5. De basis van de autochtone georganiseerde
criminaliteit
Waar het al geen sinecure is om een analyse te vervaardigen van
de top van de autochtone georganiseerde criminaliteit in Nederland,
daar is het maken van een analyse van haar basis werkelijk een
crime. Gegeven de stand van de politile
informatievoorziening op centraal niveau is het uitgesloten om
hiervan een beeld te scheppen dat ook maar enigermate beantwoordt
aan de werkelijkheid. Maar ook het instrument dat in het kader van
dit onderzoeksproject werd gefabriceerd – in de vorm van de
rapportages uit de jaren 1990-1995 die ons door de korpsen zijn
toegezonden – biedt hier bij nader inzien volstrekt onvoldoende
mogelijkheden voor.
Niet alleen omdat de korpsen, kwantitatief gesproken, zeer
verschillend op ons verzoek om welbepaalde rapportages hebben
gereageerd – sommige korpsen hebben tot 60 70 rapportages
ingestuurd, andere slechts een stuk of 10. Maar ook omdat, het werd
al eerder gesignaleerd, de kwaliteit van de rapportages die wel
zijn ingestuurd, ook zr uiteenloopt. Zij variren van kale
analyse-schema’s van groepen tot vuistdikke rapporten over
welbepaalde onderzoeken.
Om hier, ondanks deze problemen, de lezer toch iets te laten
zien van de basis van de georganiseerde criminaliteit, wordt hierna
ingegaan op de situatie zoals die door drie korpsen via hun
rapportages aan ons kenbaar is gemaakt. Het betreft hier de korpsen
in Midden- en West-Brabant, in Rotterdam en in Groningen. Om
verschillende redenen is voor deze korpsen gekozen. Ten eerste
omdat zij, in verhouding tot de meeste andere korpsen in hun
categorie (naar grootte), veel rapportages hebben ingestuurd.
Hierdoor is het mogelijk om van de situatie in hun gebied een meer
genuanceerd beeld te schetsen dan van de situatie in het
verzorgingsgebied van andere korpsen. Ten tweede is rekening
gehouden met het feit dat er apart een uitvoerige studie is gemaakt
van de regio in het Oosten van het land, te weten de steden Arnhem,
Nijmegen en Enschede. Hierom leek het voor de hand te liggen om in
het kader van dit rapport de aandacht te vestigen op n situatie in
het noorden en n in het zuiden van het land. En omdat de Randstad
om economische, demografische en culturele redenen, nu eenmaal als
vanzelf het zwaartepunt van de georganiseerde criminaliteit in ons
land vormt, was het – ten derde – aangewezen om naast de studie die
speciaal aan de situatie in Amsterdam is gewijd, tevens de nodige
aandacht te schenken aan de situatie in Rotterdam. Tot slot moet er
hier – om misverstanden bij lezing van hetgeen volgt te voorkomen –
op worden gewezen dat een klein deel van de rapportages die door de
drie genoemde korpsen zijn ingestuurd, duidelijk geen betrekking
heeft op groepen aan de basis maar op groepen op hogere niveaus,
tot de landelijke top toe. Deze rapportages zijn in de navolgende
beschrijving opgenomen, enerzijds omdat hun inhoud een welkome
aanvulling vormt op het beeld van de top van de georganiseerde
criminaliteit dat hiervoor aan de hand van zeven voorbeelden is
geschetst en anderzijds omdat zodoende nog voor enkele andere delen
van Nederland (buiten Amsterdam, Arnhem, Nijmegen en Enschede) een
betrekkelijk compleet overzicht van de hele situatie kan worden
geboden.