XI. SLOTBESCHOUWING
In de negen hoofdstukken die volgden op de algemene introductie
tot het onderwerp van deze studie, hebben wij een bonte stoet van
tien nationaliteiten in Nederland de revue laten passeren en we
hebben ze, soms tot in kleine details, onderzocht op de vraag of er
in hun kring sprake is van betrokkenheid bij georganiseerde
misdaad. We hebben dit met opzet zo gedetailleerd opgeschreven om
aan de lezer zelf zoveel als mogelijk is mee te laten kijken in het
materiaal dat wij onder ogen hebben gehad. De gepresenteerde
informatie is verre van compleet en vaak hebben we de verzuchting
geslaakt dat bepaalde zaken veel beter uitgezocht hadden moeten
worden. Onze kennis is ook ongelijk voor de verschillende groepen
en omdat onze hoofdbron van informatie steeds bestaat uit gegevens
van de politie, weerspiegelt ons relaas tot op zekere hoogte eerder
haar prioriteitsstelling (en de kwaliteit van de per korps aan ons
gezonden documentatie!) dan de ernst van het probleem per
groep.
Wij stellen ons voor dat het wie alle negen hoofdstukken
nauwgezet heeft doorgelezen zal duizelen. In Nederland zijn alle
mogelijke buitenlandse criminele groepen en groepjes actief en de
delicten die zij plegen zijn van bonte verscheidenheid. Deze
slotbeschouwing is de plaats om enige distantie te nemen tot het
heel concrete materiaal en te bezien wat er in algemene zin kan
worden gezegd over enkele van de vragen die in de inleiding van
deze studie zijn geformuleerd. Dit is de plek om de lens waarmee we
het schouwspel observeren, op wat grotere afstand in te
stellen.
Eerst dan de daders, hun groepsverbanden en de delicten die zij
plegen. Daarna komen enkele van de vragen aan bod die expliciet in
I.3 aan de orde zijn gesteld. Hier springt de enorme
verscheidenheid ons negen hoofdstukken lang in het oog. Allochtone
en buitenlandse groepen houden zich bezig met zulke uiteenlopende
activiteiten als het organiseren van prostitutie, het witwassen van
geld, het vervalsen van credit cards en heling. Ze worden
gesignaleerd in het afpersingscircuit, bij autodiefstal, als
kidnappers en als fraudeurs. De eerste relativering na alle
empirische feitelijkheid in dit rapport, geldt de omvang waarin
zulke delicten worden gepleegd. Er zijn Marokkanen die zich inlaten
met autodiefstal en ook sommige Joegoslaven, Russen, Nigerianen en
Surinamers doen dat. Zo erg omvangrijk kunnen deze activiteiten
echter niet zijn, want uit het rapport in deze serie waarin
verschillende economische branches worden behandeld, blijkt de
totale omvang van autodiefstal niet buitengewoon hoog te zijn en
zeker niet in vergelijking met het omringende buitenland. Er zijn
Ghanezen, Surinamers, Marokkanen, Colombianen en Oosteuropeanen van
verschillende nationaliteit, die voorkomen op de lijst als het gaat
om de criminele uitbating van prostitutie. Het totaal aantal
prostitues in Nederland gaat de 15 20.000 echter niet te boven en
daarvan is de meerderheid Nederlands en zelfstandig werkzaam en van
de buitenlandse vrouwen is het overgrote deel uit vrije wil
werkzaam en niet omdat zij tot deze bezigheid is gedwongen. Dit
maakt er de gevallen van uitbuiting niet minder om, maar maakt wel
duidelijk dat deze sector van de georganiseerde misdaad in
economische zin nu ook weer niet zo veel kan betekenen. Dezelfde
relativering past bij ons oordeel over het niveau van geweld. Het
aantal moorden in Nederland neemt toe en het aantal liquidaties,
een van de duidelijkste tekenen van de opkomst van georganiseerde
misdaad, doet dat ook. Ondanks de methodologische kanttekeningen
die we bij een juiste interpretatie van het aantal liquidaties in
allochtone kring in het eerste hoofdstuk hebben gemaakt, is een
relatief aandeel van driekwart van alle bekende liquidaties toch
wel erg hoog. Maar absoluut gaat het op dit ogenblik om niet meer
dan ongeveer 25 gevallen van allochtone liquidatie per jaar. Voor
het lage moordcijfer dat Nederland nog steeds kenmerkt is dit veel,
maar vergeleken met ontwikkelde landen waar de georganiseerde
misdaad vaste voet heeft gekregen (Itali, de Verenigde Staten,
Rusland) en zeker ook vergeleken met het geweldsniveau in de landen
van herkomst van sommige van de hier onderzochte etnische groepen
(Colombia, Turkije), is dit aantal helemaal niet hoog.
Voor de organisatorische vormen waarin deze groepen zich in
Nederland manifesteren, geldt eenzelfde relativering. Het is wel
zeker dat de mafia en die andere drie Zuiditaliaanse
misdaadorganisaties (camorra, ‘n drangheta en sacra corona) op
Nederlands grondgebied opereren, Chinese triades zijn actief en de
kartels uit Colombia zijn hier vertegenwoordigd. Ook de minder
formele organisatievormen die nog geen lange traditie hebben zoals
de mafia of de triades: Nigeriaanse en Ghanese netwerken, Turkse
mafiagroeperingen, Surinaamse en Antilliaanse smokkelorganisaties,
de structuren van Marokkaanse drugslords, de zogenaamde Russische
mafia en (voormalige) Joegoslavische bendes zijn in Nederland
zonder meer waargenomen. Maar de hoofdzetels van deze organisaties
bevinden zich nooit in Nederland en we hebben ook geen echte
regiohoofden waargenomen. In Nederland bewegen zich commissionairs,
makelaars, vertegenwoordigers en degenen die allerlei transporten
in drugs organiseren. Zij zijn de uitvoerders van criminele
organisaties, het brein bevindt zich elders. In andere ontwikkelde
landen waar deze organisaties zijn uitgewaaierd is dat soms wel zo:
de mafia is steviger genesteld in Duitsland en Belgi; de
Zuidamerikaanse kartels zijn beter vertegenwoordigd in Spanje en
Itali; de Chinese triades zijn veel belangrijker in de Verenigde
Staten en in Engeland en uit ons materiaal blijkt dat nogal wat
Chinese bendes in Nederland opereren vanuit Frankrijk; Nigerianen
en Ghanezen zijn beter vertegenwoordigd in het Verenigd Koninkrijk
(hun oude moederland) en in de Verenigde Staten; de Russische mafia
heeft haar standplaatsen buitengaats in de Verenigde Staten, in
Duitsland en ook meer in Belgi dan in Nederland; de gewelddadige
bendes van de Joegoslaven hebben buiten het voormalige Joegoslavi
in de eerste plaats domicilie gekozen in Duitsland. We moeten
daarom wel goed begrijpen wat het precies betekent als we zeggen
dat de mafia of de camorra in Nederland actief is. Het gaat dan
toch grotendeels om handelaren die op de Nederlandse markt inkopen
komen doen. Nederland speelt als plaats voor belangrijke
nevenfilialen alleen een belangrijke rol voor criminele groepen,
die hier kunnen terugvallen op grote aantallen emigranten:
Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba, Turkije en Marokko.
Met deze laatste constatering is iets belangrijks gezegd over de
vraag in hoeverre roemruchte buitenlandse criminele groepen iets
van doen hebben met de immigrantenkolonie in Nederland, die uit hun
land afkomstig is. De Italiaanse mafia gaat grotendeels heen over
de hoofden van Italiaanse immigranten en deze vervullen eerder de
rol van slachtoffers (afpersing, slechte reputatie) dan van
bondgenoten. Hetzelfde geldt in veel sterkere mate voor de
vreedzame Chinese gemeenschap in ons land: de mate waarin Chinese
restaurateurs en zakenlieden worden afgeperst is schrikbarend.
Nigeriaanse oplichting van Nederlandse bedrijven loopt voor zover
we hebben kunnen nagaan, helemaal niet via de immigranten uit dat
land. De Joego-scene heeft geen verbinding met de oudere
immigrantengroepen uit Sloveni die voor de oorlog werkten in de
Zuidlimburgse mijnen of de gastarbeiders uit de Zuidslavische
republieken na de oorlog. Voor de Russen is deze vraag niet aan de
orde omdat er geen noemenswaardige immigrantengemeenschap uit dit
land in
Nederland woont. Hier moet wel worden gezegd dat hun aantal op dit
ogenblik toeneemt: er zijn Russen die in Nederland firma’s opzetten
en onroerend goed kopen. Het is lang niet denkbeeldig dat binnen
deze infrastructuur zich criminele organisaties zullen nestelen,
maar thans is het bewijsmateriaal nog onvoldoende om van een
connectie tussen georganiseerde misdaad en immigrantengemeenschap
te kunnen spreken. In n voornaam opzicht is relativering niet op
zijn plaats. Uit alle materiaal dat wij presenteren komt Nederland
naar voren als een zeer kosmopolitisch en prominent centrum van de
handel in allerlei soorten drugs in Europa en daarbuiten. Alle
groepen die wij in onze parade hebben opgevoerd houden zich bezig
met de import, de transitohandel, de export en de verkoop van
verdovende middelen. Als we alle soorten drugs en alle kilogrammen
en tonnen bij elkaar optellen waarbij allochtone en buitenlandse
criminele groepen betrokken zijn en als we daarbij nog de grote
hoeveelheden hash rekenen (maar ook andere narcotica) die worden
verhandeld door autochtone Nederlandse groepen (in ons rapport over
Amsterdam citeren wij bronnen volgens welke de opbrengst op
jaarbasis van Hollandse groepen de twintig miljard gulden te boven
gaat) dan zou dit volume, uitgespreid over heel Nederland, een
aardige deken vormen! Dat kan niet allemaal voor de Nederlandse
consumentenmarkt bedoeld zijn en dat is het ook niet. Een deel van
de gemporteerde drugs wordt verkocht aan een buitenlandse
(toeristische) klantenkring in Nederland, een groter deel wordt
doorverkocht naar andere Europese landen (Engeland, Frankrijk,
Duitsland, Itali, Spanje, Belgi, de Scandinavische landen) en het
grootste gedeelte wordt wel door (Nederlandse) handelaren
verhandeld maar ziet Nederland niet eens op zijn reis naar
Noord-Amerika en Australi. Ook Nederland heeft de functie van
stapelmarkt en logistiek centrum van drugshandel in de wereld
gekregen en dat heeft waarschijnlijk in de eerste plaats te maken
met zijn centrale transport-geografische ligging, de Hollandse
handelsgeest en wellicht ook met het Nederlandse drugsbeleid of
althans de reputatie die dit beleid in het buitenland geniet. Voor
ons onderwerp: de betrokkenheid van allochtone en buitenlandse
groepen, zijn nadere overwegingen van belang. Het aardrijkskundige
toeval wil dat enkele grote naoorlogse immigrantengroepen afkomstig
zijn uit de bronlanden van deze drugs of uit het buurland daarvan.
Zuidamerikaanse cocane komt onder andere via Suriname, de Antillen
en Aruba Europa binnen via Nederland. De herone die uit de landen
van de Gouden Sikkel afkomt, wordt verhandeld vanuit Turkije. De
grootste en snelst in omvang toenemende hashproduktie vindt plaats
in Marokko. Juist uit deze landen zijn grote immigrantenbevolkingen
in Nederland afkomstig en zij hebben alle een etnische
infrastructuur opgezet (winkels, import-bedrijven, moskeen (met een
sociale functie), reisbureaus en nog meer) die zich uitstekend
leent voor smokkelen in de passagiers- en goederenstromen die
tussen het oude en het nieuwe land op en neer blijven gaan. Om in
die drugshandel betrokken te raken moeten deze gemeenschappen wel
(volgens de formele vereisten van de zogenaamde gelegenheidstheorie
in de criminologie) gemotiveerde daders opleveren. Het toeval wil
dat alle etnische groepen in kwestie juist op het moment van de
opkomst van de drugseconomie in hun land van herkomst, in Nederland
met ernstige sociaal-economische problemen te kampen krijgen. Een
groot deel van de immigrantenbevolking en hun kinderen komt wel
goed weg, maar een onderlaag blijft buiten de arbeidsmarkt omdat
zij op het verkeerde tijdstip arriveren (veel Surinamers,
Antillianen en Arubanen komen vanaf de jaren zeventig als de
werkgelegenheid terugloopt) of omdat zij in de periode van enorme
herstructurering van de economie in de jaren tachtig uit de
arbeidsmarkt worden gestoten (Turken, Marokkanen). Alle (gekleurde)
etnische groepen botsen bij hun poging werk te vinden verder nog
tegen discriminatie op. De maatschappelijke onderlaag binnen deze
gemeenschappen, die weinig kans heeft op vooruitgang op de legale
arbeidsmarkt, is voor een deel gemakkelijk te vinden voor een
alternatief bestaan of een alternatieve carrire in de sfeer van de
georganiseerde misdaad. In alle gevallen is een politiek
aanvaardbare neutraliseringstechniek ontwikkeld die het individuen
moreel mogelijk maakt de overstap naar deze criminaliteit te maken
(de vraag naar drugs komt niet van ons, maar van de Westerse
consumenten, onze jongens zijn niet zo gek om het zelf te
gebruiken, de koloniale macht verdient niet beter). In dit
onderzoek heeft ons het meest verbaasd hoe groot de circuits zijn
van mensen in de kring van gevestigde etnische minderheden, die
betrokken zijn bij de handel in drugs afkomstig uit hun
herkomstland. De organisatie van deze circuits is weinig formeel en
ze zijn niet erg hirarchisch opgebouwd. Zelfs Turkse organisaties
die in de jaren tachtig nog wel enigszins in de vorm van
mafia-achtige families in Nederland opereerden, geven in de jaren
negentig meer initiatief in handen aan in de criminaliteit
opklimmende drugshandelaren onder de emigranten. Organisatoren,
drugslords, zijn er uiteraard maar weinig, maar degenen die
enigerlei functie vervullen in de drugshandel (als koerier,
handelaar, bewaker van een stash, runner, geld-wit-wasser,
enforcer, kassier etcetera) zijn met velen! Dit zegt iets
over de miserabele sociale situatie waarin substantile gedeelten
van de Nederlandse etnische minderheden terecht zijn gekomen.
Nu deze conclusies – ten dele relativerend, ten dele alarmerend
– zijn getrokken, is het moment aangebroken om iets te zeggen over
enkele van de theoretische vraagstukken die in het inleidende
hoofdstuk zijn aangeroerd. Op die plaats hebben we een reeks
uitspraken geformuleerd in de vorm van veronderstellingen. Zijn die
houdbaar?
Een eerste veronderstelling luidde dat het vraagstuk van de
betrokkenheid van allochtonen en buitenlanders in
Nederland niet zonder meer zou kunnen worden gereduceerd tot
hun lage sociaal-economische positie in de Nederlandse samenleving.
Die stelling is juist om drie redenen. Ten eerste vertonen de
verschillende allochtone en buitenlandse groepen die in de lage
sociale positie verkeren, uiteenlopende delictprofielen in de
georganiseerde misdaad en die hangen samen met hun afkomst. Als het
gaat om de prominente handel in drugs is hun specialisatie door het
produkt uit het bronland benvloed. Het is van belang hier op te
merken dat hun macht groeit tegenover hun Nederlandse partners: de
Marokkaanse groepen hebben de rol van Nederlandse hashhandelaren
die in Marokko hun waren betrekken, gereduceerd tot die van
transporteurs. Ten tweede heeft de mate van geweld of de dreiging
daarmee die in een bepaald etnisch milieu gebruikelijk is, met hun
cultuur te maken. Nigerianen, Ghanezen en ook Marokkanen in dit
milieu leggen weinig geweld aan de dag, Turkse misdadigers zijn
naar verhouding zeer gewelddadig en de Joegoslavische bendes
drijven daar vrijwel geheel op. Ten derde is de allochtone en
buitenlandse georganiseerde misdaad etnisch voorzover zij zich
beperkt tot de eigen kring. Zowel Chinezen als Turken opereren
vrijwel uitsluitend binnen de eigen groep. Andere etnische groepen
vertonen meer openheid. De zogenaamde Russische mafia blijkt in de
praktijk vaak te bestaan uit Nederlandse criminele ondernemers (in
de exploitatie van prostitutie bijvoorbeeld) die Oosteuropese
partners hebben gezocht en gevonden (om vrouwen voor de
seksbusiness te vinden). Ook Nigeriaanse groepen blijken vaak te
opereren in een door Nederlandse collega’s geschapen kader. Een
zeer interessante uitzondering op de regel van culturele invloed
wordt geleverd door een aantal Nederlanders van Surinaamse en
Antilliaanse afkomst dat het ver heeft geschopt binnen Nederlandse
drugsorganisaties en die om die reden niet hier, maar in het
rapport over autochtone groepen worden beschreven. Een tweede
veronderstelling luidde dat met de komst van buitenlandse en
allochtone groepen in de georganiseerde misdaad ook nieuwe delicten
of nieuwe werkwijzen zouden worden gentroduceerd. Ook deze
veronderstelling wordt ten volle bewaarheid. Een delict zoals
loan sharking kennen we bijvoorbeeld in Nederland het beste
uit Amerika. Wie zou verwachten dat de Chinezen het zouden
introduceren bij Nederlandse casino’s? Interessanter en
tegelijkertijd angstwekkender is de introductie van politieke
motieven in de georganiseerde misdaad. Gewoonlijk denken we bij de
beweegredenen voor deze vorm van criminaliteit alleen maar aan
ongebreideld winstbejag en dat is van toepassing op de gehele
Nederlandse, autochtone georganiseerde misdaad. Maar met de entree
van allochtonen en buitenlanders in deze wereld, is daar een
politieke dimensie bijgekomen. Afpersing of wat daar voor doorgaat
van burgers en zakenlieden om politieke redenen, zoals in het geval
van de Koerden door de PKK, Dev Sol en andere politieke
groeperingen, is in Nederland nieuw. De Surinaamse drugshandel is
niet te begrijpen zonder de rol van de militairen die een coup
pleegden in 1980, op haar volle waarde te schatten. De Marokkaanse
hashhandel valt niet te begrijpen als niet de rol van de
Marokkaanse bureaucratie daarin wordt verdisconteerd. Hoezeer de
Chinese georganiseerde misdaad van nu en in het Westen ook
verschilt van die in Hong Kong, Singapore en Mainland China, haar
optreden kan toch niet ten volle worden begrepen zonder iets te
weten van haar politieke geschiedenis. De Italiaanse mafia, in haar
vier geledingen, manifesteert zich als we afgaan op de documentatie
van de politie in Nederland, op het niveau van handelaren in wapens
en drugs. In de afgelopen vijf jaar is in Itali zelf aan het licht
gekomen dat deze criminele organisatie nauw is verweven met de
politiek en het zakenleven en dit tot op de allerhoogste niveaus.
In Nederland hebben we van die hogere niveaus niets teruggevonden.
Bestaat het hier dan ook niet of beschikt de politie niet over die
informatie? De opkomst van de Russische mafia is niet te begrijpen
zonder het einde van de koude oorlog, de desintegratie van de Unie
van Sovjetrepublieken en de rechteloosheid die toen is ontstaan
doordat de overheid haar monopolie op het gebruik van geweld niet
af kon dwingen. De protection rackets die deze politieke leemte
opvullen, manifesteren zich nu in West-Europa en in een enkel geval
ook bij ons. Het optreden van Joegoslavische groepen, tenslotte, is
volmaakt onbegrijpelijk zonder enige kennis van de langdurige
traditie van geweld en de huidige burgeroorlog. Een derde hypothese
houdt in dat Nederland te maken krijgt met georganiseerde misdaad
als gevolg van toenemende vervlechtingen in politiek, economisch en
cultureel opzicht tussen staten: globalisering, mondialisering. Ook
deze veronderstelling blijkt juist. Nederland is de stapelmarkt
geworden voor drugs in Europa en zelfs daarbuiten; fraudes op
Nederlands grondgebied (bijvoorbeeld vanuit Nigeria) zijn elders
verzonnen; crimineel verdiende vermogens worden via het
internationale geldwissel- en bankensysteem weggesluisd (maar soms
ook gewoon door de opbrengsten van drugstransacties in baar geld in
de binnenzakken van dikke winterjassen mee te nemen). In het
algemeen is het simpele feit dat internationale misdaadorganisaties
die wij tien jaar geleden alleen nog kenden uit belletrie in de
sectie true crime of uit suspense movies in de
bioscoop en op de televisie, nu ook in Nederland zijn gesignaleerd
(in welke beperkte vorm dan ook) het beste bewijs van de juistheid
van de these van mondialisering. Het verschijnen van de
internationale georganiseerde misdaad is de keerzijde van de
verdergaande integratie van Nederland in de wereldeconomie.
Een vierde veronderstelling die in de inleiding werd geponeerd,
luidde dat de groei van een etnische onderklasse in Europa en ook
in Nederland, de allochtone georganiseerde misdaad mogelijk zou
maken. In verband met de opkomst van de etnische minderheden in de
Nederlandse drugshandel hebben we de juistheid
van deze veronderstelling reeds aangetoond. Deze notie is nauw
verbonden met het idee dat een criminele of deviante subcultuur van
generatie op generatie wordt overgedragen en als we het Amerikaanse
voorbeeld van de georganiseerde misdaad volgen, zouden we
verwachten dat hier ook (etnische) jeugdbendes ontstaan die
territoria gaan verdelen en buurten bestuurlijk beheersen die
ontoegankelijk zijn geworden voor de politie. Dat deze ontwikkeling
nog niet is waargenomen komt enerzijds omdat de immigratie nog te
vers is om overdracht van criminele organisatiepatronen tussen
generaties mogelijk te maken. Anderzijds bestaan er in Nederland
geen zodanige no go areas dat jeugdbendes zich onbekommerd kunnen
ontplooien. In ieder geval hebben wij tot nu toe bij geen van de
allochtone (en trouwens ook niet bij autochtone) groepen in
Nederland uitgekristalliseerde jeugdbendes naar Amerikaans
voorbeeld vastgesteld.
Een vijfde gedachte die bij dit onderwerp opkwam, luidt dat
allochtone en buitenlandse georganiseerde misdaad zich afspeelt in
de beslotenheid van etnische circuits en dat daarover bij de
politie en justitie niet zoveel bekend is, en ook dat, wanneer het
wel bekend is, strafrechtelijk onderzoek moeizaam verloopt als
gevolg van ontoegankelijkheid en non-coperatie. Hierboven zagen we
dat heel veel zogenaamde etnische criminele groepen ondenkbaar
waren zonder de aansluiting en soms ook de leiding van Nederlandse
misdadigers. Dat neemt niet weg dat sommige allochtone
misdaadorganisaties inderdaad in eigen kring opereren en dat het
moeilijk is informatie daarover te verwerven. De politie in de
landen van herkomst kan vaak niet worden geconsulteerd omdat men
niet weet in hoeverre zij met de georganiseerde misdaad daar of met
politieke belangengroepen die haar steunen of gedogen, gemene zaak
maakt. Het aantal tolken of tweetalige individuen in sommige
etnische groepen is zo buitengewoon klein, dat het moeilijk is om
betrouwbare vertalers te vinden. Bij onderzoek naar Turkse bendes
hebben politie en justitie zich meer dan eens moeten ontdoen van
tolken die voor de andere kant bleken te werken. Deze relatieve
ontoegankelijkheid maakt het ook moeilijk om het (illegale) bezit
van (vuur)wapens te beheersen. Er zijn legio aanwijzingen
(vuurwapenbezit onder Turken bijvoorbeeld) dat wapens in deze kring
in ruime mate voorhanden zijn en ook dat verschillende criminele
groepen (Nigerianen, Russen) zich bezighouden met de handel daarin.
Een andere reden dan het toegankelijkheidsprobleem is overigens het
teloorgaan van expertise op het gebied van wapens bij de
Nederlandse politie. Etnische gemeenschappen zijn ook gesloten als
het gaat om het wegbrengen van de opbrengsten van hun activiteiten.
Ze maken gebruik van eigen informele bankierssystemen
(Hindoestaans-Surinaamse zakenlieden bijvoorbeeld of Chinezen),
eigen spaarsystemen (bijvoorbeeld Marokkanen) of het officile
financile netwerk dat zijn hoofdzetel heeft in het land van
herkomst (Turkije). Ook al omdat in veel herkomstlanden het
verschijnsel witwassen als strafrechtelijke categorie niet eens
bestaat en omdat wederrechtelijk verkregen voordeelsontneming er
dus niet voorkomt, hebben de Nederlandse politie en justitie juist
bij grootschalige en profijtelijke allochtone criminele operaties
het nakijken als zij de opbrengsten willen confisceren. Het meest
ergerlijke voorbeeld van etnische beslotenheid wordt misschien nog
wel geleverd door het mislukken van expliciete pogingen van de
Nederlandse politie om de slachtoffers van afpersing (onder
Koerden, onder Chinezen) individueel of collectief tot aangifte te
brengen. De intimidatie is dan te groot en het vertrouwen in de
mogelijkheden tot bescherming door de Nederlandse autoriteiten is
te klein. Tegenover al deze omstandigheden die de toegankelijkheid
bemoeilijken staat wel het feit dat de delicten die in deze kring
worden gepleegd in het algemeen, binnen de rangorde van de
georganiseerde misdaad althans, geen erg hoog niveau van
sophistication halen. Het gaat om activiteiten (drugshandel,
uitbating van prostitutie enzovoort) waar de politie heel goed
zicht op kan hebben wanneer zij in deze richting investeert. Dat de
fut er een beetje uit is om weer nieuwe drugszaken aan te pakken in
het Turkse milieu heeft niets te maken met de moeilijkheidsgraad
van het politieonderzoek, maar alles met het optreden, na tien jaar
vruchteloze strijd tegen het verschijnsel an sich, van een
zekere Turken-moeheid.
Met deze empirische antwoorden op theoretische vragen omtrent
het verband tussen georganiseerde misdaad en de buitenlandse en
allochtone afkomst van haar daders en organisaties is over de aard
en omvang ervan – de eerste vraag die we in het kader van het
wetenschappelijk onderzoek beantwoorden voor de Enqutecommissie –
zoveel gezegd als thans mogelijk is. Nu dan de vraag in hoeverre
buitenlandse en allochtone criminele groepen of de delen van
etnische gemeenschappen die het pad van de georganiseerde misdaad
zijn opgegaan, zich met behulp van hun uit de levering van illegale
goederen en diensten verkregen inkomsten, innestelen in legale
sectoren van de Nederlandse economie. Op basis van de vergelijking
tussen de onderzochte groepen, kunnen gemakkelijk drie algemene
constateringen worden geformuleerd. Ten eerste: ja, er wordt in de
Nederlandse economie genvesteerd, maar alleen en voor zover dat
noodzakelijk is voor het functioneren van de oorspronkelijke
criminaliteit. De aankoop van winkels, horeca-gelegenheden,
onroerend goed, transportondernemingen en firma’s voor import en
export, staat steeds ten dienste van de illegale basisactiviteit.
Terzijde: dit geldt in belangrijke mate ook voor autochtone
Nederlandse groepen! Investeren van overwinsten is voor hen in het
buitenland vaak voordeliger en safer en alleen de allergrootsten
permitteren zich in Nederland de legale markt op te gaan. Ten
tweede, vrijwel alle revenuen van criminele activiteiten die door
allochtone groepen worden behaald, en dat geldt zeker de eerste
generatie van immigranten, verdwijnen naar
het land van herkomst. De Colombiaanse kartels eisen de opbrengst
op en leggen geen enkel initiatief aan de dag om in Nederland hun
kapitaal te beleggen. Chinese winsten gaan naar China, de opbrengst
van Joegoslavische activiteit vloeit voor een deel naar de
burgeroorlog aldaar, Surinaamse drugshandelaren leggen van de
winsten een splinternieuw stadsdeel aan in Paramaribo, Ghanese en
Nigeriaanse groepen maken hun gelden over naar huis.
Drugshandelaren in de gevestigde etnische groepen die voortkomen
uit gastarbeidersimmigratie, spenderen hun gelden op dezelfde
manier zoals zij het steeds al deden. Zij vormen een nieuwe rijke
klasse die haar geld belegt in grond, de bouw van huizen en in
nieuwe toeristencentra of andere door de overheid geschapen
aantrekkelijke investeringsmogelijkheden. Ten derde: in het
algemeen leggen de leden van allochtone misdaadorganisaties in
Nederland een sobere levensstijl aan de dag, al was het alleen maar
om niet op te vallen. Nederland beschouwen ze als de plek waar het
geld wordt verdiend en vaak wordt hun economische basis gevormd
door een sociale uitkering. Het exuberante leven, de luxe, wordt
genoten in het land van herkomst. Met het verstrijken der jaren en
de opkomst van nieuwe generaties van migranten in de georganiseerde
misdaad, neemt evenwel de neiging toe om de opbrengst te gebruiken
voor de bekostiging van een uitbundige levensstijl in
Nederland.
Tenslotte moet de vraag aan de orde komen in hoeverre allochtone
en buitenlandse criminele groepen zich in Nederland handhaven of
versterken door tegen hen gericht overheidsoptreden onschadelijk te
maken of zelfs te controleren. Volstrekt overheersend, is onze
indruk, is nog steeds de tactiek van het ontwijken van
overheidsingrijpen. Er is zeker van alles geprobeerd om
overheidsfunctionarissen plat te krijgen, maar er is geen sprake
van systematisch succes in dit opzicht. We vinden in dit verband
ook vrijwel geen spoor van betrokkenheid van advocaten, accountants
en andere beroepsgroepen die een essentile rol kunnen vervullen bij
het inburgeren van criminele activiteiten. Dat betekent evenwel
helemaal niet dat er niets aan de hand is. Er zijn gevallen waarin
mensen van de marechaussee, de politie en gemeente-ambtenaren
(bijvoorbeeld bij de uitgifte van paspoorten) door allochtone
groepen wel degelijk met vrucht zijn bewerkt. De betrokkenheid van
in het bijzonder de gevestigde minderheidsgroepen bij de
georganiseerde misdaad blijkt eruit dat zij daartoe het best in
staat zijn. De hoeveelheid corruptie bij de politie die we in de
voorbije jaren aantroffen bij de best gentegreerde minderheid van
alle onderzochte groepen: de Surinamers, is niet gering. Er zijn
ook corruptiegevallen ten dienste van de allochtone georganiseerde
misdaad in Turkse en Marokkaanse sfeer zijn gesignaleerd. De ironie
wil dat maatschappelijke integratie in ons type samenleving
kennelijk een voorwaarde vormt voor de ontwikkeling van effectieve
contrastrategien. In het geval van de meest gewelddadige groepen
bestaan er voorbeelden van bedreiging en intimidatie van de
autoriteiten; de politie is de Joegoslavische bendes wel eens uit
de weg gegaan. Al deze activiteiten contra de overheid en ter
immunisering van criminele ondernemingen zijn echter nog niet zo
ver voortgeschreden dat de situatie hier te lande zelfs maar in de
verte doet denken aan Italiaanse toestanden of aan de wijze waarop
de georganiseerde misdaad is verweven met de legale economie en het
politieke bestel in de landen waar zij vandaan komt (Colombia,
Marokko, het voormalige Joegoslavi). Maar iets is er wel. Wie
twintig, tien of zelfs nog maar vijf jaar geleden zou hebben durven
voorspellen dat de allochtone en buitenlandse criminele realiteit
in Nederland zich zou ontwikkelen op een manier zoals wij die in
dit rapport hebben beschreven, zou voor gek zijn versleten. De
ontwikkelingen binnen de sfeer van de georganiseerde misdaad gaan
razendsnel.