• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage X – 2.3. De tuchtrechtspraak

    2.3. De tuchtrechtspraak

    2.3.1. Inleiding

    In haar boek over het advocatentuchtrecht merkt Boekman op dat
    de opinirende functie een belangrijke waarde van het tuchtrecht is.
    Het tuchtrecht zou de discussie omtrent de wezenlijke vragen binnen
    de beroepsgroep levend houden. Dit zou een gunstige invloed hebben
    op de goedwillende advocaten. Voor echte schurken, als die er zijn,
    helpt het niets en ook niet voor degenen die uit laksheid de
    kantjes er van af lopen. Als wij mogen aannemen dat de goedwillende
    advocaten het merendeel van de Nederlandse orde uitmaken, ligt daar
    het nut van de formele tuchtrechtspraak (Boekman 1993, p. 136).

    Wij hebben onderzocht op welke activiteiten en advocaten het
    tuchtrecht betrekking heeft en of het tuchtrecht in staat is bij te
    dragen aan het zelfreinigend vermogen van de beroepsgroep. In
    paragraaf 2.3.3 wordt verslag van dit onderzoek gedaan. Eerst
    zullen de belangrijkste kenmerken van het tuchtrecht worden
    beschreven.

    2.3.2. Het tuchtrecht

    De tuchtrechtspraak wordt uitgeoefend door vijf raden van
    discipline, een in elk hofressort. Het hof van discipline is de
    instantie waarbij hoger beroep kan worden aangetekend. Iedere
    tuchtzaak begint bij de deken: de deken kan ambtshalve een klacht
    indienen maar in het overgrote deel van de gevallen gaat het om een
    klacht van derden die eerst met de deken besproken moet worden. De
    deken onderzoekt de klacht of laat dit doen door een lid van de
    raad van toezicht. Volgens enkele dekens fungeert de deken in zo’n
    90% van de gevallen als zeef en wordt de klacht weer ingetrokken of
    komt er een minnelijke regeling tot stand (Boekman, p. 21).

    In de afgelopen decennia zijn verschillende beginselen en regels
    voor de beroepsuitoefening van advocaten geformuleerd. De meest
    recente versie van de Gedragsregels dateert uit 1992. In deze
    gedragsregels worden de normen gexpliciteerd, waarvan in paragraaf
    2.2.1 reeds enkele voorbeelden zijn gegeven, die naar de opvatting
    van de beroepsgroep in acht genomen dienen te worden bij de
    uitoefening van het beroep. Bovendien fungeren zij als belangrijke
    richtsnoeren bij de tuchtrechtelijke beoordeling van handelwijzen
    van advocaten. Een belangrijke toetssteen voor het optreden van
    advocaten is artikel 46 van de Advocatenwet dat de volgende
    criteria bevat waarmee het handelen van de advocaat kan worden
    beoordeeld: 1. enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die
    zij als advocaten behoren te betrachten ten opzichte van degenen
    wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen;
    2. inbreuken op de verordeningen van de NOVA;

    3. enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet
    betaamt.
    Indien een klacht tegen een advocaat gegrond wordt verklaard, kan
    de tuchtrechter de volgende sancties opleggen: waarschuwing,
    berisping, al of niet voorwaardelijke schorsing en schrapping van
    het tableau. Al deze sancties kunnen zowel in eerste aanleg als in
    tweede aanleg worden toegepast. In een tuchtzaak kan een advocaat
    zich overigens niet beroepen op zijn verschoningsrecht.

    Een belangrijke bepaling van het tuchtrecht is dat een klacht
    alleen door rechtstreeks belanghebbenden (een clint of een collega)
    kan worden ingediend en door de deken (ambtshalve). Zo is het
    bijvoorbeeld niet mogelijk dat het OM een klacht over gedragingen
    van een advocaat indient tenzij deze betrekking heeft op zijn
    optreden in een strafproces. Dan is de OvJ immers als rechtstreeks
    belanghebbende aan te merken. Interessant in dit kader is een
    uitspraak van de raad van discipline waarin een OvJ niet
    ontvankelijk werd verklaard. Een van de overwegingen hierbij was
    dat de OvJ onvoldoende specifiek belang zou hebben bij het indienen
    van een klacht bij de tuchtrechter omdat de OvJ via het strafrecht
    zelf de middelen heeft om het gedrag van de advocaat aan de kaak te
    stellen. Noot Een ander geval waarin de OvJ deels niet
    ontvankelijk werd verklaard wordt in de volgende paragraaf
    besproken. De beperkte toegang tot de tuchtrechter is uiteraard van
    invloed op de reikwijdte van het tuchtrecht. Sterk uitgedrukt:
    zonder klager (gedupeerde) geen tuchtzaak (behoudens de gevallen
    waarin de deken ambtshalve een klacht indient). Een tweede
    beperking is dat de klager in het tuchtrecht geen opsporings- en
    vervolgingsapparaat achter zich heeft. De klager heeft anders
    gezegd weinig mogelijkheden om ingewikkelde vormen van verwijtbare
    betrokkenheid van advocaten bij criminele organisaties
    (bijvoorbeeld: witwasconstructies) uit te diepen. Er bestaat geen
    fonds binnen de NOVA om voor dergelijk voorbereidend onderzoek
    externe deskundigen in te schakelen. In een geval waarin een
    advocaat door journalisten werd beschuldigd van dubieuze contacten
    met een misdaadsyndicaat en de deken ambtshalve een klacht
    indiende, heeft de betrokken advocaat zelf de kosten betaald van
    een door een onafhankelijke derde ingesteld onderzoek.

    2.3.3. De tuchtrechtspraak

    Wij hebben alle door het hof van discipline behandelde zaken
    over de periode januari 1990 tot mei 1995 bestudeerd. De bedoeling
    hiervan was enerzijds om gevallen van verwijtbare betrokkenheid bij
    criminele groepen op het spoor te komen en anderzijds om te
    beoordelen in hoeverre het tuchtrecht in staat is reinigend te
    werken door advocaten met verwijtbare contacten via het tuchtrecht
    sancties op te leggen.

    Het totale aantal door de raden van discipline gedane uitspraken
    was te omvangrijk (aantal zaken: 1871) om in het onderzoek te
    betrekken. Wij hebben ons beperkt tot de in totaal 692
    tuchtrechtzaken die bij het hof van discipline in behandeling zijn
    genomen. Aan deze werkwijze is een belangrijke beperking verbonden.
    Schorsingen en schrappingen die door de raad zijn uitgesproken en
    waartegen geen beroep is aangetekend, zijn niet in het
    onderzoekmateriaal terechtgekomen. Onduidelijk is hoeveel gevallen
    wij op deze manier hebben gemist. Om aan deze beperking enigszins
    tegemoet te komen zijn bij de NOVA de uitspraken van de raden van
    discipline opgevraagd waarbij een schrapping is uitgesproken.
    Hiervan wordt n zaak in paragraaf 2.5 beschreven (geval 27).

    Verreweg de meeste klachten hadden betrekking op de werkwijze en
    bejegening van de advocaat jegens zijn clint of anderen. Het
    betroffen bijvoorbeeld onjuiste of krenkende uitlatingen, trage
    afhandelingen van zaken en onvoldoende voorbereiding ter zitting.
    Noot Wij zijn voorzover de informatie van het dossier
    Noot hiervan beoordeling toeliet, twee gevallen
    tegengekomen die voldoen aan onze definitie van verwijtbare
    betrokkenheid, deze zijn hieronder opgenomen als de gevallen 5 en
    9. Verder zijn hier nog enkele casussen vermeldenswaard. Deze
    gevallen geven echter niet voldoende duidelijkheid over de
    verwijtbare betrokkenheid bij handelingen van criminele groepen en
    worden derhalve niet meegerekend bij het totale aantal voorvallen
    dat in paragraaf 2.5 zal worden beschreven. Noot Een
    verdachte (X) van drughandel bevindt zich in alle beperkingen.
    Noot Hij heeft een toegevoegde advocaat. Een andere
    advocaat wordt door twee kennelijk ook bij drughandel betrokken
    personen (A) en (B) benaderd om de verdediging van X op zich te
    nemen. De kosten van de verdediging worden door A betaald. Korte
    tijd later blijken A en B over afschriften van het verhoor van X te
    beschikken.

    De OvJ en de rechter-commissaris dienen een klacht in. In twee
    onderdelen wordt geklaagd dat de advocaat met ongeoorloofde
    middelen de toegevoegde advocaat tot terugtreden zou hebben bewogen
    en dat hij voor clinten met tegenstrijdige belangen zou zijn
    opgetreden. De OvJ en de R-C worden hierin niet-ontvankelijk
    verklaard omdat het vereiste belang bij de klacht zou ontbreken.
    Dit zou slechts anders zijn indien de handelwijze van de advocaat
    de werkzaamheden van politie en justitie zou hebben gefrustreerd.
    Verder wordt geklaagd dat de advocaat informatie zou hebben
    doorgespeeld aan A en B en dat de advocaat getracht heeft druk uit
    te oefenen op drugkoeriers om niet de namen van hun opdrachtgevers
    te noemen. Beide klachten worden ongegrond verklaard omdat een en
    ander niet voldoende hard gemaakt kon worden. Voorzover vastgesteld
    is dat de advocaat aan A en B heeft gezegd dat X zou hebben bekend,
    had de advocaat wel meer terughoudend moeten zijn. Het hof van
    discipline overweegt in verband hiermee dat het voeren van de
    verdediging voor rekening van een derde het gevaar inhoudt dat de
    advocaat als instrument van mogelijkerwijs zelf bij de strafzaak
    betrokkenen wordt gebruikt of misbruikt, in casu was echter niet
    gebleken dat het onderzoek door de mededeling van de advocaat was
    gefrustreerd (hof van discipline, no. 1412).De clint van een
    advocaat zat in alle beperkingen. Niettemin heeft de advocaat een
    brief van een familielid van de verdachte aan de verdachte
    overhandigd. Het hof van discipline gaat er van uit dat niet
    gebleken of gesteld is dat hierdoor de waarheidsvinding belemmerd
    is en dat de advocaat meende en kon menen dat de inhoud van de
    brief onschuldig was. De klacht wordt gegrond bevonden zonder
    oplegging van een maatregel. De klacht was ingediend door de deken
    en de OvJ (hof van discipline no. 1643).Een strafadvocaat blijkt
    een geldlening te zijn aangegaan voor de financiering van een
    schilderij waarvan het taxatierapport vals is opgemaakt. De deken
    kaart de kwestie aan omdat uit het feitencomplex naar voren komt
    dat de advocaat persoonlijke en zakelijke relaties onderhoudt met
    personen die hem bekend waren uit zijn strafpraktijk. Door het
    gerechtshof wordt de advocaat in de tegen hem gevoerde strafzaak
    vrijgesproken van het gebruik maken van het valse taxatierapport.
    Ook in de tuchtzaak gaat de advocaat vrijuit omdat het de advocaat
    naar het oordeel van zowel de raad als het hof in het algemeen vrij
    staat zelf zijn relaties te kiezen (hof van discipline no.
    1741).

    In het kader van het aan de raad van toezicht opgedragen
    toezicht op de beroepsgroep kan hier nog gewezen worden op de
    mogelijkheid dat de raad verzet doet bij het hof van discipline
    tegen een verzoek om inschrijving van een advocaat. In een viertal
    zaken is door de raad verzet gedaan tegen inschrijving van
    advocaten die zich eerder in verband met strafrechtelijke
    overtredingen, betrokkenheid bij criminele groepen, malversaties of
    ernstige misdragingen hebben laten schrappen van het tableau. In n
    geval ging het om een eerste inschrijving als advocaat. In twee
    zaken wordt het verzet door het hof gegrond verklaard. In het
    eerste geval wegens schulden en een eerder faillissement van
    betrokkene. In het tweede geval wegens een strafrechtelijke
    veroordeling waarbij de strafbare handelingen in direct verband
    hadden gestaan met het optreden van de betrokkene als advocaat.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken