3.3. Een beeld van zeven belangrijke groepen
3.3.1. Octopus: tussen feit en fictie
In de voorbije jaren is in de media bij herhaling het beeld van
een octopus gebruikt om de top van de autochtone georganiseerde
criminaliteit in Nederland te kenschetsen. Helemaal vreemd is het
gebruik van dit beeld niet. Niet alleen wordt ook internationaal
door allerhande media en auteurs de gedachte verdedigd dat het
beeld van de octopus een adequaat middel is om uit te drukken wat
de georganiseerde criminaliteit in werkelijkheid voorstelt, maar
ook is het zo dat rond 1990 het onderzoek naar een bepaalde groep
in de Randstad het octopus-onderzoek werd genoemd. Dus, het valt
gemakkelijk te begrijpen waarom zelfs in sommige politiekringen nu
nog wel over de octopus wordt gesproken.
Maar al is de aanduiding van de top van de autochtone
georganiseerde criminaliteit in Nederland met het woord octopus dan
niet helemaal uit de lucht gegrepen, een feit is dat de top van
deze criminaliteit er in werkelijkheid niet zo uitziet, als n
organisatie waarvan de verschillende geledingen quasi automatisch
functioneren als delen van n groot organisch geheel. Een dergelijke
organisatie ben ik in de loop van mijn onderzoek niet tegengekomen,
hoewel het voor een groot deel juist ook betrekking had op groepen
die volgens de plaatjes een onderdeel van de octopus zouden moeten
vormen. Laat ons dus het beeld van de octopus uit
de discussie verbannen. Het doet meer kwaad dan goed, omdat het de
ontwikkeling van een heldere kijk op de feitelijke situatie
voortdurend belemmert.
Wat ziet men dan wel, als men goed kijkt naar wat er
realiter bestaat? Dan ziet men in eerste instantie honderden
of liever: duizenden en duizenden mensen die binnen Nederland, maar
voor een stuk ook daarbuiten, rechtstreeks en indirect met elkaar
in verbinding staan. Pas in tweede instantie wordt zichtbaar dat
hun onderlinge betrekkingen in vele gevallen luchtledig zijn, niets
inhouden, nergens op slaan; het zijn niet meer dan relaties tussen
bekenden van bekenden. Maar een aantal verbindingen hebben wel een
rele betekenis voor de betrokkenen: die vormen de sociale netwerken
waarvan zij deel uitmaken. In derde instantie ontdekt men dat in
deze netwerken knooppunten zitten: mensen en groepen van mensen, en
daarbinnen ook weer cliques of harde kernen, die machtsposities
innemen en sleutelfuncties vervullen. Zij gaan onderlinge coalities
aan om bepaalde grote projecten zonder al te veel risico’s te
kunnen financieren, zij brengen elkaar, als het zo uitkomt, in
contact met nieuwe zakenpartners: producenten en consumenten, zij
wisselen materieel en personeel uit wanneer dat voor het klaren van
klussen nodig is, enzovoort. Maar de belangen van de groepen kunnen
ook in strijd zijn met elkaar, de persoonlijkheden van hun
aanvoerders kunnen botsen. En dan wordt er niet samengewerkt. Of
worden de conflicten op een gegeven moment met geweld beslecht. Dit
is het algemene beeld dat de autochtone georganiseerde
criminaliteit in Nederland, ook op topniveau, in realiteit te zien
geeft.
Hierna wordt een poging gedaan om, zoals al eerder werd
aangegeven, een kwalitatieve analyse van zeven toonaangevende
autochtone criminele groepen te presenteren. Deze analyse is nodig
om wat zoven in abstracto werd gesteld, te concretiseren voor al
wie genteresseerd is in de top van de georganiseerde criminaliteit
in Nederland. Maar zomaar concretiseren gaat ook weer niet, want
binnen deze top bestaan er aanzienlijke verschillen. De ene
drugsgroothandelaar – want hier hebben we het vooral over – is de
andere niet. Hierom is hierna, op grond van de voorkennis die er
bij mij van de betrokken groepen bestaat, een onderscheid gemaakt
tussen enkelvoudig samengestelde drugsgroothandelsgroepen enerzijds
en meervoudig samengestelde drugsgroothandelsgroepen anderzijds. De
betrekkelijkheid van dit onderscheid wordt onderstreept met het
voorbeeld van drie groepen waarbij enkelvoud en meervoud op een
aparte manier samengaan.
3.3.2. De enkelvoudig samengestelde
drugsgroothandelsgroepen
Met een enkelvoudig samengestelde drugsgroothandelsgroep wordt
hier een groep bedoeld, waarvan de organisatie en werking eigenlijk
draaien om de exploitatie van n enkele drugslijn, althans zo’n lijn
op n enkel land: Marokko, of Libanon, of Pakistan. Van deze groepen
zijn twee voorbeelden meer n detail bekeken. De ene groep was
ontstaan uit een in beginsel hele reguliere internationale
handelsactiviteit (A), de andere groep had haar origine op een
woonwagenkamp (B). Maar wie er de baas was, was zowel voor de leden
van groep A als voor die van groep B volkomen duidelijk. Dat was er
maar n. Beiden leidden de groepen met straffe hand.
Beide groepen exploiteerden een hash-lijn op Marokko. Om de
organisatie van transporten te regelen, de distributie van partijen
en de financile afwikkeling van de omzet, werd ieder van de bazen
bijgestaan door een vijftal personen. Dezen kenden onderling een
zekere taakverdeling. Waar sommigen vooral verantwoordelijk waren
voor de hashhandel in enge zin – invoer en verkoop -, daar moesten
anderen instaan voor de investeringen die waren gedaan. Een zeker
verschil tussen beide groepen is dat in het geval van A de harde
kern van medewerkers minder door familiale relaties werd
samengehouden dan in het geval van B; de clique van groep B
vertoonde veel scherpere familietrekken (broer en zwager).
Verschillend is ook de omvang en samenstelling van de mensen die om
de inner circle draaiden. Bij groep A telde deze kring van
personen zo’n 30 tot 40 man, waaronder vijf transporteurs, twee
monteurs van bergplaatsen en drie incasseerders. Deze kring
was bij groep B slechts zo’n 15 tot 20 personen groot, vooral
transporteurs (2) en chauffeurs, en verder nog een enkele
zaakwaarnemer. Terwijl de baas van groep B heel duidelijk relaties
onderhield met enkele grote meervoudige drugsgroothandelsgroepen in
Nederland (zie hierna), vooral die welke ook worden geleid door
kampers, onderhield de aanvoerder van groep A dergelijke relaties
ook wel, maar waarschijnlijk niet op die schaal en met die
intensiteit als de baas van groep B. De voorman van groep A had
overigens meer last om de groep bij elkaar te houden dan de baas
van groep B. Hij moest vaker op (dreiging met) geweld tegen zijn
eigen mensen een beroep doen dan het hoofd van groep B. In hoeverre
dit verschil moet worden toegeschreven aan het verschil in omvang
en samenstelling van beide groepen, valt niet te zeggen. Beide
groepen handelden hoofdzakelijk in hash. Een verschil tussen groep
A en groep B is dat de eerstgenoemde groep deze handel tot op
zekere hoogte bedreef samen met allochtone compagnons, afkomstig
uit het bronland. Maar hoe dan ook, beide groepen moesten de hash
in het desbetreffende land ophalen. Dit gebeurde deels met tevoren
geprepareerde vrachtwagens, deels per schip in containers. Om deze
illegale handel beter te camoufleren, ging groep B verder dan groep
A: zij richtte hiervoor in haar woonplaats
speciale handelsfirma’s op. Groep B stond trouwens – toen ze door
de politie werd aangepakt – op het punt om op dezelfde manier een
drugslijn op te zetten naar een West-afrikaans land; de
quasi-handelsfirma was al opgericht, de directeur al aangesteld. De
hash was enerzijds bedoeld voor binnenlandse consumptie. Groep A
stootte delen van haar partijen zo vlug mogelijk door naar een
vijftal netwerken van coffeeshops in haar eigen streek; groep B
zette eveneens een deel van haar import af bij coffeeshops in de
buurt, maar had ook grotere afnemers her en der in het Zuiden van
het land; daarenboven kon ze wat spul kwijt in haar coffeshop – in
tegenstelling tot groep A die geen eigen winkelketen had.
Anderzijds werden kleinere partijen hash rechtstreeks – vanaf het
bronland (groep A) – en indirect via Nederland (groep A en groep B)
naar Engeland en Denemarken verhandeld; voor deze hash-export werd
gebruik gemaakt van ervaren tussenhandelaren. Beide groepen
realiseerden met de import en doorvoer van hash op jaarbasis een
forse winst; in het geval van groep A wordt die geschat op 10 tot
20 miljoen gulden. Dit geld werd voor een klein deel besteed aan de
verhoging van de eigen welstand, inclusief de aankoop van riante
woonhuizen. Maar voor het grootste deel werd het genvesteerd in
bedrijven. Groep A investeerde vooral in bedrijven in de
automobielsector, groep B belegde het geld vooral in bedrijven in
de horecasector. Daarbij moet wel worden bedacht dat er voortdurend
(zwart) geld in al deze bedrijven moest worden gepompt om ze in
stand te houden; erg renderende beleggingen waren het dus niet.
Anders dan de baas van groep A die zich rechtstreeks en volop
bemoeide met de gang van zaken in de betrokken bedrijven, hield de
baas van groep B zich juist zoveel mogelijk op de achtergrond. Zijn
financile en zakelijke betrokkenheid werd niet alleen weggemoffeld
door de bedrijven in kwestie onder te brengen in naar Amerikaans
recht opgezette vennootschappen, maar ook door de feitelijke
leiding erover zo goed als volledig in handen te geven van zijn
naaste medewerkers. Dit belangrijke verschil wordt voor een stuk
verklaard door het feit dat de legale bedrijvigheid van groep A de
baas altijd nauw aan het hart had gelegen, terwijl de aanvoerder
van groep B van oudsher helemaal geen affiniteit had met de sector
waarin hij semi-legaal voor ondernemer speelde.
Wat vooral maakt dat de criminaliteit van deze groepen kan
worden gerekend tot de georganiseerde criminaliteit, is het gegeven
dat beide – buiten de gebruikelijke werkwijzen in het bedrijven van
drugshandel – ook probeerden om eventueel overheidsoptreden in hun
richting te voorkomen en te blokkeren. Dit vond plaats op drie
manieren. In de eerste plaats door op beperkte schaal – maar groep
A wel veel meer dan groep B – aan contra-observatie te doen, dat
wil zeggen informatie in te winnen over het optreden van politie en
justitie, onder andere via observatie, maar ook via het afluisteren
van verbindingen (groep A). Op de tweede plaats – maar nauw
aansluitend bij het voorgaande – door middel van corruptie, zowel
in de kring van politie als in een (ander) hoogstrelevant
overheidsbedrijf. En met succes: men werd voortdurend bijgepraat
over bepaalde politile manoeuvres. Op de derde plaats langs de weg
van intimidatie. Beide groepen hebben het tot nu toe gelaten bij
(zeer) ernstige dreigementen in de richting van politie en
justitie. Ten aanzien van potentile politie-informanten en dus,
nadien, mogelijke getuigen is het echter niet bij dreigementen
gebleven. Groep A nam een enkele keer ook haar toevlucht tot
ernstige mishandeling van een vroegere medestander om te voorkomen
dat hij zou gaan praten tegen de politie.
