II.5. Georganiseerde criminaliteit onder Surinamers in
Nederland
Tot ver in de jaren zeventig is er geen reden om de
criminaliteit onder Surinamers als apart vraagstuk aan de orde te
stellen. Als met de komst van sociaal zwakke immigranten wel
problemen ontstaan, zoals in de Amsterdamse Bijlmermeer en op de
Rotterdamse Kruiskade, wordt het politiek niet als correct
beschouwd om het verschijnsel bij de naam te noemen. Het ministerie
van Justitie heeft in al in de jaren tachtig besloten de etnische
afkomst van personen die bij criminaliteit zijn betrokken, niet
meer te registreren teneinde stigmatisering te voorkomen. Het was
evenmin bon ton om specifiek culturele criminaliteitsbevorderende
factoren te releveren. Een aanmerkelijk deel van de kinderen in de
Surinaams-Creoolse volksklasse groeit op in onvolledige gezinnen.
Van alle Surinaamse huishoudens is 32 procent uit een noudergezin
en voor de subcategorie der Creolen zelfs meer dan de helft.
Vergelijk dit met een percentage voor de Nederlandse bevolking in
haar geheel van 7 en bijvoorbeeld Marokkanen van 3 procent (Van
Praag, 1989). Dit gezinstype draagt volgens van Niekerk (1992) bij
tot armoede, uitkeringsafhankelijkheid en maatschappelijk
isolement. In de loop van de jaren tachtig verdwijnt de
aanvankelijke schroom. Buiks (1983) schreef toen een gedurfd
rapport over Creoolse jongens in Rotterdam die hun leven
organiseerden rond verslaving aan herone en rond de tegencultuur
van de Rasta-beweging, of die de exuberante levensstijl van een
zogenaamde wakaman ten toon spreidden. Het vraagstuk werd
hier nog opgevat als een probleem van beklagenswaardige
randgroepjongeren: de wakaman zijn jongens die met
versluierend woordgebruik voor hun levensonderhoud zijn overgegaan
op praktijken die de omringende samenleving als illegaal of
crimineel aanmerkt (Buiks, 1983, 127). Bij nadere lezing van de
tekst blijken deze praktijken te bestaan uit niet minder dan
huisbreken, bankroven en vooral poederverkopen (p. 117). De
criminaliteit van Surinaamse jongens in de jaren zeventig en het
begin van de jaren tachtig is nauw verbonden met de verslaving aan
drugs. De misdaad die daaruit voortvloeit, is vooral
verwervingscriminaliteit. Met georganiseerde drugshandel hebben ze
dan nog weinig te maken. Zij zijn er de slachtoffers van of vormen
als kleine dealers het onderste echelon van deze handel. Dat
verandert aan het einde van de jaren tachtig. Livio Sansone deed in
1992 verslag van zijn belevenissen over een periode van 1981 tot
1990 met eenzelfde groep Creoolse jongens in Amsterdam. Die jongens
komen op allerlei manieren aan hun inkomen, maar daartoe behoren
ook zogenaamde zwarte hossels, illegale dingen. In de periode dat
hij ze onderzoekt, neemt het verslavingsprobleem sterk af. De
Surinaamse junkies vormen tot op zekere hoogte een uitstervend
cohort. Zij gaan over op de verkoop van drugs. Het begint met
kleine straatdealers die plastic zakjes uitventen met een gram
hash. Zij streven er echter naar om huisdealer te worden. Het
koffiehuizencircuit van Amsterdam groeit in de jaren tachtig
explosief en voorziet een internationale
toeristen-consumenten-markt van drugs. Desondanks, stelt Sansone
vast, blijven de Surinaamse dealers onderaan in die markt hangen.
Hun ostentatieve levensstijl (scherpe kleren, overvloedige gouden
sieraden) is niet erg geschikt om zich als etnisch ondernemer op te
werken naar een hoger niveau. Bovendien zijn zij buitengewoon
ongeorganiseerd en de politie laat Sansone weten dat het geen enkel
probleem is om
Creoolse dealers te laten verklaren over hun concurrenten. Hier
zien we iets terug van wat in Suriname krabbenpolitiek wordt
genoemd. Zoals krabben elkaar bij de poten naar omlaag trekken
zodat zij de ton individueel niet uitklimmen, zo staan volkscreolen
elkaar niet toe beter af te zijn dan zijzelf (Brana-Shute,
1979).
Nu heeft Sansone met zijn onderzoeksmethode slechts 59 jongens
in hun carrire gedurende de jaren tachtig kunnen volgen. Als er
toch jongens bij zouden zijn die in het betreffende tijdvak door
zouden stijgen naar hogere niveaus, is de kans dat hij die in zijn
steekproef aantreft, erg klein. We weten echter zeker dat enkelen
echt tot de georganiseerde misdaad zijn doorgedrongen. In de kring
onmiddellijk rond Klaas Bruinsma in Amsterdam die ongeveer tien
personen omvatte, zaten ook Surinaamse Creolen. Het is echter de
vraag of we deze personen moeten beschouwen als onderdeel van de
Surinaamse georganiseerde misdaad of veeleer als deelnemers aan
Hollandse groeperingen. Het gaat hier om geassimileerde Surinamers
die niet betrokken waren bij de cocane-handel en die niet waren
aangesloten op het beschreven netwerk in Suriname, maar om mensen
die in de eerste plaats handelden in hash en die hun contacten
hebben in de Nederlandse onderwereld. De bekendste figuren waren
onderdeel van groeperingen die in deze reeks in de rapportage over
autochtone groeperingen thuishoren. Dat neemt niet weg dat zij hun
banden met Suriname (of de Nederlandse Antillen) hebben behouden
met het oog op de belegging van de opbrengsten van hun
activiteiten. Zij bezitten er onroerend goed, speedboten en
tenminste n van hen heeft de politieke oppositie tegen Bouterse
financieel gesteund.
Welke vormen van georganiseerde misdaad komen nu voor bij
groepen die wel grotendeels Surinaams zijn? Om te beginnen is uit
de informatie die ons ten dienste staat duidelijk dat ook in het
zwaardere werk alle etnische groepen voorkomen die Suriname rijk
is. Dit geldt in elk geval voor de drugshandel. Buiten de sfeer van
de handel in drugs komen we enkele berichten tegen over Surinaamse
bendes die zich toeleggen op het stelen, omkatten en verhandelen
van auto’s. In een geval gaan die auto’s naar Suriname toe, in een
ander geval naar Marokko. In de grote steden zijn enkele Surinaamse
ondernemers werkzaam op de markt van het onroerend goed die je niet
goed anders kunt aanduiden dan als huisjesmelkers. Zij hebben in
gevallen van conflict met huurders, het geweld niet geschuwd. Maar
dit verschijnsel kunnen we moeilijk rekenen tot de georganiseerde
misdaad. We treffen Surinaamse souteneurs aan die echt als groep
opereren en die prostitues dwingen hun verdiensten af te staan.
Twintig jaar geleden was het souteneurschap onder Surinamers een
bekende deviante bezigheid (vergelijk ons rapport over
georganiseerde criminaliteit in Amsterdam). Nu lijkt daar eigenlijk
weinig meer van over. Veel levert deze zoektocht overigens niet op.
Het lijkt erop of al wat zich aan onderwereld in Surinaamse kring
profileert, zich heeft gestort op de cocanehandel. Het is een
bedrijvigheid die andere typen georganiseerde criminaliteit uit de
markt prijst. De informatie die over dit onderwerp bij de politie
bestond, gaat over twee stadia in de keten van de drugshandel. Er
is vrij veel bekend over de grotere organisaties die via Suriname
en ook de Nederlandse Antillen en Aruba grote partijen cocane
verzenden naar Nederland. De band met de verschillende militairen
met hun vliegveldjes en enkele grote drugshandelaren in Suriname is
redelijk bekend. Hierboven hebben we dit reeds globaal aangegeven.
