• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage X – 3.2. Parasitaire fraudevormen

    3.2. Parasitaire fraudevormen

    Zoals in paragraaf 1.1 is vermeld, is de essentie van fraude dat
    er misbruik wordt gemaakt van het vertrouwen van de reguliere
    marktpartijen. De komende paragrafen geven enig inzicht in de
    verschillende gedaanten waarop bedoelde misleiding gestalte kan
    krijgen. De eerste verschijningsvorm van parasitaire fraude die we
    in deze paragraaf zullen behandelen, betreft het opkopen en
    leegplunderen van slecht lopende bedrijven. Zoals het voorbeeld
    laat zien, beperken fraudeurs zich daarbij meestal niet tot deze
    hoofdactiviteit, maar wordt een scala van nevenactiviteiten
    ontplooid waarmee verscheidene partijen worden benadeeld. CASUS
    1

    De hoofdverdachten plaatsten advertenties in landelijke en
    lokale dagbladen. De strekking van de teksten luidde in de regel
    dat met spoed bedrijven ter overname werden gezocht, waarbij een
    eventuele slechte financile positie geen bezwaar was en een
    betaling in contanten in het vooruitzicht werd gesteld. De
    hoofdverdachten waren in het bijzonder genteresseerd in bedrijven
    waarin compensabele verliezen zaten, dan wel ondernemingen die
    konden beschikken over de nodige handelsvoorraden en/of kredieten.
    Contractueel werd vastgelegd dat de onderneming voor een x-bedrag
    aan de hoofdverdachten of aan een van hun vele BV’s werd verkocht.
    In de meeste gevallen werd door hen een symbolisch bedrag betaald
    voor de onderneming. Ook kwam het voor dat de verkoper aan de
    hoofdverdachten een fors bedrag moest betalen voor overname,
    terwijl uit het koopcontract het tegendeel moest blijken. Als
    nieuwe directeur van de onderneming werd in de regel een katvanger
    naar voren geschoven.Na de overname werden door de hoofdverdachten
    verschillende modi operandi gebruikt. Afhankelijk van de staat
    waarin het overgenomen bedrijf verkeerde, werden n of meer van de
    volgende activiteiten aan de dag gelegd.

    1. Het compensabele verlies werd, zo mogelijk, teruggevorderd
    van de belastingdienst dan wel werd de handelsvoorraad en/of de
    inboedel verkocht. Vervolgens werd de onderneming al dan niet
    stuurloos achtergelaten, waarna een faillissement of opheffing van
    de onderneming volgde.

    2. Ook werden uit de administratie de namen gehaald van
    leveranciers, waar het overgenomen bedrijf goed bekend stond. Door
    het aannemen van een valse naam, de naam van de vorige eigenaar of
    een ex-medewerker, werden de betreffende leveranciers benaderd en
    bewogen tot het leveren van goederen op rekening van het
    overgenomen bedrijf. De bestelde goederen werden doorgaans
    rechtstreeks bij de leveranciers afgehaald, of op verzoek elders
    afgeleverd. Leveranciers met wantrouwen werden verwezen naar
    bedrijven waarmee de overgenomen rechtspersoon in het verleden
    goede zaken met betrekking tot betalingen had gedaan, of naar de
    Nederlandse Credietmaatschappij (NCM), waar de overname van het
    bedrijf nog niet bekend was en men een dekking gaf. Hierop volgde
    dan meestal alsnog een levering. Na enkele weken stopte men met het
    bestellen en afhalen van goederen en trad men terug, waardoor men
    voor schuldeisers niet meer te achterhalen was.

    3. In een aantal gevallen werden op naam van de overgenomen
    bedrijven credit cards aangevraagd en verkregen. In zeer korte tijd
    werden aankopen en betalingen verricht, met het vooropgezette plan
    niet aan de betalingsverplichting jegens de credit-cardinstellingen
    te voldoen.

