Woord vooraf
Over de vraag in hoeverre gevestigde etnische minderheden met
politie en justitie in aanraking komen, is sedert de opheffing van
de samenzwering van zwijgzaamheid naar aanleiding van de discussie
over een Amsterdams rapport over Marokkaanse straatroof in 1989
zeer veel geschreven, maar in die literatuur wordt geen aparte
aandacht besteed aan de mate waarin etnische minderheden betrokken
zijn bij de zware en georganiseerde criminaliteit. Komt de
lucratieve georganiseerde misdaad in deze kring eigenlijk wel voor
of bevinden de allochtonen zich ook in dit opzicht onder aan de
criminele ladder aangezien zij vooral worden aangehouden voor
lichte en niet winstgevende vergrijpen? Zijn op Nederlands
grondgebied transnationale criminele organisaties actief (vergelijk
de mafia) die in zoverre van uitheemse herkomst zijn dat zij vanaf
elders worden aangestuurd? Politie en justitie weten hier naar
verhouding weinig van af en dat komt onder andere doordat deze
groepen moeilijk benaderbaar zijn en ook omdat zij geneigd kunnen
zijn hun geschillen af te doen in de beslotenheid van hun eigen
milieu. Voor zover zij er iets over weten, leggen hun
vertegenwoordigers een zekere terughoudendheid aan de dag, omdat
het taboe dat er op dit type misdaad rust nog grotendeels intact is
en niemand dat graag doorbreekt. Ook ingeburgerde immigranten die
ons erover zouden kunnen berichten weten soms maar weinig over hun
onderwerelden af en voor zover zij ervan weten, bestaat bij hen de
begrijpelijke angst dat openhartigheid hun hele groep in diskrediet
kan brengen. Zonder deskundig commentaar uit deze kring zou het
evenwel niet eenvoudig zijn geweest om de grote hoeveelheid
feitelijk materiaal die wel bij de politie aanwezig is en die wij
hier, net als bij alle rapporten over aard, omvang en ontwikkeling
van de georganiseerde misdaad ten behoeve van de Enqutecommissie,
tot uitgangspunt nemen van onze analyse, in volle omvang te
doorgronden. Uitingen van georganiseerde misdaad in allochtone
gemeenschappen in Nederland zijn moeilijk te begrijpen zonder dat
insiders iets vertellen over de politieke context waarbinnen deze
criminaliteit tot bloei kwam in het land van herkomst, over de
economische belangen die ermee zijn gemoeid en over de manifestatie
ervan binnen de etnische gemeenschap hier te lande.
Wij prijzen ons gelukkig dat wij toch een hele reeks van
personen hebben getroffen die er wel degelijk iets van wisten of
die soms zelfs zeer goed waren genformeerd, en bovendien dat zij
bereid zijn gebleken hun kennis met ons te delen. Bij de
politiefunctionarissen van de CRI en ook in de vijfentwintig
korpsen heeft de overweging gespeeld dat hun mededelingen zouden
worden verwerkt in de in wetenschappelijk opzicht volstrekt
onafhankelijke onderzoeksgroep onder leiding van C. Fijnaut. De
politieke en culturele informanten, als wij ze zo mogen noemen, uit
de verschillende etnische groepen hebben hun aarzeling opzij gezet
omdat zij meenden dat het beter is de pijnlijke waarheid thans
onder ogen te zien dan de criminele ontwikkeling in hun kring op
korte maar zeker ook op langere termijn onopgemerkt te laten
plaatsgrijpen. Zonder de inzet en medewerking van de onderstaande
personen zou dit rapport niet zo zijn geschreven als het nu is. We
danken hen in alfabetische volgorde: F. Akinbingl, C. Blom, C. de
Bruyne, B. Drost, Th. Erents, A. Haakmat, S. Harten, J. de Heus, A.
Hoeb, H.K. Jap A Joe, H. de Jong, W. de Lang, H. Lentink, R.
Liedmeijer, F. Okuducu, T. Papenhove, J. van Pelt, A. Petersen, M.
van der Plas, A. Ram, S. Rambocus, M. Rijk, W. Roestenburg, A.
Schalks, H. Theeuwes, M. Vink, W. Vos, M. Weyenburg, G. Woudsma, Y.
Yesilgz en D. Zaitch. N. van de Ven danken wij voor haar grondige
en enthousiaste hulp bij het verzamelen van materiaal. Y. de
Adelhart Toorop heeft het rapport grotendeels uitgetypt en
conscintieus vorm gegeven. M. Ribberink heeft talrijke correcties
aangebracht. We danken K. Bruin voor zijn commentaar op de tekst.
Bij de behandeling per etnische of nationale groep hebben we de
volgende taakverdeling aangebracht: Frank Bovenkerk schreef de
hoofdstukken over de Surinaamse, de Turkse, de Marokkaanse en de
Colombiaanse groepen. Cyrille Fijnaut nam de beschrijving voor zijn
rekening van de Italiaanse mafia, de Chinese triades, Russische en
Joegoslavische groepen en ook de Nigeriaanse en Ghanese netwerken.
Dit rapport staat niet op zichzelf, maar moet worden gelezen in
samenhang met de andere deelrapporten en in het bijzonder met het
verslag van Cyrille Fijnaut over de rol van autochtone groepen en
natuurlijk ook in verband met het samenvattende eindrapport.
Den Haag, december 1995