4.5 Casusonderzoek
4.5.1 De zaak Charles Z.
Een casus ter illustratie van de rechterlijke beoordeling van
bijzondere opsporingsmethoden
Feiten en omstandigheden
De zaak Charles Z. betreft een onderzoek naar een criminele
organisatie met als belangrijke hoofdactiviteit het importeren van
grote hoeveelheden hasj uit Marokko. De hasj is bestemd voor zowel
de Nederlandse markt als voor de doorvoer naar het buitenland.
Verder houdt de criminele organisatie zich bezig met het witwassen
van met die handel verkregen gelden.
Voor het transport van de hasj vanuit Marokko naar Nederland
wordt gebruik gemaakt van koelwagens van reguliere
transportondernemingen. Daarnaast beschikt de organisatie over een
groep die zich bezighoudt met zowel het inpakken van de hasj in
Marokko als het uitpakken en doorvoeren naar decentrale
opslagplaatsen in Nederland. De leden van deze groep zijn eveneens
betrokken bij het ophalen van crimineel verkregen geld in het
buitenland, het wisselen en tellen ervan. Het tellen van het geld
speelt zich af in de kelder van de villa van Charles Z. De
criminele gelden worden onder meer witgewassen via de autohandel
(Ferrari’s, Porsches, Maserati’s, Rolls Royces en dergelijke) door
het aan Z. toebehorende bedrijf Investment Cars BV. Binnen de
organisatie wordt verscheidene malen geweld toegepast of gedreigd
met geweld om leden van de organisatie te dwingen zich te schikken
naar de opdrachten die Charles Z. geeft.
Politieel en justitieel onderzoek
De zaak Charles Z. betreft een onderzoek dat wordt uitgevoerd
door een multidisciplinair team dat voor langere tijd speciaal is
vrijgesteld. De Amsterdamse politie begint omstreeks eind mei 1991
met het verzamelen en in kaart brengen van her en der liggende
processen-verbaal en CID-informatie rondom de groep Z.. Dit betreft
een uitsluitend administratief onderzoek waarvan de resultaten zijn
verwerkt in een zogenoemde misdaadanalyse.
De resultaten van dit onderzoek worden in augustus 1991
gepresenteerd aan de Amsterdamse driehoek, waarop besloten wordt
tot de oprichting van een multidisciplinair onderzoeksteam. Het
team wordt geleid door een volledig voor die taken vrijgestelde
officier van justitie. Begin 1992 wordt het rechercheteam
uitgebreid met personeel van de FIOD, afdeling douanerecherche.
In september 1991 begint het rechercheteam met een zogeheten
proactief onderzoek.
- De heer De Graaf :
- Mijnheer Woelders, mag ik nog twee punten met u doornemen?
Beide hebben betrekking op de zaak-Z. Wij hebben van de heer Van
Gemert informatie gehad over de wijze waarop clintgegevens bij een
bank zijn opgevraagd. Ik neem aan dat u kunt bevestigen, dat dat is
gebeurd. - De heer Woelders:
- Dat klopt.
- De heer De Graaf:
- Het gebeurde in een fase waarin nog sprake was van
pro-actief onderzoek? - De heer Woelders:
- Ja, die term is in die periode gebruikt. Ik vind de term wat
ongelukkig. Ik kan, los van de terminologie, beter omschrijven wat
de situatie was. Er is een maand of drie informatie in het land
verzameld over de groepering rondom Z. Dat is in juni 1991 gebeurd.
Dat heeft geleid tot een presentatie in augustus 1991 van de
doelgroep-Z. Daarin stond wie erin zaten en wat de strafbare feiten
waren. Op dat moment zijn het allemaal CID-subjecten. Er lag
ook voldoende informatie om op dat moment een onderzoek op te
starten. Wij hebben de maanden daarna gebruikt om die informatie te
veredelen, te controleren en verder uit te bouwen. Daar hebben wij
vanaf september 1991 tot mei 1992, uit mijn hoofd gezegd, aan
gewerkt. Toen was pas het eerste GVO in dat onderzoek. In die
tussenfase is er dus gewoon sprake van tactisch onderzoek. Dat
hebben wij in de zaak-Z. pro-actief genoemd, maar ondertussen heb
ik daar ook wel weer tien definities over gehoord. Dus ik laat die
term nu maar los. Wij hebben er toen tactisch onderzoek naar
verricht. De vraag was ook: is hij op dat moment verdachte of
zitten er verdachten in. Er lag zoveel CID-informatie, dat hij in
ieder geval verdachte was ter zake van art. 2 en 3 Opiumwet. Wij
bekeken met name in hoeverre er sprake was van een criminele
organisatie en hij daar dus van kon worden verdacht.
Noot
In de periode van september 1991 tot mei 1992 controleert en
actualiseert het team de eerder binnengekomen informatie door
middel van het observeren van bewegingen van personen en voertuigen
en van contacten tussen personen. Tevens worden gegevens omtrent
adressen en telefoonnummers van die personen achterhaald en
geverifieerd.
Zo is bijvoorbeeld in de periode van februari 1992 tot en met
juli 1992 de woning van Charles Z. met een camera
geobserveerd en is bijgehouden welke auto’s en bezoekers de oprit
van de villa opgingen of verlieten. Op 23 maart 1992 wordt het
eerste gerechtelijk vooronderzoek in deze zaak geopend en wel tegen
een lid van de transportgroep, W. Zelf wordt Charles Z. op 29 juni
1992 door de Algemene Verkeersdienst van de Rijkspolitie
aangehouden. Hij heeft dan nog 690 dagen gevangenisstraf openstaan
in verband met een hasjzaak waarvoor hij in 1985 is opgepakt en
door de rechtbank en later het hof en de Hoge Raad tot 2 jaar
gevangenisstraf is veroordeeld. Op 3 juli 1992 wordt Charles Z.
overgebracht naar de penitentiaire inrichting De Berg in Arnhem,
van waaruit hij op 13 januari 1993 wordt overgeplaatst naar De
Marwei in Leeuwarden. Op 9 juli 1992 wordt een gerechtelijk
vooronderzoek geopend tegen Charles Z. en verleent de
rechter-commissaris een machtiging voor het opnemen en afluisteren
van telefoongesprekken die Charles Z. vanuit de gevangenis voert.
Bijgehouden wordt welke personen hem in detentie bezoeken. Het
blijkt dat de detentie niet leidt tot het onderbreken van de
criminele activiteiten.
Z. pleegt tijdens zijn detentie 14.300 telefoontjes en geeft
opdrachten via briefjes die zijn vriendin voor hem
verspreidt.
In het voorjaar van 1993 vindt een groot aantal aanhoudingen plaats
van personen die betrokken zijn bij de organisatie van Charles Z.
De volgende golf van aanhoudingen en huiszoekingen vindt medio
september 1993 plaats. Charles Z. zelf wordt op 12 september 1993
aangehouden (op 17 september 1993 zou hij zijn 690 dagen uitgezeten
hebben).
Door de verschillende verdachten zijn veel belastende
verklaringen tegen Charles Z. afgelegd. De
bewijsvoering tegen hem is grotendeels opgebouwd uit deze
verklaringen. Naar verluidt heeft de grote verklaringsbereidheid te
maken met het feit dat Charles Z. een slechte werkgever is. Hij zou
zijn medewerkers slecht of niet betalen en zou ze ook fysiek laten
bedreigen.
Het onderzoek heeft geresulteerd in de aanhouding van 40
verdachten waartegen proces-verbaal is opgemaakt dat 79 ordners
beslaat. Hiervan zijn ongeveer 10 ordners interessant voor het
bewijs tegen Charles Z. zelf.
Opsporingsmethoden
Observatie
Tijdens het onderzoek is veelvuldig geobserveerd, zowel op vaste
posten als dynamisch met verschillende vervoermiddelen. De
observaties vonden plaats op openbare plaatsen of in gebouwen dan
wel op niet-openbare lokaties met toestemming van de
rechthebbenden. Tijdens de observatie-acties zijn foto’s en
video-opnamen gemaakt. Tijdens verschillende dynamische
observatie-acties zijn bij moeilijk te volgen verdachten (in
verband met de rijstijl of contra-observatie) peilzenders aan
voertuigen aangebracht. Voor het plaatsen van de zenders zijn geen
lokaties betreden en is niet ingebroken in voertuigen.
Scannen
Tijdens de proactieve fase van het onderzoek heeft het team
gebruik gemaakt van scanners, zowel in voertuigen als op vaste
lokaties. De inhoud van de gescande gesprekken is niet verwerkt of
vastgelegd in processen-verbaal of anderszins in het onderzoek
gebruikt. Evenmin zijn over de inhoud van de gesprekken
mededelingen gedaan aan anderen. Later in het onderzoek heeft het
team met machtiging van de rechter-commissaris diverse mobiele
telefoons afgeluisterd.
Vuilnissnuffel
Het team heeft meerdere keren ‘s nachts vuilniszakken weggehaald
voor de deur van onder meer verdachte W. De inhoud van de zakken is
bekeken op de aanwezigheid van informatie die van belang zou kunnen
zijn voor het onderzoek, zoals vliegtickets, plaatsbewijzen en
dergelijke. De gevonden informatie is ter beschikking gesteld aan
de CID. Vervolgens is de CID-informatie weer neergelegd in
processen-verbaal in de strafzaak tegen W.
Informanten
Tijdens het onderzoek zijn informanten gerund door zowel de
CID-rechercheurs die deel uitmaakten van het rechercheteam als door
personeel van de CID Amsterdam. Informanten in het onderzoek naar
Charles Z. hebben volgens de teamleider geen strafbare feiten
gepleegd met toestemming van politie of justitie. Uit door de CID
Amsterdam toegezonden informatie blijkt dat de CID tot het einde
van het onderzoek heeft beschikt over een informant die voor zijn
diensten is beloond met een bedrag van enkele tienduizenden
guldens. Noot Door de informanten werd onder andere
informatie verschaft over betrokken personen en transporten. In het
onderzoek is geen gebruik gemaakt van infiltratie.
Noot
Inkijkoperaties
Gedurende het onderzoek heeft het team een aantal
parkeergarages, loodsen en vrachtauto’s bekeken. Dat gebeurde
doorgaans door van buiten naar binnen te kijken, bijvoorbeeld door
een ventilatieopening, door een raam, middels een stok met een
spiegel waarbij een schroef van een plank is losgedraaid, door
openstaande deuren. En keer zijn rechercheurs meegelopen met een
makelaar die een loods inspecteerde. In een loods in Purmerend is
een inkijkoperatie uitgevoerd door het AT. Dit gebeurde op grond
van artikel 9 Opiumwet. Bij de inkijkoperatie is sprake geweest van
braak. Het rechercheteam heeft de informatie, die uit de
inkijkoperatie was verkregen, ontvangen van de CID Purmerend zonder
te weten dat het hier een inkijkoperatie betrof. Er waren overigens
geen verdovende middelen aangetroffen.
In het onderzoek is n keer in een woning binnengekeken. Hier is
de politie zonder dat de hoofdbewoonster daarvan wist, meegelopen
met de woningbouwvereniging die de woning inspecteerde. Niet alleen
de politie heeft gebruik gemaakt van bijzondere methoden, ook de
criminele organisatie heeft zich
niet onbetuigd gelaten op dit vlak. Zo zou Charles Z.
telefoongesprekken van de teamleider heimelijk hebben doen opnemen.
Noot Tevens wordt in augustus 1994 ingebroken in de
woning van de zaaksofficier waarbij onder andere diskettes worden
meegenomen. Ook andere politie- en justitiemedewerkers worden op
deze manier met een bezoek vereerd. Bovendien worden in het najaar
1994 delen van dagrapporten van het opsporingsteam getoond in een
tweetal televisieprogramma’s.
Het onderzoek ter terechtzitting
De rechtbank Amsterdam heeft Charles Z. op 9 maart 1994
veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf. Charles Z. tekende appl
aan waarna het hof Amsterdam op 8 september 1995 begon met de
zitting die in totaal veertien zittingsdagen zou kosten. Het hof
Amsterdam deed op 10 januari 1995 uitspraak. Noot Bij
aanvang van de zitting heeft de raadsman verzocht een 36-tal
getuigen op de getuigenlijst te plaatsen. Charles Z. bestrijdt
namelijk de tegen hem afgelegde verklaringen: Er is geen hasj, er
zijn geen vrachtauto’s en geen chauffeurs. Er zijn naar zijn mening
beloften, giften, betalingen en toezeggingen aan vele getuigen
gedaan. Voorts zegt hij sterk de indruk te hebben dat in zijn zaak
de veelbesproken gewraakte onderzoeksmethoden uit de IRT-affaire
zijn gebruikt.
Het hof besluit uiteindelijk 18 getuigen op de lijst te
plaatsen, alsmede de illegale bandjes Noot en de
transcripten daarvan aan het dossier toe te voegen, aangezien naast
het onderzoek naar de vraag of de verdachte de hem tenlastegelegde
feiten heeft begaan, ook dient te worden onderzocht of het in het
dossier gepresenteerde bewijsmateriaal op rechtmatige wijze is
verkregen.
De als getuige opgeroepen politiemensen worden met name gevraagd
over de gebruikte methoden. Dit gebeurt mede aan de hand van de
illegale bandjes. De getuigen/medeverdachten leggen veelal
verklaringen af waarin zij hun eerdere verklaringen met betrekking
tot de rol van Charles Z. intrekken, dan wel melden dat zij hebben
gehoord dat anderen een deal met de politie hebben gesloten in ruil
voor hun verklaring. Getuige K. verklaart ter zitting dat zijn
verklaring bij de politie klopt, behoudens de passages over Z. Hij
heeft niets tegen de politie over Charles Z. verklaard.
Tegen hem is een proces-verbaal terzake meineed opgemaakt.
Noot
Getuige S. verklaart dat getuige A. hem had verteld dat hij
in ruil voor strafvermindering, een andere woning voor zijn vrouw
en 1 miljoen gulden een extra zware verklaring tegen Z. wilde
afleggen. Als blijkt dat getuige A. moeilijk traceerbaar is doet de
verdediging afstand van het horen van A. Het hof echter wil A. toch
horen. A. verklaart dat het allemaal kletskoek is en dat hij op
geen enkele wijze met de politie aan de gang is geweest en ook geen
deal met het OM heeft gesloten. Noot
Op 24 oktober 1994 verzoekt de raadsman, in verband met het door
hem gevoerde verweer met betrekking tot de rechtmatigheid van de
opsporing, een plan van aanpak van de politie aan het dossier toe
te voegen, zoals dat is bekend gemaakt in het televisieprogramma
Eerst zien van 20 oktober 1994. Het betreft een plan van
aanpak tot september 1992, dat op kennelijk onrechtmatige wijze bij
politie of justitie weggenomen is. Het hof wijst dit verzoek af,
omdat het niet rechtstreeks betrekking heeft op het aan het licht
brengen van eventuele onrechtmatigheden in de opsporing, maar op de
besprekingen die binnen het opsporingsteam plaatsvonden over de
onderzoeksmogelijkheden in deze zaak. Dit laat natuurlijk de
mogelijkheid onverlet de teamleider over het stuk te horen.
Noot
Op 3 december 1994 deelt de raadsman mee dat hem de avond ervoor
door een journalist van het NRC Handelsblad telefonisch informatie
is verschaft, afkomstig uit dagrapporten van de politie. Hieruit
zou onder andere blijken dat er is ingekeken in een loods. De
raadsman verzoekt vervolgens alle in de dagrapporten genoemde
verbalisanten als getuige ter zitting op te roepen.
Het hof acht het bedenkelijk dat het strafproces onder druk komt
te staan van gegevens die de verdediging gedoseerd presenteert en
die verkregen zijn door gedrag dat niet anders dan als crimineel
kan worden beschouwd. Het hof overweegt verder dat de advocatuur
zich dient te realiseren dat zij onderdeel van de rechtsstaat
uitmaakt. In aanmerking nemend dat het de taak van de rechter is om
de materile waarheid te vinden, heeft het hof behoefte aan controle
over de activiteiten van het team in de zogenoemde proactieve fase.
In plaats van het horen van alle verbalisanten als getuige, zoals
door de raadsman verzocht, hoort het hof de teamleider ter
terechtzitting nader als getuige en vraagt hem een
loop-proces-verbaal op te maken waarin een samenvattend relaas
wordt gedaan van de gang van zaken in de proactieve fase.
Noot
- De voorzitter:
- (refererend naar een andere strafzaak, namelijk de hierna
besproken zaak Henk R., red.) Nu het verschil met de zaak-Z,
het wezenlijke verschil waarom u niet tot dezelfde conclusie bent
gekomen. Het ontbreken van het proces-verbaal van de heer Woelders
leidde namelijk niet tot niet-ontvankelijkheid. Wat is
het springende verschil, want voor veel mensen buiten de sfeer
van het Hof leek het namelijk om bijna vergelijkbare zaken te
gaan?
- De heer Willems:
- Dat begrijp ik, maar toch is het niet zo. De vaststelling in
de Zwolsman-zaak is dat het niet melden in het proces-verbaal,
zoals dat werd aangeleverd, van met name inkijkoperaties en
andere activiteiten, zoals het scannen, niet de achtergrond
had om de rechter een verkeerde voorstelling van zaken te geven.
Wat je daar altijd van hoorde – de heer Woelders zei het ook op de
zitting – is dat de politie destijds van mening was – die mening is
intussen achterhaald – dat dit niet in processen-verbaal moest
komen, om te voorkomen dat degenen die werden onderzocht, zouden
kunnen weten van dat soort systemen. Op den duur is het overigens
onvermijdelijk dat dit wel bekend wordt, want vroeg of laat komt
dat soort dingen op tafel. Dat is de leidende gedachte geweest. Ik
had al eens eerder gehoord, buiten die concrete zaak om, dat de
politie het idee had een zekere voorsprong te hebben op de
verdachte in het kader van haar mogelijkheden en dat men dit om die
reden niet wilde melden. Het is door iemand als volgt gezegd: als
wij dat in het PV zetten, dan schuift het door naar de
rechter-commissaris, dan schuift het door naar de verdediging en
als het naar de verdediging doorschuift, dan schuift het door naar
de verdachte en dat willen wij niet. Dat is de drijfveer geweest.
Daar kun je verder van denken wat je wilt. De vraag is of dat
standpunt juist is en of… Noot (en verder)
Dit proces-verbaal is gebaseerd op twee soorten bronnen. De eerste
bron is het geheugen van de teamleider alsook het
herinneringsvermogen van de overige leden van het onderzoeksteam en
van de officier van justitie. Daarnaast zijn de dagrapporten van de
tactische recherche, de journaals van het OT en de CID-rapporten
doorgenomen. Het proces-verbaal geeft antwoord op de vragen, die de
verdediging naar aanleiding van gegevens uit de dagrapporten had
opgeworpen.
De raadsman stelt bijvoorbeeld aan de hand van de hem
bereikte informatie sterke indicaties te hebben dat
inkijkoperaties hebben plaatsgevonden. Hij wijst onder andere op
het feit dat in het dagrapport van 6 november 1991 sprake is van
een fax aan de FIOD met een verzoek de villa van Charles
Z. nader te bekijken. In het proces-verbaal wordt uitgelegd dat
deze fax het verzoek inhield een onderzoek in te stellen binnen het
kadaster met betrekking tot de beschikbare gegevens over de
eigenaar van en de hypotheek op het pand. Op 26 november 1991 is
daarover een fax terug ontvangen, die als bijlage bij het pv is
gevoegd. Verder geeft het proces-verbaal een overzicht van de
gebruikte werkmethoden in het algemeen en een overzicht van
specifieke onderzoeken, zoals onderzoek in een bepaalde garage of
loods. De voorzitter van het hof, mr Willems, zegt desgevraagd
hierover het volgende:
- De heer Koekkoek:
- Is mijn classificatie van het vragen van een volledig
proces-verbaal aan de heer W. als reddingsboei een juiste
typering? - De heer Willems:
- Ik vind dat geen juiste typering, omdat de rechtsopvatting
van het Hof in die samenstelling is, voor wat het waard is, dat het
Nederlandse recht niet de regel inhoudt, in het zicht van de
achtergrond van het niet eerder vermelden, dat het niet vrij zou
staan om dat op de zitting te doen. Dat hadden wij al eens eerder
zo beslist. Ik herhaal nog eens dat de zaak-Zwolsman wat dat
betreft niets bijzonders is, want er is slechts sprake van het
doortrekken van reeds bestaande jurisprudentie. Ik weet wel dat het
veelal wordt begrepen als reddingsboei, maar zo hebben wij het niet
gekwalificeerd. Noot Het hof acht zich daarmee
alsnog voldoende ingelicht over het opsporingsonderzoek (inclusief
de proactieve
fase) om een voldoende gefundeerd oordeel te kunnen geven.
Of een rechterlijk college zich genoegzaam acht voorgelicht is aan
dat college voorbehouden. Het oordeel daarover is in cassatie
slechts op begrijpelijkheid te toetsen. Voorzover daarop in
feitelijke aanleg verweer is gevoerd en in cassatie over is
geklaagd doorstaat het die toets.
Observatie
Een groot deel van het onderzoek berust op observatie en het aan
elkaar koppelen van de stukjes informatie die daaruit gedestilleerd
konden worden.