    4. Op naam van het overgenomen bedrijf werden in een aantal
    gevallen leningen en/of kredieten aangevraagd en verkregen via
    valselijk opgemaakte werkgeversverklaringen en/of
    salarisspecificaties. Voor het aanvragen van deze kredieten werden
    druggebruikers benaderd in diverse horecagelegenheden in het land.
    In een aantal gevallen werden andere bestaande bedrijven op de
    werkgeversverklaringen en/of salarisspecificaties aangeduid als
    werkgever. Een variatie op dit thema vormde het optreden van een
    hoofdverdachte die zich bij verschillende ondernemingen aandiende
    als crisismanager. Deze verdachte had in het verleden te maken
    gehad met het faillissement van enkele van zijn priv-ondernemingen
    en had het nodige van deze ervaringen geleerd. In het bijzonder was
    het rapport van een organisatie-/adviesbureau, dat in opdracht van
    een bank zijn bedrijven had doorgelicht, hem goed bijgebleven. In
    het betreffende rapport werd beschreven hoe gezonde delen van een
    bedrijf via sterfhuisconstructies gered konden worden. Met behulp
    van dit handboek sterfhuisconstructies zag de hoofdverdachte in dat
    het betrekkelijk eenvoudig was om activa uit rechtspersonen die op
    de rand van het faillissement balanceren, over te hevelen.
    Noot Bovendien leerde hij dat Nederland bureaucratisch
    in hokjes verdeeld is, zodat het even duurt voordat in de ene regio
    bekend is wat er in een ander deel van het land gaande is.
    Tenslotte was het voor hem zonneklaar geworden dat het verstandiger
    was zelf meer buiten beeld te blijven en bijvoorbeeld niet
    zichtbaar te zijn als aandeelhouder/bestuurder. In grote lijnen
    werd de volgende werkwijze gevolgd.

    CASUS 2
    Bij bedrijven die in moeilijkheden verkeerden, introduceerde de
    hoofdverdachte zich als trouble shooter of crisismanager. De activa
    werden tegen te lage prijzen verkocht aan nieuw opgerichte
    rechtspersonen, waar een stroman van de hoofdverdachte tot
    directeur benoemd was. Vervolgens liet hij de echte onderneming
    failliet gaan, de belastingdienst, bedrijfsverenigingen en
    pensioenfondsen met grote vorderingen achterlatend. Hij zorgde er
    evenwel voor dat de onttrekkingen meer dan een jaar voordat de
    faillissementsaanvraag werd ingediend, plaatsvonden teneinde de
    gevolgen van de Actio Pauliana Noot te vermijden. Door
    middel van onder andere niet geregistreerde optiecontracten kon hij
    wel beleidsbepaler blijven in de BV’s van zijn stromannen. Het
    aanleggen van zo veel mogelijk rookgordijnen maakte hem, ondanks
    het al jaren bestaande vermoeden dat hij fraudeerde, uiterst
    moeilijk grijpbaar in strafrechtelijke zin.

    De bovenstaande voorbeelden worden getypeerd door de
    omstandigheid dat wordt ingespeeld op de wankele marktpositie van
    wettige deelnemers. Daarbij heeft tot dusverre het accent gelegen
    op overnameconstructies, waarbij slecht renderende bedrijven als
    instrument van de fraude worden gebruikt c.q. misbruikt. Mogelijk
    is echter ook dat een bedrijf in moeilijkheden zelf slachtoffer
    wordt van een omvangrijke fraude. Het volgende fraudegeval is hier
    een goed voorbeeld van.

    CASUS 3
    Een Nederlandse rechtspersoon pleegt oplichting door zich voor te
    doen als kredietverstrekker. De Duitse bedrijven die als gevolg
    daarvan het schip in gaan, verkeerden alle in ernstige financile
    moeilijkheden en konden langs reguliere weg geen krediet meer
    verkrijgen. Voordat de genteresseerden van de hoofdverdachten een
    krediet verstrekt krijgen – men schermt daarbij met een
    buitenlandse financier – moet als onkostenvergoeding een voorschot
    worden betaald: contant varirend van DM 20.000 tot DM 40.000, dan
    wel in de vorm van het afgeven van waardevolle sieraden. Als
    borgstelling krijgt men cheques. Deze cheques, afkomstig van een
    door de organisatie overgenomen GmbH in Duitsland, zijn echter niet
    gedekt en de kredieten zijn nooit verstrekt.

    Een ander voorbeeld van de wijze waarop oplichters inspelen op
    een behoefte aan de zijde van de wettige marktpartijen, betreft een
    grootschalige zwendel met, naar later bleek, gefingeerde
    waardepapieren. Het voornaamste slachtoffer van deze oplichting was
    een buitenlandse non-profit-instelling. Het spoor van deze fraude
    leidde uiteindelijk ook naar Nederland.

    CASUS 16
    Geconfronteerd met dalende inkomsten uit rente op kapitaal en
    verlies op investeringen in onroerend goed, zochten
    topfunctionarissen van de non-profit- organisatie naar nieuwe
    rendabele beleggingsmogelijkheden. Men had hiervoor de beschikking
    over tien miljoen dollar aan legaten. De fondsenwerver van de
    instelling raakte in de ban van het verhaal van een externe
    financile expert, die hem winsten voorspiegelde van minimaal
    honderd procent. Volgens de betreffende deskundige zou in de
    bankwereld een geheim circuit van Standby Letters of Credit
    bestaan, waarmee speculaties in alle denkbare vormen werden
    gefinancierd. Voor de leningen zouden woekerrentes en zekerheden
    worden gevraagd. De top van de non-profit-organisatie liet zich
    door haar fondsenwerver overtuigen dat met investeringen in Standby
    Letters of Credit kans op succes verzekerd was. Men ging daarmee
    voorbij aan een negatief advies dienaangaande van een aantal
    bankiers.

    De financile expert, bijgestaan door een gerenommeerd
    (buitenlands) advocatenkantoor, wist te bewerkstelligen dat de
    non-profit-instelling een bedrag van bijna negen miljoen dollar
    overmaakte op een bank in Antwerpen. De gemachtigden van de
    Belgische bankrekening waren het hoofd administratie en de
    fondsenwerver van de non-profit-organisatie en de externe financile
    deskundige. Voor een overschrijving waren de handtekeningen van
    twee van de drie gemachtigden nodig. Na korte tijd gaven de
    fondsenwerver en de externe financile deskundige opdracht om 8,8
    miljoen dollar over te boeken naar een bank in Luxemburg, zogenaamd
    om Standby Letters of Credit te kopen. Tot de gemachtigden van de
    laatste bankrekening behoorde slechts n vertegenwoordiger van de
    non-profitinstelling, i.c. de goedgelovige fondsenwerver. De
    overige twee gemachtigden waren de financile expert en zijn
    Canadees-Arabische handelsrelatie. De laatste deed zich voor als
    directeur van een, naar later bleek niet-bestaande, bank. Zij
    konden nu vrijelijk beschikken over de 8,8 miljoen dollar van de
    non-profitorganisatie en haalden het grootste deel van dit
    geldbedrag in een mum van tijd van de Luxemburgse rekening. Een
    klein deel werd gebruikt om de top van de non-profit-instelling nog
    meer zand in de ogen te strooien: een half miljoen werd namelijk
    als eerste winst op de investeringen overgeboekt naar de rekening
    in Antwerpen. Het curieuze van dit fraudegeval is dat een van de
    fraudeurs, de Canadees-Arabische bankier, zich door toedoen van een
    nietsvermoedende tussenpersoon uiteindelijk ook zelf heeft laten
    bedriegen. Hij stelde het door hem behaalde wederrechtelijk
    verkregen voordeel namelijk ter beschikking aan een intermediair,
    die zich liet verleiden 4,3 miljoen dollar te investeren in ….
    Standby Letters of Credit! De organisatoren van deze tweede
    fraudecirkel waren een Amerikaan, die banden onderhield met de Cosa
    Nostra, en een Nederlander. Zij combineerden de oplichting van de
    bovengenoemde tussenpersoon met die van een gepensioneerde
    Amerikaanse chirurg.

    Het reguliere handelsverkeer vraagt om een zo snel en efficint
    mogelijke afhandeling van transacties. Financile instellingen
    hebben hierop ingespeeld en bieden hun klanten een verscheidenheid
    van faciliteiten teneinde zo min mogelijk tijd, en daarmee geld, te
    verspillen. Zo is het in het chequeverkeer niet ongebruikelijk om
    een rekening voor te boeken. Dit voorcrediteren vindt plaats
    wanneer voldoende vertrouwen bestaat in zowel de verzender als de
    begunstigde. Deze verkrijgen op dat moment de zogenaamde 1A-status,
    inhoudende dat de financile instelling op basis van een cheque
    onmiddellijk tot betaling aan de begunstigde overgaat, dus zonder
    de incasso van de cheque bij de bank van de verzender af te
    wachten. Zonder een dergelijke regeling zouden de betrokkenen
    dagen, soms weken, op de financile afhandeling van hun transactie
    moeten wachten en daarmee in hun handelsbelangen kunnen worden
    geschaad. Het evidente voordeel dat marktpartijen ondervinden van
    het voorcrediteren kan voor de financile instelling zelf omslaan in
    een aanzienlijk nadeel, als blijkt dat een van de betrokkenen het
    in hem gestelde vertrouwen beschaamt. In de onderstaande fraudezaak
    was het laatste aan de orde.

    CASUS 4
    Aanleiding van het betreffende fraude-onderzoek was de aangifte van
    een bank dat, als gevolg van fraude, nadeel was ontstaan van
    tientallen miljoenen guldens. Een hoge functionaris van de bank was
    bij de constructie betrokken, zij het dat niet geheel duidelijk is
    of hij als medeplichtige moet worden aangemerkt of dat hij,
    verblind door de charismatische uitstraling van de leidinggevende
    van een uit het buitenland afkomstige criminele organisatie, is
    misbruikt.

    De criminele organisatie nam ruimschoots de tijd voor haar
    voorbereidingshandelingen. Deze bestonden eruit dat de
    bankmedewerker in de waan moest worden gebracht dat hij de bank de
    kip met de gouden eieren had bezorgd. Met de introductie van een
    aantal bedrijven bij de bank bracht de hoofdverdachte de
    bankfunctionaris tot de overtuiging dat hij een interessante nieuwe
    buitenlandrelatie had binnengehaald. Van de verschillende door de
    hoofdverdachte gentroduceerde bedrijven zou later een niet gering
    aantal betrokken blijken bij de krediet- c.q. chequefraude.

    Opvallend is dat de hoofddirectie van de bank reeds na enkele
    maanden tot het inzicht kwam dat de betrouwbaarheid van de nieuwe
    handelsrelatie te wensen overliet. Argwaan werd gewekt door het
    niet-nakomen van de verplichting om acht miljoen gulden aan de bank
    in onderpand te geven. Dit leidde tot een schrijven van de
    hoofddirectie aan de betreffende bankfunctionaris, waarin hij werd
    verordonneerd zich niet langer met de hoofdverdachte en diens
    handelsconnecties in te laten. De bankfunctionaris sloeg niet
    alleen deze aanmaning, maar ook waarschuwingen van zijn
    ondergeschikten in de wind en ging onverdroten verder op de
    ingeslagen weg. Zijn vertrouwen in de handelsrelatie werd versterkt
    door een constructie die kan worden aangemerkt als een
    chequecarrousel: de aan de criminele organisatie gelieerde
    bedrijven zonden in wezen cheques aan elkaar. De cheques werden
    namelijk door de Nederlandse bank ter incasso gezonden naar de
    buitenlandse bank van de verzender van de cheques. Vervolgens werd
    na incasso door de Nederlandse bank het geld overgeboekt naar een
    begunstigd bedrijf in het buitenland. Op deze wijze werd vertrouwen
    gewekt in een goed rendement van laatstgenoemd bedrijf, waardoor
    deze de 1A-status verkreeg. Wanneer dit eenmaal gerealiseerd was,
    sloeg de criminele organisatie in betrekkelijk korte tijd haar
    slag. De cheques die nu werden aangeboden, bleken namelijk zonder
    uitzondering ongedekt. Noot Ook Hoogenboom (1995)
    beschrijft een aantal gevallen van fraude waarbij banken het
    centrale element vormen van een fraudeconstructie. De casustiek die
    hij aandraagt, is echter goeddeels gebaseerd op buitenlandse
    ervaringen en heeft bovendien vooral betrekking op gevallen van
    organisatiecriminaliteit. Het enige fraudegeval in de bijdrage van
    deze auteur waarin een Nederlandse bank centraal staat, en waarbij
    tevens sprake is van georganiseerde criminaliteit, wordt beschreven
    in deel 3.

    Behalve binnen de bankwereld treffen we ook in andere delen van
    het financile stelsel frauduleuze praktijken van parasitaire aard
    aan. Zo diende zich in dit onderzoek een treffend voorbeeld van
    frauduleus handelen aan in de effectenwereld, in het bijzonder de
    termijnhandel. Met deze handel proberen beleggers winst te halen
    uit prijsschommelingen op de goederen- en valutamarkt. Dat in de
    sfeer van beleggingen niet altijd wordt gehandeld in het belang van
    de clinten, bleek uit een onderzoek van de ECD dat plaatsvond na de
    introductie van de Wet Toezicht Effectenverkeer (WTE). Op basis van
    dit onderzoek werd de vergunning, die krachtens de WTE vereist is
    om in het effectenverkeer te mogen bemiddelen, van tal van
    intermediairs ingetrokken. Ook de hoofdverdachten in de volgende
    fraudezaak raakten hun vergunning kwijt, maar dit weerhield hen er
    niet van hun illegale activiteiten in een andere vorm te
    continueren.

    CASUS 5
    In opdracht van de Nederlandse hoofdverdachten richtte het
    personeel van het op last van de ECD gesloten bemiddelingskantoor
    eigen rechtspersonen op. Zo werden de activiteiten van de boiler
    room Noot gesplitst voortgezet.

    Aangezien telefonische colportage van burgers in Nederland bij
    wet verboden is, werd op papier een Belgische NV als intermediair
    tussen de Nederlandse verkooporganisatie en de beleggers geschoven.
    De potentile beleggers werden echter wel degelijk vanuit Nederland
    benaderd.

    In Duitsland werd een rechtspersoon – een GmbH – opgericht, die
    als intermediair fungeerde tussen de verkopers en de commissionair.
    De laatste, het buitenlandse kopstuk van de criminele organisatie,
    had zich met zijn personeel officieel in Zwitserland gevestigd. In
    de praktijk bleek hij zijn activiteiten echter vanuit een kantoor
    in Nederland te ontplooien. De orders die uit Duitsland werden
    doorgebeld naar zijn Zwitserse kantoor, werden vandaar via een
    automatische telefonische doorschakeling doorgeleid naar een back
    office in Nederland. Het – niets vermoedende – Duitse personeel
    werd daarmee in de waan gelaten dat zij met een in Zwitserland
    gevestigde broker zaken deden en dat die de telefonische orders ook
    daadwerkelijk uitvoerde. Hoewel de contracten die vanuit de Duitse
    GmbH aan de beleggers werden voorgelegd, er op papier goed
    uitzagen, werd in de praktijk niets belegd. Niettemin kregen de
    clinten periodiek beleggingsoverzichten gepresenteerd. De schijn
    werd gewekt dat gehandeld werd volgens het principe van verzekerd
    beleggen: bij winststijging kon onbeperkt worden verdiend, bij
    winstdaling werd de optie van de clint tijdelijk bevroren, zodat
    niet al te veel verloren zou worden. De meeste beleggers maakten op
    papier aanvankelijk een beetje winst. Vervolgens werden ze de
    valutahandel ingepraat en overgehaald de inleg te verhogen. Nog
    grotere verliezen waren het gevolg.

    Naast de hierboven beschreven modus operandi bestaan er nog
    talrijke andere methoden om beleggers zand in de ogen te strooien.
    Zo is het ook denkbaar dat slechts een gedeelte van de inlegsom
    wordt belegd of dat de opbrengsten van transacties niet
    onmiddellijk aan de clinten ter beschikking worden gesteld.Als een
    bijzonder lucratieve fraudevorm kan het churning worden aangemerkt:
    deze constructie grijpt terug op het basisprincipe dat bemiddelaars
    met commissies enorme bedragen kunnen verdienen. Aangezien elke
    transactie commissie oplevert, is het uitermate winstgevend voor
    bemiddelaars om zo snel en zo vaak mogelijk de markt op en af te
    komen. Noot

    Ter afsluiting van deze subparagraaf staan we stil bij de
    parasitaire variant van een van de in dit onderzoek meest frequent
    aangetroffen vormen van fraude, te weten BTW-fraude. Zoals in
    paragraaf 3.3 uitvoerig zal worden beschreven, vinden fraudes met
    omzetbelasting plaats met echte en fictieve goederen. In het geval
    van papieren handel is slechts sprake van slachtofferschap, in casu
    van de overheid die belastinginkomsten derft. Noot Deze
    vorm van fraude is derhalve overwegend parasitair van aard. Indien
    er daarentegen echte goederen in het geding zijn, kan zich een
    symbiotisch element aandienen in de vorm van vertegenwoordigers van
    de wettige bedrijfstak die er geen been in zien de als gevolg van
    de fraudeconstructie aanzienlijk in prijs gedaalde goederen op de
    markt te brengen. Zonder dure reclamecampagnes en
    marketingstrategien wordt de legale handel via een BTW-carrousel in
    staat gesteld de consument met spectaculaire kortingen op zijn
    wenken te bedienen. Vanwege de ambiguteit van BTW-fraude zal
    allereerst uit de doeken worden gedaan hoe met fictieve handel in
    fictieve goederen de overheid met een aanzienlijke schadepost kan
    worden opgezadeld. Voor een beter begrip van deze casus verwijzen
    we naar paragraaf 3.3.1, waarin de context waarbinnen BTW-fraude
    gestalte krijgt, uiteen wordt gezet. In dezelfde paragraaf wordt
    aandacht besteed aan de symbiotische variant van deze
    fraudevorm.

    CASUS 6
    De hoofdverdachte in deze zaak kocht in samenwerking met zijn
    boekhouder via een tussenhandelaar ongeveer 100 Nederlandse en
    Amerikaanse rechtspersonen. De vestigingsplaatsen werden verspreid
    over heel Nederland en de branches waarin gehandeld werd, althans
    volgens de doelomschrijving van de rechtspersonen, varieerden van
    witgoed tot schilderijen. Als directeuren werden stromannen
    aangesteld. Soms handelden deze op naam van nietsvermoedende
    personen. De stromannen werden tekeningsbevoegd gemaakt voor de
    bank- of girorekening van het bedrijf met behulp van valse
    rijbewijzen of paspoorten die de hoofdverdachte hen had
    verstrekt.

    In feite was van reguliere handel in het geheel geen sprake: de
    transacties werden fictief verricht. Met valselijk opgemaakte
    facturen werd de schijn van echtheid gewekt. In het binnenland
    werden fictief aankopen gedaan ten gevolge waarvan er voorbelasting
    gecreerd werd. Daarna vonden er fictieve intracommunautaire
    leveringen plaats tegen het nultarief en werd de voorheffing aan de
    belastingdienst teruggevorderd.

    De hoofdverdachte hield op de aangiften omzetbelasting van zijn
    ondernemingen doelbewust het verschil tussen wat hij aan belasting
    terug kon vragen en wat hij verschuldigd was, zo klein mogelijk.
    Door een groot aantal rechtspersonen voortdurend kleine bedragen
    terug te laten vorderen, hoopte hij geen argwaan bij de
    opsporingsinstanties te wekken en kon hij in totaal toch een
    aanzienlijk wederrechtelijk verkregen voordeel opbouwen.

    Soms liet hij bij wijze van afleidingsmanoeuvre zelfs een van de
    bedrijven uit de keten belasting afdragen.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken