2. OPZET VAN DE LOKALE STUDIES
In de diverse deelrapporten is gepoogd het landelijke beeld van
de georganiseerde criminaliteit te schetsen vanuit verschillende
gezichtspunten. Men kan starten vanuit de rol van georganiseerde
misdaad op illegale markten maar ook vanuit de illegale
activiteiten van criminele groepen in legale economische branches.
Dezelfde benadering is als strategie voor deze lokale studie
toegepast. Wij hebben nadrukkelijk geprobeerd de drie steden zo
veel mogelijk met dezelfde gegevensbronnen te bestuderen om in
ieder geval vergelijkingen tussen de drie mogelijk te maken.
Hierbij is de politie als uitvalsbasis gebruikt. Hoewel het gebruik
van politile gegevens uiteraard beperkingen heeft, beschikt de
politie relatief gezien over de meeste informatie van de
georganiseerde criminaliteit in een stad. Overigens zijn wij, zoals
nog wordt toegelicht, niet geheel afgegaan op politiegegevens.
Medio maart 1995 hebben wij een bijeenkomst belegd met
vertegenwoordigers van de drie korpsen om hen het doel van het
onderzoek uit te leggen. Overeengekomen is dat de drie korpsen ons
zo veel mogelijk zouden ondersteunen. Naast de dossiers die al
eerder ter beschikking van de vier criminologen voor hun landelijke
studies waren gesteld, werd een lijst met indicatoren doorgesproken
waarmee een beschrijving van de situatie in de steden enig
empirisch houvast zou kunnen krijgen. Over veel van die gegevens
beschikten de korpsen niet omdat zij afkomstig waren van branches,
intermediairen en andere opsporingsdiensten in hun stad. In de
telefonische, schriftelijke en mondelinge dataverzameling is veel
tijd en energie gestoken. De politie heeft daarvoor een aantal
personen gedurende langere tijd ter beschikking gesteld. Na
ongeveer drie tot vier weken overhandigden de korpsen ons een grote
hoeveelheid empirisch materiaal.
Voorafgaand aan de stadsstudies zijn eerst gesprekken gevoerd
met het hoofd en een teamleider van het interregionaal
rechercheteam Noord- en Oost-Nederland om met hen de situatie van
de georganiseerde misdaad in Oost-Nederland te bespreken.
Belangrijk hierbij is te memoreren dat de drie regiokorpsen
waaronder de steden Enschede, Arnhem en Nijmegen vallen, met zes
andere noordelijke korpsen gezamenlijk het interregionaal
rechercheteam Noord- en Oost-Nederland hebben opgericht en daarvoor
personeel en middelen ter beschikking stellen. Hoewel de
opsporingsonderzoeken van het kernteam interregionaal en nationaal
van karakter zijn, ligt de oorsprong daarvan in de drie steden.
Eenzelfde gesprek is gevoerd met het hoofd van de afdeling ARI-Oost
van het CRI om van zijn visie op de toestand in het oosten van
Nederland kennis te nemen. Na een eerste bestudering van het
materiaal is voor elke stad een week uitgetrokken om met diverse
personen gesprekken te voeren. In deze ronde zijn er per korps
enkele groepsgesprekken gehouden met politiemensen van allerlei
diensten, zoals de basispolitiezorg van de binnenstad, de drugs- en
wapens (Druwa), de Jeugd- en Zedenafdeling, Bijzondere Wetten, de
afdeling Vreemdelingen, rechercheurs tactische onderzoeken en met
politiemensen die al lang in deze steden werkzaam zijn en over een
grote historische kennis beschikken. In deze groepsgesprekken is
geprobeerd een beeld te krijgen van de situatie in elke stad.
Daarna is een soortgelijke bijeenkomst gehouden met CID-mensen om
met hen hun visie op de situatie in de stad door te nemen. De
andere dagen van de week zijn gebruikt om de dossiers en de
informatie nogmaals te bestuderen en om aanvullende gesprekken te
voeren met andere politiemensen over bijzondere onderwerpen. Zo is
onder meer dieper ingegaan op fraudeurs en hun modus operandi, op
koppelbazerij, op milieuzaken, op corruptie bij de politie en het
openbaar bestuur, op prostitutie, op Turkse groepen en is, ondanks
dat de steden bij de onderzoekers goed bekend zijn, een bezoek aan
het centrum gebracht om de geografische opbouw helder voor ogen te
krijgen. Tevens zijn enkele misdaadanalisten geconsulteerd om
onduidelijkheden in de dossiers op te helderen.
Aan het eind van het onderzoek (augustus-september 1995) zijn
wederom groepsgesprekken gehouden, waarin de betrokkenen hun
oordeel gevraagd werd over de conceptversies van de hoofdstukken
over de steden. Ook deze ronde heeft geleid tot een nasleep van
individuele gesprekken waarin bepaalde kwesties nog eens werden
uitgediept of verduidelijkt. Een belangrijk punt in deze
besprekingen vormde de mogelijke herleidbaarheid van beschrijvingen
van verdachten tot concrete personen en de mogelijke risico’s van
enkele beschrijvingen voor lopend politie-onderzoek.
Naast de mondelinge interviews is voor deze lokale studie
gebruik gemaakt van drie soorten schriftelijk materiaal van de
politie: de analyses van de laatste vijf jaar zijn van de groepen
die in de stad actief zijn, de processen-verbaal van
strafrechtelijke opsporingsonderzoeken naar georganiseerde misdaad,
en zachte informatie waarover de politie beschikt. Deze drie
bronnen zijn zo uitgebreid en open mogelijk aan de onderzoekers ter
beschikking gesteld. Voorts hebben de korpsen in de periode na
afronding van de eerste bezoeken in april van dit jaar, in de
maanden daarna geregeld voor ons aparte analyses gemaakt die nodig
waren voor onze rapportage. Tijdens het schrijven van de rapporten
is met enige regelmaat een beroep gedaan op diverse politiemensen
om een en ander te verhelderen.
Behalve het vele materiaal van de politie is schriftelijke
informatie verstrekt door andere instellingen, organisaties of
personen. Deze informatie was afkomstig van de CAD’s, het GAK, de
SFB, de plaatselijke vakbonden, een makelaar, de gemeenten, de
Kamers van Koophandel, Koninklijke Horeca Nederland
(plaatselijke afdeling), de FIOD en de afdelingen onderzoek van de
gemeenten. In ons streven om de dataverzameling op identieke wijze
voor iedere stad door de drie korpsen te laten verlopen, hebben wij
in elk korps bepaalde beperkingen ondervonden.
Zo is het korps in Arnhem als volgt te werk gegaan om de
recherche-activiteiten die zich tussen 1990 en 1995 hebben
afgespeeld, in kaart te brengen. Als eerste stap zijn de
geautomatiseerde bestanden geraadpleegd. Daar stuitte men op de
volgende zaken. In het verleden werden misdrijven anders
geregistreerd dan tegenwoordig. Zo werd voor een aantal jaren per
(juridisch) misdrijf geregistreerd en niet op soort criminaliteit.
Er was bruikbaar materiaal verloren gegaan als gevolg van de
reorganisatie medio 1993. Bovendien week onze definitie van
georganiseerde misdaad af van die van de CBO-inventarisatie
waardoor opnieuw alles moest worden nagegaan. Ten slotte moest het
materiaal van ieder korps geografisch worden beperkt, omdat het ons
ging om de drie steden en niet de hele regio.
Om de recherche-onderzoeken uit de jaren 1990-1993 te
achterhalen, heeft men via verslagen van zogenaamde OT-operaties,
tapverslagen en verslagen van CID-inzet een reconstructie gemaakt
van de activiteiten. Ook heeft men de toenmalige teamleiders
geraadpleegd om alle opsporingsonderzoeken waarbij zij waren
betrokken, te noteren. Voor de recherche-onderzoeken na de periode
1994-1995 is de CBO-inventarisatie als uitgangspunt genomen. Op ons
verzoek heeft de politie niet al te streng geselecteerd omdat de
onderzoekers ruimte wilde hebben zelf te selecteren.
Deze handelingen hebben voor Arnhem geleid tot 20
recherche-onderzoeken die globaal voldeden aan de criteria van
georganiseerde misdaad. Daarna is aan alle teamleiders gevraagd een
korte beschrijving te geven van de criminele groepen die in die
opsporingen object van onderzoek waren. Verder is door de afdeling
misdaadanalyse van elke criminele groep een analyse aangeleverd.
Ten slotte heeft het team, dat de dataverzameling leidde, alles
opnieuw doorgenomen en besloten twee opsporingsonderzoeken erbuiten
te laten omdat zij helemaal niet voldeden aan de criteria van onze
definitie. Wij moeten daarbij natuurlijk niet vergeten dat veel van
de informatie waarover de politie beschikt, niet is verzameld voor
wetenschappelijke doeleinden.
De andere korpsen zijn op een vergelijkbare wijze te werk gegaan
om de gegevens aan te leveren. In Nijmegen leidde dat tot 34
rapporten, evaluaties en opsporingszaken en de complete CBO-lijsten
van de afgelopen landelijke inventarisaties, en in Enschede tot
rapportages over 12 recherche-onderzoeken, de gegevens van de
landelijke CBO-inventarisatie en de complete dossiers van de 15
meest belangrijke Twentse groepen. Ook in Enschede en Nijmegen had
men meer moeite verslagen van ouder opsporingsonderzoek te
achterhalen dan de meer recente. De reden is enerzijds dezelfde als
in Arnhem (reorganisatieperikelen), anderzijds dat voor enkele
jaren het niet gebruikelijk was rapporten te vervaardigen voor een
evaluatie. Voor Nijmegen en Enschede betekende dat in een aantal
gevallen, dat tot op het niveau van het proces-verbaal en van
CID-berichten door ons een reconstructie van de criminele groepen
en hun activiteiten moest worden geconcipieerd. Aan de hand van het
analyseschema is daarom met enige regelmaat een beroep gedaan op de
teamleiders of andere rechercheurs om ontbrekende informatie over
die groepen te achterhalen. Hoewel de CBO-formulieren voor ons
onderzoek ongeschikt waren, is daarvan wel gebruik gemaakt om het
aantal corruptiezaken bij de korpsen na te gaan. Aangevuld met
andere vertrouwelijke gegevens en gesprekken met de korpsleiding
kon een goed beeld van het voorkomen daarvan worden gekregen. Elk
korps heeft op ons verzoek de wijze waarop zij de dataverzameling
hebben uitgevoerd, op schrift gesteld. De opzet van het deelrapport
over de situatie in Enschede, Nijmegen en Arnhem is als volgt. Voor
de beschrijving van elke stad is hetzelfde stramien gevolgd. Eerst
is enige informatie geboden over de stad zelf, de bevolking en de
ontwikkeling van de stad van de laatste jaren in sociaal en
economisch opzicht. Daarna is gepoogd een korte typering van het
criminaliteitsbeeld van elke stad te geven en van de organisatie en
de structuur van het politiekorps ter plaatse. Vooral de
reorganisatieperikelen hebben nogal wat gevolgen gehad voor het
kennisniveau.
In de tweede paragraaf wordt in een paar trefwoorden de couleur
locale gepresenteerd. Daarin wordt beschreven op welk terrein de
stad zich in crimineel opzicht onderscheidt van andere steden. Er
wordt summier ingegaan op specifieke problemen en gebeurtenissen
uit het verleden die tot op het heden het denken en handelen van de
politie mede hebben bepaald.
Vervolgens worden de verschijningsvormen van georganiseerde
misdaad in de stad uit de doeken gedaan. Dat de drugs en de
drughandel in elke stad een grote plaats hebben gekregen, mag voor
ieder die de steden kent en op de hoogte is van de politie aldaar,
geen verrassing zijn. Fraudeurs spelen in Enschede, Nijmegen en
Arnhem zo’n invloedrijke rol dat daaraan telkens een afzonderlijke
paragraaf is gewijd. De beschrijving van elke stad wordt besloten
met de behandeling van enkele specifieke verschijningsvormen van
georganiseerde misdaad.
Onze onderzoekingen hebben in de loop van de afgelopen periode
duidelijk gemaakt dat de steden merkbaar
worden benvloed door de georganiseerde criminaliteit. De ene stad
meer dan de andere. Om niet al te veel in herhalingen te moeten
vallen en om de invloed van de stad op de georganiseerde misdaad en
die van de georganiseerde criminaliteit op de stad in vergelijkend
perspectief te kunnen plaatsen, worden drie thema’s gezamenlijk
behandeld in het zesde hoofdstuk. In 6.1 wordt dieper ingegaan op
de relatie tussen georganiseerde misdaad en de rechtshandhavers en
bestuurlijke autoriteiten. In hoeverre worden pogingen ondernomen
om politie, justitie en bestuur te intimideren of in de greep te
krijgen? In 6.2 wordt besproken in hoeverre legale branches
aangetast zijn. De tijdsdruk heeft ons vooral in dit deel van het
onderzoek parten gespeeld. Maar voorzover de gegevens het toelaten,
wordt geprobeerd de situatie in de lokale legale branches te
beschrijven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een paragraaf over
de afwezigheid van diverse vormen van georganiseerde criminele
activiteiten. Nagegaan wordt welke soort van criminele groepen die
in de landelijke studies naar voren komen, in de drie steden
ontbreken en welke criminele activiteiten er niet plaatsvinden.
Want, ook daarin kunnen steden zich van elkaar onderscheiden. Het
rapport wordt besloten met een algemene slotbeschouwing waarin de
belangrijkste conclusies worden getrokken.