- De heer De Graaf:
- Leidt uw stelling, zoals ook blijkt uit het arrest in de
zaak-Z, ertoe dat de politie alle keukengeheimen gewoon op tafel
moet leggen? - De heer Willems:
- Dat is iets anders. Er zijn meerdere belangen in het spel.
Het enige dat ik zeg, is dat het uiteindelijk aan de
zittingsrechter is om dat te bepalen. Een concreet voorbeeld. De
politie heeft met camera’s geobserveerd. Het liet voor mij geen
twijfel dat dit in dit land rechtmatig is. - De voorzitter:
- Vanwege de arresten van de Hoge Raad.
- De heer Willems:
- Er is een zeer recent arrest van de Hoge Raad, waarin dat
nog eens met zoveel woorden wordt… - De voorzitter:
- Op basis van artikel 2 van de Politiewet.
- De heer Willems:
- Neen, er wordt gewoon zeer in het algemeen gezegd dat er een
bevoegdheid is. Ik heb het niet over eerdere arresten, maar over
het arrest van de Hoge Raad van dit jaar over die zaak, waarbij is
geobserveerd met camera’s bij garageboxen. - De voorzitter:
- Op basis toch van de bevoegdheid ex artikel 2?
- De heer Willems:
- Neen, op grond van de opsporingsbevoegdheid, als
opsporingsmethode. - De heer Willems:
- De Hoge Raad heeft dat arrest een paar maanden geleden
gewezen. De vraag is of aan de zittingsrechter moet worden gemeld
waar die camera precies heeft gedraaid. Het antwoord van de
getuigen, of bijvoorbeeld het OM, kan luiden dat het onverstandig
is als die vraag beantwoord zou moeten worden, omdat slechts sprake
is van n locatie waar dat had gekund. Als die bekend wordt, dan is
sprake van een probleem aan die kant. Dat mag op tafel worden
gelegd. Dat zou aanleiding kunnen zijn dat dit gegeven niet vermeld
hoeft te worden. De Hoge Raad heeft intussen ook geaccepteerd dat
het opsporingsbelang een rol speelt bij het specifieke van de
beantwoording. Dat blijft wel een oordeel van de
zittingsrechter Noot
Informanten
De politie beschikte over een goede informant en heeft duidelijk
via zijn medewerkers naar Charles Z. toegewerkt. Ondanks alle
pogingen van de verdediging om deals met deze medewerkers aan te
tonen, blijkt volgens het OM hier geen sprake van te zijn geweest.
Het bewijs in het onderzoek is grotendeels opgebouwd uit
verklaringen van medeverdachten.
Scannen
In het onderzoek tegen Charles Z. heeft de politie 3 weken
gescand in de proactieve fase zonder machtiging van de
rechter-commissaris. De gesprekken zijn eenzijdig opgenomen op een
taperecorder. Het hof beschouwt het scannen van mobiele telefoons
als een feit van algemene bekendheid. Scannen is eenvoudig door
iedereen te doen en daarom in deze zaak toelaatbaar voor de politie
mits het gedaan is binnen de grenzen. In de zaak tegen Charles Z.
heeft het scannen zich beperkt tot een duur van 3 weken. De
gesprekken zijn slechts eenzijdig beluisterd en met het doel
slechts vast te stellen f gebruik werd gemaakt van de autotelefoon
(ATF). Het scannen heeft in dit geval geen resultaat gehad. Het
gebruik van de taperecorder doet hieraan niets af. De taperecorder
is slechts gebruikt om een permanente aanwezigheid van teamleden te
voorkomen. De opnamen voegen niets toe aan de verkregen gegevens.
Het gebruik van de taperecorder doet niets af aan de beperkte
strekking vaststellen f …. Tevens zijn de banden gewist. Het hof
gaat er kennelijk vanuit dat het scannen behoort tot een algemene
opsporingstaak van de politie (art. 141 Sv; art. 2 Politiewet
1993). Het hof acht het gebruik van mobiele scanners met beperkt
bereik ten behoeve van observatie-activiteiten in dit geval
toegestaan.
Inkijkoperaties
Uit het aanvullend proces-verbaal blijkt het onderzoeksteam toch
inkijkoperaties te hebben uitgevoerd. Het hof acht het betreden van
loodsen teneinde daar te kijken rechtmatig. Bij een redelijk
vermoeden van een overtreding van de Opiumwet in een loods, mag een
opsporingsambtenaar die loods (heimelijk) betreden, teneinde te
kijken wat zich daarin bevindt. De basis voor deze conclusie vindt
het hof in artikel 9, eerste lid sub b van de Opiumwet, dat een
suppletoir karakter heeft (ruimere bevoegdheid ten opzichte van het
Wetboek van Strafvordering) en een zelfstandige bevoegdheid voor
het betreden van plaatsen verleent aan opsporingsambtenaren.
Noot Met betrekking tot het vereiste van een redelijk
vermoeden vindt het hof, conform de jurisprudentie, dat
CID-informatie een voldoende basis kan zijn. De suggestie dat meer
inkijkoperaties plaatsgevonden zouden hebben dan vermeld staat in
het aanvullend proces-verbaal, is volgens het hof niet waar
gebleken of anderszins aannemelijk geworden. Het hof is van mening
dat de politie op grond van artikel 9 Opiumwet bevoegd was een
loods te betreden tijdens een makelaar-inspectie waarbij er
toestemming was van de huurder. Het hof acht artikel 9 Opiumwet
daarvoor een voldoende basis. Het is in dit geval niet van belang
of de huurder toestemming geeft. Met betrekking tot het betreden
door de politie van de woning tijdens een renovatie-inspectie,
redeneert het hof als volgt. De toestemming van de hoofdbewoonster
was gegeven aan de woningbouwvereniging en niet gericht op een
strafrechtelijk onderzoek. In dit geval vormt artikel 9, eerste lid
sub b alleen niet voldoende basis. Daarnaast gaf het toenmalig
derde lid als vereisten voor het betreden van een woning de
vergezelling
c.q. last n proces-verbaal/rapportageplicht. Noot
Het hof verklaart het OM ontvankelijk en veroordeelt Charles Z.
voor zijn leidinggevende rol in een criminele organisatie.
Noot Die rol wordt als bestuurder in de zin van artikel
140, derde lid Sr beschouwd. Verder heeft het hof bewezen verklaard
dat Charles Z. zelf ook de invoer van een aantal partijen hasj
heeft medegepleegd. Hij wordt door het hof veroordeeld tot een
gevangenisstraf van 5 jaren. Charles Z. tekent cassatie aan bij de
Hoge Raad.
Bij arrest van 19 december 1995 heeft de Hoge Raad het
cassatieberoep van Z. verworpen. Het cassatieberoep richtte zich
vooral op de verwerping van het verweer strekkende tot
niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn
vervolging. De Hoge Raad overweegt dat:
r.o. 5.2 …moet worden vooropgesteld, dat indien de rechter
die over de feiten oordeelt vaststelt dat opsporingsambtenaren in
het opsporingsonderzoek of in het onderzoek dat heeft
plaatsgevonden in de daaraan voorafgaande fase onrechtmatig hebben
gehandeld, hij zal behoren af te wegen of die onrechtmatigheid van
dien aard is dat daarop een processuele sanctie past. Bij een
bevestigende beantwoording van die vraag zal als sanctie in
aanmerking kunnen komen de uitsluiting van bewijsmateriaal dat
tengevolge van dat onrechtmatig handelen is verkregen, indien het
de verdachte is geweest die door dat handelen is getroffen in een
belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. Voorts kan niet
worden uitgesloten dat onrechtmatig optreden van
opsporingsambtenaren onder omstandigheden een dusdanig ernstige
schending van beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert
dat zulks – ook in een geval waarin overigens voldoende op
rechtmatige wijze verkregen bewijsmateriaal voorhanden is tot
niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie dient te
leiden. Een zo ver gaande sanctie kan in dat geval echter slechts
volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op die beginselen,
waardoor doelbewust of met grove verontachtzaming van de belangen
van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van
zijn zaak is tekort gedaan. Van geval tot geval zal dit moeten
worden beoordeeld, zodat een algemene regel daarvoor bezwaarlijk
kan worden gegeven.
De Hoge Raad stipuleert andermaal dat inbreuken op fundamentele
rechten van burgers, waaronder ook het in ontwikkeling
voortgeschreden recht op bescherming van de persoonlijke
levenssfeer, tijdens het opsporingsonderzoek of het daaraan
voorafgaande onderzoek slechts gelegitimeerd kan zijn door of
krachtens een wet in formele zin.
Observatie en het gebruik van informanten
Ingevolge artikel 2 Politiewet 1993 is de politie bevoegd in de
proactieve fase handelingen te verrichten welke de haar opgedragen
taak meebrengt, zoals het ter handhaving van de openbare orde geven
van een bevel zich te verwijderen of onder zich nemen van
voorwerpen, observatie en schaduwen, alsmede in het openbaar
fotograferen van personen, en dat ook indien door zulke
verrichtingen een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer
zou worden gemaakt.
Scannen
Volgens de Hoge Raad ligt in de overweging van het hof ter zake
besloten dat door het gebruik van de scanner geen inbreuk is
gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Een ieder
die dat wenst kan met behulp van eenvoudige en gemakkelijk
verkrijgbare technische middelen gesprekken gevoerd door middel van
een mobiele telefoon afluisteren. Binnen zekere grenzen zal de
gespreksdeelnemer moeten accepteren dat de gesprekken worden
opgevangen en beluisterd. Daarmee gaat niet de gehele bescherming
verloren. Immers indien, zoals in casu, opsporingsambtenaren
gedurende een langere periode met behulp van daarvoor speciaal
geplaatste apparatuur doelbewust en stelselmatig gesprekken
afluisteren en opnemen, die vanuit of in de omgeving van de woning
van een bepaalde persoon met een mobiele telefoon worden gevoerd,
worden die grenzen overschreden. Artikel 2 Politiewet 1993 biedt
voor een dergelijke inbreuk geen legitimatie. De door het hof
genoemde omstandigheden betreffende de duur, het doel, het slechts
eenzijdig kunnen horen van de gesprekken, alsmede het ontbreken van
resultaat doen niet af aan de schending van de verdragsbepaling.
Deze omstandigheden zijn wel van belang voor de beoordeling van de
ernst van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. De inbreuk is
niet zodanig ernstig geweest dat dit – ook niet in samenhang met de
beoordeling van de andere middelen – tot
niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in zijn
tegen de verdachte ingestelde strafvervolging zou kunnen
leiden.
Inkijkoperaties
Anders dan in de desbetreffende bepalingen van het Wetboek van
Strafvordering het geval is, bindt artikel 9, eerste lid aanhef en
onder b Opiumwet de aanwending van de bevoegdheid tot het betreden
van plaatsen door opsporingsambtenaren niet aan de uitoefening van
een specifieke opsporingshandeling. Gelet op de reikwijdte van deze
bepaling moet worden aangenomen dat deze mede omvat het – ten
behoeve van de taakvervulling – bekijken van die plaatsen, mits is
voldaan aan de voorwaarde dat in de te betreden plaats een
overtreding van de Opiumwet wordt gepleegd dan wel redelijkerwijs
vermoed kan worden dat aldaar zodanige overtreding wordt gepleegd.
De bepaling laat echter geen ruimte voor stelselmatig en gericht
onderzoek op de aanwezigheid van voor inbeslagneming vatbare
voorwerpen (huiszoeking). Het afnemen van dactyloscopische sporen,
alsmede het nemen van foto’s zijn aan te merken als krachtens de
opsporingstaak bevoegd verrichte activiteiten.
Vuilnissnuffel
‘s Hofs oordeel dat degene die vuilniszakken ter inzameling
aanbiedt geacht moet worden de eigendom van die zakken en de inhoud
daarvan te hebben prijsgegeven is juist. Van inbreuk op het
eigendomsrecht is geen sprake. Ook het onderzoek naar de inhoud van
die zakken levert geen schending op van het recht op persoonlijke
levenssfeer. Van degene die vuilniszakken ter inzameling op straat
heeft geplaatst kan immers niet worden gezegd dat hij voor wat
betreft de inhoud daarvan objectief gezien een redelijke
verwachting heeft omtrent de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer.
4.5.2 De zaak Henk R.
Een casus ter illustratie van de problemen die zich kunnen
voordoen bij het geheim houden
van opsporingsmethoden.
Feiten en omstandigheden
De zaak Henk R. betreft een onderzoek naar import en export van
soft- en harddrugs, alsmede de produktie van XTC, met als
hoofdverdachte Henk R. en twee belangrijke medeverdachten.
Bij de politie Utrecht alsook bij verschillende andere
opsporingsdiensten in zowel Nederland als in het buitenland is
bekend dat deze organisatie zich al vele jaren bezig houdt met de
handel in grote hoeveelheden hasj. De gelden die de organisatie uit
de opbrengst daarvan verkrijgt, investeert zij in onroerend goed en
bedrijven.
De organisatie van Henk R. maakt bij de handel in verdovende
middelen en het investeren van de financile opbrengsten hiervan
gebruik van tientallen personen zowel in Nederland als in andere
landen, zoals Marokko, Canada, Engeland, Belgi, Denemarken,
Duitsland, Polen, Ierland, Suriname, Zwitserland en Liechtenstein.
De organisatie heeft een eigen aanvoerlijn voor het importeren van
grote hoeveelheden hasj uit Marokko. De hasj wordt veelal vervoerd
in (koel)trailers van zowel reeds bestaande als speciaal hiervoor
opgerichte Nederlandse en Belgische transportondernemingen. De
(koel)trailers worden door leden van de organisatie voorzien van
geheime bergplaatsen – een extra plafond in de trailer ingebouwd-
om daarin de verdovende middelen te vervoeren. De bergplaatsen zijn
geschikt voor het verbergen van enkele tonnen hasj per transport.
De organisatie beschikt in Nederland over verscheidene loodsen en
schuren waarin de verdovende middelen worden op- en overgeslagen en
waarin de (koel)trailers worden voorzien van geheime bergplaatsen.
Vanuit Nederland wordt doorgaans met lege vrachtauto’s naar Marokko
gereden. Als legale lading worden vaak groenten en/of fruit uit
Marokko naar Nederland vervoerd. De kosten van deze fruit- en/of
groenteladingen zijn veelal hoger dan de opbrengsten.
Uit het politie-onderzoek bij enkele gerenommeerde in
Nederland gevestigde transportondernemingen zal blijken dat het
volstrekt ongebruikelijk en onrendabel is om met lege vrachtwagens
naar Marokko te rijden. Daarnaast is het niet rendabel om deze
produkten vanuit Marokko naar Nederland te importeren per
vrachtauto. Vervoer per schip is veel efficinter en
goedkoper.
In Spanje wisselen de chauffeurs elkaar regelmatig af. Op kosten
van de organisatie van Henk R. reizen zij per vliegtuig heen of
terug. Ook dit is in de reguliere transportwereld een bijzonder
ongebruikelijke manier om beschikbare chauffeurs in te zetten.
In Marokko beschikt de organisatie over een eigen netwerk van
personen die kunnen zorgen voor zowel de legale ladingen als de
hasj. Tevens beschikt de organisatie in Marokko over de nodige
corrumptieve contacten in de havens.
Eind 1991 en in de eerste helft van 1992 worden verschillende
transporten vanuit Marokko uitgevoerd. Zowel in Belgi als in
Nederland wordt de hasj uitgeladen, opgeslagen in loodsen en voor
verder vervoer gereed gemaakt. De afzetgebieden liggen in
Nederland, Engeland en Ierland. Met name in Engeland heeft de
organisatie contacten met een groot aantal afnemers voor de soft-
en harddrugs, met name XTC-tabletten. De afnemers zijn bekenden bij
de Engelse politie, die ieder voor zich in Engeland beschikken over
eigen criminele organisaties voor de aankoop, vervoer, opslag en
distributie in Engeland en Ierland. Door verscherpte controles in
de havens van Marokko en problemen in het transport van de
organisatie loopt de aanvoer van hasj uit Marokko medio 1992 sterk
terug. Mogelijk als gevolg van de problemen in Marokko gaat de
organisatie in de loop van 1992 over op de aanvoer van hasj uit
onder andere Pakistan en het vervoer per schip. In de loop van 1992
onderneemt Henk R. met hulp van leden uit zijn organisatie meerdere
pogingen om te komen tot een eigen produktielijn voor de
vervaardiging van XTC-tabletten. Met name in Denemarken, Polen en
Rusland laat hij daarvoor de nodige voorbereidingshandelingen
plegen.
De organisatie van Henk R. beschikt in Abcoude over een soort
hoofdkwartier. Dit betreft een woonboerderij, die hij heeft gekocht
via n van zijn Liechtensteinse contacten. Aan de zuidkust van
Spanje beschikken verschillende leden van de organisatie over
huizen en/of appartementen. Deze gelegenheden worden vaak gebruikt
als uitvalsbases voor de interne controle op hasjtransporten vanuit
Marokko. De organisatie maakt gebruik van moderne
communicatie-apparatuur zoals semafoons, mobiele- en autotelefoons
en telefaxapparatuur. De organisatie vreest dat de politie haar
telefoongesprekken afluistert en maakt daarom geen gebruik van
huistelefoonaansluitingen. Henk R. zorgt ervoor dat al zijn mensen
doorlopend bereikbaar zijn via mobiele- en/of autotelefoons.
Verder heeft Henk R. belangen in een telecommunicatiebedrijf in
Amsterdam. Dit stelt hem en de leden van zijn organisatie in staat
om op elk willekeurig moment van mobiele- cq autotelefoon of geheel
van nummer te wisselen. Dit gebeurt ook diverse keren, met name als
een partij verdovende middelen in beslag genomen is en/of leden uit
de organisatie aangehouden zijn. Ook is de organisatie in staat om
over telefoons te beschikken, die niet bij PTT-Telecom zijn
geregistreerd. Daarnaast worden telefoons aangeschaft met vervalste
papieren en worden telefoons op naam gesteld van niet bij de
organisatie betrokken personen of zelfs op naam van personen die
absoluut van niets weten.
Politieel en justitieel onderzoek
Januari 1991 start de Utrechtse recherche het onderzoek tegen
Henk R. Deze zaak is gekozen uit de Top-tien van criminele
organisaties, die gemaakt is door het bureau misdaadanalyse van de
Utrechtse politie. Dit bureau heeft in de periode oktober-december
1990 een analyse gemaakt op basis van informatie die gedurende 10
jaren is verzameld. De keuze is formeel gemaakt door de
procureur-generaal. Hij heeft hierover overlegd met de
hoofdofficier van justitie, omdat het onderzoek aanvankelijk een
embargo-karakter had. Dit omdat er sprake zou zijn van corruptie.
De Rijksrecherche beschikte over informatie in die richting. Het
onderzoek naar mogelijke corruptie was niet het primaire doel. Het
was slechts een extra facet in het onderzoek. Het politieel en
justitieel onderzoek zou tot eind 1993 duren.
Gedurende dit onderzoek worden tegen meerdere deelnemers van de
criminele organisatie gerechtelijke vooronderzoeken geopend en
worden (mobiele cq auto)telefoongesprekken afgeluisterd, opgenomen
en op schrift gesteld. Het afluisteren van de mobieleen
autotelefoongesprekken vindt plaats door middel van scanners .
Met name aan de hand van deze afgeluisterde telefoongesprekken,
alsook aan de hand van ingestelde onderzoeken en
observatiewaarnemingen wordt duidelijk dat Henk R. en twee
medeverdachten leiding geven aan een organisatie die zich bezig
houdt met de internationale handel in hard- en softdrugs. Tijdens
het onderzoek werkt de recherche in Utrecht nauw samen met
opsporingsdiensten in binnen- en buitenland. Dat leidt ertoe dat
meermalen transporten verdovende middelen, die bestemd zijn voor of
afkomstig zijn van deze criminele organisatie, in beslag kunnen
worden genomen. Ook worden de financile geldstromen zichtbaar.
Vanaf 9 mei 1993 worden op vele tientallen plaatsen in
Nederland, Zwitserland, Liechtenstein en Duitsland huiszoekingen en
inbeslagnemingen verricht en diverse verdachten aangehouden. In
oktober 1993 wordt een scala aan verdovende middelen in beslag
genomen , waaronder 24.556 kg hasj, 3395 kg marihuana, 4,7 kg
herone, 1 kg cocane en 85 kg XTC. Verder worden nog 12
schietwapens, 158 patronen en een aantal opleggers met geheime
bergplaatsen, een omvangrijke hoeveelheid administratie,
voertuigen, transportmiddelen, contanten, munten, kunst en sieraden
in beslag genomen. Op dat moment zijn
164 personen verhoord. In totaal betreft dit 43 verdachten en 121
getuigen. In totaal zijn 36 verdachten aangehouden, van wie 27 in
verzekering zijn gesteld en 6 personen in bewaring. In oktober 1993
bevinden de drie hoofdverdachten zich nog in voorlopige
hechtenis.