3.3.3. De meervoudig samengestelde
drugsgroothandelsgroepen
Waar bij enkelvoudige drugsgroothandelsgroepen de baas zich al
bij al, zij het soms ook via tussenpersonen, intensief bemoeit met
de concrete exploitatie van zijn ene drugslijn, daar houdt de baas
bij meervoudige drugsgroothandelsgroepen zich juist verre van de
praktische uitbating van de verschillende drugslijnen die hij heeft
opgebouwd, overgenomen of veroverd. Men zou ook kunnen zeggen dat
in het eerste geval de baas nog op een taktisch niveau opereert,
waar in het tweede geval de baas op strategisch niveau bezig is. De
kopmannen van de groepen waarom het in deze subparagraaf gaat,
voldoen in elk geval aan dit profiel. Hun opkomst in de
internationale drugsgroothandel dateert uit de jaren tachtig. De
een (C) – een kamper – werd toen – samen met een compagnon – al
aangezien als een van de grootste handelaren van Nederland. Hij
controleerde via bepaalde transporteurs – met veel contacten in de
wereld van het legale vervoer – drie hashlijnen uit Pakistan en
Libanon, in 1988 samen goed voor zo’n dertig ton. De partijen
werden veelal via de havens van Lissabon en/of Antwerpen per schip
of per vrachtwagen in containers naar Nederland gebracht en hier
grotendeels klaargemaakt voor doorvoer/export naar Engeland; dit
deel van de transportketen werd toevertrouwd aan andere
transporteurs dan die welke voor de import instonden. Verder had
men ook toen al het sterke vermoeden dat betrokkene in meer zaken
was betrokken dan drugshandel. Hij zou met name ook in de
vuurwapen(groot)handel en in de oliehandel actief zijn. Tenslotte
twijfelde de politie er niet aan of hij had verschillende mensen
laten ombrengen. In elk geval onderhield hij nauwe contacten met
twee lieden die als killers bekend staan.
De ander (D) komt uit een heel andere wereld dan de
kampers-wereld. Hij groeide op in de schaduw van een van de
grootste drugsdealers in de periode waarom het hier gaat: de jaren
tachtig. Aanvankelijk speelde hij met name voor bodyguard van de
grote baas en bouwde in die hoedanigheid een huiveringwekkende
reputatie in het milieu op; zijn naam werd constant in verband
gebracht met de liquidatie van verschillende personen. Later
ontpopte hij zich meer en meer als de tweede man van de organisatie
en nam – in de schaduw van de voorman – een aantal van diens
cordinerende taken over. Hierom was, op het moment dat de grote
baas uitviel, zijn bedje min of meer gespreid. Zonder al te veel
problemen kon hij zowel de erfenis als de staande boedel overnemen.
De voorwaarden voor een verdere opgang in de internationale
drugshandel waren aanwezig.
Het feit dat de beide kopmannen op hetzelfde niveau opereren,
wil natuurlijk nog niet zeggen dat zij hun (werk-)omgeving op
dezelfde manier organiseren. C zou men in vergelijking met D
wellicht kunnen typeren als een loner die eigenlijk niemand
anders om zich heen heeft dan een vaste raadgever, een oude vriend
in de misdaad. D, daarentegen, heeft niet zo’n rechterhand, is
alleen de baas, maar heeft zich wel omringd met een kleine
hofhouding van bodyguards, chauffeurs, klusjesmannen,
woningbeheerders en andere. Het kan heel goed zijn dat dit verschil
in entourage een weerspiegeling vormt van een belangrijk
stijlverschil in leiderschap. C leidt eigenlijk geen groep, in een
wat engere zin van het woord, maar heeft gaandeweg – halverwege de
jaren tachtig bijvoorbeeld werkte hij met heel andere mensen dan
rondom 1990 – over de hele wereld een hecht netwerk van relaties
met zijn gelijken opgebouwd. Hij geniet kennelijk groot vertrouwen
bij de hoofdleveranciers van drugs in Azi (en wellicht ook
Zuid-Amerika), staat goed bekend bij de grote afnemers in
Noord-Amerika (Verenigde Staten n Canada) en West-Europa, en kent
in Nederland de mensen, de transporteurs, die – op het moment dat
er grote partijen (tientallen tonnen hash, duizenden kilo’s cocane)
verscheept moeten worden – over de middelen, althans de
mogelijkheden, beschikken om het vervoer ervan van begin tot het
eind te organiseren: schip kopen, bemanning erbij zoeken,
(misleidende) vaarroutes uitstippelen, enzovoort; deze
transporteurs, dat spreekt welhaast vanzelf, doen hiernaast gewoon
hun eigen werk. Met andere woorden, C is meer een makelaar in
illegale goederen dan de leider van een criminele groep. En als
zodanig probeert hij dan ook het risico van het transport (hier zit
wel de grootste winst aan vast, maar ook het grootste risico) te
spreiden, deels in de richting van de leveranciers (een deel – soms
50% – van de prijs wordt pas afgerekend wanneer de partij in
veilige haven is), deels in de richting van de transporteurs en
afnemers: die nemen naar rato van hun vermogen en belangstelling
ieder ook een deel van de investering voor hun rekening. Er is in
Nederland zeker n belangrijke partij drugs in beslag genomen
waarvan aan de kleuren van de verpakking te zien was, zo wordt
althans gedacht, dat zij was gefinancierd door zes verschillende
groothandelaren/transporteurs. Verder is vastgesteld dat er nauwe
relaties (hebben) bestaan met bepaalde advocaten(kantoren) en
financile adviseurs.
D is in vergelijking met C wel de man aan de top. Hij bemiddelt
niet zozeer tussen belanghebbende partijen – producenten,
transporteurs en consumenten -, maar regisseert in grote lijnen de
criminele hoofdactiviteiten van zo’n zes tot zeven groepen – of
beter nog cliques die rond n of twee aanvoerders zijn gegroepeerd.
Deze groepen, cliques, worden weliswaar aangestuurd door de topman
maar binnen het grofweg aangegeven kader doen en laten ze wat ze
willen; daarbuiten mogen ze best ook nog allerlei eigen handel
drijven. Hun verhouding tot de topman is per definitie dus niet zo
doorzichtig. En dat houdt die man ook graag zo, denkt men. Want hoe
ondoorzichtiger die verhouding is, des te moeilijker valt te
bewijzen dat hij de grote man van de criminele organisatie is. Hij
vermijdt dus zoveel mogelijk directe persoonlijke contacten met
zijn aanvoerders en opereert het allerliefst ver achter de
schermen. Dit betekent onder meer dat hij het liefst vanuit het
buitenland opereert, zo min mogelijk contact met zijn mensen zoekt
via verbindingen die afgeluisterd respectievelijk geregistreerd
kunnen worden, financile transacties als het even kan buiten
Nederland afwikkelt, zich in Nederland zelf zo onopvallend mogelijk
gedraagt, festijnen voor zijn medewerkers bij voorkeur in een ander
land organiseert, etcetera. Het feit dat het hier bovenal om een
meervoudige drugsgroothandelsgroep gaat, wil zeggen dat er ook
allerlei bedrijven en mensen deel van uitmaken:
transportondernemingen, geldkoeriers, handelsfirma’s, beheerders
van loodsen. Al met al kan deze kring van bedrijven en mensen goed
100 tot 150 personen tellen. Daarnaast onderhoudt de baas nauwe
relaties met bepaalde (advocaten- en notaris-)kantoren, en heeft
hij vaste connecties met onder andere een garagebedrijf, een
reisbureau, een communicatiecentrum en de medische wereld.
Het is wellicht haast overbodig om erop te wijzen dat de
ondoorzichtige, weinig formele, laat staan bureaucratische,
structuur van deze beide groepen, geen zwak punt van ze is. Die is
juist uiterst functioneel voor criminele organisaties! Niet alleen
biedt zij een belangrijke bescherming tegen doeltreffend
overheidsoptreden, maar ook stelt zij de desbetreffende groepen in
staat om heel snel in te spelen op veranderingen in hun omgeving:
plotse aanbiedingen op de markt, opkomst van andere criminele
groepen, enzovoort.
De verschillen in leiderschap en organisatorische structuur
tussen groep C en groep D keren ook terug in de manier waarop de
drugsgroothandel zelf wordt bedreven. Groep C heeft zich in de
voorbije jaren helemaal toegelegd op de internationale
drugsgroothandel in de vorm van zr riskante maar, als ze slagen,
ook zr lucratieve projecten. Deze projecten bestaan uit de
verscheping van – naar verhouding – enorme hoeveelheden
hash en cocane vanuit de bronlanden naar afzetmarkten in Australi,
Noord-Amerika en West-Europa; de hoeveelheden zijn vaak zo groot
dat ze – terwille van de hoogte van de consumptieprijzen – niet in
een klap aan land worden gebracht, maar gedeeltelijk op de zeebodem
in containers worden weggezet. Een aantal van deze projecten is,
ondanks alles, toch geheel of ten dele mislukt: grote partijen hash
en cocane zijn door binnenlandse en buitenlandse autoriteiten
inbeslaggenomen en transporteurs zijn tot enkele jaren
gevangenisstraf veroordeeld. Hierom wordt er de laatste tijd
naarstig gezocht naar andere mogelijkheden om grote partijen te
vervoeren. Het past helemaal bij de werkwijze van deze groep dat
zij zich niet bezighoudt met de verdere distributie van de drugs in
de desbetreffende landen; dat laat zij helemaal over aan de
afnemers ter plaatse. Hiermee is dan meteen n van de belangrijke
verschillen met groep D aangegeven. Deze groep handelt ook
rechtstreeks met landen buiten Nederland, maar levert daarnaast ook
direct aan (ketens van) coffeeshops in eigen land; daarenboven
verhandelt zij nog een deel van de gemporteerde partijen in een
aantal van de horeca-gelegenheden die ze in de voorbije jaren in
bezit heeft gekregen. Een ander belangrijk verschil is dat groep D
niet al haar energie richt op de realisering van enkele grote
gemeenschappelijke projecten met verschillende transporteurs, maar
dat haar subgroepen eigenlijk voortdurend bezig zijn een of meer
van haar drugslijnen te exploiteren, dat wil zeggen doorlopend
ervoor te zorgen dat kleinere en grotere partijen zo veilig
mogelijk worden opgehaald, vervoerd en afgeleverd.
Overigens worden (delen van) beide groepen ervan verdacht niet
alleen in de drugsgroothandel te zitten, maar ook een niet
onaanzienlijke rol te spelen in de internationale wapenhandel. In
het geval van groep D is hiervan het onomstotelijke bewijs
geleverd. In het geval van groep C is het bij vermoedens gebleven,
omdat er op dit punt nooit gericht onderzoek in haar richting werd
gedaan.
Niet goed is aan te geven waar de inkomsten die jaarlijks door
meervoudige drugsgroothandelsgroepen worden gegenereerd, blijven,
onder meer vanwege het internationale karakter van de bijbehorende
geldstromen. Duidelijk is wel dat een deel van de middelen nodig is
om de handel voort te zetten: aankoop van partijen, financiering
van hun transport, enzovoort, waarbij het niet uitgesloten is dat
beide groepen proberen ook in andere segmenten van de drugsmarkt
een rol van betekenis te gaan spelen. Zo ligt er het bericht dat n
van beide bezig is met investeringen in de kweek van nederwiet. Het
past echter bij het karakter van groep D dat zij in dit opzicht
waarschijnlijk een stap verder gaat dan groep C, en wl in een
aantal landen een bepaald soort bedrijven opkoopt die op de langere
termijn de infrastructuur moeten leveren voor een veilige, en dus
zo winstgevend, mogelijke organisatie van de drugshandel – van
import tot en met distributie in West-Europa. In het geval van
groep C zijn nimmer dergelijke strategische aankopen waargenomen.
Maar ook groep D beperkt zich niet tot besteding van de inkomsten
aan de voortzetting en/of uitbreiding van de drugshandel. Zij,
althans haar hoofdman, is namelijk ook bezig zich in te kopen in
vitale economische sectoren van een ver buitenland – haast buiten
het zicht en zeker buiten het bereik van de Nederlandse overheid.
Groep C doet dit laatste, voorzover bekend, niet. Via een
gecompliceerd internationaal netwerk van bedrijven en banken poogt
zij vooral legaal in Nederland te investeren. Het ligt voor de hand
dat een deel van deze investeringen plaatsvindt in de sector van
het onroerend goed. Voor een deel worden zij mogelijk ook
daarbuiten gedaan – in sectoren waar men dit niet zo vlug zou
verwachten.
Tot slot mag zeker niet voorbij worden gegaan aan de methoden
die door deze groepen worden gehanteerd om hun bedrijvigheid af te
schermen tegen de overheid. Wanneer deze – zoals hiervoor is
gebeurd – worden ingedeeld in de gebruikelijke categorien:
contra-informatie, corruptie en intimidatie, dan kan in de eerste
plaats worden gesteld dat contra-informatie zeker tot het
repertoire van beide groepen behoort. Wat de toepassing van
corruptie aangaat, is het zo dat beide groepen het gebruik van dit
middel niet schuwen, met name niet in de sfeer van de politie.
Verder zijn er signalen dat groep D doelbewust gebruik maakt van
intimidatie om de opsporing van haar illegale activiteiten lam te
leggen, en in dit verband, denkt men, n keer zelfs zover is gegaan
dat zij een informant van de politie uit de weg heeft geruimd.
Groep C werkt in dit opzicht meer rechtstreeks en bedreigt
regelrecht politiemensen die via hun onderzoek te dicht in zijn
buurt komen. Tenslotte poogt de voorman van groep D – zo wordt
aangenomen – niet alleen bepaalde media te gebruiken voor de
uitschakeling van zijn belangrijkste tegenstanders in de overheid –
gewoon door discrediterende berichten over hen te laten
verspreiden, maar tracht hij ook via de media, en vooral via
journalisten met wie hij een vaste relatie onderhoudt, een zo
gunstig mogelijk imago van zichzelf te creren. Vanzelfsprekend om
te voorkomen dat hij op den duur – ook in de ogen van het publiek –
terecht het grote mikpunt van politie en justitie wordt.
3.3.4. Tussen de enkelvoudig en de meervoudig samengestelde
drugsgroothandelsgroepen
- in:
- drie voorbeelden
Hiervoor zijn de enkelvoudig samengestelde en de meervoudig
samengestelde drugsgroothandelsgroepen met opzet tegenover elkaar
geplaatst. Zo komen de onderlinge verschillen tussen deze groepen
het scherpst tot uitdrukking. Maar deze polarisering van het beeld
van de werkelijkheid mag niet uit het oog doen verliezen dat er
tussen de extremen in allerlei belangrijke overgangsvormen bestaan.
Hiervan worden er hierna drie in beeld gebracht waarover tamelijk
veel informatie beschikbaar is. Maar er vallen zeker meer
voorbeelden in de Nederlandse context aan te wijzen. De drie
onderhavige groepen hebben een aantal punten gemeenschappelijk. Ten
eerste stammen zij uit de kring van woonwagenbewoners, zelfs in
belangrijke mate uit n en dezelfde familie; voorzover hun leden
zelf niet meer op woonwagenkampen wonen, staan dezen wel nog
dagelijks in contact met bewoners van deze oorden. Ten tweede zijn
deze groepen alle drie betrokken bij de drugsgroothandel, in die
zin dat zij tw of meer drugslijnen exploiteren; zij zijn ook wel
actief (geweest) in andere criminele sferen, bijvoorbeeld illegale
autohandel en illegaal gokken, maar dit gaat meestal slechts om een
nevenactiviteit. Ondanks de betrokkenheid van hun groepen bij
meerdere drugslijnen kunnen de bazen het niet laten om zich volop
te bemoeien met de exploitatie van deze lijnen; het zijn met andere
woorden nog tactici en geen strategen. En wat deze groepen, en
speciaal hun leiders, ten derde, ook gemeen hebben is hun
bereidheid om grof geweld te gebruiken – zeker tegen eigen mensen,
tegen compagnons (leveranciers), en tegen concurrenten op de markt;
over enkele van hun voormannen en hun leden doen al jaren
bloedstollende verhalen de ronde. Een belangrijk verschilpunt
tussen de drie groepen is echter dat de ene groep niet alleen in
meer windrichtingen drugslijnen poogt op te zetten dan de andere
groep, maar dat zij ook verder is, respectievelijk verder wil gaan,
met de ontwikkeling van eigen infrastructuur en logistieke
middelen. Uitgaande van dit graduele verschilpunt ligt het voor de
hand om de bespreking van de drie groepen aan te vangen met de
groep die het minst ontwikkeld is. De familiale kern van groep E
bestond uit drie personen. Zij zaten (ook) in de (illegale)
autohandel en werkten nauw samen met enkele (drie)
(staf)medewerkers van een reinigingsbedrijf, een schoonmaakbedrijf
en een coating bedrijf. Een stuk of wat (vier vijf) personen
verrichtten allerhande hand- en spandiensten. Alles bij
elkaar bestond de groep dus uit ruim tien man. De leider van de
groep was via loan sharking, onder andere ten opzichte van
een bekende plaatselijke hash-dealer, terechtgekomen in de
hashhandel op Marokko. Zijn contacten in Marokko liepen via
Marokkaanse kennissen in Nederland. De transporten werden echter
uitgevoerd door Nederlandse mensen, gerecruteerd in het
caf-circuit, die in financile problemen zaten en zo een kans zagen
snel van deze problemen af te komen. En inderdaad, mede afhankelijk
van de omvang van de partij die moest worden opgehaald – en haar
omvang varieerde van enkele tientallen kilo’s tot meer dan 2.000 kg
-, kregen de transporteurs, naast hun reiskostenvergoeding (10.000
gulden), een geldbedrag dat kon oplopen tot 150.000/200.000 gulden.
Maar de risico’s waren ook niet gering. Niet alleen werden
ettelijke transporten in Marokko, Frankrijk en Spanje onderschept
met alle gevolgen voor de chauffeurs vandien, maar de leider van de
groep had er ook geen moeite mee om transporteurs die niets mee
terugbrachten of die (een deel van) de partij onderweg waren
kwijtgespeeld, te mishandelen, soms zeer ernstig, of een geldelijke
boete op te leggen. Voor het transport werd gebruik gemaakt van
zelf geprepareerde busjes, compleet met vervalste papieren. De
transporteurs kregen een dubbele set reispapieren mee om in de
omringende landen hun aanwezigheid in Marokko te kunnen
versluieren. In 1992 werd evenwel in Belgi een reisbureau opgezet
met de bedoeling om via bussen van dit bureau hash uit Marokko te
gaan smokkelen. Dit plan is ook uitgevoerd. De hash die aldus werd
aangevoerd, was alleen bestemd voor de lokale, regionale, markt.
Via hun zakenrelaties in de schoonmaakwereld begonnen de voormannen
van de groep in 1993 contact te zoeken met chemische bedrijven in
Tsjechi, duidelijk met de bedoeling om daar illegaal grondstoffen
te (laten) produceren en/of te (laten) kopen die geschikt zijn voor
de vervaardiging van amphetamine en XTC; ook werd erover gesproken
om in dit land, alleen of in samenwerking met anderen, zulk een
bedrijf op te richten. In de onderhandelingen met de
Duits-Tsjechische partners was in elk geval bij herhaling sprake
van de levering van grote hoeveelheden grondstof naar Nederland.
Eind 1993 reikten de plannen nog verder. Toen ging men met de
directie van een chemisch bedrijf in Skopje, Macedoni, gesprekken
aan over de jaarproduktie van nog grotere hoeveelheden van deze
stof. Maar noch het ene noch het andere project ging uiteindelijk
door. Het bleef allemaal bij de illegale aanschaf van beperkte
hoeveelheden basisstoffen in Duitsland; zeker n levering mislukte
(als gevolg van politie-ingrijpen), minstens drie andere leveringen
slaagden. De aldus gemporteerde stoffen werden in Nederland
doorverkocht aan personen die volop synthetische drugs
produceerden. Later bleek dat op instigatie van de top van de groep
een kleine hoeveelheid amphetamine door verder onbetekenende
transporteurs was gesmokkeld naar Engeland.
Groep E maakte geen gericht gebruik van contrastrategien in de
richting van de overheid. Natuurlijk probeerde men zo min mogelijk
over de telefoon te zeggen, natuurlijk werd allerhande
verbindingsapparatuur op naam van anderen gezet, maar van pogingen
om door middel van contra-observatie of intimidatie
overheidsoptreden te belemmeren of tegen te gaan, was geen sprake.
Alleen viel het op hoe gemakkelijk de
topman van de groep op lokaal en provinciaal niveau contacten kon
leggen met overheidsinstanties. Maar toen hij daar op een gegeven
moment zijn zin niet kreeg, viel hij even uit zijn rol en
intimideerde de ambtenaar in kwestie vrij ernstig.
De aanvoerder van groep F bouwde in de loop van de jaren tachtig
de reputatie op een geweldenaar te zijn. Hij pleegde, zowel in
Belgi als in Nederland, overvallen, stond bekend als een
ripper van partijen drugs, zowel uit de handen van Hollandse
als uit de handen van met name Marokkaanse groepen, en werd, ook in
het milieu, verantwoordelijk gehouden voor de liquidatie van
ettelijke personen. De clique om hem heen was toen niet zo groot,
hooguit zo’n vijf man, maar stond wel in contact met alle
toenmalige groten in de Nederlandse criminele wereld, zeker de
kampers onder hen. Nadat deze clique door arrestatie en liquidatie
was geruneerd, bouwden de leiders een nieuwe formatie op, ditmaal
veel groter en hoofdzakelijk actief in de drugshandel. Dat er ook
illegale wapenhandel en betrokkenheid bij illegaal gokken in het
spel zijn (geweest), wordt niet uitgesloten geacht.
Dat deze groep F, in haar nieuwe gedaante, een maat groter was
dan groep E blijkt al direct uit haar omvang en samenstelling. De
kopman werd dagelijks bijgestaan door een soort van
raadgever/beheerder, maar kon, al naar gelang het nodig was, ook
terugvallen op een advocaat, een accountant, een bankemploy en een
medewerker van een Kamer van Koophandel; zij hielpen hem bij het
uitdokteren van witwasconstructies (via Luxemburg), het wegmoffelen
van zwart geld uit de boekhouding van zijn Nederlandse bedrijven en
andere. Zo’n vier vijf familieleden kregen bedrijven en bedrijfjes
op hun naam, moesten koerieren met geld en werden betrokken bij de
organisatie en afwikkeling van drugstransporten. Twee
klusjesmannen, die een vertrouwenspositie genoten, zorgden voor de
veiligheid van de hoofdman. Samen met anderen – men spreekt van
zowel kampers als van Joegoslaven – stond n van de familieleden ook
in voor de afstraffing van degenen die fouten maakten.
De eerste en voornaamste drugslijn die deze groep exploiteerde,
was, alweer, een lijn op Marokko. De relaties ginds werden niet
alleen gelegd via Marokkaanse contacten hier in Nederland, maar ook
via een Nederlander die in Marokko een bedrijf had, in financile
problemen was geraakt, door de baas van de groep uit de knoei was
geholpen en in ruil hiervoor allerlei hand- en spandiensten moest
verrichten: koeriers uit Nederland opvangen, partijtjes cocane,
bestemd voor de upper ten in Marokko, opslaan, etcetera. Aan
de Nederlandse kant van de Marokkaanse lijn was het van hetzelfde
laken een pak. Hier werden – zoals zo vaak gebeurt (zie het rapport
over de transportbranche) – de eigenaren van een klein
transportbedrijf dat door de onderschepping van een hashtransport
in financile problemen kwam, ook door de aanvoerder financieel op
de been geholpen. Vervolgens moesten zij wel voor hem op Marokko
blijven rijden. En om de werkelijke business van dit bedrijf
te verdoezelen, werd verder genvesteerd in een bedrijfje van een
andere man die door de leider financieel van de ondergang was
gered. Via dit bedrijfje werd een reguliere goederenstroom op gang
gebracht om de stroom drugs te camoufleren. Uiteindelijk werd ook
nog op een heel andere plaats in Nederland een bedrijf opgericht.
Maar het had dezelfde functie: afdekken van de toevoer van hash uit
Marokko. In de tijd dat deze infrastructuur werd opgebouwd
ontstonden nieuwe plannen voor de uitbouw van de illegale
onderneming. Op de eerste plaats werden plannen gemaakt, samen met
mensen die bij de voorman ook in het krijt hadden gestaan, om
hennep uit Nigeria, via een eigen bedrijf (in keramiek) in Roemeni,
naar een onderneming in de Randstad te sluizen. Heel dit circuit
werd ook metterdaad opgebouwd, maar de benutting ervan stokte door
interne conflicten in de groep. Dezelfde methode werd toegepast om
drugs, vooral herone, vanuit India te laten komen. Via twee
contactpersonen in dit land, waarvan er n (in 1988) een tijd in de
Bijlmer-bajes heeft gezeten maar toen hieruit met de hulp van
bewaarders is ontsnapt, werd eerst een legale stroom van
(waardeloze) goederen naar een bedrijf in Nederland op gang
gebracht, en werd deze connectie vervolgens gebruikt voor het
transport van de genoemde drug. Voorts werden er contacten gelegd
met allerlei sleutelpersonen in Suriname. Dit gebeurde kennelijk
met de bedoeling om een deel van de cocanehandel naar West-Europa
in handen te krijgen. Er werd zelfs al een schip in gereedheid
gebracht om deze nieuwe lijn zoveel mogelijk in eigen beheer te
kunnen exploiteren. Dit schip is waarschijnlijk nooit voor dit doel
gebruikt, maar er wordt niet aan getwijfeld dat er via deze lijn,
op de een of andere manier, wel al cocane in de richting van
Nederland is gekomen. Tenslotte gaan er verhalen dat deze groep ook
betrokken is geweest bij de import van grote hoeveelheden
grondstoffen voor de aanmaak van synthetische drugs, maar deze
meldingen zijn nooit goed uitgezocht. Zoals ook niet verder is
nagegaan wat er op een gegeven moment waar was van het bericht dat
zij de ambitie had om de afzet van deze drugs in heel Nederland –
vooral bij dancings en discotheken – onder haar controle te
brengen.
Er is verder geen twijfel aan dat deze groep al het mogelijke
deed om haar interne communicatie geheim te houden: geen
(auto-)telefoons op eigen naam, zoveel mogelijk gebruik van codes
en dergelijke. Complementair hieraan werd alles en iedereen onder
observatie genomen dat/die een gevaar voor de groep kon betekenen.
Wie het zou wagen met de politie te praten, wist wat hem/haar voor
straf te wachten stond: heel het gamma, van mishandeling, via
marteling, tot liquidatie toe; dat had een van de companen nog
eens
ondervonden toen hij buiten de hoofdman om een eigen drugslijn
dacht te kunnen beginnen. Een interessant punt in dit verband is
dat hij medewerkers die in binnen- of buitenland werden
aangehouden, onmiddellijk van juridische bijstand voorzag, om via
zijn raadslieden zo goed mogelijk op de hoogte te blijven van de
vorderingen van het strafrechtelijk onderzoek en de rol van zijn
mensen daarin (door het al dan niet afleggen van belastende
verklaringen bijvoorbeeld). Regelrechte intimidatie van politie en
justitie vond niet plaats, maar dit neemt niet weg dat de reputatie
van de aanvoerder een meedogenloos geweldenaar te zijn intimiderend
werkte. Opmerkelijk is dat hij er niettemin in slaagde om
corruptief getinte relaties te ontwikkelen met, zoals al werd
gezegd, een medewerker van een Kamer van Koophandel, en een
medewerker van het consulaat van een van de landen die hiervoor
zijn genoemd. Een van zijn bodyguards beschikte, zij het ook buiten
de eigen regio, over nauwe contacten met politiemensen op voor hem
vitale posities. De ene werkte bij een CID, de andere bij een
observatiegroep.
Tenslotte moet worden gezegd dat er nog niet zoveel zicht
bestaat op de (besteding van de) revenuen van deze groep. Een
belangrijk deel werd zeker aangewend om de genoemde infrastructuur
op te bouwen. Een ander deel is in Nederland via slinkse wegen
genvesteerd in legale bedrijven, speciaal in de automobielsector.
Naar de rest is men nog op zoek.
Groep G dan is de groep die het dichtst de omvang en de (infra-)
structuur van de meervoudig samengestelde drugsgroothandelsgroepen
benadert. Ook deze groep wortelde in de wereld van de
woonwagenbewoners en wordt zelfs heden ten dage nog, ook in eigen
kring, tot de kampers-groepen gerekend. Zij ontsproot, op het einde
van de jaren tachtig, uit een andere criminele groep van kampers.
Deze groep was enerzijds actief in de (illegale) kleinhandel in
textiel en meubilair, en anderzijds volop betrokken bij de
financiering en de bescherming van diverse (illegale) gokhuizen.
Het conflict dat op een gegeven moment met een andere groep
uitbarstte over de controle op deze gokhuizen, bracht haar echter
ernstig in moeilijkheden: een zoon van de leider werd
doodgeschoten, een andere zoon werd veroordeeld tot een lange
gevangenisstraf. Het einde van de groep was zo ongeveer nabij, toen
kort daarop ook nog een schoonzoon en diens broer, coming
men in de hashhandel, werden geliquideerd. In het kielzog van
deze gebeurtenissen verlieten diverse min of meer belangrijke
uitvoerende leden (bodyguards, chauffeurs, koeriers, een zakenman)
de al wat ouder wordende hoofdman en sloten zich aan bij de groep
(G) waarom het hier werkelijk te doen is. Deze groep werd ook
geleid door een kamper, maar de vier andere kernleden stammen in
het geheel niet uit de kampers-wereld. Naast de al genoemde
zakenman die vooral instond voor het onderhouden van contacten met
de overheid en het legale zakenmilieu, gaat het hier om personen
die voordien al, in verschillende steden, op enige schaal met een
eigen clubje actief waren geweest in de handel in hash en mogelijk
ook cocane. Waarom zij in 1988-1989 samen gingen met de (nieuwe)
aanvoerder is niet helemaal duidelijk. Een van de belangrijke
redenen is waarschijnlijk geweest dat zij beschutting bij hem
zochten tegen potentile vijanden in hun eigen milieu: personen die
het op hun partijen respectievelijk materile middelen en/of geld
hadden gemunt, rippers kortom. Want men mag niet uit het oog
verliezen dat de kopman al vanaf het begin van de jaren tachtig,
als chauffeur en bodyguard van een tamelijk belangrijke
internationale drugshandelaar, een schrikbarende reputatie had
opgebouwd. Hij had echter niet alleen een goede reputatie maar ook
een wereldwijd netwerk van contactpersonen in de drugshandel.
Wanneer iedereen wordt meegeteld die op de een of andere manier
iets van doen had met de drugsgroothandel van de groep, dan komt
men gemakkelijk op 50 60 personen. In werkelijkheid draaide de
groep echter op een man of 25. Afgezien van enkele familieleden die
allerlei hand- en spandiensten verrichtten, behoorden hiertoe
enerzijds een aantal figuren die beschikten over loodsen, die
transporten konden uitvoeren, die met speedboten overweg konden,
etcetera, en anderzijds kapiteins, of althans zeelieden, die in den
vreemde de partijen moesten gaan ophalen. Een deel van deze
stuurlui had al jaren niets anders gedaan dan drugs over de
wereldzeen gevaren, een deel was op deze tak van scheepvaart
overgestapt, omdat ze het in meer reguliere sectoren niet hadden
kunnen bolwerken. Verder cirkelden om de groep ook nog wat personen
die de hoofdman en zijn secondanten regelmatig adviseerden omtrent
de oprichting van rechtspersonen, het opzetten van ondernemingen,
de aankoop van onroerende goederen en het witwassen van gelden. Bij
deze personen moet men denken aan belastingadviseurs, makelaars en
bancaire specialisten, maar zeker ook n advocaat; deze werd echter
tot de inner circle gerekend. De voorman van deze groep zat,
ondanks haar betrekkelijke grootte, boven op haar interne relaties,
taktische operaties en externe contacten; er gebeurde niets
belangrijks of hij wist ervan. Maar om de hele groep ook in
moeilijke tijden bij elkaar te houden, werden de beproefde middelen
ingezet. In geval van aanhouding konden de achterblijvers rekenen
op de nodige (financile) ondersteuning. En dat men raad wist met
mensen die het waagden uit de pas te gaan lopen, ondervond de
verkoper van een schip: hij werd – toen de financile afwikkeling
van deze transactie niet naar wens verliep – door de leden van de
kerngroep zwaar mishandeld; en passant sloegen zij ook de inboedel
van zijn huis kort en klein.
De groep verdiende het grote geld met de exploitatie van vijf
belangrijke en minder belangrijke drugslijnen.
De belangrijke lijnen waren die op Libanon, op Pakistan en op
Marokko; langs deze lijnen werd hoofdzakelijk hash aangevoerd, maar
– langs de tweede – mogelijk ook herone, denken politiemensen. De
minder belangrijke lijnen waren die op Columbia (cocane) en die op
Nigeria/Ghana (hash – in ruil voor auto’s). Om met name de drie
eerstbedoelde lijnen zo goed mogelijk te kunnen exploiteren, kocht
de groep achtereenvolgens op zijn minst tien zeewaardige schepen en
maakte ze klaar voor drugstransporten (inbouwen van geheime
bergplaatsen en dergelijke). De hele taktiek kwam er vervolgens dan
op neer om de partijen richting Noordzee te brengen en ze daar op
kleinere en snelle boten over te laden, geschikt voor aanlanding op
de Hollandse kust. Vervolgens werden ze dan in (overigens nooit
ontdekte) schuilplaatsen weggeborgen en in grotere en kleinere
hoeveelheden uitgeleverd aan zowel lokale en regionale handelaren
als aan (inter-)regionale dealers respectievelijk dealers uit de
omringende landen (Engeland, Duitsland, Belgi, Frankrijk, Spanje en
de Scandinavische landen). Hoe succesvol de groep, in de jaren dat
zij floreerde, is geweest, valt moeilijk in te schatten. Bekend is
natuurlijk wel dat een niet onbelangrijk aantal partijen op weg
naar Nederland is onderschept of, om ontdekking te voorkomen,
overboord is gezet. Maar hoe belangrijk het andere deel is geweest,
valt niet goed te zeggen.
Door de politie is becijferd dat de groep in twee jaar tijd zo’n
12 13 miljoen gulden nodig heeft gehad om haar drugshandel op gang
te houden. Daarenboven heeft de kerngroep in deze periode zo’n vier
miljoen genvesteerd in c.q. uitgegeven aan de aankoop van onroerend
goed (twee cafs, enkele woonhuizen), de oprichting van een
garagebedrijf, de aanschaf van auto’s met het oog op de eigen
autohandel, de koop van pleziervaartuigen en juwelen. Maar hiermee
was het verdiende geld niet op. De gedachte is dan ook dat er in
binnen- en buitenland heel wat miljoenen cash zijn verborgen en op
bankrekeningen zijn weggezet. Het feit dat bij verschillende
aankopen de zogenaamde loan back-truc werd toegepast, is op
zijn minst een indicatie voor dit laatste.
Ten slotte dient gezegd te worden dat ook deze groep weinig
contra-activiteiten tegen de overheid ontplooide. Men ging er –
mede op aangeven van een PTT-beambte – van uit dat de groep werd
gevolgd en afgeluisterd, en dus werden de werkwijzen enigermate aan
deze veronderstelling aangepast. Maar van echte, operationele,
contra-informatie is nooit sprake geweest. Intimidatie van politie
en justitie heeft – in objectieve zin – ook niet plaatsgevonden.
Wel voelden sommige mensen bij tijd en wijle dat er een soort
dreiging van de groep hun richting uit kwam, en zij namen dan ook
maatregelen om bij enig teken van onraad in actie te kunnen
komen.