• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VIII – 2.3. De vroegere onderwerelden in Holland

    2.3. De vroegere onderwerelden in Holland

    Over de ontwikkelingen in de eerste helft van de twintigste eeuw
    zijn we niet zoveel beter genformeerd dan over die in de
    negentiende eeuw. Weliswaar begon in die tijd de opbloei van de
    criminologie haar eerste vruchten af te werpen, maar de dominante
    orintatie van deze criminologie op de individuele dader bracht als
    vanzelf met zich mee dat sociologische studies van criminele
    groepen en hun leefwereld uitzonderingen bleven. En voorzover ze
    dan toch werden vervaardigd, konden hun auteurs zich nog niet
    altijd onttrekken aan de sterke invloed van de zogenaamde criminele
    anthropologie (Van Schreven, 1957; Jens, 1939). Maar er is op
    enkele punten toch wat meer empirisch houvast voor bepaalde
    uitspraken. De beschikbare literatuur kan worden onderverdeeld in
    twee categorien: enerzijds politile mmoires over de onderwereld in
    de Hollandse grootsteden, anderzijds wetenschappelijke en
    journalistieke studies over Brabantse bendes. Deze tweedeling sluit
    natuurlijk aan op wat hiervoor is geschreven over de Grote
    Nederlandse Bende, maar anticipeert tevens op wat nog te berde zal
    worden gebracht over de opkomst en samenstelling van de
    tegenwoordige drugsgroothandelsgroepen. In deze paragraaf zal de
    bedoelde mmoire-literatuur kort worden besproken. De studies over
    de criminaliteit in Brabant komen in de volgende paragraaf aan bod.
    Lezend in al die mmoires krijgt men de indruk dat zeker in een stad
    als Amsterdam het centrum van de onderwereld, de penose, in
    die tijd al gauw enkele honderden personen moet hebben geteld. In
    steden als Den Haag, Rotterdam en Utrecht was zij waarschijnlijk
    wel wat minder omvangrijk (Fremery Kalff, 1961; Groen, 1952 en
    1962; Kallenborn, 1953; Van Exel, 1951; Van Nie, 1964; Van Slobbe,
    1937; Voordewind, 1949 en 1950). Deze stedelijke onderwereld werd
    door allerhande figuren bevolkt: inbrekers, oplichters, dieven
    allerhande, helers, pandjesbazen, opkopers, souteneurs,
    drugssmokkelaars, enzovoort. En zij kende ook rangen en standen.
    Een pakjesdief of kwartjesvinder kon zich niet meten met een
    hoteldief of een oplichter. De meeste achting genoten jarenlang de
    brandkastkrakers. Maar in de jaren dertig werd hun positie in het
    gedrang gebracht door gangsters, mannen die naar Amerikaans
    voorbeeld gewapenderhand overvallen uitvoerden op postkantoren en
    bankinstellingen.

    Men kan zich ook niet aan de indruk onttrekken dat in deze
    wereld het prostitutiewezen het bindende element bij uitstek
    vormde. Om verschillende redenen. Ten eerste omdat het – ondanks
    een zekere concentratie op bepaalde plaatsen – heel de stad
    dooraderde. In Amsterdam bijvoorbeeld werden in de jaren dertig
    zo’n 1.000 huizen van ontucht geteld. Met andere woorden: het
    prostitutiewezen leverde als het ware de fysieke infrastructuur
    voor de onderwereld. Ten tweede omdat de genoemde huizen ook
    functioneerden als rendez-vous-huizen voor de bewoners van
    deze wereld. Hier kwamen zij samen, hier werd een belangrijke deel
    van het verdiende geld verteerd. En ten derde mag niet uit het oog
    worden verloren dat juist een aantal hele en halve bordelen
    brandhaarden van criminaliteit vormden. Natuurlijk van alle
    mogelijke vormen van geweldpleging, tegen vrouwen, tussen pooiers
    onderling, tegen klanten, maar ook van diefstallen en chantage. In
    de mmoires die voor dit rapport zijn geraadpleegd, wordt meermaals
    beschreven hoe ingenieus bordelen werden ingericht om klanten te
    ontdoen van al hun geld, waardevolle spullen en papieren. En naar
    het schijnt werden mannen in kwetsbare maatschappelijke posities
    veelvuldig gechanteerd met compromitterende foto’s. Veel souteneurs
    hadden trouwens een strafrechtelijk verleden (Stachhouwer, 1950).
    Overigens moet worden onderstreept dat de toenmalige onderwerelden
    geen gesloten, lokale milieus vormden. Zeker, in vergelijking met
    het (inter-)nationale karakter van het tegenwoordige milieu van
    beroepsmisdadigers, maakt ook de Amsterdamse penose van die
    tijd overwegend de indruk van een bijzonder soort urbane
    dorpsgemeenschap. Maar deze indruk is bedrieglijk. Niet alleen
    omdat een belangrijk deel van de Amsterdamse dieven, inbrekers,
    oplichters, pooiers, en ga zo maar door, afkomstig was uit de
    provincie en bij tijd en wijle ook buiten Amsterdam bleef opereren
    (Stachhouwer, 1950). Maar ook omdat deze onderwereld
    veelvuldig functioneerde als toevluchtsoord voor misdadigers van
    elders die om welke reden dan ook op de loop waren, en als lusthof
    voor diegenen onder hen die weleens wat anders wilden dan wat toen
    de gemiddelde provinciestad aan vermaak te bieden had. Wat eveneens
    niet over het hoofd mag worden gezien, is het feit dat een stad als
    Amsterdam, maar ook Den Haag en Rotterdam, doorlopend werden
    bezocht door internationaal opererende misdadigers. Hierbij kan
    worden gedacht aan hoteldieven, zakkenrollers en oplichters, maar
    ook aan drugssmokkelaars en vrouwenhandelaren uit onder meer
    Oost-Europa. Interessant is ook de manier waarop de politie
    probeerde de Hollandse onderwerelden onder controle te houden. Zij
    bracht ze, letterlijk, in kaart, fotografeerde en dactyloscopeerde
    zoveel mogelijk inwoners, en trachtte via volgerij, via informanten
    en, af en toe, via afluisteren hun misdaden op te helderen. Dat er
    bij vlagen ook gevochten werd om de bovenhand te houden, staat
    buiten kijf. Maar – en hier komen de Brabantse bendes in beeld –
    van geweldsspiralen zoals die zich voor en na de Tweede
    Wereldoorlog in Brabant voordeden, leest men niets.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken