V. GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT IN LEGALE ECONOMISCHE
SECTOREN: FEIT OF FICTIE?
V.1. Inleiding
Georganiseerde criminaliteit wordt nog altijd in de eerste
plaats geassocieerd met de produktie van en handel in illegale
goederen en diensten en zo bezien heeft deze soort criminaliteit
niets te maken met het gevestigde bonafide bedrijfsleven. Maar
zoals in de discussie over de georganiseerde criminaliteit in
Nederland ook naar voren is gekomen, bestaat er de vrees dat met
name groepen die in traditionele vormen van georganiseerde
criminaliteit (drugshandel, enzovoort) actief zijn (geweest),
zullen proberen om ook in legale economische sectoren een
machtspositie op te bouwen. Mede hierom is in dit onderzoek
rekening gehouden met een dergelijke ontwikkeling, en is voor een
aantal branches onderzocht of er van zulk een vervlechting sprake
is. De bedoelde vervlechting kan op uiteenlopende wijzen
plaatsvinden. In het spoor van het onderscheid dat eerder werd
gehanteerd bij de typering van de verschillende fraudezaken,
onderscheiden we ook in dit verband twee hoofdvormen. De relatie
tussen de georganiseerde criminaliteit en het bedrijfsleven kan
parasitair van aard zijn. Dit doet zich voor wanneer
criminele groepen uitsluitend profiteren en de betrokken bedrijven
tot slachtoffer maken. Zij kan echter ook symbiotisch zijn
en dan profiteren beide partijen ervan door samen te werken.
De eenvoudigste vorm van parasitisme doet zich voor wanneer
criminele groepen het bedrijfsleven afpersen door (te dreigen met)
geweld of anderszins door het produktieproces te ontregelen. Zulke
afpersing kan voorkomen als incident (bijvoorbeeld bij
produktafpersing) maar hier gaat het om systematische criminele
activiteiten over een langere periode. Daar kan bijvoorbeeld sprake
van zijn wanneer misdadige groepen op vaste basis straatbelasting
verlangen van ondernemers die opereren binnen het territorium dat
zij als het hunne beschouwen. Ingewikkelder zijn die vormen van
afpersing die in de Verenigde Staten racketeering worden
genoemd. Doorgaans heeft een criminele groep dan een vitale schakel
in handen gekregen in de sfeer van toeleverende bedrijven en eist
zij een exuberante vergoeding voor verdere levering. Berucht zijn
de beheersing van cementfabrieken zonder welke de bouwnijverheid
niet verder kan werken of de manipulatie van plaatselijke vakbonden
zodat de werknemers niet op komen dagen. Racketeering is
voldragen wanneer de georganiseerde criminaliteit op dergelijke
wijze niet n of enkele bedrijven onder haar controle brengt, maar
een gehele branche. In dat geval is de georganiseerde criminaliteit
een factor van politieke en economische betekenis geworden. Er zijn
dus verschillende gradaties van parasitaire verwevenheid: afpersing
als incident, als systematische activiteit en als strategisch
middel om een hele bedrijfstak onder controle te brengen. In het
geval dat het bedrijfsleven en de onderwereld samenspannen in de
vorm van symbiose (incidenteel of duurzaam), kan het initiatief
zijn uitgegaan van een van beide partijen. Bedrijven kunnen het
initiatief nemen om uit acute bedrijfsproblemen te raken door de
hulp in te roepen van de plaatselijke mob. Als hun legale
kredietmogelijkheden uitgeput zijn, kunnen zij in deze sfeer tegen
woekerrente kapitaal krijgen (loan sharking); als zij de
moordende concurrentie uit willen schakelen kunnen zij zich tot een
organisatie wenden die bereid is bedrijfsspionage te plegen of
intimiderend op te treden; als zij de winst weer op peil willen
brengen kunnen zij zich wenden tot smokkelorganisaties en hun
infrastructuur ter beschikking stellen. Het initiatief komt van de
andere kant als de georganiseerde criminaliteit automobielbedrijven
vraagt wagens te huren op grond van voor haar gunstige
lease-contracten; als zij horecagelegenheden uitzoekt als plaats
van samenkomst of als lokaliteit om drugs te verkopen; als zij van
bedrijven vraagt opslagruimtes ter beschikking te stellen om
gestolen of gesmokkelde waar te verbergen; als zij uitzoekt welke
transportbedrijven zodanig in financile moeilijkheden verkeren dat
zij zijn over te halen bij de smokkel van wapens, drugs of mensen
te helpen. Bedrijven in moeilijkheden kunnen zich gesteld zien voor
aanbiedingen die je niet kunt weigeren, maar ook ondernemers die
wel een renderend bedrijf hebben, kunnen dit om reden van extra
winst, macht of prestige willen zien groeien, en voor de verleiding
bezwijken. Ook een symbiotische relatie kan natuurlijk ontaarden in
de volledige controle van een bedrijfstak door de georganiseerde
criminaliteit en een machtsfactor van betekenis worden. In beginsel
zijn hier dezelfde drie gradaties van verwevenheid te
onderscheiden: eenmalige samenwerking, langdurige symbiose en de
controle over een hele bedrijfstak.
