• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Eindrapport – 10.11 Overige methoden

    10.11 Overige methoden

    A. Inwinning, opslag en gebruik van informatie

    Een belangrijk deel van de opsporing bestaat uit het vragen van
    inlichtingen door opsporingsambtenaren bij derden. Voorzover het
    gaat om open bronnen, zijn geen speciale voorwaarden noodzakelijk.
    Vaak worden echter ook persoonsregistraties bevraagd bij derden,
    die daarop vrijwillig kunnen ingaan.
    Te denken valt aan banken en creditcardmaatschappijen. De formele
    strafvorderlijke weg om informatie van derden te verkrijgen is:
    a. de oproeping van de derde als getuige in het kader van een
    gerechtelijke vooronderzoek of, b. voorzover de gegevens zijn
    opgeslagen in gegevensdragers, huiszoeking, onderzoek in computers
    of bevel tot uitlevering in het kader van een gerechtelijk
    vooronderzoek, een strafrechtelijk financieel onderzoek (in het
    kader van de pluk ze-wetgeving) of op grond van bijzondere
    wetten.

    Voorzover een derde vrijelijk over deze gegevens kan beschikken,
    kan deze informatie ook buiten de formele weg, maar binnen het
    kader van de opsporing, verstrekt worden. Anders wordt het wanneer
    de derde gebonden is aan een geheimhoudingsplicht en/of de gegevens
    vallen onder de Wet persoonsregistraties. Daarvoor is het naar het
    oordeel van de commissie onvoldoende dat nadere regels in
    standaardafspraken worden vastgelegd tussen bijvoorbeeld banken en
    het openbaar ministerie. Deze informele praktijk staat op gespannen
    voet met de Wet persoonsregistraties. Een duidelijke normering in
    de wet is derhalve gewenst om de mogelijkheid van onrechtmatige
    verstrekking van gegevens te vermijden. Daarbij blijft van kracht
    dat derden alleen verplicht kunnen worden deze gegevens te
    verstrekken door middel van toepassing van bestaande wettelijke
    dwangmiddelen.

    De hierboven beschreven informele informatie-inwinning is als
    opsporingsmethode aan te merken en dient dus vastgelegd te worden
    bij proces-verbaal. Hiervan kan pas sprake zijn vanaf het begin van
    de pro-actieve opsporing in fase II.

    De koppeling van registers en bestanden kan het karakter krijgen
    van de zogeheten Rasterfahndung die naar huidig recht alleen is
    toegestaan tussen politieregisters en registers in de publieke
    sector. Als opsporingsmethode dient zij genormeerd worden in het
    Wetboek van Strafvordering. Zij behoeft volgens de commissie
    toestemming van de officier van justitie in fase II en bij
    verdenking van strafbare feiten. De koppeling van politieregisters
    met registers uit de niet-publieke sector is naar huidig recht voor
    opsporingsdoeleinden niet toegestaan. Dit dient zo te blijven. Het
    ruilen van gesloten informatie uit politieregisters met derden
    (bijvoorbeeld particuliere recherchebureaus) is uit den boze en
    dient expliciet verboden te worden.

    Het is ook evident dat informatie die verkregen is met het doel
    van opsporing ook gebruikt kan, ja moet worden om strafbare feiten
    te voorkomen. Juist dit uitgangspunt lijkt in de afgelopen jaren
    soms teveel te zijn vergeten.

    B. Gegevens ten behoeve van bestuurlijke
    rechtshandhaving

    Het bestuur heeft de gerechtvaardigde behoefte ten behoeve van
    bestuurlijke rechtshandhaving gegevens uit politieregisters, die
    verzameld zijn met het doel van de opsporing, te verkrijgen.
    Hiervoor ontbreekt in sommige gevallen nu de wettelijke basis.

