2.3. De tuchtrechtspraak
2.3.1. Inleiding
In haar boek over het advocatentuchtrecht merkt Boekman op dat
de opinirende functie een belangrijke waarde van het tuchtrecht is.
Het tuchtrecht zou de discussie omtrent de wezenlijke vragen binnen
de beroepsgroep levend houden. Dit zou een gunstige invloed hebben
op de goedwillende advocaten. Voor echte schurken, als die er zijn,
helpt het niets en ook niet voor degenen die uit laksheid de
kantjes er van af lopen. Als wij mogen aannemen dat de goedwillende
advocaten het merendeel van de Nederlandse orde uitmaken, ligt daar
het nut van de formele tuchtrechtspraak (Boekman 1993, p. 136).
Wij hebben onderzocht op welke activiteiten en advocaten het
tuchtrecht betrekking heeft en of het tuchtrecht in staat is bij te
dragen aan het zelfreinigend vermogen van de beroepsgroep. In
paragraaf 2.3.3 wordt verslag van dit onderzoek gedaan. Eerst
zullen de belangrijkste kenmerken van het tuchtrecht worden
beschreven.
2.3.2. Het tuchtrecht
De tuchtrechtspraak wordt uitgeoefend door vijf raden van
discipline, een in elk hofressort. Het hof van discipline is de
instantie waarbij hoger beroep kan worden aangetekend. Iedere
tuchtzaak begint bij de deken: de deken kan ambtshalve een klacht
indienen maar in het overgrote deel van de gevallen gaat het om een
klacht van derden die eerst met de deken besproken moet worden. De
deken onderzoekt de klacht of laat dit doen door een lid van de
raad van toezicht. Volgens enkele dekens fungeert de deken in zo’n
90% van de gevallen als zeef en wordt de klacht weer ingetrokken of
komt er een minnelijke regeling tot stand (Boekman, p. 21).
In de afgelopen decennia zijn verschillende beginselen en regels
voor de beroepsuitoefening van advocaten geformuleerd. De meest
recente versie van de Gedragsregels dateert uit 1992. In deze
gedragsregels worden de normen gexpliciteerd, waarvan in paragraaf
2.2.1 reeds enkele voorbeelden zijn gegeven, die naar de opvatting
van de beroepsgroep in acht genomen dienen te worden bij de
uitoefening van het beroep. Bovendien fungeren zij als belangrijke
richtsnoeren bij de tuchtrechtelijke beoordeling van handelwijzen
van advocaten. Een belangrijke toetssteen voor het optreden van
advocaten is artikel 46 van de Advocatenwet dat de volgende
criteria bevat waarmee het handelen van de advocaat kan worden
beoordeeld: 1. enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die
zij als advocaten behoren te betrachten ten opzichte van degenen
wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen;
2. inbreuken op de verordeningen van de NOVA;
3. enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet
betaamt.
Indien een klacht tegen een advocaat gegrond wordt verklaard, kan
de tuchtrechter de volgende sancties opleggen: waarschuwing,
berisping, al of niet voorwaardelijke schorsing en schrapping van
het tableau. Al deze sancties kunnen zowel in eerste aanleg als in
tweede aanleg worden toegepast. In een tuchtzaak kan een advocaat
zich overigens niet beroepen op zijn verschoningsrecht.