Het financile deel van het onderzoek voert het bureau financile
ondersteuning (BFO) van de politie Utrecht uit in samenwerking met
de Belastingdienst/FIOD/Fiscale recherche Utrecht. Het financile
onderzoek richt zich met name op de bij de huiszoeking in beslag
genomen administraties. Tevens wordt hierbij gebruikt gemaakt van
de afgeluisterde telefoongesprekken. In de loop van het financile
onderzoek worden diverse personen gehoord. Voorzover mogelijk zijn
in kaart gebracht: de geldstromen van de gehele organisatie over de
periode van begin 1990 tot en met mei 1993 (totaal ca 240 miljoen
gulden), de door Henk R. gedane uitgaven tijdens de periode van
begin 1989 tot en met 10 mei 1993 (totaal circa 13 miljoen gulden)
en de door een medeverdachte gedane uitgaven over de periode van
begin 1991 tot en met 10 mei 1993 (totaal circa 2,6 miljoen
gulden). Het geld uit de verdovende-middelenhandel is vermoedelijk
gebruikt voor investeringen in nieuwe verdovende
middelen-transporten, de aankoop van onroerend goed, luxueus
levensgedrag, luxe goederen en voertuigen. Hierbij is onder andere
gebruik gemaakt van rechtspersonen in Liechtenstein en Curaao.
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek heeft de politie een
aantal bijzondere opsporingsmethoden gebruikt. De crux van het
verhaal is dat de politie van deze methoden geen proces-verbaal
heeft opgemaakt en/of gebruik heeft gemaakt van onrechtmatig
verkregen bewijsmateriaal. In deze casus worden behandeld:
inkijkoperaties, scannen van mobiele telefoons en
video-observatie.
Inkijkoperaties, betreden van een loods en een vrachtauto om
een peilzender aan te brengen
Tijdens het opsporingsonderzoek naar de organisatie van Henk R.
zijn verschillende inkijkoperaties uitgevoerd. De politie heeft de
inkijkoperaties niet vermeld in de processen-verbaal, die zij aan
het openbaar ministerie heeft aangeboden.
Op 21 februari 1994 meldt een artikel in De Telegraaf dat de
Utrechtse recherche in een IRT-zaak in een loods te Landsmeer heeft
ingebroken en daar camera’s en microfoons heeft geplaatst. De
officier van justitie stelt vervolgens hierover vragen aan de
rechercheleiding en de CID-officier. De leiding van de tactische
recherche maakt op 23 februari 1994 een proces-verbaal op waarin
wordt aangegeven dat er in de loods te Landsmeer geen camera’s zijn
geplaatst en dat nooit opdracht is gegeven tot het plegen van een
inbraak. Nadrukkelijk wordt erbij gemeld zoals vermeld in het
artikel in De Telegraaf. Op grond van dit proces-verbaal neemt de
zaaksofficier het standpunt in dat de politie niet heeft ingebroken
in de loods te Landsmeer en daartoe evenmin opdracht heeft gegeven.
De CID-officier belt de teamleider van de CID. Deze zegt dat er
geen camera’s of microfoons in een loods zijn geplaatst, maar zegt
bewust niet dat er wel was ingekeken op verzoek van de CID, zonder
dat daarvoor toestemming was gevraagd aan de CID-officier. Dit in
het kader dat het in die tijd niet de gewoonte was inkijkoperaties
met de officier van justitie te bespreken.
- De voorzitter:
- Toen mevrouw Van der Molen u belde, wist u wel waarover het
ging, maar u zei dat niet. - De heer Van Steeg:
- Dat is het spel dat ik toen met mevrouw Van der Molen heb
gespeeld. Ik zat op cursus en moest mevrouw Van de Molen bellen.
Dat deed ik en zij zei: Mijnheer Van Steeg, er staat in de krant
dat er camera’s geplaatst zijn en dat er in een loods in Landsmeer
is afgeluisterd. - De voorzitter:
- En toen vroeg zij vervolgens: Wat is daar aan de
hand? - De heer Van Steeg:
- Nee, zij vroeg: Is dat gebeurd. Ik zei: Nee.
- Devoorzitter:
- Maar u wist wel dat er inkijkoperaties gepleegd
waren. - De heer Van Steeg:
- Dat is juist.
- De voorzitter:
- En waarom heeft u dat toen niet gezegd?
- De heer Van Steeg:
- Omdat wij niet op de 16de februari, maar lang van tevoren
het standpunt ingenomen hadden, dat wij deze inkijkoperaties
niet bekend zouden maken en de gegevens binnen de CID
zouden houden. Als je dat dan eenmaal besloten hebt en je wordt
plotseling geconfronteerd met het feit dat die operaties wel in de
openbaarheid zijn gekomen, wil je tijd inbouwen om na te gaan hoe
je vervolgens met de situatie om moet gaan. Die tijd wilde ik
althans graag voor mij zelf hebben. Noot - De heer Vos:
- Wat is dan de reden? [om het niet aan de officier van
justitie te vertellen, red.] - De heer Van Steeg:
- De reden was dat ik het niet bekend wil laten worden bij de
criminelen. - De heer Vos:
- Ja, maar u praat toch met de officier?
- De heer Van Steeg:
- Dat weet ik, maar toen hadden wij het standpunt – ik praat
over 1992 en niet over 1995 – dat hoe kleiner de groep is
waarbinnen je dat weet, hoe beter het is. En dan houd je het
binnenskamers, binnen die ene CID-kamer en de andere kamer van
Dros. Noot
De CID treedt vervolgens in overleg met de chef recherche om te
bepalen hoe zij de inkijkoperatie in de loods te Landsmeer aan de
korpsleiding en het OM bekend zullen maken. Afgesproken wordt dat
het zo snel mogelijk aan justitie bekend gemaakt zal moeten worden.
De afspraak van de CID met de CID-officier wordt een paar keer
uitgesteld vanwege agendaproblemen bij beide partijen. Uiteindelijk
vindt de afspraak pas op 16 maart 1994 plaats. Dat is n dag na de
rechtbankzitting, want die sluit op 15 maart 1994 haar onderzoek.
De rechtbank wijst dan evenwel nog geen vonnis; de uitspraak zal op
29 maart 1994 volgen. Op 16 maart 1994, daags na het
rechtbank-onderzoek meldt de CID aan de CID-officier n
inkijkoperatie, uitgevoerd door het AT West II in opdracht van de
CID.
Vervolgens heeft de CID-officier bewust nagelaten de ruimte
tussen 16 maart 1995 en 29 maart 1995 (uitspraak) te gebruiken om
de zaaksofficier vroegtijdig van de inkijkoperatie in kennis te
stellen en de zaak te repareren.
- De voorzitter:
- Met uw goedvinden ga ik even terug naar het voorgesprek dat
wij met u hadden. Daar zegt u: Voor mij was het toen duidelijk. De
zaak ligt er. De rechtbank heeft waarschijnlijk het vonnis al
gemaakt. Ik maak de zaaksofficier alleen nog maar
zenuwachtiger. Hij was toch al zenuwachtig over de afloop van de
zaak. Het was zijn eerste grote zaak. Aangezien het inkijken al zo
lang geleden was en ze het me nu pas vertelden, ben ik niet acuut
naar hem toegegaan. Dat was de eerste inkijk. Dan gaat het verhaal
door. - Mevrouw Van der Molen-Maesen:
- Ja, maar het klopt.
- De voorzitter:
- Het klopt toch.
- Mevrouw Van der Molen-Maesen:
- Ja.
- De voorzitter: Maar u zegt:
- Ik maak die man maar zenuwachtiger.
- Mevrouw Van der Molen-Maesen:
- Ja.
- De voorzitter:
- Dat dacht u ook.
- Mevrouw Van der Molen-Maesen:
- Ja. Er waren twee dingen, maar ik zei al dat ik later, na
het besloten verhoor, nog een keer heb nagedacht. Toen was ik van
mening dat er meer moest zijn geweest waarom ik het toen niet heb
gedaan. Al nadenkende, kwam ik tot de conclusie dat het dat
tussenvonnis moet zijn geweest.
Noot
Uiteindelijk informeert de CID-officier de zaaksofficier op 28
maart 1995. Dat is n dag voorafgaande aan de uitspraak. Vervolgens
verwijt de zaaksofficier zichzelf dat hij niet alsnog de rechtbank
van tevoren genformeerd heeft.
- De voorzitter:
- Hebt u toen niet gezegd: dan maken wij daar nu stante pede
proces-verbaal van en daarmee ga ik nog naar de rechtbank? - De heer Maan:
- Ik heb dat inderdaad niet gezegd. Ik had dat moeten doen.
Dat meen ik oprecht. Op dat moment was ik kwaad, om het kort aan te
duiden, over hetgeen ik hoorde. Ik heb de rest van de dag eigenlijk
besteed aan overleg met de CID-officier en de hoofdofficier,
om te achterhalen wat er nu precies gebeurd was, welke
inkijkoperatie had plaatsgevonden onder wat voor omstandigheden.
Ik ben verder bezig geweest om ten behoeve van de hoofdofficier,
die er uiteraard inmiddels in gemengd was, een rapportage te maken
omtrent mijn ervaringen van wat er gebeurd was. Het is toen niet in
mij opgekomen op dat moment, op het allerlaatste moment, de
rechtbank nog te informeren. Dat had ik moeten doen.
Noot
- De heer Rouvoet:
- Kunt u zich voorstellen dat het wat lastig is om dit in te
voelen? U zegt: ik had het wel moeten doen. Maar het was een heel
hectische dag. U was boos, u was overdonderd. Maar u had een dag de
tijd. De hele dag moet toch bij u het gevoel zijn geweest: morgen
doet de rechtbank uitspraak. Dat betekent toch dat u met uw
gedachten bij die uitspraak was. Is het geen moment bij u opgekomen
om dat toch te melden, ongeacht waar u verder mee bezig was, om het
toch te melden, ongeacht de vraag of u het daarmee kon repareren?
Is dat helemaal niet bij u opgekomen? - De heer Maan:
- Zoals ik zei, het is iets wat ik had moeten doen. Het is op
dat moment niet bij mij opgekomen. De besprekingen die wij op dat
moment hadden, richtten zich met name op de vraag hoe het had
kunnen gebeuren. De contacten die ik op dat moment met het team
had, waren zodanig dat het mij verbijsterde dat dit gebeurd was,
ondanks de verzoeken die er waren ten aanzien van aanvullende
processen-verbaal. Ik ben bezig geweest, zoals ik zei, met het
rapporteren hoe dat gegaan is in de richting van de hoofdofficier.
Uiteraard heb ik in mijn hoofd gehad morgen is die uitspraak, maar
ik heb op dat moment niet in mijn hoofd gehad dat ik dat heel snel
aan de president, aan de advocaten moest melden. En dat is iets wat
ik wel had moeten doen. Daar ben ik de fout in gegaan. - De voorzitter:
- U heeft daarna de ongebruikelijke stap genomen om ook de
president van de rechtbank nog een brief te schrijven na het
vonnis. - De heer Maan:
- Ja.
- De voorzitter:
- Wat behelsde die brief?
- De heer Maan:
- Ik was van mening, gelet op hetgeen uiteindelijk op de
zitting was gebeurd, namelijk dat ik daar een proces-verbaal had
overgelegd waarin gezegd werd dat geen inkijkoperatie had
plaatsgevonden… Ik heb mij op de zitting ook achter dat
proces-verbaal gesteld en gezegd: dit is een verbaal van het team.
Er heeft dus geen inkijkoperatie plaatsgevonden. Als dan
ineens boven tafel komt dat er wel is ingekeken, kan ik mij zeer
goed voorstellen dat de rechtbank ook zijn vraagtekens krijgt in de
richting van mij en mijn opstelling op de zitting. Ik heb daarom
besloten de voorzitter van de strafkamer, de president van de
kamer, een brief te sturen waarin ik hem heb uitgelegd hoe het
gegaan is en waarin ik hem in feite heb gevraagd, mijn integriteit
niet in twijfel te trekken. Noot
De officier verzoekt de politie van deze inkijkoperatie een
proces-verbaal op te maken. Dat proces-verbaal wordt op 16
september 1994 opgemaakt waarin de inhoud van een proces-verbaal
van een lid van het AT bevestigd wordt. Deze deelt in zijn
proces-verbaal van 16 september 1994 namelijk mee dat hij in de
nacht van 13 op 14 juni 1992 op verzoek van de teamleider CID een
loods te Landsmeer heeft betreden om vast te stellen of er in die
loods verdovende middelen aanwezig waren. Van Steeg zegt dat hij de
inkijkoperatie heeft laten uitvoeren naar aanleiding van
mededelingen van de tactische recherche dat er verhoogde
activiteiten rond de loods werden ontwikkeld.
Enkele politie-ambtenaren worden op grond van de verwikkelingen
rond de inkijkoperaties als getuige bij het hof gedagvaard. Wanneer
zij het proces-verbaal begin november met elkaar bespreken, blijkt
steeds meer boven te komen. Vlak voor de verhoren bij het hof,
meldt de politie nog drie inkijkoperaties. Deze rapportage vindt
plaats in de vorm van later opgemaakte processen-verbaal voor het
hof. Zo maakt het lid van het AT West II op 31 oktober 1994 een
proces-verbaal, dat inhoudt dat hij op verzoek van de CID in de
nacht van 20 op 21 juni 1992 de loods te Landsmeer heeft betreden
om daar een vrachtauto van een peilzender te voorzien. De chef CID
en de chef Recherche-ondersteuning hebben deze actie bij
proces-verbaal van 2 november 1994 bevestigd. Wederom maakt de
AT-er op 2 november 1994 een proces-verbaal. Hierin staat dat hij
op verzoek van de CID in de nacht van 2 op 3 september 1992 een
loods te Muiden heeft betreden om daar een onderzoek in te stellen.
Ook dit wordt bevestigd in een proces-verbaal van de beide chefs
van dezelfde datum. In dit proces-verbaal van de AT-er meldt hij
tevens dat hij de loods te Muiden eerder -in april 1992- op verzoek
van de tactische recherche heeft betreden met als doel het plaatsen
van een peilzender op een voertuig. Die plaatsing heeft
uiteindelijk niet plaatsgevonden. Vervolgens maakt de
verantwoordelijke chef van de tactische recherche op 3 november
1994 een proces-verbaal op waarin hij meedeelt dat hij de AT-er op
23 april 1992 heeft verzocht in de nacht van 23 op 24 april 1992
peilapparatuur aan te brengen op, aan of in een trailer in de loods
te Muiden. Vervolgens werd hem echter op 24 april 1992 door de
AT-er medegedeeld dat plaatsing van de peilapparatuur op dat moment
praktisch niet haalbaar was.
De politie heeft dus tijdens het onderzoek vier inkijkoperaties
uitgevoerd en daarvan geen proces-verbaal opgemaakt; de
processen-verbaal zijn pas achteraf opgemaakt. Ook heeft de politie
geen intern verslag gemaakt van de inkijkoperaties. Bovendien heeft
de politie geen overleg gepleegd met, noch toestemming gevraagd aan
het OM voor het gebruik van de opsporingsmethode inkijkoperaties.
De politie stelt zich op het standpunt dat de Opiumwet haar daartoe
een eigen bevoegdheid verleent.
Er is sprake van het witwassen van informatie uit
inkijkoperaties. De teamleiderCID zegt ter terechtzitting de
informatie uit de inkijkoperaties als CID-informatie aan de
tactische recherche te hebben verstrekt. Dit achtte hij
noodzakelijk ter bescherming van personen alsmede voor het
afschermen van opsporingsmethoden. De wijze waarop met informatie
uit inkijkoperaties is omgegaan, illustreert het breder gehanteerde
need-to-know-principe dat geldt tussen de CID en de tactische
recherche.
Scannen van mobiele telefoons
Het OT luisterde de autotelefoons van Henk R. af met behulp van
mobiele scanners. Voor de autotelefoonnummers die de politie kende,
werd door de zaaksofficier machtiging gevraagd aan de
rechter-commissaris. Bij scannen worden de gesprekken opgevangen
die de verdachte via een gescande autotelefoon voert, ongeacht het
nummer dat de telefoon heeft. Aangezien Henk R. veelvuldig van
telefoon wisselde, bestond in feite geen verband tussen het
autotelefoonnummer waarvoor machtiging werd verleend en het nummer
dat werd afgeluisterd. Aanvankelijk was wel een algemene machtiging
verleend, vervat in een clausule, voor het afluisteren van alle
autotelefoongesprekken waaraan de verdachte deelnam, maar na vier
weken stond die clausule niet meer in de vordering en daarmee ook
niet in de machtiging.
- De voorzitter:
- Nu is het probleem dat die machtiging elke vier weken moet
worden vernieuwd en dat die
klaarblijkelijk vier weken daarna niet voor alle nummers
vernieuwd wordt. - De heer Maan:
- De machtiging is daarna elke vier weken vernieuwd. In de
machtiging stond een bepaald nummer van een toestel genoemd.
Geprobeerd is ook om steeds zo concreet mogelijk aan te geven van
welke toestellen de verdachte gebruik maakte. In die beschikking
stond eveneens vermeld: handhaaft de bepaling van de voorgaande
beschikking voor wat betreft het overige. Dat is door mij opgevat
als betrekking hebbend op het mogen afluisteren van de
hoofdverdachte ten aanzien van elk toestel waar hij gebruik van
maakte. Later is gebleken dat er kennelijk een communicatiestoornis
is geweest met de rechter-commissaris, die bij het
gerechtshof, als getuige gehoord, verklaard heeft dat dat niet de
bedoeling was. - De voorzitter:
- Wij hebben ook die heel dikke map, met al die machtigingen
erin. In feite is het zo dat u daar n keer ten gronde over praat
met de rechter-commissaris en dat er daarna al een stempel
op wordt gezet van machtiging toegestaan zoals geist of
zo. - De heer Maan:
- Bij mijn weten is er niet elke keer gebruik gemaakt van een
stempel. Ik weet dat het rechter-commissariaat in Utrecht dat soms
doet. Er worden ook heel vaak beschikkingen zelf opgemaakt door het
rechter-commissariaat waarin die zinsnede staat.
Noot
Video-observatie
Tijdens het onderzoek is op vier lokaties (drie loodsen en een
woonhuis) geobserveerd met behulp van videocamera’s. De
zaaksofficier had hiervoor toestemming verleend.
Op n lokatie werd de camera in opdracht van de CID geplaatst en
door de CID beheerd. De tactische teamleiding kreeg de videobanden,
voorzien van datum en plaats, via de CID aangeleverd. Een
tactisch-teamlid werkte deze banden vervolgens uit.
Op de andere drie lokaties draaide 24 uren per dag een
videocamera waarvan de band (met datum en tijdstip) door de
tactische recherche werd beheerd. Het onderzoeksteam heeft de
videobanden elke 24 uur bekeken. De waarnemingen zijn niet direct
in een proces-verbaal vermeld, maar in een journaal verwerkt. Aan
de hand van deze journaals zijn later de processen-verbaal
opgemaakt. Het was beleid dat het gebruik van de camera niet
openbaar werd gemaakt. Het moest niet te herleiden zijn waar de
videocamera was opgesteld. De videobanden, die in getal toenamen,
werden daarop op een gegeven moment ook gewist. De zaaksofficier
wist daar niet van. Uit de processen-verbaal die van de observaties
zijn opgemaakt, valt niet op te maken dat het om video-observatie
ging. Gesuggereerd wordt namelijk dat de waarnemingen met het blote
oog door de rechercheurs zelf zijn gedaan.
- De voorzitter:
- Misschien moeten wij even uitleggen waar het over gaat. Het
gaat erom dat in het proces-verbaal staat: Ik, opsporingsambtenaar,
heb gezien dat op zo en zoveel januari negentien zoveel, om 9.32
uur de mij bekende A. het pand in de Kalverstraat verliet. Het was
niet de Kalverstraat, maar dat doet er nu niet toe. - De heer Maan:
- Dat stond in het proces-verbaal. Dat gaf mij ook aanleiding
om ervan uit te gaan dat er sprake was van een observatie
door de bewuste opsporingsambtenaar, die dat gezien heeft. Later
bleek dat de desbetreffende ambtenaar de videoband bekeken had
waarna die scne, hetgeen er gebeurd is, door hem beschreven is. Dat
betekent dat hij dus niet op die dag, dat tijdstip, dat gezien
heeft, maar dat hij later aan de hand van een videoband
geconstateerd heeft dat op die dag dat gebeurd is. - De voorzitter:
- Daar zit dus verschil in. Vond u dat een belangrijk
verschil? - De heer Maan:
- Ik vind dat een politieman in zijn verbaal moet vermelden
wat hij gedaan heeft. Dus vind ik dat een belangrijk verschil. Hij
heeft een videoband bekeken; hij heeft niet daar op die dag dat
gezien. Noot
Het onderzoek ter terechtzitting
De rechtbank Utrecht veroordeelde Henk R. op 28 maart
1994 tot vijf jaar gevangenisstraf en een boete van anderhalf
miljoen gulden. Beide partijen gingen in beroep. De zaak diende bij
het hof Amsterdam in oktober 1994. De commissie concentreert zich
hier op het arrest van het hof te Amsterdam. Noot
Het hof spreekt zich ondermeer uit over de vier
inkijkoperaties, het plaatsen van een peilzender en
het scannen .
Inkijkoperaties
De advocaat heeft met betrekking tot de inkijkoperaties een
beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het OM. Daartoe
voerde hij aan dat door de politie vier inkijkoperaties in twee
loodsen zijn uitgevoerd, waarvoor geen wettelijke grondslag bestond
en die daarom onrechtmatig waren. Verder stelde hij dat twee van
de
bedoelde inkijkoperaties tot doel hadden een peilzender in of op
een vrachtauto te plaatsen. Voor het plaatsen van deze peilzender
ontbrak een wettelijke grondslag, terwijl daardoor een inbreuk werd
gemaakt op de persoonlijke levenssfeer. Van dit alles was naar het
oordeel van de verdediging ten onrechte geen proces-verbaal
opgemaakt.
Het hof Amsterdam achtte het betreden van de loodsen teneinde
daar een inkijkoperatie uit te voeren rechtmatig. Bij een redelijk
vermoeden van een overtreding van de Opiumwet in een loods, mag een
opsporingsambtenaar die loods (heimelijk) betreden, teneinde te
kijken wat zich daarin bevindt. De basis voor deze conclusie vindt
het hof in artikel 9, eerste lid sub b van de Opiumwet, dat een
suppletoir karakter heeft (ruimere bevoegdheid ten opzichte van het
Wetboek van Strafvordering) en een zelfstandige bevoegdheid voor
het betreden van plaatsen verleent aan opsporingsambtenaren.
Het hof Amsterdam heeft echter met een verwijzing naar de
artikelen 152 en 153 Sv (verbaliseringsplicht) bezwaar geuit tegen
het ontbreken van processen-verbaal en het verzwijgen ter
terechtzitting van de vier inkijkoperaties. Het hof stelt dat uit
de gang van zaken en de verklaring van de CID-teamleider blijkt dat
de inkijkoperaties bewust door de politie -ook ten opzichte van het
OM- zijn verzwegen met als doel de rechterlijke toetsing te
ontlopen. Het hof oordeelde in casu dat de toetsing op
onaanvaardbare wijze is gefrustreerd. Dit achtte het hof zozeer in
strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde dat het OM niet
ontvankelijk werd verklaard in zijn vervolging.
Betreden van een loods om peilzender te plaatsen
Het hof Amsterdam acht het plaatsen van een peilzender (bij een
redelijk vermoeden van een drugsdelict) toegestaan. Voor het
hiervoor betreden van de loods acht het hof de betredingstitel van
artikel 9 Opiumwet noodzakelijk.
Een peilzender wordt als hulpmiddel bij de observatie gebruikt.
Het hof vindt observatie die bestaat uit het volgen van een
vrachtauto geen inbreuk op artikel 8 EVRM. Het gebruik van het
hulpmiddel peilzender wordt daarbij geoorloofd geacht. In dit geval
(drugszaak) werd de bevoegdheid tot het betreden van de loods
ontleend aan artikel 9 lid 1 sub 1 Opiumwet.
Scannen mobiele telefoon (ATF)
Het hof Amsterdam zegt met betrekking tot de vereiste machtiging
van de rechter-commissaris dat in de praktijk geen telefoonnummers,
maar bepaalde frequenties worden gescand. Het hof vindt dat er in
feite geen verband is tussen praktijk en concrete telefoonnummers
in de machtiging van de rechter-commissaris. Het hof acht een
algemene machtiging -inclusief de clausule- een voldoende
legitimatie. In deze zaak is bijna twee jaren met machtiging van de
rechter-commissaris gescand. Daarvan is vier weken gescand met een
machtiging op telefoonnummers n de genoemde clausule. Voor het
overige heeft de politie gescand op basis van een machtiging met
alleen de concrete telefoonnummers. De rechter-commissaris
verklaart ter terechtzitting dat de algemene machtiging slechts
bedoeld was voor de periode van vier weken. Het hof oordeelt dat de
gegevens uit telefoongesprekken gevoerd via telefoons, waarvan de
nummers niet in de scanmachtiging waren vermeld, over de periode
van ongeveer 20 maanden onrechtmatig zijn verkregen en niet voor de
bewijsvoering gebruikt mogen worden.
Het hof heeft op 1 december 1994 uitspraak gedaan. Slechts voor
verboden wapenbezit en het bezit van een plak hasj van 997,1 gram
heeft het hof Henk R. kunnen veroordelen. Dit resulteerde in een
straf van twee maanden hechtenis en een geldboete van duizend
gulden.
4.5.3 Tanker Cleaning Amsterdam en Rotterdam (TCA/TCR)
Een casus ter illustratie van de inzet van technische
observatiemiddelen in een recent
milieu-onderzoek.
Feiten en omstandigheden
In 1985 voeren de drie gebroeders Tom, Ron en Jan L. het bewind
over twee grote afvalverwerkingsbedrijven in de haven van Amsterdam
en Rotterdam (TCA en TCR). Noot Er is sprake van
collectief leiderschap waarbij een ieder aandachtspunten heeft. Zo
richt Tom zich voornamelijk op TCA en Jan en Ron op TCR. De
gebroeders houden er een ruime levensstijl op na. Zo heeft een van
de broers een geldverslindende hobby aan de autoracerij. De
gebroeders worden ondersteund door een paar naaste medewerkers van
TCA en TCR die
samen De Groep vormen. De zaaksofficier van justitie zegt ter
terechtzitting hierover: De echte beslissingen werden buiten de
overlegstructuur om genomen, door de broers, als er na een ruzie
een wolkje de deur uit kwam; (..) in de auto tussen Ron en Rob E.;
tijdens een lunch met sat en frites en ga zo maar door!(..) De
andere drie hier aanwezige verdachten hadden een zeer cruciale rol
binnen TCR. Hans E. was de directeur, zonder zijn goedvinden
konden de broers niet handelen. Wim de R. was plantmanager: hij was
de onmisbare schakel naar de werknemers toe. (..) Daarnaast was Rob
E. (hoofd waterhuishouding, red.) de bedenker van vele illegale
handelingen, de chef List en Bedrog, ook wel genaamd Dirty
Harry. Noot In het begin loopt de bedrijfsvoering
aardig. De milieubranche is groeiende en wordt financieel
ondersteund door de overheid. Verschillende subsidies worden
verstrekt, waaronder een aanzienlijk bedrag voor de aanleg van
Haven Ontvangst Installaties (HOI) waartoe Nederland zich verplicht
heeft door de ondertekening van het Marpolverdrag Noot
.
Echter in de loop der tijd zien de gebroeders zich gedwongen de
bedrijfsvoering aan te passen. De olieprijs daalt drastisch zodat
de opbrengst uit de verkoop van de gewonnen olie uit de
afvalstromen terugloopt. Bovendien beschikken zeeschepen zelf over
steeds betere schoonmaakinstallaties zodat de scheepsafvalstromen
afnemen. Zowel TCA als TCR zien zich genoodzaakt zich mede toe te
leggen op het inzamelen van landafvalstromen. Dit betreft
afvalstoffen die afkomstig zijn van calamiteiten en reinigings- en
restprodukten van industrile activiteiten, waarvoor echter de
aanwezige installaties niet altijd geschikt zijn. Daarom wordt een
deel van de giftige stoffen illegaal afgevoerd naar het buitenland
waaronder Belgi en Engeland, en naar later blijkt verdwijnt een
deel rechtstreeks in het havenwater. Vanaf 1989 beginnen de diverse
controle-instanties, de provincies, VROM, de milieudiensten,
Rijkswaterstaat en de havenbedrijven misstanden te constateren bij
TCA en TCR. Noot Veelvuldig blijken de milieunormen te
worden overschreden, met name bij TCR. Dit resulteert in vele
processen-verbaal voor beide bedrijven waaronder 43 voor TCR. De
subsidie wordt stopgezet en er wordt een handhavingsteam ingesteld
voor TCR om te zien of er verbetering optreedt. De zaaksofficier
van justitie maakt deel uit van dit team en memoreert ter zitting
een voorval:
Er was een (door TCR geplaatste, red.) camera die op
de lozingspijp gericht stond waardoor het onmogelijk was het
afvalwater vanaf de waterkant ongezien te bemonsteren. Het
handhavingsteam vond dat de camera weg moest. Dat is ook
gebeurd. Noot
Echter, in plaats van de camera verschijnt er een uitkijkhokje
bij de lozingspijp. Personeel van TCR houdt hierin de wacht als er
illegaal geloosd wordt. Zo kan tijdig gestopt worden met lozen als
controle-instanties in de buurt komen. Ook wordt er ‘s nachts
geloosd zodat lozingen, die niet aan de controle-instanties worden
gemeld zoals voorgeschreven is, niet snel zullen worden
ontdekt.
Inmiddels wordt door de directie ingezien dat
controle-instanties vasthoudend worden en dat toedekking van de
malversaties moeilijker wordt. Het besluit wordt genomen om de
boekhouding te vervalsen. Op papier lijkt de zaak dan aardig te
kloppen. Tevens wordt een aangebrachte monsternamecarrousel van
Rijkswaterstaat gemanipuleerd door gebruik te maken van een
jerrycan die half gevuld is met havenwater. Bovendien begint men
met processen.
Dit is het gedeeltelijk direct lozen van giftige afvalstoffen
op oppervlaktewater waarna de tank wordt bijgevuld met havenwater.
Vervolgens wordt de lozing gemeld aan Rijkswaterstaat, die dan na
controle wel moet constateren dat de lozing binnen de
vergunningseisen blijft. Noot De directe lozingen op
het oppervlaktewater worden verhuld door het tankstandenboek te
vervalsen. Het geweten van de medewerkers die de illegale lozingen
moeten uitvoeren wordt afgekocht met zwart geld. Verder hangt er
een sfeer van angst binnen de bedrijvengroep. De officier van
justitie zegt hierover: De algemene mening is dat het hem (Jan,
red.), maar ook Ron, niet kon schelen wat er gebeurde en hoe, als
er maar geld verdiend werd. Hier op de zitting kreeg ik ook sterk
de indruk dat Jan ook nu nog in staat is door een schrikbewind de
anderen te bedreigen en bang te maken. Noot Als een
controleur komt, na de gebruikelijke melding van zijn komst, moet
het bedrijfsterrein netjes worden opgeruimd. Vervuilingen worden
afgegraven en zeiltjes worden over containers getrokken.
Noot Herhaaldelijk wordt duidelijk gemaakt dat iemands
baan op de tocht staat als hij niet meewerkt. Alles lijkt in orde.