De gedachte nu dat het bedrijfsleven in Nederland gecontroleerd
zou zijn of gecontroleerd zou worden door de georganiseerde
criminaliteit of daarmee op een of andere manier banden zou
onderhouden, is van recente
datum. In het land waar de term georganiseerde criminaliteit
vandaan komt: de Verenigde Staten, zijn zulke relaties feitelijk
reeds meer dan een eeuw vastgesteld. Hier bood de ongebreidelde en
niet door de overheid beheerste groei van het moderne industrile
kapitalisme vanaf het einde van de negentiende eeuw, de
georganiseerde criminaliteit niet alleen de mogelijkheid geld te
verdienen aan een zekere marktregulering maar gaf ook de
gelegenheid om met het bedrijfsleven allianties aan te gaan.
Abadinsky (1990) wijdt in zijn boek over de georganiseerde
criminaliteit een heel hoofdstuk aan de Robber Barons die
hij ziet als de voorlopers van de moderne georganiseerde
criminaliteit in Amerika. Het is verbazingwekkend te lezen welke
illustere grootindustrilen omhoog zijn geklommen met de hulp van de
mob die met geweld tegen concurrenten hun monopolieposities
effectueerde en die met intimidatie van de werknemers rust
forceerde aan de onderhandelingstafel.
De geschiedenis van het Nederlandse bedrijfsleven lijkt in dit
opzicht helemaal niet op die van het Amerikaanse bedrijfsleven
(Wennekes, 1989; Wennekes, 1993). Waarom veronderstellen wij dan
dat dit wel eens zou kunnen zijn veranderd? Er kan tenminste worden
gezegd dat het bedrijfsleven tegenwoordig een stuk gecompliceerder
en veel minder doorzichtig is dan 20 jaar geleden, en dat biedt
mogelijkheden voor criminele groepen. Verder is het Nederlandse
bedrijfsleven steeds meer gentegreerd in de wereldeconomie en
worden er zaken gedaan met landen die wel uitgekristalliseerde
vormen van georganiseerde criminaliteit kennen. Voorts heeft de
nationale overheid veel regels gemaakt en is het bedrijfsleven ook
nog eens onderworpen aan allerhande internationale regelgeving. Dit
levert niet alleen meer mogelijkheden op om de regels te
overtreden, het biedt criminele groepen ook meer mogelijkheden om
aan de overtreding van deze regels te verdienen. Tenslotte
genereert de handel in illegale goederen en diensten enorme sommen
geld die kunnen worden witgewassen en eventueel genvesteerd in
bedrijven. Deze lijst van factoren is alles behalve uitputtend,
maar het is wel duidelijk dat de kans dat het bedrijfsleven te
maken krijgt met georganiseerde criminaliteit, is toegenomen.
De vraag is nu: in welke branches en sectoren kan de druk of de
verlokking van de georganiseerde criminaliteit het eerst worden
verwacht? Onze keuze is in de eerste plaats heel praktisch bepaald
door berichten in de pers of door de wetenschap dat er iets loos
is. Dit leidde tot een lijst van bedrijfstakken waarop naast de
bouwnijverheid onder andere ook de textielnijverheid en de
afvalverwerkingsindustrie prijkten. Van de lijst zijn vervolgens
enkele bedrijfstakken verwijderd die op het oog weliswaar legaal
zijn, maar die in moreel opzicht binnen het bedrijfsleven een
aparte positie innemen. Het gaat hier om het soort van
bedrijvigheid waarbij zeker Amerikanen direct zouden denken aan
georganiseerde criminaliteit: prostitutie, pornografie, gokken. In
dit hoofdstuk gaat het echter om bonafide sectoren in de economie
die nimmer met georganiseerde criminaliteit geassocieerd zijn
geweest. Maar met die schoningsoperatie is nog geen definitieve
keuze van sectoren gemaakt. Om die te maken is nagegaan welke
bedrijfstakken volgens de criminologische onderzoeksliteratuur het
meest kwetsbaar en het meest aantrekkelijk zijn.
Men bevindt zich hier op criminologisch bijna maagdelijk
terrein. Enige steun kan niettemin worden gevonden in het rapport
dat door de Wharton Economic Forecasting Associates, Inc. is
vervaardigd voor de President’s Commission on Organized Crime aan
het einde van de jaren tachtig (Edelhertz en Overcast, z.j., p.
72). Aan een panel van deskundige bestrijders van de georganiseerde
criminaliteit bij politie en justitie vroeg men in welke branches
zij het eerst infiltratie verwachtten. De belangrijkste bleken te
zijn: de sector van voeding en drank (vergelijk onze horeca), de
bouwnijverheid, de sfeer van het legale gokken (Las Vegas,
paardenrennen), de afvalindustrie, clubs en hotels (prostitutie),
de autobranche en de kledingindustrie. Deze sectoren zijn
grotendeels dezelfde als die wij hadden uitgekozen, met
uitzondering van de clubs en hotels. Overigens zijn de prostitutie
en de textielnijverheid niet in de landelijke studies opgenomen,
maar wel in de lokale studies naar de georganiseerde criminaliteit,
in Amsterdam respectievelijk Enschede, Arnhem en Nijmegen.
Edelhertz en Overcast (z.j.) hebben dit onderzoek recentelijk nog
eens herhaald en toen zijn ook nog de sfeer van het wegtransport
genoemd, de vermaaksindustrie en de vakbeweging.
Ook al komt onze keuze aardig overeen, de vraag blijft staan:
waarom deze sectoren en geen andere? Wij gaan uit van de volgende
veronderstellingen:
a. Het gaat in de meeste gevallen om branches waarmee leden
van criminele groepen van origine relatief vertrouwd zijn. Zij
weten wat er technisch en financieel in om gaat; de bedrijfstak
ligt binnen hun gezichtskring. De bouwnijverheid, de
automobielbranche, de horeca en het transportwezen voldoen aan die
voorwaarde en de betrokken misdadigers beschikken vaak over
persoonlijke netwerken tot binnen de bedrijven die er deel van
uitmaken. Zij kennen de technische faciliteiten die bedrijven in
deze sectoren kunnen bieden, en ook hun mogelijkheden om geld wit
te wassen.
b. Het gaat in alle gevallen om sectoren die een lage
drempel van toetreding kennen. Er zijn weinig diploma’s vereist om
als zelfstandig ondernemer te beginnen of het is niet moeilijk om
iemand met de benodigde papieren als zaakwaarnemer of katvanger op
die plaats neer te zetten. Voorts is het niet moeilijk om voor de
start van zulke bedrijven financiering te vinden.
c. Het zijn meestal branches die naast enkele grotere
bedrijven een heleboel kleine ondernemingen kennen,
die zijn gewikkeld in harde onderlinge concurrentie. De continuteit
is lang niet altijd verzekerd omdat zij slechts schakels vormen in
een keten van economische activiteiten die zij niet kunnen
beheersen. Het zijn vaak kleine bedrijven die wel kunnen rekenen op
de loyaliteit van hun personeel. Voorts zijn het bedrijfstakken
waar veel cash geld in omgaat. Dit biedt grote mogelijkheden om
activiteiten en inkomsten niet in de administratie op te nemen.
d. Het gaat soms om economische sectoren waar (nog)
weinig is geregeld, waar de regels gecompliceerd zijn,
tegenstrijdig of in de praktijk onwerkbaar. Slechte regelgeving kan
op zichzelf staan, maar vaker is het een symptoom van het bestaan
van economische, sociale en technische problemen die niet zijn
opgelost. Dit geldt bijvoorbeeld voor de relatief jonge
afvalverwerkingsbranche. Deze branche is nog onvoldoende ontwikkeld
en de technische normen zijn in veel gevallen (te) scherp
geformuleerd. Het geldt ook voor de horecasector in sommige
binnensteden waar het probleem van de openbare orde niet onder
controle is. Ook speelt dit in economische sectoren die zonder het
inschakelen van goedkope illegale arbeid niet kunnen voortbestaan,
bijvoorbeeld (delen) van de textielnijverheid. Bovenkerk (1992)
heeft beredeneerd dat de georganiseerde criminaliteit vaak op korte
termijn problemen oplost maar een oplossing op langere termijn in
de weg staat omdat zij belang heeft bij het voortbestaan van die
problemen. Sectoren die kampen met gebrekkige regelgeving kunnen de
neiging vertonen zich van de buitenwereld af te sluiten om de
controle moeilijk te maken. Zij vormen in de woorden van Moore
(1978) een semi-autonoom sociaal veld (bijvoorbeeld de Newyorkse
textielbranche).
e. Dan is er tenslotte de factor dat sommige branches
veelvuldig slachtoffer zijn van allerlei soorten veelvoorkomende en
ernstige criminaliteit. Dit kan normovertredend gedrag in de hand
werken indien bedrijfsleiders de overtuiging krijgen dat de
overheid hun belangen niet of onvoldoende behartigt. Met een simpel
voorbeeld: de caf-baas die tevergeefs de politie belt als er
stennis is in zijn zaak of die zelfs zijn vergunning dreigt te
verliezen als hieruit blijkt dat hij de orde in zijn bedrijf niet
kan handhaven, komt licht in de verleiding om een paar potige types
aan te trekken of in zee te gaan met een portiers-service.