Verder weten plaatselijke politiekorpsen vaak wel wie de lokale
dealers zijn of vanuit welke panden drugs worden verkocht. Over wat
daar tussenin gebeurt is weinig bekend. Hieraan is goed te zien hoe
de opsporingsinstanties in Nederland werken. Er wordt veel
genvesteerd om kennis op te doen over de grote bazen, in de hoop
een hele aanvoerlijn te ontmantelen en grote partijen drugs te
onderscheppen. Wanneer de smokkelwaar de douane eenmaal is
gepasseerd, valt de belangstelling weg. Over het distributienetwerk
in Nederland is veel minder bekend. De CRI heeft in Nederland zeven
organisaties gedentificeerd die min of meer voldoen aan de door
haar gehanteerde criteria om te kunnen worden gerekend tot
georganiseerde misdaad. Deze rapportage maakt niet de indruk dat er
echt sprake is van duidelijk gemarkeerde en strak-geleide
verbanden. De kennis die plaatselijke politiekorpsen bezitten over
hun verkooppunten van drugs is weinig relevant omdat men deze niet
zelden ongemoeid laat als ze geen overlast of problemen van
openbare orde opleveren en dit zijn geen beginpunten van onderzoek
naar een hele keten. Er is echter een alternatieve verklaring
mogelijk voor het informatiegebrek omtrent het distributienetwerk
in Nederland. Die luidt dat het helemaal niet zo duidelijk
georganiseerd is. Anders dan bijvoorbeeld de Colombiaanse
organisaties die grote partijen van honderden of duizenden kilo’s
drugs in een keer per container Nederland binnen sluizen, geschiedt
het transport hier in kleine hoeveelheden door honderden personen
en via duizenden vrachten tegelijk. Er zijn koeriers die een of
enkele kilo’s meenemen. Slanke vrouwen die een ruim-vallende jurk
kunnen dragen en zwangere vrouwen zijn op een bepaald moment
favoriet, dan weer zijn er mensen die als slikker de overtocht
maken, maar eigenlijk kan iedereen het doen: terugkomende
vakantiegangers of speciaal voor dit doel geworven jongeren. Dit
laatste komt veelvuldig voor. Een groep die in discotheken jongeren
ronselt, rekent het koerieren af met een prettig verblijf in een
hotel op Curaao. Bij het werven zal het woord drugs niet vallen. Er
is slechts sprake van een weldoener die zijn zieke oma moet
opzoeken en hij stuurt nu iemand langs met een pakketje. De hele
tocht is prima georganiseerd door de handelaar. Er bestaan systemen
waarbij door de koeriers zelf of door de organisator van het
transport een
onderlinge verzekering wordt afgesloten. Bij iedere vlucht naar
Europa lopen een paar van hen tegen de lamp, de overigen staan
garant voor de ondersteuning van de achtergebleven familie. In het
algemeen valt er bij het aantreffen van drugs weinig meer te
ontkennen, maar soms wordt in een emotioneel relaas naar voren
gebracht dat men door de militairen is gedwongen om drugs mee te
nemen op straffe van represailles tegenover achtergebleven familie.
Is dit werkelijk het geval of is het een verhaal waarvan men hoopt
dat Nederlandse functionarissen er een zekere sympathie voor op
kunnen brengen? In sommige gevallen zijn koeriers op grond van deze
overweging heengezonden of is het smokkelen hun door de rechter
niet aangerekend. Drugs worden tevens meegevoerd in de constante
goederenstroom die aan Surinaamse en Antilliaanse adressen in
Nederland wordt verzonden. Het poeder wordt aangetroffen in
zendingen groente en fruit, in etnisch-culturele voorwerpen, in
keramiek en in eterniet-pijpen. Wat betekent het precies wanneer
een Surinaamse groentehandelaar bij de douane wordt opgepakt omdat
de aan hem gerichte zending cocane bevat? Hij claimt niets te
weten, het is er in Suriname buiten zijn medeweten ingestopt,
iemand heeft zijn handel verwisseld. Er zijn bona fide
groentehandelaren die zich gedwongen zien voorzorgsmaatregelen te
nemen. Niet iedereen wil, zoals n van hen recentelijk overkwam,
worden geconfronteerd met een nietsvermoedende klant die thuis bij
het afpellen van een banaan merkt dat er wit poeder in zit en naar
de politie stapt. Het is in ieder geval duidelijk dat het thans
nogal bloeiende Surinaamse bedrijfsleven in Nederland (toko’s,
goudwinkels etcetera) een uitstekend distributieapparaat vormt. Als
de hypothese juist is dat de drugs niet alleen in grote
hoeveelheden binnenkomen maar ook in kleine porties en via een
omvangrijke stroom van mensen en goederen, dan kan het niet anders
of de controlemechanismen zijn onvoldoende of lek. Dit doet de
vraag rijzen in hoeverre de import van cocane uit Suriname wordt
begunstigd door de corruptie van ambtenaren.