Zelfs zo in orde dat de bedrijven in aanmerking komen voor
milieukeurmerken. De Nederlandse vereniging van verwerkers van
chemische afvalstoffen (NVCA), waarin broer Jan een prominente rol
speelt, verleent een milieucertificaat
in september 1992 aan TCA en in januari 1993 aan TCR. Ook wordt
door TCR in september 1993 het ISO-9001 certificaat in de wacht
gesleept. Dit certificaat wil zoveel zeggen als dat er een
toetsbaar en geordend managementsysteem is. Noot De
officier van justitie zegt hierover: Dit certificaat is met veel
feestelijk vertoon uitgereikt in kasteel Rhoon. Voor de uitreiking
was het gehele netwerk in brede zin uitgenodigd, waaronder zelfs
de milieu-officier, die daarbij om begrijpelijke redenen
verstek heeft laten gaan. Noot
Dit wekt zoveel vertrouwen dat bepaalde grote bedrijven als
Shell en de Hoogovensgroep in zee gaan met de gebroeders L. Dit
vertrouwen wordt nog eens versterkt door het feit dat TCR/TCA een
gerenommeerd accountantskantoor en een Rotterdamse advocaat in de
arm neemt, die vertrouwen geniet als voormalig Eerste Kamerlid. Ook
de twee commissarissen R. en Van S. genieten binnen de overheid
waardering en respect. Noot Bovendien stelt de
bedrijvengroep zich altijd zeer coperatief op richting overheid.
Uiteindelijk mag dit niet baten. Een opsporingsonderzoek wordt
gestart, de gebroeders gaan bankroet en de bedrijvengroep gaat
failliet.
Het politieel en justitieel onderzoek
De aanleiding tot het uiteindelijke onderzoek naar TCA/TCR is
gelegen in eerder verrichte onderzoeken die op niets zijn
uitgelopen. Er is door de tijd heen regelmatig geverbaliseerd.
Hieruit zijn onderzoeken gestart in 1983/1985 en 1989/1989, die
beide voortijdig gesloten werden. Het eerste mislukte omdat
uitlekte dat telefoons werden afgeluisterd nadat op hoog politiek
niveau over dit onderzoek was gesproken. Het tweede onderzoek werd
gestaakt door het OM. Er zouden niet voldoende aanwijzingen van
strafbare feiten zijn. Volgens Van Zeben, hoofd
milieubijstandsteam, betekende een gesprek van de
secretarissen-generaal van de departementen van Verkeer en
Waterstaat, VROM en Justitie het definitieve einde van de tweede
poging. Een aantal jaren worden TCA en TCR dan strafrechtelijk met
rust gelaten.
Tot 1993, dan wordt in Rotterdams kernteamverband besloten een
grote milieuzaak te gaan doen. Er is een aantal beperkte proactieve
onderzoeken verricht naar afvalverwerkingsbedrijven waaruit TCA en
TCR duidelijk naar voren springen. Dan wordt besloten weer een
opsporingsonderzoek in te stellen naar deze bedrijven, maar nu
onder strikt embargo op een aparte lokatie. Alvorens een
gerechtelijk vooronderzoek te openen wordt er proactief onderzoek
verricht van maart tot november 1993.
Een belangrijk onderdeel van het vooronderzoek vormt het
verzamelen van reeds bestaande gegevens over de betrokken
bedrijven. Het meldingensysteem van VROM wordt bestudeerd, de
vergunningen, de personeelsgegevens en de fiscale gegevens. Ook
wordt gekeken naar de mogelijkheden tot observatie en
monsternemingen, zowel te water als over de weg. Noot Er
is een on line verbinding met de Kamers van Koophandel om het
bedrijvennetwerk in kaart te brengen. Dit blijkt 120 bedrijven te
omvatten. Tevens worden alle toezichtgegevens van de
controle-instanties opgevraagd en geanalyseerd. Dit betreft
bestuurlijke informatie betreffende de achtergrond en
omstandigheden van de vergunningverlening, de onderhandelingen
tussen bedrijf en provincie, de reden voor ontheffing etc. Een
medewerker van Rijkswaterstaat wordt aan het team toegevoegd om dit
proces van bestuurlijke informatievertrekking te vergemakkelijken.
Dit uitgebreide informatieve onderzoek is onder andere nodig door
de slechte informatiepositie van de CID op milieugebied. Er blijkt
hier nauwelijks informatie aanwezig over het onderzoekssubject. Er
worden verschillende bijzondere opsporingsmethoden ingezet in deze
voorfase. In juni en september/oktober 1993 wordt het bedrijf TCR
geobserveerd door camera’s en thermische camera’s die zijn
opgesteld in een leegstaand fabriekspand. Deze worden ook bij TCA
gebruikt. De opnamen worden op videoband vastgelegd. Ook worden
observaties verricht vanaf een door het team gehuurde boot. Tijdens
deze observatieacties wordt een scanner gebruikt om het
portofoonverkeer tussen personeel onderling af te luisteren. De
observaties en de scanner dienen ondermeer om te ontdekken wanneer
er geloosd wordt. Dit is onder andere van belang voor de duikers
van de marine die een nieuw ontwikkeld monsternemingsapparaat in de
lozingspijp aanbrengen. Dit apparaat bestaat uit een opblaasbare
band met daarin datalogapparatuur en vier glazen buizen die dienen
als monsterkamers. Twee monsterkamers worden handmatig bediend
vanaf de walkant door middel van een zender en twee worden
automatisch in werking gesteld. Noot De monsterkamers
worden verwisseld door de duikers, vaak onder het spiedend oog van
de op wacht staande medewerker op de kant. In oktober 1993 wordt
het monsternemingsapparaat ontdekt door werknemers en verwijderd.
Dit gebeurt onder het lijdelijk toeziend oog der observanten op de
walkant. Noot Een probleem bij heimelijke monsterneming
is de contra-analyse. Het bedrijf kan immers later de analyse van
de monsters in twijfel trekken en vragen om contra-monsters. Hierin
wordt voorzien door inschakeling van een notaris die de monsters
naar het laboratorium stuurt en de analyse-gegevens bewaart in de
kluis. In februari 1994 worden deze vrijgegeven aan de betrokken
bedrijven. Noot
Tijdens dit vooronderzoek wordt ook aandacht besteed aan
grensoverschrijdende transporten van afvalstoffen. Zes transporten
worden door het observatieteam van de AID geobserveerd en later
stilgehouden en bemonsterd op grond van de Wet op de economische
delicten of de Wegenverkeerswet. Noot Naast statisch en
dynamisch observeren, scannen en bemonsteren wordt in de voorfase
ook gebruik gemaakt van een informant. In maart 1993 meldt een
anonieme beller dat bij TCR illegaal geloosd gaat worden. Later
blijkt dit een werknemer van TCR te zijn. Hij legt vervolgens
verklaringen af bij een koppel runners van de CID, aangevuld met
een medewerker van het milieubijstandsteam voor de milieutechnische
kennis. Eind april 1993 besluit de werknemer om ontslag te nemen en
als getuige te gaan optreden. Dit vooronderzoek levert genoeg
vermoedens op van het structureel plegen van milieudelicten om een
gerechtelijk vooronderzoek te starten. Een multidisciplinair team
wordt geformeerd waarin naast de recherche Rotterdam ook de CRI,
het MBT en de FIOD participeren. Ook een medewerker van
Rijkswaterstaat wordt aangetrokken. De betrokken medewerkers werken
onder strikte geheimhouding. De reguliere controles vinden gewoon
plaats, zonder dat de controleurs wetenschap hebben van het feit
dat dit onderzoek loopt. Bijna gaat het dan ook mis. Niets
vermoedende toezichthouders van Rijkswaterstaat ontdekken het
monsternemingsapparaat. De officier legt hen geheimhouding op wat
mogelijk is door het feit dat zij tevens opsporingsambtenaren zijn.
Noot
Gedurende in totaal zes weken worden de telefoons van de
hoofdverdachten getapt alsmede de faxen van de bedrijven. De CRI
heeft een schatting gemaakt van de illegale verdiensten. Ook worden
informanten als getuigen gehoord. Hierna worden huiszoekingen
gedaan in december 1993 en worden aanhoudingen verricht.
Het onderzoek ter terechtzitting
In het voorjaar van 1995 wordt dit grote milieuonderzoek ter
terechtzitting in eerste aanleg behandeld. De rechtbank Rotterdam
heeft een aantal strafbare feiten bewezen verklaard. Dit zijn
deelname aan een criminele organisatie, het illegaal lozen van
afvalwater op oppervlaktewater, EG-fraude, valsheid in geschrifte
en belastingfraude. Noot De illegale lozingen, die zijn
vastgesteld door het nieuwe monsternemingsapparaat, worden niet
bewezen verklaard. Niet omdat het apparaat niet zou deugen of de
contra-monster procedure wordt afgekeurd maar,
het ten laste gelegde met betrekking tot de lozingen 8,9,10
is niet wettig en overtuigend bewezen omdat niet met zekerheid kan
worden vastgesteld dat deze lozingen effluent van straat 1 of
straat 2 betreffen, terwijl de in de tenlastelegging genoemde
vergunningvoorschriften uitsluitend betrekking hebben op het
effluent van deze zuiveringsstraten. Noot
De rechtbank veroordeelt de oudste broer Jan L. tot zes jaar
gevangenisstraf en oordeelt: In plaats van zijn macht in de
L.groep en in het bijzonder in Tankcleaning Rotterdam aan te wenden
om aan de milieu-eisen te voldoen, heeft hij met kennelijke
minachting voor het milieu gehandeld ten behoeve van persoonlijk
financieel gewin. (..) Hij heeft ertoe bijgedragen dat
controlerende instanties om de tuin werden geleid, dat
subsidiegelden een andere dan beoogde bestemming kregen, en dat
fiscale afdrachten niet in voldoende mate werden gedaan.
Noot
Dit is tot nu toe de hoogste straf in een milieuzaak. Ron L.
wordt veroordeeld tot drie jaar en zes maanden, en Tom L. tot
twaalf maanden gevangenisstraf. De handlangers Hans E., Willem de
R. en Rob R. worden veroordeeld respectievelijk tot drie jaar, twee
jaar en eveneens twee jaar cel, waarvan acht maanden
voorwaardelijk. Jan L. is de enige die hoger beroep heeft
ingesteld.
De broers en de bedrijvengroep zijn failliet. Duidelijk wordt
dat de ruim 40 miljoen gulden aan verstrekte subsidie niet terug te
vorderen zal zijn. De installaties blijken slechts 5 miljoen gulden
waard bij verkoop. Ook de fiscus heeft het nakijken. De
miljoenenaanslagen zijn waarschijnlijk niet inbaar. Deze grote
milieuzaak blijft de gemoederen bezighouden. Vooral de vragen hoe
het zover heeft kunnen komen ondanks de controles, alsmede de
besteding van de rijkssubsidies staan centraal. Inmiddels is een
onderzoekscommissie ingesteld die zich over deze vraag zal buigen.
Mede wordt gekeken wat de bestuurlijke lessen zijn die uit deze
zaak kunnen worden getrokken. Noot