I.1. Het beeld in buitenlandse en binnenlandse
rapporten
Het ligt voor de hand te veronderstellen dat ten minste een deel
van de allochtone criminaliteitsproblematiek in Westerse,
stedelijke democratien die veel immigratie hebben gekend,
overeenkomst vertoont met die van Nederland. Aan de ene kant zijn
dit rijke landen en daar is door internationale criminele
organisaties veel te verdienen. We hoeven alleen maar te denken aan
de omvangrijke gebruikersmarkt voor drugs die zich daar bevindt.
Aan de andere kant kan het verschijnsel georganiseerde misdaad zich
gemakkelijk ontwikkelen in de boezem van daar gevestigde, maar
sociaal achtergestelde en nog niet gentegreerde etnische
minderheden. Wat kunnen wij leren uit de rapporten van
overheidsinstanties over dit vraagstuk die zijn vervaardigd in
landen die ons zijn voorgegaan? We benaderen ons onderwerp indirect
door deze in eerste instantie te raadplegen.
De Verenigde Staten
We beginnen met de ervaringen in de Verenigde Staten; daar is de
ervaring met immigratie en minderheidsvorming veel groter dan bij
ons en daar is georganiseerde misdaad als criminaliteitsvariant het
eerst erkend en beschreven. Welnu, van meet af aan heeft een sterke
neiging bestaan om het probleem van de georganiseerde misdaad te
beschouwen als een etnisch vraagstuk. Een nativistische teneur in
de Amerikaanse geschiedenis (het zijn de mindere rassen en volken
die het kwaad importeren) en hervormingsbewegingen die een einde
willen maken aan corrupte stadspolitiek (door etnisch clintelisme
geregeerde machine politics) zijn samen verantwoordelijk voor de
ontwikkeling van het stereotype beeld van de mafia. In 1891 vond in
New Orleans de grootste lynchpartij van de Amerikaanse historie
plaats: elf Italiaanse gedetineerden werden doodgeschoten en
opgehangen. Een woedende en angstige volksmenigte wreekte zich op
degenen die (overigens zonder spoor van bewijs) verantwoordelijk
werden gehouden voor de moord op hun hoofdcommissaris van politie,
David Hennessy. Deze geschiedenis herhaalde zich, zij het minder
ernstig, in varianten in de grote steden waar de Italianen naartoe
trokken. Er werd steeds eerst een bijzonder etnisch, meestal
Italiaans, criminaliteitsprobleem gesignaleerd. Daarna brak een
golf van angst uit over vanuit het buitenland geregisseerde geheime
criminele genootschappen. Tenslotte werd op initiatief van
verantwoordelijke prominenten in de stad een commissie geformeerd
die het vraagstuk van de mafia of organized crime moest onderzoeken
ten einde effectief tegen dit vreemde gevaar op te kunnen treden.
De commissie van Chicago, opgericht in 1919, is een van de oudste
en zeker ook de bekendste. In 1929 bracht dit gezelschap het
rapport uit over Organized Crime in Chicago, de analyse
daarvoor was grotendeels verricht door criminologen van de
Universiteit van Chicago, en dan vooral J. Landesco. Andere grote
steden volgden dit voorbeeld.
Dertig jaar later verscheen het onderwerp ook op de politieke
agenda van de natie als geheel. In 1950 trad een commissie aan van
de Amerikaanse Senaat onder leiding van de afgevaardigde van de
staat Tennessee, Estes Kefauver. Het gezelschap organiseerde
hoorzittingen in een reeks Amerikaanse steden en kwam tot de
slotsom dat het probleem was ontstaan door een organisatie die de
mafia heette en die de onmiddellijke erfgenaam vormt van een
misdadige organisatie met dezelfde naam die afkomstig is van het
eiland Sicili en voorts dat deze sinistere internationale
organisatie schuil gaat achter veel van de Amerikaanse
georganiseerde misdaad (Kefauver, 1951:1-2 en 19; zie voor een
algemeen overzicht Abadinsky, 1990). In 1956 ondervroeg een andere
commissie van de Senaat onder leiding van senator McClellan een
reeks kopstukken uit het criminele milieu en haar stergetuige
Joseph Valachi verklaarde ten overstaan van het televisiekijkende
Amerikaanse publiek dat er een geheime misdadige organisatie
bestond met de naam La Cosa Nostra, die exclusief uit
gangsters bestond met een Italiaanse achtergrond, die een strakke
hirarchische familiestruktuur kende en waartoe je pas kon behoren
na te zijn aangenomen op grond van een kort ritueel en het
uitspreken van een belofte om je aan de
zwijgplicht (omert) te houden.