    De hoofdofficier van justitie moet de wettelijke bevoegdheid
    krijgen deze gegevens aan het bestuursorgaan ter beschikking te
    stellen, indien sprake is van ernstige gepleegde en te plegen
    misdrijven in georganiseerd verband, die een ernstige inbreuk op de
    rechtsorde opleveren. Ook informatie over CID-subjecten kan in
    combinatie met andere gegevens die voor het bestuur voorhanden
    zijn, tot de conclusie leiden dat een aanbesteding, een vergunning,
    een subsidie tot een ernstige inbreuk op de rechtsorde kan leiden.
    Het gaat hierbij om voorbeelden als de aanbesteding voor de bouw
    van een overheidsgebouw door een criminele organisatie of de
    verstrekking van subsidie aan een criminele hasjhandelaar. De
    informatie moet bij proces-verbaal worden verstrekt. Zij maakt
    daarmee eventueel deel uit van een bestuursrechtelijk procesdossier
    en moet door de rechter getoetst kunnen worden. Daartoe moet
    bestuurlijke wetgeving die de gronden aangeeft voor het geven van
    vergunningen, het gunnen van overheidsopdrachten en het geven van
    subsidies, worden aangepast.

    Verder moet de wettelijke mogelijkheid geschapen worden dat
    binnen de beheersdriehoek, zoals beschreven in de Politiewet,
    vertrouwelijke opsporingsinformatie wordt uitgewisseld.
    Korpsbeheerders dienen zich een oordeel te kunnen vormen over de
    keuzes en prioriteiten die bij de opsporing worden gesteld.

    C. Misdaadanalyse

    Misdaadanalyse kan geschieden op basis van open bronnen en
    opsporingsgegevens die zich in de politieregisters bevinden. Deze
    vorm van opsporing vereist in ieder geval dat er sprake is van een
    redelijk vermoeden van ernstige strafbare feiten zoals omschreven
    in fase II. De inwinning van informatie bij derden
    kan een nadere wettelijke regeling vereisen, zoals omschreven in de
    paragraaf over inwinning van informatie. Dat geldt in die gevallen
    waar vrijwillige verstrekking op gespannen voet komt met de Wet
    persoonsregistraties. Fenomeenen brancheonderzoek zijn niet als
    opsporingsmethode te beschouwen. Hiervoor kunnen geen
    opsporingsmethoden aangewend worden. Wel kan van CID-gegevens
    gebruik gemaakt worden binnen de politie. Het is gewenst dat
    uitbesteding van fenomeenonderzoek, voorzover daarbij
    vertrouwelijke gegevens gebruikt worden, een wettelijke basis
    krijgt. Daarbij dient geregeld te worden onder welke voorwaarden
    van vertrouwelijke politiegegevens gebruik mag worden gemaakt.

    D. Combinatie van opsporingsmethoden

    De commissie heeft vastgesteld dat in grote
    opsporingsonderzoeken bijna altijd verschillende opsporingsmethoden
    in combinatie worden toegepast. Langdurige observatie wordt
    gekoppeld aan telefoontaps en het werken met informanten en
    infiltranten.

    Juist deze combinatie levert een ernstige inbreuk op de
    persoonlijke levenssfeer op. Deze combinatie zal ook beoordeeld
    moeten worden aan de hand van de algemene criteria van
    proportionaliteit en subsidiariteit. Tot nu toe is aan dit
    vraagstuk weinig aandacht besteed door de opsporingsinstanties,
    rechters-commissarissen en rechtspraak. De commissie pleit derhalve
    voor een algemene norm, dat bij de goedkeuring van
    opsporingsmethoden door het openbaar ministerie en de
    rechter-commissaris extra afgewogen wordt of een dergelijke
    combinatie, gezien de ernst van de op te sporen strafbare feiten,
    rechtmatig en verantwoord te achten is. Daarom is zij er ook
    voorstander van dat het zogeheten parallelle onderzoek ter kennis
    wordt gebracht van de rechter-commissaris in het gerechtelijk
    vooronderzoek, zoals voorgesteld in het desbetreffende
    wetsvoorstel.

    Noot

    Het lid van de commissie Koekkoek is wat de observatiemethoden
    betreft van mening dat het direct afluisteren ook mogelijk moet
    zijn als een redelijk vermoeden bestaat dat een persoon deelneemt
    aan het in georganiseerd verband beramen van ernstige misdrijven,
    dus ook in fase II. Ten aanzien van het doorlaten van illegale
    goederen met medeweten en onder toezicht van politie en justitie
    meent hij dat alleen de Delta-methode uit de hand is gelopen. De in
    het Copa-onderzoek toegepaste methode vindt hij niet onverantwoord.
    Hij acht een enkele proefzending van een beperkte hoeveelheid
    harddrugs (lijntester) als methode dan ook aanvaardbaar.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken