2.6. Slotbeschouwing
De advocaat heeft een moeilijk beroep: hij dient partijdig te
zijn, doch hierbij zijn onafhankelijkheid jegens de clint te
bewaren. De normering van – en controle op – de beroepsuitoefening
is sterk professioneel van karakter. Het beroep evolueert evenwel
steeds meer in de richting van een gewoon, commercieel beroep. Het
werkterrein van de advocaat (wat is eigenlijk des advocaten?) is
niet duidelijk afgegrensd, terwijl de beroepsbeoefenaar wel alle
parafernalia bezit van het klassieke, professionele beroep.
Het is op basis van dit onderzoek niet na te gaan wat de omvang
is van de verwijtbare betrokkenheid bij strafbare handelingen van
criminele groepen. Mijn zoektocht naar voorvallen leverde 29
advocaten op, maar het is onduidelijk of er nog veel meer foute
advocaten zijn. Bovendien is het de vraag of het aantal van 29 veel
of weinig is, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat de
gevallen zich in de periode tussen 1990 en 1995 hebben afgespeeld.
Het enige dat geconcludeerd kan worden is dat deze verwijtbare
betrokkenheid binnen de advocatuur meer dan incidenteel
voorkomt.
Intussen heeft de NOVA het initiatief genomen tot de formulering
van richtlijnen ter voorkoming van betrokkenheid van de advocaat
bij criminele handelingen. Noot De strekking hiervan is,
verkort weergegeven, dat de advocaat bij het aanvaarden van
opdrachten nader onderzoek dient in te stellen naar de achtergrond
van de clint en het doel van de opdracht. Zo lang geen redelijke
aanwijzingen van het tegendeel bestaan, mag de advocaat in beginsel
afgaan op de juistheid van de door de clint verstrekte gegevens.
Hij mag deze ook tegenover derden gebruiken. In geval van twijfel
heeft de advocaat een onderzoekplicht. Hij dient zich te
vergewissen van de juistheid van de door de clint verstrekte
gegevens. Ook dient elke clint of tussenpersoon zich met een wettig
legitimatiebewijs te identificeren. Advocaten mogen geen contante
betalingen van meer dan 25.000 gulden ontvangen.
Het is nog maar de vraag of deze richtlijn de hierboven genoemde
voorvallen van betrokkenheid had kunnen voorkomen. In tal van
voorbeelden komt tot uitdrukking dat de advocaten wisten wat zij
deden. Hoe effectief is een ethische gedragscode in dit soort
gevallen? De hieraan voorafgaande vraag is hoe effectief het
tuchtrecht is. Uit een onderzoek naar de uitspraken door het hof
van discipline in de afgelopen 5 jaar zijn slechts twee voorvallen
van verwijtbare betrokkenheid naar voren gekomen, daarnaast is nog
een voorval ontleend aan een uitspraak van een raad van discipline.
Voorts is een vijftal uitspraken gevonden, waarin een raad van
toezicht verzet doet tegen verzoeken om inschrijving wegens eerdere
strafrechtelijke overtredingen, betrokkenheid bij criminele groepen
of malversaties van betrokkenen. Van de 26 advocaten die uit andere
bronnen dan het tuchtrecht naar voren zijn gekomen, is van twee
gevallen (de gevallen 22 en 29) bekend dat de betrokken advocaat
tuchtrechtelijk is aangeklaagd, n hiervan is voorwaardelijk
geschorst. De overige 23 advocaten Noot zijn voorzover
mij bekend Noot niet tuchtrechtelijk aangeklaagd.
Blijkens de almanak staan op een uitzondering na, alle betrokkenen
momenteel nog als advocaat ingeschreven. Hierbij past overigens wel
de kanttekening dat de meeste van de door ons genoemde voorvallen
van betrekkelijk recente datum zijn. Het is niet uitgesloten dat
een aantal van de advocaten alsnog tuchtrechtelijk wordt aangepakt.
De conclusie kan niettemin worden getrokken dat de toegang tot het
tuchtrecht kennelijk te smal is.
De toegankelijkheid van het tuchtrecht wordt beperkt door de
regel dat alleen rechtstreeks belanghebbenden en de deken klachten
kunnen indienen. De OvJ kan alleen een klacht indienen, indien hij
voldoende specifiek belang heeft. De NOVA heeft bovendien slechts
beperkte onderzoekmogelijkheden om eventuele verwijtbare
gedragingen van advocaten aan het licht te brengen.
Ook in strafrechtelijke zin hebben de meeste gevallen geen
vervolg gekregen. Naar het oordeel van de rechercheurs met wie ik
over concrete voorvallen sprak, blijven zaken waarin advocaten
verwijtbaar betrokken zijn, dikwijls in het opsporingsonderzoek
hangen. Er zou sprake zijn van een grote beduchtheid bij het OM om
dergelijke zaken strafrechtelijk aan te pakken of aan te kaarten
bij de deken. Mede hierdoor wordt het tuchtrecht onvoldoende gevoed
met gevallen van verwijtbare betrokkenheid. Zowel van de zijde van
de politie en het OM als vanuit de NOVA lijkt derhalve meer
daadkracht geboden. Terecht stelt de deken van de NOVA, De Waard,
dat advocaten aan hun bijzondere rol in de rechtspleging de
bescherming van de vertrouwensrelatie met de clint en het
verschoningsrecht te danken hebben. Van een advocaat, zo vervolgt
hij, mag extra waakzaamheid worden verwacht, zodat hij het
verschoningsrecht waardig blijft (De Waard, 1994, p. 1444).
Inderdaad, noblesse oblige, dit mag niet alleen van de individuele
advocaat, maar ook van de beroepsorganisatie als geheel, worden
verwacht.