Een belangrijke bepaling van het tuchtrecht is dat een klacht
alleen door rechtstreeks belanghebbenden (een clint of een collega)
kan worden ingediend en door de deken (ambtshalve). Zo is het
bijvoorbeeld niet mogelijk dat het OM een klacht over gedragingen
van een advocaat indient tenzij deze betrekking heeft op zijn
optreden in een strafproces. Dan is de OvJ immers als rechtstreeks
belanghebbende aan te merken. Interessant in dit kader is een
uitspraak van de raad van discipline waarin een OvJ niet
ontvankelijk werd verklaard. Een van de overwegingen hierbij was
dat de OvJ onvoldoende specifiek belang zou hebben bij het indienen
van een klacht bij de tuchtrechter omdat de OvJ via het strafrecht
zelf de middelen heeft om het gedrag van de advocaat aan de kaak te
stellen. Noot Een ander geval waarin de OvJ deels niet
ontvankelijk werd verklaard wordt in de volgende paragraaf
besproken. De beperkte toegang tot de tuchtrechter is uiteraard van
invloed op de reikwijdte van het tuchtrecht. Sterk uitgedrukt:
zonder klager (gedupeerde) geen tuchtzaak (behoudens de gevallen
waarin de deken ambtshalve een klacht indient). Een tweede
beperking is dat de klager in het tuchtrecht geen opsporings- en
vervolgingsapparaat achter zich heeft. De klager heeft anders
gezegd weinig mogelijkheden om ingewikkelde vormen van verwijtbare
betrokkenheid van advocaten bij criminele organisaties
(bijvoorbeeld: witwasconstructies) uit te diepen. Er bestaat geen
fonds binnen de NOVA om voor dergelijk voorbereidend onderzoek
externe deskundigen in te schakelen. In een geval waarin een
advocaat door journalisten werd beschuldigd van dubieuze contacten
met een misdaadsyndicaat en de deken ambtshalve een klacht
indiende, heeft de betrokken advocaat zelf de kosten betaald van
een door een onafhankelijke derde ingesteld onderzoek.
2.3.3. De tuchtrechtspraak
Wij hebben alle door het hof van discipline behandelde zaken
over de periode januari 1990 tot mei 1995 bestudeerd. De bedoeling
hiervan was enerzijds om gevallen van verwijtbare betrokkenheid bij
criminele groepen op het spoor te komen en anderzijds om te
beoordelen in hoeverre het tuchtrecht in staat is reinigend te
werken door advocaten met verwijtbare contacten via het tuchtrecht
sancties op te leggen.
Het totale aantal door de raden van discipline gedane uitspraken
was te omvangrijk (aantal zaken: 1871) om in het onderzoek te
betrekken. Wij hebben ons beperkt tot de in totaal 692
tuchtrechtzaken die bij het hof van discipline in behandeling zijn
genomen. Aan deze werkwijze is een belangrijke beperking verbonden.
Schorsingen en schrappingen die door de raad zijn uitgesproken en
waartegen geen beroep is aangetekend, zijn niet in het
onderzoekmateriaal terechtgekomen. Onduidelijk is hoeveel gevallen
wij op deze manier hebben gemist. Om aan deze beperking enigszins
tegemoet te komen zijn bij de NOVA de uitspraken van de raden van
discipline opgevraagd waarbij een schrapping is uitgesproken.
Hiervan wordt n zaak in paragraaf 2.5 beschreven (geval 27).
Verreweg de meeste klachten hadden betrekking op de werkwijze en
bejegening van de advocaat jegens zijn clint of anderen. Het
betroffen bijvoorbeeld onjuiste of krenkende uitlatingen, trage
afhandelingen van zaken en onvoldoende voorbereiding ter zitting.
Noot Wij zijn voorzover de informatie van het dossier
Noot hiervan beoordeling toeliet, twee gevallen
tegengekomen die voldoen aan onze definitie van verwijtbare
betrokkenheid, deze zijn hieronder opgenomen als de gevallen 5 en
9. Verder zijn hier nog enkele casussen vermeldenswaard. Deze
gevallen geven echter niet voldoende duidelijkheid over de
verwijtbare betrokkenheid bij handelingen van criminele groepen en
worden derhalve niet meegerekend bij het totale aantal voorvallen
dat in paragraaf 2.5 zal worden beschreven. Noot Een
verdachte (X) van drughandel bevindt zich in alle beperkingen.
Noot Hij heeft een toegevoegde advocaat. Een andere
advocaat wordt door twee kennelijk ook bij drughandel betrokken
personen (A) en (B) benaderd om de verdediging van X op zich te
nemen. De kosten van de verdediging worden door A betaald. Korte
tijd later blijken A en B over afschriften van het verhoor van X te
beschikken.
De OvJ en de rechter-commissaris dienen een klacht in. In twee
onderdelen wordt geklaagd dat de advocaat met ongeoorloofde
middelen de toegevoegde advocaat tot terugtreden zou hebben bewogen
en dat hij voor clinten met tegenstrijdige belangen zou zijn
opgetreden. De OvJ en de R-C worden hierin niet-ontvankelijk
verklaard omdat het vereiste belang bij de klacht zou ontbreken.
Dit zou slechts anders zijn indien de handelwijze van de advocaat
de werkzaamheden van politie en justitie zou hebben gefrustreerd.
Verder wordt geklaagd dat de advocaat informatie zou hebben
doorgespeeld aan A en B en dat de advocaat getracht heeft druk uit
te oefenen op drugkoeriers om niet de namen van hun opdrachtgevers
te noemen. Beide klachten worden ongegrond verklaard omdat een en
ander niet voldoende hard gemaakt kon worden. Voorzover vastgesteld
is dat de advocaat aan A en B heeft gezegd dat X zou hebben bekend,
had de advocaat wel meer terughoudend moeten zijn. Het hof van
discipline overweegt in verband hiermee dat het voeren van de
verdediging voor rekening van een derde het gevaar inhoudt dat de
advocaat als instrument van mogelijkerwijs zelf bij de strafzaak
betrokkenen wordt gebruikt of misbruikt, in casu was echter niet
gebleken dat het onderzoek door de mededeling van de advocaat was
gefrustreerd (hof van discipline, no. 1412).De clint van een
advocaat zat in alle beperkingen. Niettemin heeft de advocaat een
brief van een familielid van de verdachte aan de verdachte
overhandigd. Het hof van discipline gaat er van uit dat niet
gebleken of gesteld is dat hierdoor de waarheidsvinding belemmerd
is en dat de advocaat meende en kon menen dat de inhoud van de
brief onschuldig was. De klacht wordt gegrond bevonden zonder
oplegging van een maatregel. De klacht was ingediend door de deken
en de OvJ (hof van discipline no. 1643).Een strafadvocaat blijkt
een geldlening te zijn aangegaan voor de financiering van een
schilderij waarvan het taxatierapport vals is opgemaakt. De deken
kaart de kwestie aan omdat uit het feitencomplex naar voren komt
dat de advocaat persoonlijke en zakelijke relaties onderhoudt met
personen die hem bekend waren uit zijn strafpraktijk. Door het
gerechtshof wordt de advocaat in de tegen hem gevoerde strafzaak
vrijgesproken van het gebruik maken van het valse taxatierapport.
Ook in de tuchtzaak gaat de advocaat vrijuit omdat het de advocaat
naar het oordeel van zowel de raad als het hof in het algemeen vrij
staat zelf zijn relaties te kiezen (hof van discipline no.
1741).
In het kader van het aan de raad van toezicht opgedragen
toezicht op de beroepsgroep kan hier nog gewezen worden op de
mogelijkheid dat de raad verzet doet bij het hof van discipline
tegen een verzoek om inschrijving van een advocaat. In een viertal
zaken is door de raad verzet gedaan tegen inschrijving van
advocaten die zich eerder in verband met strafrechtelijke
overtredingen, betrokkenheid bij criminele groepen, malversaties of
ernstige misdragingen hebben laten schrappen van het tableau. In n
geval ging het om een eerste inschrijving als advocaat. In twee
zaken wordt het verzet door het hof gegrond verklaard. In het
eerste geval wegens schulden en een eerder faillissement van
betrokkene. In het tweede geval wegens een strafrechtelijke
veroordeling waarbij de strafbare handelingen in direct verband
hadden gestaan met het optreden van de betrokkene als advocaat.