II.3. De militaire coup
Op 25 februari 1980 werd het politiebureau aan de Waterkant te
Paramaribo in brand geschoten door een groep van zestien ontevreden
militairen in de rang van sergeant. Uit dit gezelschap kwam Desi
Bouterse naar voren als leider die het gezag in het land overnam.
In maart werd een nieuwe eerste minister aangesteld: Henk Chin A
Sen en daarmee had de regering haar burgerlijke gezicht
teruggewonnen, maar er kon geen twijfel bestaan in wiens handen de
werkelijke macht lag. Met n flinke klap was een einde gekomen aan
de etnisch gepacificeerde verhoudingen in de politiek, die door
buitenlandse waarnemers wel waren gezien als lichtend voorbeeld van
politieke stabiliteit in een maatschappelijk gespleten samenleving
(Dew, 1994). In december 1982 volgde de koelbloedige moord op 15
politieke tegenstanders.
Dit is niet de plaats om de politieke verwikkelingen van
Suriname na de staatsgreep in extenso te behandelen. Voor ons
onderwerp is slechts de volgende reeks feiten onmiddellijk
relevant. De eerste is dat de militairen van nu af aan in een
ongemakkelijk evenwicht verkeren met de burgerlijke politiek. Ze
moeten terug naar de kazerne, maar als het erop aan komt blijkt
Bouterse in staat om opnieuw een staatsgreep te plegen per
telefoon: de kerstcoup in 1990. De burgerregering verdwijnt ijlings
en de geplande verkiezingen in dat jaar worden twee jaar
uitgesteld.
In 1986 formeert Ronnie Brunswijk, voormalige lijfwacht van
Bouterse, een junglecommando bestaande uit soldaten van zijn eigen
etnische groep: bosnegers, om het land te bevrijden. Maar de
militairen slaan hard terug en als gevolg daarvan vluchten
vijfduizend bosnegers naar het buurland Frans Guyana, waar zij als
vluchtelingen worden gedoogd. De vijandelijkheden verhinderen beide
commandanten overigens niet om zich in 1989 te verzoenen. Brunswijk
met zijn groep krijgt eigen jurisdictie in het oostelijke deel van
Suriname. Hij beheert er een houtconcessie. De vluchtelingen zijn
inmiddels voor het grootste gedeelte terug in Suriname. Thans heeft
Suriname een burgerregering onder president Venetiaan, maar die
lijkt niet veel gezag te hebben. Bouterse is daarentegen, naar het
schijnt, in brede lagen van de bevolking nog steeds populair. Thans
bereidt hij zich met zijn partij NDP voor op verkiezingen in
1996.
Bouterse heeft niet alleen grote aanhang in Suriname, hij kan
ook in Nederland rekenen op de steun van die Surinamers die zijn
anti-koloniale en anti-Nederlandse opstelling appreciren. Hij laat
in zijn toespraken duidelijk merken dat Surinamers in Nederland
economische verplichtingen hebben ten opzichte van de
achterblijvers. Werkzaamheid in het grijze of zwarte circuit in
Nederland wordt wel eens voorgesteld als niet minder dan een daad
van vaderlandsliefde als dat leidt tot geldzendingen naar huis. Dit
is voor een goed begrip waarom een aantal Surinamers in Nederland
bij de drugseconomie is betrokken onontbeerlijk. Niet enkel maakt
de materile conditie van de grote groep werklozen deze tot
potentile deelnemers aan de drugshandel, door zijn anti-Nederlandse
morele appel zet Bouterse een mechanisme in werking dat
criminologen neutraliseringstechniek noemen. De morele
verantwoordelijkheid voor criminaliteit en drugshandel wordt ermee
weggerationaliseerd.
Met de Surinaamse economie is het in hoog tempo bergafwaarts
gegaan. Het land ging de onafhankelijkheid in met een sterke munt,
een goudvoorraad in de kelders van de Centrale Bank en zonder
buitenlandse schuld. Bovendien kreeg het van Nederland een
bruidsschat mee aan ontwikkelingsgeld die per inwoner hoger was dan
ooit een land aan hulp heeft ontvangen. Het ging echter slecht. Een
van de belangrijkste welvaartsbronnen van het land, bauxiet,
verloor sterk aan de concurrentie met makkelijker en goedkoper te
delven bauxiet in Australi, Nigeria en Brazili. Was Suriname goed
voor tien procent van de wereldbehoefte aan deze grondstof voor
aluminium, thans is dat nog maar drie procent. Grote stakingen in
1984 hebben deze bedrijfstak ook geen goed gedaan. Onmiddellijk
nadat Suriname onafhankelijk werd, bleek al duidelijk dat de
politieke en sociale structuur van het land niet was berekend op
een input van miljarden aan ontwikkelingsgeld. Het maakte een klein
aantal mensen heel rijk, maar een groot deel van de hulp is niet
besteed waarvoor het was bedoeld. Na de staatsgreep en de moorden
heeft Nederland ook deze hulp stop gezet. De rijstcultuur, ooit de
nationale trots wegens de hypermoderne landbouwmethoden, is
inmiddels wegens het ontbreken van werktuigen en know-how (en zeker
ook onder het wanbeleid van een der sergeants die directeur was
gemaakt) ingestort. Er zijn zelfs momenten geweest waarop het land
zich gedwongen zag rijst in te voeren in plaats van te exporteren,
maar dat had ook te maken met gunstige exportvoorwaarden van de
Europese Gemeenschap. Van de traditionele welvaartsbronnen blijft
de houtkap over en die is zo lucratief dat buitenlandse bedrijven
zich verdringen deze te exploiteren (met voorspelbare ecologisch
desastreuze gevolgen). Nieuwe mogelijkheden zijn te vinden in het
staatsaardoliebedrijf in Saramakka. Verder in het zoeken van goud
in de Sarah-kreek die behalve aan Braziliaanse goudzoekers thans
vooral aan bosnegers ten goede komt. Voorts is er wat visteelt en
zogenaamd eco-toerisme.
De reserves van de centrale bank zijn thans uitgeput. Er heeft
zich een omvangrijke zwarte markt ontwikkeld. Een belangrijk
element in de huidige economie is de postpakettenstroom van familie
uit Nederland. Volgens schattingen van postpakkettenbedrijven gaat
per jaar voor niet minder dan twintig miljoen aan waarde overzee.
De solidariteit die zo binnen de familie blijft bestaan is ten dele
uitvloeisel van harde economische noodzaak. Hosselen (Van Gelder,
1990), dat wil zeggen op allerlei manieren je kostje bij elkaar
scharrelen in ofwel het legale ofwel het informele of illegale
circuit (zo nodig ten koste van anderen) is voor veel Surinamers
een stijl van leven geworden die erop is gericht te overleven. De
behoefte aan scholing als middel om in de wereld vooruit te komen,
waaraan voorheen in Suriname altijd buitengewoon veel waarde werd
gehecht, heeft belangrijk aan waarde ingeboet. De middenklasse
waartoe opleiding toegang zou geven, is door de economische
achteruitgang weggevaagd. De leiders van het land en vooral de
militairen tonen zelf de levensinstelling van wakaman en de
nieuwe kleine klasse van superrijken zijn op en top hosselaars. De
publieke zaak is zeer sterk in verval geraakt: openbare gebouwen en
straten worden niet onderhouden, de ziekenhuizen beschikken niet
meer over apparatuur. Suriname is politiek en economisch verloederd
en heeft een klassenstructuur gekregen die bestaat uit een brede
groep van armen en een kleine toplaag van politici, ambtenaren en
drugshandelaren.