Politici wonnen de kiezersgunst door de oorlog te verklaren aan de
georganiseerde misdaad. President Johnson installeerde in 1964 de
President’s Commission on Law Enforcement and Administration of
Justice en daarbinnen werd een speciaal orgaan uitgerust met de
taak de georganiseerde misdaad te onderzoeken. Het hart van de
georganiseerde misdaad in Amerika, zo concludeerde deze commissie
waarvan de criminoloog Donald Cressey het belangrijkste lid was,
bestaat uit een crimineel kartel in steden door het gehele land
heen. Lidmaatschap is vrijwel geheel Italiaans (Rapport van de
Task Force on Organized Crime, 1967: 6). President Reagan
installeerde in 1983 de Presidents Commission on Organized
Crime onder voorzitterschap van de rechter Irving Kaufman. Door
deze commissie werden voor de eerste keer ook andere etnische
groepen gesignaleerd die zich bleken in te laten met georganiseerde
misdaad – Kaufman sprak over Chinese groepen en Colombiaanse
kartels – maar de gedachte dat georganiseerde misdaad een etnisch
verschijnsel was, bleef en blijft tot op zekere hoogte, tot op de
dag van vandaag, het officile vertoog bepalen. Intussen is meer dan
zeventig jaar lang serieus onderzoek gedaan door academische
criminologen en journalisten en die schetsten een genuanceerder
beeld. Hun oordeel is vrijwel unaniem dat de grote Amerikaanse
commissies bemand waren door politici die heel weinig van het
verschijnsel afwisten of die door de mythe van de
Godfather-figuur waren verblind. Ze lieten zien dat lang
niet alleen Italianen maar vanaf het begin van de eeuw ook al
Ieren, Joden en andere immigrantengroepen in deze sector actief
waren. En sterker nog, dat het verschijnsel door en door Amerikaans
was en ook niet exclusief etnisch, omdat de georganiseerde misdaad
spoorde met de behoeften, bijvoorbeeld aan gokken, bij delen van de
bevolking. (Block en Chambliss, 1981). Het officile beeld bleef
echter bestaan. De georganiseerde misdaad was en is The Enemy
Within (zoals de titel luidde van een boek dat de herinneringen
bevat van een bekend lid van de McClellan-commissie, Robert
Kennedy) en van vreemde herkomst.
In Europa zijn het – buiten Nederland – met name de National
Criminal Intelligence Service (NCIS) van het Verenigd Koninkrijk en
het Bundeskriminalamt (BKA) van Duitsland die analyses maken van de
georganiseerde criminaliteit. In beide gevallen gaat het dus –
anders dan in Amerika waar het een politieke aangelegenheid was –
om rapporten die zijn vervaardigd door centrale politie-instanties.
Wellicht maken zulke instanties in andere omringende landen –
vooral in Belgi, Frankrijk en Denemarken – ook wel analyses van de
landelijke situatie, maar hier hebben wij de hand niet op weten te
leggen (Berkmoes, Bollaerts en Bruno, 1995).
Verenigd Koninkrijk
Het Engelse rapport waarnaar hier in het bijzonder moet worden
verwezen, is getiteld: An Outline Assessment of the Threat and
Impact by Organised/Enterprise Crime upon United Kingdom
Interests; het werd in 1993 door het NCIS gepubliceerd
(Crossland, 1994). Raadpleging van dit rapport leert dat de
betreffende dienst kennelijk op het standpunt staat dat het
probleem van de georganiseerde criminaliteit in Engeland
grotendeels wordt veroorzaakt door buitenlandse criminele groepen.
Meer bepaald worden expressis verbis enkel Chinese groepen
(triades), Italiaanse groepen (mafia), Russische groepen,
Jamaicaanse groepen en Turkse groepen besproken. Britse groepen
komen er in het Verenigd Koninkrijk dus niet echt aan te pas. Hun
aandeel in de georganiseerde criminaliteit wordt slechts versluierd
ter sprake gebracht. Met name wordt enerzijds erkend dat in
Engeland twaalf chapters van Hells Angels actief zijn, en
wordt anderzijds verwezen naar de Provisional IRA en het
Animal Liberation Front als de binnenlandse groepen die in
de sfeer van het terrorisme een bedreiging voor de Britse
samenleving vormen. Dat dit politile beeld van de landelijke
situatie in het Verenigd Koninkrijk, op zijn zachtst gezegd, erg
eenzijdig is en getuigt van een xenofobe kijk op het probleem, is
op andere plaatsen reeds aan de kaak gesteld (zie Anderson, 1994;
Fijnaut, 1995). Alleen al de story van de Kray Twins in London in
de jaren zestig laat echter zien dat deze definitie van het
probleem van de georganiseerde criminaliteit als een gevaar dat
bovenal van buitenaf de Britse samenleving bedreigt, volstrekt
onhoudbaar is (Pearson, 1973; Fry, 1993). In de twee werken die
Morton in 1992 en 1994 schreef over respectievelijk de onderwereld
van Londen en die van de rest van Brittanni en Ierland, komen
allochtone groepen niet eens voor! De duiding van dit probleem doet
in alle opzichten denken aan de geschetste Amerikanistische visie
op georganiseerde criminaliteit tot voor enkele jaren in de
Verenigde Staten. Ook in het Engelse geval geldt de georganiseerde
misdaad als een sinistere, parasitaire buitenlandse grootmacht die
zich heimelijk, met allerhande laakbare en strafbare middelen,
meester wil maken van een in de kern gezonde autochtone
maatschappij.
