking, zoals de gedetineerde in zijn verklaring beweerde,
    niets gebleken.

    Casus 2. Een wachtmeester van de Rijkspolitie heeft op
    verzoek – en onder begeleiding van – de
    CID een aantal jaren
    een
    informant gerund. Hun relatie is in verschillende
    opzichten opmerkelijk te noemen. De wachtmeester was eerder
    bijvoorbeeld nauw betrokken bij het in verzekering stellen van
    de
    informant, wegens diens betrokkenheid in een zaak van
    uitkerings-fraude. Hij heeft naar aanleiding van die zaak bovendien
    een reprimande van zijn chef gekregen omdat hij daags na de
    aanhouding de verdachte weer in vrijheid heeft gesteld, zonder
    enige vorm van overleg vooraf met bijvoorbeeld de hulpofficier van
    justitie. De wachtmeester werd er in de tijd dat hij de

    informant runde – die hij ten opzichte van anderen aanduidde als
    mijn man – door collega’s regelmatig voor gewaarschuwd hun relatie
    niet te vertrouwelijk te laten worden. Desondanks bleek uit
    verschillende verklaringen in het kader van een
    Rijksrecherche-onderzoek onder meer, dat de wachtmeester een
    gemeenteambtenaar en zelfs de burgemeester persoonlijk heeft
    benaderd met het verzoek om de korting op de bijstandsuitkering van
    zijn
    informant – vanwege diens betrokkenheid in de
    fraude-zaak – op te heffen. Op verzoek van de wachtmeester heeft
    diens chef, voorafgaand aan de zitting in de fraude-zaak – met de
    officier van justitie overlegd over het eventueel seponeren van de
    zaak. De officier van justitie heeft toen geen toezeggingen
    hierover gedaan en nadrukkelijk gevraagd hun overleg kabinet
    (vertrouwelijk) te houden.

    Later blijkt dat de wachtmeester zijn informant toch
    hiervan op de hoogte heeft gesteld. De
    informant verschijnt
    uiteindelijk niet op de zitting, maar hij meldt zich ziek. Gevraagd
    naar de (werkelijke) weigering van de
    informant om te
    verschijnen, antwoordt de wachtmeester desgevraagd: Als hij naar de
    zitting zou gaan wordt hij veroordeeld en kan de gemeente het
    totale bedrag op hem terugvorderen en dat zou toch te gek zijn.

    Een nauwe relatie tussen de informant en zijn runner kan er toe
    leiden dat het voor de politie-ambtenaar steeds moeilijker wordt om
    bijvoorbeeld cadeaus van zijn criminele kennis te weigeren of ze
    zelfs als zodanig te herkennen. Illustratief zijn in dit verband
    een CID-rechercheur die van een crimineel een paar dure schoenen
    aanneemt en een runner die op kosten van een crimineel op vakantie
    gaat.

    Het risico van financieel voordeel:
    tipgeld

    Naast informanten die incidenteel en vrijblijvend informatie
    verstrekken, zijn er ook broodinformanten die uitsluitend
    informatie verstrekken in ruil voor het tipgeld van justitie of van
    verzekeringsmaatschappijen. Bij het runnen van informanten gaat
    veel geld om. Het ministerie van Justitie heeft bijvoorbeeld in
    1994 fl. 1.576.100,- aan tipgeld uitbetaald. Er blijkt bovendien
    sprake te zijn van een aanzienlijke stijging van het totaal aan
    tipgelden (zie paragraaf beloningen). In de praktijk kunnen zich
    ten aanzien van de uitbetaling van tipgeld verschillende
    corruptie-risico’s voordoen. Er is melding gemaakt van een CID die
    voor de uitbetaling van zijn tipgelden een particulier
    bewakingsbedrijf heeft ingeschakeld, met alle gevaren van dien. De
    volgende casussen illustreren nog een aantal andere risico’s.
    Casus 3. De Rijksrecherche is een onderzoek gestart naar
    aanleiding van de verklaring van een
    informant dat hij
    geen
    tipgeld zou hebben ontvangen, terwijl hem dat wel was
    toegezegd. Tussen de uitbetaler en de ontvanger zou iets zijn
    blijven zitten, aldus een van de betrokken rijksrechercheurs. Dit
    bleek echter niet het geval te zijn geweest. Bij de uitbetaling van
    het
    tipgeld zijn geen onregelmatigheden aan het licht
    gekomen. Wel is gebleken dat de afspraken over de uitbetaling van
    het
    tipgeld in een n-op-n-situatie zijn gemaakt. De
    Rijksrecherche heeft toen de aanbeveling gedaan dat in het vervolg
    runners beter met z’n tween kunnen opereren en de
    informant
    een bewijs van betaling moeten laten ondertekenen. Casus
    4.
    Een voormalig runner is van baan veranderd en verricht nu
    andere politie-werkzaamheden. Hij onderhoudt echter nog wel
    regelmatig contact met enkele van zijn oude
    informanten. Een
    van hen heeft recentelijk nog belangrijke informatie geleverd en is
    hiervoor betaald door een verzekeringsmaatschappij. Het

    tipgeld wordt daarvoor eerst overgemaakt op de giro-rekening van
    de ex-runner. De Rijksrecherche heeft aanwijzingen dat het geld
    niet verder komt en dat de politieman het
    tipgeld in eigen
    zak stopt. Tijdens het onderzoek dat hierop volgt is hiervan echter
    niets gebleken. De voormalige runner maakt het
    tipgeld over
    van zijn giro naar de rekening van de
    informant. De
    Rijksrecherche heeft de politieman wel te kennen te geven, dat hij
    – nu hij geen runner meer is – moet stoppen met runnen van

    informanten. Casus 5. Uit diverse verklaringen en
    omstandigheden kan door de politieleiding, die al langer argwaan
    jegens betrokkene koestert, worden opgemaakt dat een rechercheur
    delen van partijen in beslaggenomen verdovende middelen, kennelijk
    samen met een
    informant waarmee hij zeer vriendschappelijke
    relaties onderhoudt, in het illegale handelsverkeer heeft gebracht
    en een fors deel van de inkomsten hieruit ook zelf heeft gend. De
    betrokken politieman ontkent dit maar geeft wel toe dat hij mee
    heeft gedeeld in hoge
    tipgelden die dezelfde informant
    door zijn toedoen heeft opgestreken. Ook komt vast te staan dat
    hij met deze persoon nog contacten onderhield nadat hem dit
    uitdrukkelijk was verboden. Na het nodige onderzoek wordt deze
    politieman ontslagen.
    Noot

    Een vergelijkbaar probleem doet zich in omgekeerde zin voor bij
    het inleveren van criminele verdiensten door informanten bij de
    CID. Noot Deze gelden worden tot op heden op een
    speciale rekening van de CRI geparkeerd. Het is voorstelbaar dat
    door de ondoorzichtige gebruiken en administratie op dit gebied,
    ingeleverde verdiensten aan de strijkstok blijven hangen. Dit
    risico wordt slechts gesignaleerd: een concreet voorbeeld is de
    commissie niet bekend.

    Omkoping

    De relatie tussen een informant en zijn begeleider kan op
    verschillende manieren aanleiding geven tot vormen van politile
    corruptie. Hierbij speelt ook een rol dat het overgrote deel van de
    informanten afkomstig is uit het criminele (drug)milieu. Over het
    nut van informanten wordt door politiemensen wel gezegd: hoe fouter
    hoe
    beter. Met andere woorden: een grote crimineel kan over de meeste
    informatie beschikken. Wanneer in de praktijk sprake is van
    corruptie ten aanzien van het runnen van informanten, is dat soms
    het resultaat van een heel geleidelijk proces dat misschien begint
    als een vorm van normafwijkend gedrag en kan uitmonden in omkoping.
    Dit blijkt bijvoorbeeld uit de volgende casus.

    Casus 6. Het begon met een simpel verzoek van de
    tipgever aan de rechercheur: of die even een kenteken voor hem
    wilde opvragen: voor wat hoort wat, nietwaar? Het volgende verzoek
    kwam enkele weken later: de tipgever wilde graag weten of mijnheer
    X bij de HKD (herkenningsdienst) bekend was. Ook die informatie
    werd hem verstrekt. Dat gebeurde nog een paar keer. Daar tussendoor
    een drankje en een etentje, alles op rekening van de

    informant. Het venijnige staartstuk kwam ongeveer een jaar
    later: de runner werd nu gerund en leverde de ene vitale
    strategische recherche-informatie na de andere aan zijn

    informant. De tegenprestatie bestond uit een (vaste) plaats op
    de loonlijst van een criminele organisatie.
    Noot

    Controle

    En van de problemen bij het omgaan met informanten is, dat niet
    altijd duidelijk is wie de regie heeft: de runners of de informant.
    Wie runt wie? Het is van groot belang, dat de informant zich door
    de runner laat leiden en dat hij het initiatief niet van de runner
    overneemt. In de praktijk hebben zich inmiddels verschillende
    gevallen van omgekeerde sturing voorgedaan. Noot Een
    bijzondere vorm hiervan is de informant die optreedt als
    dubbelspion en niet alleen informatie doorgeeft aan de
    politie, maar ook over de politie. Dit risico is volgens
    sommigen toegenomen, doordat in toenemende mate gebruik wordt
    gemaakt van gestuurde informanten/burgerinfiltranten:

    De heer Hiddema:
    Er is een heel gevaarlijke trend, die zich aldus laat
    situeren. De criminele organisaties weten stuk voor stuk – er zijn
    immers zoveel processen geweest – dat er wordt gewerkt met

    burgerinfiltranten.
    De voorzitter:
    Maar dat weet men al jaren.
    De heer Hiddema:
    Ja. Maar dan gaat men ervan uit dat ook hun organisatie al
    is, of ooit bezocht zal worden, door een
    burgerinfiltrant.
    Wat doet men? Men anticipeert op die mogelijkheid; men stuurt zelf
    een vertrouweling naar het politiebureau. Die man moet dan zeggen:
    ik ben Pietje en ik wil graag infiltreren in de organisatie van Y,
    want daar weet ik alles van. Maar Y heeft hem zelf gestuurd. Dat is
    zeer profijtelijk, want zo neutraliseer je het effect van een
    politie-informant – het is immers je eigen
    informant – maar
    je kunt gelijktijdig ook in de politiekeuken kijken, om te zien wat
    ze tegen jou aan het uitbroeden zijn. Dat is een mogelijkheid die
    de criminaliteit nooit zo sterk heeft gehad. Toen er geen

    burgerinfiltranten waren, kwam je daar ook niet zo makkelijk met
    een runner in.
    Noot
    De heer Rouvoet:
    Ik wil even stilstaan bij die criminele infiltranten. Is een
    consequentie van uw opmerking dat de criminele organisaties niet om
    iemand heen kunnen, dat een succesvolle criminele infiltrant
    eigenlijk per definitie niet voor de politie is te
    regisseren?
    De heer Snijders:
    Het hangt ervan af wat je met hem afspreekt. Maar ik moet
    vaststellen dat er in de trajecten die ik heb bekeken, te vaak
    momenten zijn dat de man of vrouw in kwestie bepaalt wat er
    gebeurt. Zij hadden althans invloed op het proces. Ik denk dat dit
    absoluut niet mogelijk moet zijn. Dan heb je geen strakke sturing
    meer.
    De voorzitter:
    Aan welke elementen van de doorleveringstrajecten die wij nu
    bespreken, denkt u dan?
    De heer Snijders:
    Ik wil het wat breed houden. Er is een keten van handelingen
    van mensen. Er worden auto’s gebruikt, er worden loodsen gebruikt.
    Soms werden de voorwaarden gesteld vanuit het milieu: wij willen
    dit of dat. Ik kan daar niet dieper op ingaan. Maar dan werd
    feitelijk vastgesteld dat vanuit het milieu, de groepering waarop
    gedraaid werd, heel nadrukkelijk werd gezegd: wij willen dit of wij
    willen die. Dat is opgevolgd.
    Noot

    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken