3.8 Beveronderzoek Rotterdam
In de zomer van 1992 werd in Rotterdam het
Haveninformatieproject gestart. Het doel van het project was de
informatie van verschillende diensten over de georganiseerde
criminaliteit in de haven bij elkaar te brengen. Uit het
Haveninformatieproject bleek dat een aantal personen zich in
georganiseerd verband bezig hield met strafbare feiten. De
Rotterdamse recherche en CID startten mede naar aanleiding hiervan
een onderzoek tegen een handelaar in verdovende middelen die al
meermalen veroordeeld was. Onder de codenaam Bever werd zodoende
eind 1993 een onderzoek gestart door het kernteam
Rotterdam-Rijnmond. De RCID Rotterdam had contact met de RCID
Kennemerland. Uit dit contact bleek dat de RCID Kennemerland een
informant runde die voor het Beveronderzoek belangrijke informatie
zou kunnen bieden (hier verder informant 3 genoemd).
Omdat de organisatie van het onderzoekssubject zeer gesloten
was en professioneel te werk ging, was de inschatting dat het zeer
moeilijk zou zijn een goede informatiepositie te verkrijgen in dit
onderzoek. De mededeling van de RCID Kennemerland kwam
derhalve voor het onderzoek van het kernteam op een
buitengewoon goed moment. Noot
Op 21 december 1993 vond overleg plaats tussen
vertegenwoordigers van de CID Kennemerland, waaronder CID-chef
Langendoen en CID-rechercheur Van Vondel, de CID-chef Rotterdam In
‘t Veld en CID-officier van justitie te Rotterdam De Groot. De RCID
Kennemerland vertelde dat de informant, gezien zijn contacten, zeer
gedetailleerde informatie kon leveren over de invoer in Nederland
van containers met softdrugs door het onderzoekssubject in het
Beveronderzoek. Volgens het verslag van deze bijeenkomst meldde
Langendoen dat de CID Kennemerland nu tijd had, omdat het IRT was
opgeheven en de voordelen van de methode in Amsterdam niet begrepen
werden.
De CID Kennemerland zou de container vervoeren naar
een door de politie gecontroleerde loods. De container zou in die
loods worden gecontroleerd op softdrugs en andere verdovende
middelen. Indien alleen softdrugs in de container aanwezig zouden
zijn, zou een gecontroleerde aflevering doorgang kunnen
vinden. Het onderzoekssubject zou n of meer auto’s beschikbaar
stellen om de softdrugs op de door het onderzoekssubject bepaalde
plaats af te leveren. Het voertuig zou worden beladen door de
RCID Kennemerland en onder begeleiding van het
observatieteam door een van de CID-rechercheurs van Kennemerland
worden neergezet op een lokatie te behoeve van het
onderzoekssubject. Noot Volgens De Groot stelde
Langendoen in dit gesprek dat hij al eerder deze methode had
gebruikt en daarvoor toestemming had van de officier van justitie
in Haarlem.
Het OM Haarlem bevestigt het verlenen van een dergelijke
toestemming niet. Zaken waarbij van de hier bedoelde methodiek
gebruik is gemaakt, zijn op het Haarlemse parket niet bekend. Wel
is bekend dat in het oude IRT waarin sommige van dezelfde
dramatis personae participeerden als in het Kennemer CID-veld
werkzaam waren, van een vergelijkbare methodiek gebruik is gemaakt.
Van een direct contact tussen Rotterdams en Haarlems OM teneinde
uitdrukkelijk na te gaan in hoeverre deze methodiek in Kennemerland
– buiten IRT verband – was geaccordeerd, is geen sprake
geweest. Noot Langendoen zou tevens in dit gesprek
gezegd hebben dat het OM Haarlem de informant toestemming had
gegeven zijn verdiensten te behouden. De informant zou zelf de
verschillende kosten moeten betalen. Volgens De Groot werd de
afspraak gemaakt dat elke levering van softdrugs, behoudens
bijzondere omstandigheden, in beslag zou worden genomen. De
commissie heeft geconstateerd dat in het CID-verslag van deze
vergadering vermeld staat dat doorlating vanwege de
geloofwaardigheid van de informant tot de mogelijkheden behoorde.
Noot
- De heer De Graaf :
- Maar de eis die u nu formuleert, namelijk dat alles in
beslag zou moeten worden genomen bij de zendingen, was toch niet zo
absoluut als u hem nu formuleert? - De heer De Groot:
- Die was wl absoluut. Ik heb er wel bij gezegd – dat is zo
langzamerhand een kwestie van algemene bekendheid, in ieder geval
in ons vak – dat ik mij natuurlijk realiseer dat het niet op alle
momenten mogelijk is, door wat voor soort omstandigheden dan
ook. - De heer De Graaf:
- Maar in die vergadering van 21 december 1993 is het zo
geformuleerd – als wij goed
genformeerd zijn – dat gecontroleerde doorlevering zou kunnen om
redenen van geloofwaardigheid. - De heer De Groot:
- Nee, helemaal niet. Daar hebben wij het niet over gehad. Die
man was al hartstikke geloofwaardig, werd ons verteld. - De voorzitter:
- Ik kan mij ontzettend vergissen, maar in het verslag dat
door uw eigen CID is gemaakt van de vergadering van 21
december, staat met zoveel woorden dat het natuurlijk gericht is op
het tactisch maken, maar dat doorlaten in het milieu om redenen van
geloofwaardigheid niet kan worden uitgesloten. - De heer De Groot:
- Van geloofwaardigheid, van veiligheid, dat is maar hoe je
erover praat. Noot CID-officier De Groot zag deze
methode als een normale vorm van gecontroleerde aflevering.
Noot De Groot keurde de methode dan ook goed.
Noot Hoofdofficier van justitie De Haas gaf op een
globale vraag van De Groot te kennen dat hij deze trajecten
overliet aan De Groot. Gezien de mededelingen van Langendoen over
de toestemming van het Haarlemse OM achtte De Groot dit alles
toelaatbaar. De Groot stemde ermee in dat de informant zijn
verdiensten mocht behouden. Noot - De heer De Graaf:
- Uw hoofdofficier schrijft in een begeleidend schrijven bij
uw ambtsbericht, in zijn brief aan de procureur-generaal, de heer
Docters van Leeuwen, dat politie en openbaar ministerie Rotterdam
te zeer blind lijken te hebben gevaren op informatie uit een
traject dat zij niet zelf geheel onder controle hadden of geheel
konden doorzien. Dat lijkt mij niet prettig om te lezen. Of bent u
het daarmee eens? - De heer De Groot:
- Ik denk dat het de waarheid is.
- De heer De Graaf:
- Vindt u zelf dat u te makkelijk te blind heeft
gevaren? - De heer De Groot:
- Ik denk dat wij achteraf kunnen constateren dat wij te veel
zijn uitgegaan van mededelingen en dat wij niet hebben doorgevraagd
c.q. niet medegedeeld hebben gekregen hoe het precies werkte.
Noot
De Groot ging ervan uit dat de RCID Kennemerland informant 3 zou
blijven runnen onder de verantwoordelijkheid van de CID-officier
Kennemerland. Desondanks werd informant 3 wel ingeschreven als
informant bij de RCID Rotterdam. De RCID Rotterdam moest
verschillende malen vragen om het informantendossier van informant
3. Uiteindelijk kreeg de RCID Rotterdam slechts enkele summiere
gegevens over de informant.
De informant mocht slechts activiteiten verrichten met
betrekking tot de invoer van softdrugs indien door De Groot
toestemming zou zijn gegeven. De Groot ging ervan uit dat informant
3 alleen voor Rotterdam zou worden gerund en niet voor andere
regio’s. De Groot had hierover geen contact met CID-officier van
justitie uit Haarlem Kuitert.
Wel deelde de Rotterdamse CID-OvJ op 11 januari 1994 terloops
– in een vergadering die op een geheel andere aangelegenheid
betrekking had – aan het unithoofd van de Haarlemse CID-OvJ mede
dat in Rotterdam gebruik werd gemaakt van de methodiek uit de
zogenaamde IRT-affaire met behulp van een Haarlemse
informant. Nadere gedachtenwisseling heeft niet plaats
gehad. Noot Vervolgens werden op de afgesproken
wijze verschillende partijen drugs Nederland ingevoerd. Begin 1994
verloor het observatieteam een partij van meer dan 2.000 kilo
softdrugs uit het oog die vervolgens in het milieu terecht kwam.
Midden 1994 werden ruim 8.000 kilo softdrugs afgeleverd. Daarvan is
6.550 kilo in beslag genomen. In deze periode werden enkele
duizenden kilo’s softdrugs Nederland ingevoerd die achteraf niet
voor de criminele organisatie bleken te zijn, waarnaar de
Rotterdamse politie onderzoek deed. Door het observatieteam werden
twee opslagplaatsen in Amsterdam vastgesteld. Deze hoeveelheden
zijn niet in beslag genomen.
Inmiddels besloot de CID Rotterdam de informant af te bouwen. De
CID Rotterdam werd met teveel onverwachte zaken geconfronteerd.
Tevens ontstond twijfel of met deze methode relevante informatie
kon worden verzameld. Het afbouwen bleek veel tijd te nemen.
- De heer De Graaf:
- Wanneer heeft u besloten dat het moest worden
afgebouwd? - De heer De Groot:
- In juli.
- De heer De Graaf:
- Waarom?
- De heer De Groot:
- Omdat wij bij de laatste zending op het laatste moment met
een probleem geconfronteerd werden, waar wij niet op gerekend
hadden. Dat maakte het ons onmogelijk, die hoeveelheid verdovende
middelen in beslag te nemen. - De heer De Graaf:
- En toen had u er genoeg van?
- De heer De Groot:
- Nou, niet genoeg van, want op zichzelf had ik graag nog wel
wat bewijsmateriaal bij elkaar gehaald. Maar dan krijg je toch het
idee dat je niet meer precies weet of de regie nog wel goed is.
Noot
Eind 1994 raakte het observatieteam enkele honderden kilo’s
softdrugs kwijt doordat het vliegtuig dat de aflevering volgde, in
verband met weersomstandigheden was gedwongen te landen. Tevens
werden enkele duizenden kilo’s doorgelaten om de veiligheid van de
informant te waarborgen. Eind 1994 werd de voornoemde 6.500 kilo in
beslag genomen.
Intussen was in Kennemerland bij het OM gebleken dat voor
Rotterdam een informant werd gerund. Noch de vorige CID-officier
Kuitert, noch de huidige CID-officier Snijders was op de hoogte. Op
6 februari 1995 overlegde CID-chef Rotterdam In ‘t Velt met de
CID-officier Kennemerland Snijders en de nieuwe CID-chef
Kennemerland Woest. Zij besloten informant 3 te laten runnen door
Rotterdam. Pas na dit gesprek had een eerste contact plaats tussen
CID-officier Rotterdam De Groot en CID-officier Kennemerland
Snijders. De criminele organisatie eiste een goedmaker van
informant 3 voor alle in beslag genomen partijen. Informant 3 leek
onder de druk van de criminele organisatie te bezwijken. Hij uitte
serieuze bedreigingen richting de CID Kennemerland en de Haarlemse
korpschef Straver. Tevens dreigde de informant zichzelf en zijn
familie van het leven te beroven. De CID Rotterdam en het OM
Rotterdam waren bereid onder strikte voorwaarden nog een container
door te laten om de veiligheid van de informant te waarborgen. In
deze periode kreeg de informant van een andere criminele
organisatie de bill of lading van een container. De informant
raakte in paniek en vreesde voor zijn leven als deze container in
beslag zou worden genomen. Informant 3 had inmiddels bedreigingen
thuis ontvangen.
Indien de partij niet zou worden binnengehaald door de
overheid, vreesde hij dat de criminele groepering hem zou
liquideren. In dat geval zou hij echter van tevoren Van Vondel,
Langendoen en Straver meenemen. Noot De CID
Kennemerland, CID Rotterdam en de CID Gooi en Vechtstreek bespraken
de ontstane situatie. Besloten werd de informant mede te delen dat
geen containers meer zouden worden ingevoerd en dat de informant
vanaf dat moment onder observatie van de politie zou staan om bij
eventuele dreigingen te kunnen ingrijpen. De informant kreeg van de
politie een geloofwaardig verhaal voor de criminele organisatie. In
het Bevertraject zijn in totaal 44.000 kilo softdrugs doorgelaten.
Daarvan is aantoonbaar 26.000 kilo in beslag genomen en 18.000 kilo
op de markt terecht gekomen door ofwel de onmogelijkheid van
observatieteams om de transporten te volgen ofwel bewust
doorgelaten vanwege de veiligheid van de informant. Ook deze
informant mocht zijn verdiensten behouden en diende alle kosten van
het huren van de loods, het loon van de chauffeur en de benodigde
papieren zelf te betalen. De commissie heeft zelf kunnen
constateren dat informant 3 verklaart nog steeds te worden
geconfronteerd met containers met drugs. De criminele organisaties
eisen dat hij de containers Nederland binnen brengt. Nog onlangs
probeerde informant 3 de overheid ertoe te brengen om deze
containers door te laten. Hij heeft een aanbod voor een
beschermingsprogramma afgeslagen. Dat is in een convenant tussen
informant 3, de RCID chef Kennemerland en de RCID chef Rotterdam
vastgelegd. Nog steeds worden bedreigingen geuit door en tegen de
informant. De positie van de informant is nog steeds penibel.
- De heer De Graaf:
- Mijn laatste vraag op dit punt. De Bever-zaak is
gestopt? - De heer De Groot:
- De Bever-zaak is niet gestopt.
- De heer De Graaf:
- Het tactisch onderzoek is niet gestopt?
- De heer De Groot:
- Wij zijn nog steeds met de Bever-zaak bezig, zij het op een
andere wijze. - De heer De Graaf:
- Op een andere wijze? Niet meer via deze methode?
- De heer De Groot:
- Nee, niet meer via deze methode.
- De heer De Graaf:
- U heeft nog steeds goede hoop dat het een goede afloop
krijgt? - De heer De Groot:
- Ja, want anders zouden wij helemaal gezegd hebben dat er
niks meer gedaan moest worden. Wij proberen er in ieder geval nog
iets van te maken. Noot