Duitsland
Dat sommige politile autoriteiten in Duitsland ook niet
ongevoelig zijn voor een xenofobe interpretatie van de
Organisierte Kriminalitt laat het door het hoofd van de BKA
ingeleide boekje van Freiberg en Thamm (1992)
zien (de eerste auteur is commissaris van politie) die van hun
overzicht een exotische staalkaart maken van buitenlandse groepen
met geheime inwijdingsrituelen, verborgen codes en paramilitaire
organisatiestrukturen. Evenwel: de (vertrouwelijke)
Lagebilder van het BKA maken in vergelijking hiermee en met
het NCIS-rapport een heel wat realistischer en evenwichtiger indruk
(Kster, 1991; Gehm en Link, 1992; Zachert, 1993;
Kurzdarstellung, 1993). Zowel in het Lagebild 1992
als in het Lagebild 1993 wordt gedetailleerd uiteengezet hoe
groot het aandeel van Duitse respectievelijk buitenlandse
groepen/personen in de desbetreffende opsporingsonderzoeken is. Van
alle (8.352) verdachten in deze onderzoeken waren in 1992 49%
Duitsers, 14,8% Turken, 5,9% Italianen, 5,7% Joegoslaven, 5,0%
Polen en 1,7% Russen. In 1993 ging het in totaal om 9.884
verdachten waarvan 45,5% Duitsers, 15,0% Turken, 6,2% Joegoslaven,
5,2% Italianen, 2,8% Polen en 1,8% Russen. Bovendien wordt in deze
rapporten vrij uitvoerig aangegeven in welke criminele sferen de
onderscheiden (binnenlandse en) buitenlandse groepen actief zijn.
Zo zijn Turkse groepen vooral bedrijvig in de sfeer van de handel
in (verboden) verdovende middelen, maar zij maken zich ook schuldig
aan onder andere verzekeringsfraude, mensensmokkel en wapenhandel.
Italiaanse groepen houden zich bezig met illegale drugshandel en
wapenhandel, mensensmokkel, (vracht)autodiefstal, afpersing,
illegaal gokspel en exploitatie van prostitutie. En van
Joegoslavische verdachten wordt gezegd dat zij zich vooral schuldig
maken aan (vracht-)autodiefstal, smokkelen van mensen, drugs- en
wapenhandel, inbraak, afpersing en delicten in de sfeer van het
nachtleven. Tenslotte wordt in de betrokken rapporten ook telkens
melding gemaakt van de resultaten van bijzondere
onderzoeksprojecten. In het Lagebild 1992 worden de illegale
activiteiten van de Italiaanse (mafia)groepen in Duitsland
besproken (welke groepen, waar in Duitsland, in welke sectoren
etcetera). De illegale activiteiten van speciaal de Chinese groepen
(triades en andere) worden op eenzelfde manier belicht in het
Lagebild 1993.
Wat vanuit een Nederlands gezichtspunt opvalt, is dat in de
Lagebilder van het BKA niet of nauwelijks wordt ingegaan op
de rol van groepen uit Zuid-Amerika, Afrika of Zuid-Oost-Azi.
Immers, groepen uit deze wereldstreken bevolken nu juist wel de
rapporten die in Nederland beschikbaar zijn omtrent de algemene
situatie inzake de georganiseerde criminaliteit. In het bijzonder
de jaarverslagen van de CRI uit de periode 1989-1994 zijn wat dit
betreft indicatief, althans in relatie tot de illegale drugshandel.
Keer op keer wordt in deze verslagen ingegaan op de rol die
Chinese, Pakistaanse en Turkse groepen spelen in de heronehandel,
Zuidamerikaanse (inclusief Surinaamse en Antilliaanse) groepen in
de cocanehandel, Turkse, Marokkaanse en ………. niet te
vergeten: Nederlandse groepen, in de hashhandel.
Welke illegale activiteiten deze en eventueel nog andere groepen
verder in (de richting van) Nederland ontplooien, komt in deze
jaarverslagen – in tegenstelling tot de Lagebilder – echter
niet of nauwelijks tot uitdrukking. En wat in vergelijking met deze
Duitse rapporten ook zeer in het oog springt, is dat in de
CRI-rapporten slechts af en toe melding wordt gemaakt van het
illegale optreden van Midden- en Oosteuropese groepen, onder ander
in verband met autodiefstallen, terwijl over criminele praktijken
van Italiaanse mafia-groepen in het geheel niet wordt gerept.
Evenmin is in deze verslagen sprake van gerichte analyses van
dadergroepen uit het ene of het andere buitenland.
Nederland
Het oppervlakkige beeld dat de jaarverslagen van de CRI
verschaffen omtrent de aard, ernst en omvang van de buitenlandse en
allochtone georganiseerde criminaliteit in Nederland wordt niet
gecompenseerd door het beeld dat de speciale inventarisaties, die
sinds 1988 door de CRI met steun van de algemene politiekorpsen
worden vervaardigd, opleveren omtrent het aandeel van buitenlandse
en allochtone groepen in de georganiseerde criminaliteit in ons
land. In deze inventarisaties wordt slechts summier ingegaan op hun
aandeel hierin. In de inventarisatie van 1988 werd er helemaal geen
onderscheid gemaakt tussen autochtone en allochtone of buitenlandse
groepen. In de inventarisatie van 1991 kwam men tot de conclusie
dat 15% (90) van de (599) geregistreerde criminele groepen homogeen
samengestelde buitenlandse groepen waren en dat 25% (150) van deze
groepen een heterogene samenstelling kende. In dat laatste geval
waren de (zes) kernleden afkomstig uit twee of meer verschillende
landen; welke landen dit zijn, wordt niet verder aangeduid. De
derde inventarisatie – in 1993 – laat de lezer raden naar het
exacte aantal homogeen-buitenlandse en heterogeen-samengestelde
groepen. Schattenderwijs gesproken kan op grond van het rapport in
kwestie niettemin worden gezegd dat volgens deze laatste
inventarisatie rond de 40 (12-13%) van de in totaal 321
geregistreerde groepen van gemengde origine waren, ongeveer 10
(3-4%) van Turkse origine, en zo’n 5 (1 2%) van Marokkaanse
herkomst. Uit de vierde en laatste inventarisatie (1995) kan worden
opgemaakt dat van de 100 zogenaamde hoog-georganiseerde groepen (op
in totaal 450 groepen) er 21 van homogeen-buitenlandse afkomst zijn
(10 uit Turkije, 11 uit onder andere Marokko, Suriname, Iran en
China), 14 van heterogeen-Nederlandse afkomst (tenminste n van de
kernleden is dan van Nederlandse afkomst) en 11 van
heterogeen-buitenlandse afkomst (de kernleden zijn dan afkomstig
uit verschillende andere landen dan Nederland). Hoe deze groepen
waren (zijn) georganiseerd, aan welke vormen van criminaliteit zij
zich
hoofdzakelijk schuldig maakten (maken), op welke manieren zij hun
illegale activiteiten bedreven of bedrijven en allerlei andere
belangrijke kwesties worden in deze inventarisaties niet apart voor
allochtonen en/of buitenlanders uit de doeken gedaan. Enigermate
parallel aan wat in de inventarisatie van 1995 terloops staat
vermeld, wordt in de inventarisatie van 1991 wel opgemerkt dat
Antilliaanse groepen nauwelijks enige mate van organisatie
(vertonen) en dat Turkse, Surinaamse en gemengd samengestelde
groeperingen daarentegen (worden) gekenmerkt door een naar
verhouding hoge organisatiegraad. In de termen van de betrokken
inventarisaties wil dit laatste met name zeggen dat er sprake is
van een hirarchische structuur, interne sancties, corruptie,
verschillende criminele activiteiten, gebruik van legale
(dekmantel)firma’s, witwassen van geld en (pogingen tot) liquidatie
van personen.
Nader onderzoek naar het aandeel van allochtone/buitenlandse
groepen in de georganiseerde criminaliteit is dus zeker geen
overbodige luxe. Alvorens uiteen te zetten welk onderzoek door ons
werd verricht, is het echter nodig in te gaan op de
wetenschappelijke en maatschappelijke legitimiteit van dit
onderzoek. Wanneer wij alle personen met een uitheemse achtergrond
die in Nederland verblijven bij elkaar optellen, bedraagt hun
aandeel in de bevolking, afhankelijk van de definitie, minimaal 8%
en ten hoogste 12%. Welnu, er moet wel een heel goede reden zijn om
in onze serie rapporten over de georganiseerde misdaad in het
bijzonder de schijnwerper te richten op zo’n geringe
minderheid!