• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage X – 3.4. Recapitulatie

    3.4. Recapitulatie

    In dit hoofdstuk is een aantal verschijningsvormen van fraude
    beschreven. Daarbij is een onderscheid aangebracht tussen
    fraudevormen waarin de actoren op de wettige markt primair als
    slachtoffers moeten worden aangemerkt en fraudevormen waarin ook
    sprake is van verwijtbare betrokkenheid van (een deel van) de
    wettige nijverheid.

    De zaken die in de categorie parasitaire fraudes zijn
    ondergebracht, vallen voor het grootste deel onder de
    delictsomschrijving van verduistering, eenvoudige en bedrieglijke
    bankbreuk – en vooral – oplichting en flessentrekkerij. De
    belangrijkste gedupeerden zijn bedrijven, andersoortige
    instellingen en particulieren. Deze worden onder valse
    voorwendselen verleid tot afgifte c.q inleg van een deel van hun
    vermogen. Fraudeurs weten in dit soort van zaken de kwetsbare
    plekken van hun slachtoffers feilloos op te sporen en te
    misbruiken. Als fraudegevoelige factoren kunnen worden genoemd:

    * een wankele financieel-economische positie waardoor
    instellingen/personen bereid zijn meer risico te nemen;
    * een te grote mate van discretionaire bevoegdheid van individuele
    functionarissen, in samenhang met een gebrekkige controle van het
    management op de gang van zaken binnen de (gedupeerde)
    instelling;

    * hebzucht en goklust, waardoor de weerbaarheid van de
    benadeelden wordt aangetast. De paragraaf inzake de parasitaire
    fraudevormen werd afgesloten met een voorbeeld waarin de overheid –
    en dus indirect de belastingbetaler – de belangrijkste benadeelde
    was. De betreffende grensoverschrijdende BTW-fraude, waarin sprake
    was van fictieve handel in fictieve goederen, toont aan dat,
    eufemistisch gesproken, de (supra)nationale controle op dit terrein
    nog allesbehalve waterdicht is. Het wegvallen van de controle aan
    de binnengrenzen van de EU heeft een aantal barrires voor het
    plegen van deze fraudevorm zelfs geslecht. In de paragraaf waarin
    de fraudevormen met een symbiotisch element centraal stonden, is
    (onder meer) voortgeborduurd op het probleem van BTW-fraude.
    Ditmaal echter vanuit een ander perspectief, namelijk dat de
    fictieve handel betrekking heeft op bestaande goederen. In het
    laatste geval blijkt een deel van de wettige nijverheid vaak niet
    ongenegen om als afnemer van de partij goederen te fungeren. Dit
    leidt enerzijds tot marktvoordeel voor de betrokken wettige
    marktdeelnemers, maar anderzijds tot ontwrichting van de markt voor
    de overige marktdeelnemers.

    Ook in andere vormen van fraude waarin een symbiotische relatie
    met de wettige nijverheid kon worden vastgesteld – zoals EU-fraude
    – keert dit mechanisme terug: voortdurend blijken wettige
    deelnemers er niet voor terug te deinzen betrokken te raken bij de
    fraudeconstructie. Soms als schakels in de fraudeketen zelf, maar
    vaker nog aan het einde van de keten in de rol van afnemers van de
    besmette goederen/diensten. Daarbij mag overigens niet uit het oog
    verloren worden dat een aantal marktdeelnemers economisch gezien
    bijna gedwongen wordt om te participeren. Door de aangetaste
    concurrentieverhoudingen dreigt voor deze bedrijven het doek te
    vallen, waardoor de verleiding om mee te profiteren van de
    fraudeconstructie erg groot wordt. Uit de casustiek valt echter ook
    af te leiden dat financile nood of aangetaste
    concurrentieverhoudingen zeker niet in alle gevallen de
    belangrijkste drijfveren tot participatie van legale
    marktdeelnemers zijn; soms gaat het gewoonweg om het vergroten van
    de eigen omzet tegen zo gering mogelijke kosten en mogen fraudeurs
    als het ware de kastanjes uit het vuur halen.

    Dit brengt ons bij de vraag welke factoren bepalen dat sommige
    marktsectoren gevoeliger zijn voor grootschalige penetratie van
    fraudeurs dan andere. Theoretisch zou georganiseerde criminaliteit
    zich in elke bedrijfstak kunnen vestigen, maar in de praktijk
    blijkt sprake van aantrekkelijke en beduidend minder aantrekkelijke
    branches. De fraudezaken met een symbiotisch element uit het
    onderhavige onderzoek speelden zich af in respectievelijk de olie-,
    vlees-, zuivel-, tabaks- en textielsector. Noot Het kan
    geen toeval zijn dat juist deze vijf branches ook door de Europese
    Commissie in haar prioriteitennota 1995 als extra fraudegevoelig
    worden aangemerkt (Europese Commissie, 1995). Uit het onderhavige
    onderzoek kan een aantal gemeenschappelijke kenmerken voor
    bovengenoemde sectoren worden afgeleid. In de eerste plaats is er
    in alle vijf branches voortdurend sprake van een grote marktvraag.
    Daarenboven kenmerkt de handel zich in deze bedrijfstakken door een
    hoge omloopsnelheid: fraudeurs zijn er met andere woorden bij
    gebaat dat er snel omzet gemaakt kan worden. Van groot belang is
    uiteraard of de te verwachten winstmarges aantrekkelijk genoeg
    zijn, alsmede of de desbetreffende markt voldoende mogelijkheden
    biedt om te schuilen. Het laatste element maakt deel uit van de
    afschermingsstrategie en zal in hoofdstuk 5 uitvoerig worden
    behandeld. Nu reeds kan echter worden opgemerkt dat naarmate de
    mogelijkheden voor de wettige nijverheid om mee te liften met de
    fraudeconstructie groter zijn, de fraudeur minder vanuit de branche
    zelf te vrezen heeft.

    Last but not least zijn een ondoorzichtige regelgeving en een
    gebrekkige interne en externe branchecontrole vanuit het oogpunt
    van de fraudeur aantrekkelijke elementen. De voorbeelden in
    paragraaf 3.3 spreken wat dat betreft boekdelen.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken