IV.6. Vormen van fraude
In de definitie van georganiseerde criminaliteit die in dit
onderzoek wordt gehanteerd, is nadrukkelijk ruimte geschapen voor
andere vormen van criminaliteit dan bijvoorbeeld drugshandel,
wapenhandel en vrouwenhandel. Hiervoor werd nagegaan in hoeverre de
diefstal van auto’s, en in het bijzonder de internationale handel
in gestolen auto’s, kan worden gerekend tot de georganiseerde
criminaliteit. Een andere vorm van criminaliteit die door ons onder
bepaalde voorwaarden als een vorm van georganiseerde criminaliteit
wordt beschouwd, is fraude, gaande van BTW-fraude tot oplichting
van beleggers. Typerend voor deze fraude is dat door de fraudeur
een valse schijn wordt gewekt, waarbij het vertrouwen van de ander
wordt misbruikt en die ander in de waan wordt gebracht dat er
adequaat wordt ingespeeld op zijn belangen of behoeften. De 18 door
ons bestudeerde zaken spelen zich af in legale economische markten
waarin wettige ondernemingen opereren en waarin overheden een
regulerende rol spelen. De relaties van de fraudeur tot deze andere
actoren in de markt kunnen ruwweg twee vormen aannemen: parasitair
of symbiotisch. Bij parasitaire verhoudingen is sprake van een
zero sum-situatie: de illegaal verkregen winst betekent
verlies voor de wettige marktpartijen; de anderen zijn
slachtoffers. Crediteuren worden bijvoorbeeld door een
faillissementsfraude benadeeld; oplichting van (financile)
instellingen brengt voor de laatsten meestal een aanzienlijke
schadepost met zich mee. In het geval van symbiose zijn de relaties
tussen het illegaal optreden van de criminele organisaties en de
wettige marktpartijen minder eenduidig. De wettige marktpartijen
zijn niet louter aan te merken als slachtoffers. Er is meer of
minder sprake van een verwijtbare betrokkenheid van een deel van de
wettige nijverheid bij de gepleegde misdaad. De betrokkenheid van
de reguliere marktpartijen kan uiteenlopen van het deel uit maken
van de fraudeconstructie, het afnemen van goederen tegen
onwaarschijnlijk lage prijzen tot aan het op eigen initiatief
bemachtigen van een zwart of grijs marktaandeel. Sommige
marktpartijen hebben derhalve belang bij het ontstaan en
voortbestaan van criminele groepen binnen hun branches. Dit heeft,
zoals nog verduidelijkt zal worden, gevolgen voor de wijze waarop
de fraudeurs zich tegenover de vijandige onderdelen van de
buitenwereld afschermen.
De genoemde tweedeling tussen parasitaire en symbiotische fraude
zal hieronder worden aangehouden.
IV.6.1. De illegale activiteiten
Parasitaire fraudevormen
In de parasitaire fraudevormen komen de drie eerder genoemde
elementen (valse schijn, misbruik van vertrouwen, inspelen op een
behoefte) het meest pregnant naar voren. Bedrijven of personen
worden in de waan gebracht dat zij worden geholpen, maar in feite
worden zij bedrogen en leeggeplunderd. Hulpbehoevende bedrijven of
personen zijn extra gevoelig voor de diensten die zogenaamde crisis
managers aanbieden. De fraudeurs onder hen spiegelen een
succesvolle reddingsactie voor, maar versnellen feitelijk de
ondergang van het bedrijf. In n van de gevallen die werden
onderzocht, introduceerde een van de hoofdverdachten (verder
aangeduid als A) zich als trouble shooter of crisismanager
bij bedrijven die in moeilijkheden verkeerden. De activa werden
tegen te lage prijzen verkocht aan nieuw opgerichte rechtspersonen,
waarbinnen stromannen van A als directeur/aandeelhouder te boek
stonden. Vervolgens liet A de echte onderneming failliet gaan, de
belastingdienst, de bedrijfsverenigingen en pensioenfondsen met
grote vorderingen achterlatend. Door middel van onder andere niet
geregistreerde optiecontracten – A bedong daarin het recht tot
terugkoop van de aandelen tegen de nominale waarde – kon hij achter
de schermen wel beleidsbepaler blijven in de BV’s van zijn
stromannen.
Degenen die in financile nood verkeren, zijn vermoedelijk wel de
meest willige maar niet de aantrekkelijkste doelwitten van
fraudeurs. Interessanter zijn uiteraard vermogende instellingen of
personen. Ook zij hebben een probleem: hoe laat ik mijn geld
optimaal renderen? In sommige gevallen is effectieve afscherming
van de fiscus een belangrijke factor in de bepaling van het
rendement. In het volgende voorbeeld werden individuele beleggers
in de waan gebracht dat hun geld met kans op hoog rendement
weliswaar riskant (via de termijnhandel) maar veilig (via
Zwitserland) werd belegd. In totaal werden zo’n 400 kleine
beleggers de termijnhandel ingepraat. Door de criminele groepering
werd de schijn gewekt dat gehandeld werd volgens het principe van
verzekerd beleggen: bij winststijging kon onbeperkt worden
verdiend, bij winstdaling zou de optie tijdelijk worden bevroren,
zodat het verlies binnen de perken zou blijven. De meeste beleggers
maakten op papier aanvankelijk een beetje winst en werden
vervolgens overgehaald de inleg te verhogen. Met behulp van fraaie
brochures, overtuigende verkooppraatjes en vertrouwenwekkende
periodieke beleggingsoverzichten werd
de beleggers zand in de ogen gestrooid. De essentie van de fraude
was namelijk dat er in het geheel niets werd belegd. De schijn werd
gewekt dat de orders via een Duits bemiddelingskantoor doorgesluisd
werden naar een in Zwitserland gevestigde beursmakelaar. De laatste
bleek echter niet in Zwitserland werkzaam te zijn: via een
automatische telefonische doorschakeling werden de orders
doorgeleid naar een back office in Nederland. Slechts een
harde kern binnen de Nederlandse verkooporganisatie en het Duitse
bemiddelingskantoor was van de fraude op de hoogte. Niet alleen de
beleggers, ook het overgrote deel van het personeel werd in de waan
gelaten dat de orders die naar Zwitserland werden doorgebeld,
aldaar ook daadwerkelijk werden uitgevoerd. Ook bancaire
instellingen kunnen enorme financile schade oplopen als gevolg van
fraude. Het reguliere handelsverkeer vraagt om een zo snel en
efficint mogelijke afhandeling van transacties. Financile
instellingen hebben hierop ingespeeld en bieden hun klanten een
verscheidenheid aan faciliteiten teneinde zo min mogelijk tijd, en
daarmee geld, te verspillen. Zo is het in het chequeverkeer niet
ongebruikelijk om een rekening voor te boeken. Dit voorcrediteren
vindt plaats wanneer voldoende vertrouwen bestaat in zowel de
verzender als de begunstigde. In een concreet geval werd een hoge
functionaris van een bankinstelling door een buitenlandse criminele
groepering bewerkt teneinde de aan deze groep gelieerde
ondernemingen de zogenaamde 1A-status te verlenen. Dit houdt in dat
de bank op basis van een cheque onmiddellijk tot betaling aan de
begunstigde overgaat, dus zonder de incasso van de cheque bij de
bank van de verzender af te wachten. Het vertrouwen van de
betreffende functionaris werd gewekt door een cheque-carrousel: de
rechtspersonen van de criminele groep deden het voorkomen dat zij
zaken met elkaar deden door wederzijds betalingen te verrichten.
Deze voorbereidingshandelingen namen zo’n anderhalf jaar in beslag.
Vervolgens werd op basis van ongedekte cheques de bank bewogen tot
uitbetaling van 80 miljoen gulden aan een aantal bedrijven. De
criminele groep die zich achter deze ondernemingen verschool,
maakte zich na deze geslaagde transactie spoorslags uit de voeten.
De positie van de betreffende bankfunctionaris is niet geheel
duidelijk. Aangezien de hoofddirectie van de bank hem reeds na een
paar maanden had verboden de handelsrelatie met de buitenlandse
groepering te continueren en hij niet alleen deze aanmaning, maar
ook waarschuwingen van verschillende van zijn ondergeschikten in de
wind sloeg, moet de mogelijkheid van corruptie niet worden
uitgesloten.
Symbiotische fraudevormen
Zoals hierboven opgemerkt, zijn de actoren op de wettige markt
in geval van een symbiotische relatie niet alleen als slachtoffers
aan te merken, maar is in meer of mindere mate sprake van een
verwijtbare betrokkenheid van (een deel van) de wettige nijverheid
bij de gepleegde misdaad. De positie van marktpartijen ten opzichte
van hun concurrenten wordt door tal van factoren bepaald. Vooral de
prijs en de kwaliteit van een produkt/dienst zijn in dit verband
onderscheidende elementen. Fraude met de kwaliteit van een
produkt/dienst kan verschillende gedaanten aannemen: denkbaar is
dat de kwaliteit van een produkt op papier wordt op- of
afgewaardeerd (bijvoorbeeld de verkoop van slachtvlees als
hoogwaardig vlees of andersom); ook mogelijk is dat met de
kwaliteit van een produkt door middel van het toedienen van
wettelijk verboden middelen wordt gemanipuleerd. Tenslotte kan de
aard van een verrichte dienst anders worden voorgesteld dan de in
werkelijkheid geleverde dienstverlening (bijvoorbeeld de koppelbaas
die zich voordoet als arbeidsbemiddelaar).
Ten aanzien van de prijs kan worden gesteld dat door toedoen van
fraudeurs de wig tussen kost- en marktprijs zodanig wordt benvloed,
dat ook voor de reguliere handel aanzienlijk marktvoordeel kan
ontstaan. Het frauduleus handelen leidt natuurlijk tegelijkertijd
voor het deel van de handel dat zich hiervoor niet ontvankelijk
opstelt tot oneerlijke concurrentie en ontwrichting van de markt.
Aangezien in het economische verkeer de overheid marktordenend
optreedt – mede met het oog op de prijs, de kwaliteit en de
bewaking van eerlijke concurrentieverhoudingen wordt de overheid
door symbiotische vormen van fraude ook vrijwel altijd getroffen.
Het meest pregnant komt dit tot uitdrukking in de gevallen die zijn
te categoriseren als BTW- en EU-fraude.
Het basisprincipe van de BTW-heffing binnen de grenzen van de
Europese Unie is dat alle schakels in een handelsketen bij verkoop
van een produkt of levering van een dienst omzetbelasting, ofwel
BTW, aan de volgende schakel in rekening brengen. Zij dienen het
van de koper ontvangen bedrag aan belastinggeld af te dragen aan de
belastingdienst. Tegelijkertijd kunnen zij bij de belastingdienst
het bedrag aan BTW terugvragen dat zij aan de voorafgaande schakel
in de keten hebben betaald. De facto draait de laatste schakel,
veelal de consument, op voor de betaling van de omzetbelasting.
Een uiterst fraudegevoelig onderdeel van de huidige regelgeving
vormt het beginsel dat over de uitvoer van goederen geen
omzetbelasting betaald hoeft te worden (het zogenaamde 0%-tarief).
Dit gegeven maakt het fingeren van een levering aan het buitenland
tot een attractieve en lucratieve optie: immers, de leverancier
hoeft vanwege het 0%-tarief geen belasting af te dragen, maar kan
wel een bedrag aan voorbelasting terugvragen.
Een andere vorm van fraude met de BTW-regelgeving bestaat uit het
niet vermelden van verwervingen uit het buitenland. Gezien het feit
dat over de invoer van goederen wel BTW moet worden betaald, is
fraudeurs er veel aan gelegen de belastingdienst informatie over
buitenlandse aankopen te onthouden. In een zogenaamde
BTW-carrousel, waarin goederen op papier langs een reeks van
binnenlandse en buitenlandse ondernemingen worden geleid, komen
vaak beide elementen voor. De carrousel die in het kader van dit
onderzoek werd bestudeerd, draaide om een grensoverschrijdende
BTW-carrousel tussen Nederland en Belgi. Achtereenvolgens werd
gefraudeerd met textiel, partijgoederen en audio/video-apparatuur.
De primaire activiteiten van de organisatie bestonden uit het
fingeren van intracommunautaire leveringen (ICL’s) en het
niet-aangeven van intracommunautaire verwervingen (ICV’s). De
bestuurders van de bedrijven in de fraudecarrousel die hun ICV niet
opgaven, waren stromannen, die veelal in horecagelegenheden waren
benaderd. De desbetreffende bedrijven beschikten niet over activa,
zodat de fiscus in geval van ontmanteling niet over
invorderingsmogelijkheden beschikte. Bovendien werden
niet-indieners op gezette tijden uit de carrousel gehaald en
vervangen door andere plof-BV’s.
De symbiotische relatie met de reguliere marktomgeving is in
voorgaand voorbeeld tweerlei van aard. Allereerst trad een aantal
legitieme bedrijven op de voorgrond, die zich in de
fraudeconstructie als tussenschakel hadden laten gebruiken. Zij
deden het met behulp van vervalste facturen voorkomen dat zij
goederen hadden gekocht van en later weer verkocht hadden aan
rechtspersonen behorende tot de criminele groepering. De
aanwezigheid van wettige, bij de belastingdienst reeds jarenlang
als bonafide te boek staande, bedrijven in de fraudeketen moest
zand in de machinerie van de controle- en opsporingsinstanties
strooien. Het tweede symbiotische element is te vinden aan de zijde
van de afnemers. De goederen, die de loods waarin ze waren
opgeslagen nimmer hadden verlaten maar waarop als gevolg van de
papieren route die ze binnen de Europese Unie hadden afgelegd
inmiddels veel geld was verdiend, werden tegen afbraakprijzen op de
reguliere markt gebracht. Tot de afnemers van de produkten
behoorden ondernemingen van naam en faam. Het bovenstaande
voorbeeld gaat nog uit van de aanwezigheid van bestaande goederen.
In het onderzoek zijn echter ook gevallen aangetroffen waarin
fictief gehandeld werd in fictieve goederen. Deze voorbeelden tonen
aan dat de (supra)nationale controle op dit terrein nog
allesbehalve waterdicht is. Het wegvallen van de controle aan de
binnengrenzen van de EU heeft een aantal barrires voor het plegen
van deze fraudevorm zelfs geslecht.
Behalve fraude met BTW hebben zich in de categorie symbiotische
fraudevormen vooral gevallen van EU-fraude aangediend. De casustiek
laat zien dat met het ontduiken van invoerheffingen, het omzeilen
van quotaregelingen en het ten onrechte opstrijken van subsidies
aanzienlijke bedragen aan de Europese schatkist worden onttrokken.
Ook bij deze fraudetypen blijken wettige marktdeelnemers er geen
been in te zien om besmette produkten af te nemen. Daarbij mag
overigens niet uit het oog verloren worden dat een aantal
marktdeelnemers economisch gezien bijna gedwongen wordt om te
participeren. Door de aangetaste concurrentieverhoudingen dreigt
voor deze bedrijven het doek te vallen, waardoor de verleiding om
mee te profiteren van de fraudeconstructie erg groot wordt. Uit de
casustiek valt echter ook af te leiden dat financile nood of
aangetaste concurrentieverhoudingen zeker niet in alle gevallen de
belangrijkste drijfveren tot participatie van legale
marktdeelnemers zijn; soms gaat het gewoonweg om het vergroten van
de eigen omzet tegen zo gering mogelijke kosten en mogen fraudeurs
als het ware de kastanjes uit het vuur halen. Het voorgaande maakt
eens te meer duidelijk dat fraudeurs inspelen op een marktvraag.
Dit gegeven zien we in extenso terug in het geval van de handel in
groeibevorderaars in de vleesindustrie. Een aantal participanten in
deze bedrijfstak staat niet afwijzend tegenover de optie om met
behulp van groeibevorderaars een ogenschijnlijk beter produkt te
leveren. Het gebruik van groeibevorderaars heeft twee voordelen: de
kalveren zijn sneller rijp voor de slacht en de consument kan
rekenen op een stuk vlees met beduidend minder vet. De produktie
van de illegale middelen vond in het onderhavige geval plaats in
een laboratorium van een in beginsel wettige onderneming.
Hierbinnen had een harde kern van daders een illegale, lucratieve
bedrijfspoot opgebouwd. De afzet van het middel aan de veehouders
geschiedde door tussenkomst van dierenartsen, die daarvoor een
provisie ontvingen. Bij het onderhavige fraudegeval waren
verschillende wettige marktpartijen verwijtbaar betrokken. Om te
beginnen de dierenartsen die bereid waren als tussenhandelaar te
fungeren en in de tweede plaats de houders van mestkalveren die de
groeibevorderaars afnamen. Voor de laatsten vormde het gebruik van
deze middelen vaak de laatste strohalm om economisch te overleven.
Dat fraudeurs in een dergelijke nijpende marktsituatie legio
afzetmogelijkheden voor hun illegale produkten kunnen vinden, laat
zich raden.
Recapitulerend, ook bij symbiotische fraudevormen wordt misbruik
gemaakt van vertrouwen en ingespeeld op behoeften van de markt. Het
wezenlijke verschil met parasitaire fraudes is echter dat sommige
legale marktpartijen deel uit maken van de fraudeconstructie of
ervan meeprofiteren. Deze fraudes veroorzaken niet alleen enorme
directe materile schade, maar ook indirecte schade in de vorm van
aantasting van de concurrentieverhoudingen. Het grootste gevaar dat
van de symbiotische fraudevormen uitgaat is dan ook dat de
markt verder vertroebelt en dat legale marktpartijen als reactie op
de oneerlijke concurrentie zich tot deelname aan de
fraudeconstructie laten verleiden.
IV.6.2. De samenstelling van de betrokken groepen
Evenmin als dit ten aanzien van de drugshandel mogelijk is,
kunnen de groepen die zich met fraude bezighouden over n kam worden
geschoren. Sommige fraudeurs kunnen worden getypeerd als van
oorsprong bonafide zakenlieden die door omstandigheden de weg zijn
kwijt geraakt en zijn afgegleden naar een criminele loopbaan. De
meeste hoofdpersonen uit onze zaken zijn evenwel blue collar
criminals. De groep fraudeurs bestaat voor het merendeel uit
autochtone Nederlandse mannen die gerekend kunnen worden tot de
naoorlogse generatie: de gemiddelde leeftijd van de 58 hoofddaders
is 44 jaar. Meer dan driekwart van de hoofdverdachten blijkt al
eerder met justitie in aanraking te zijn geweest; ruim een derde
deel van deze groep beschikt over 5 of meer justitile antecedenten.
Deze notoire recidivisten hebben zich vooral toegelegd op
vermogens- en fraudedelicten. Er is met andere woorden sprake van
een niet gering aantal gewoontefraudeurs. Een belangrijke conclusie
is dat mengvormen tussen drugshandel en georganiseerde fraude
nauwelijks zijn aangetroffen.
De aard van de samenwerking tussen personen en groepen laat zich
het beste omschrijven als netwerkvorming. Er is slechts een gering
aantal gevallen geconstateerd van groepen die geheel zelfstandig
opereren. In het merendeel van de gevallen worden op ad hoc basis
combines gevormd. Veel van deze samenwerkingsverbanden zijn slechts
een kort leven beschoren.
Het gebruik van geweld als machtsmiddel om de naleving van
regels af te dwingen of een voorbeeld te stellen is in de
fraudewereld tamelijk ongewoon. Geweldsuitingen trekken niet alleen
onnodig veel aandacht van de opsporingsinstanties, maar evenzeer
van de wettige omgeving. Wel laat de casustiek betrekkelijk veel
gevallen van intimidatie van medewerkers en bedreiging van getuigen
zien. Uit het gegeven dat bijna een kwart van de hoofdverdachten
over justitile antecedenten beschikt inzake geweldpleging en/of
verboden wapenbezit kan worden afgeleid dat de bereidheid tot het
gebruik van geweld bij menigeen aanwezig is. Overigens gaat er ook
van de houding en het gedrag van de leidinggevenden vaak al enige
dreiging uit. Veel fraudeurs weten zelfverzekerdheid en brutaliteit
te paren aan een snelle, overtuigende babbel. Met die kwaliteiten
pakken zij niet alleen hun slachtoffers, maar vaak ook hun eigen
medewerkers in. Belangrijke bindingsmiddelen binnen de groep vormen
daarnaast de positieve sancties, in het bijzonder beloningen van
materile aard.
Als gevolg van de netwerkvorming hebben de hoofdverdachten van
de verschillende dadergroepen uiteraard veel contacten met andere
dadergroepen. Deze conclusie heeft niet alleen betrekking op
Nederland, maar ook op de ons omringende landen. Ten aanzien van
verschillende fraudevormen, zoals BTW-, EU-fraude en de
koppelbazerij, is er zonder meer sprake van grensoverschrijdende
netwerken. Er zijn signalen dat criminele groepen uit het
voormalige Oostblok een dominante positie in de Europese Unie
trachten in te nemen ten aanzien van de illegale handel in vlees-,
zuivel- en landbouwprodukten. Vanuit Zuidoost-Azi zouden onder meer
grootschalige textielfraudes en merkvervalsingen worden
aangestuurd. Bij gebrek aan empirische gegevens is onduidelijk
gebleven hoe dergelijke internationale syndicaten er uit zien en
opereren. Van de betrokkenheid van vertegenwoordigers van de
Italiaanse mafia is in de bestudeerde fraudezaken niets
gebleken.
IV.6.3. Werkwijze en afscherming
De wijze waarop een fraudeconstructie wordt ingericht en de
afschermingsmethoden die jegens gedupeerden en opsporingsinstanties
worden gebruikt, zijn vaak onderling verweven. Zo is voor het
plegen van de meeste vormen van fraude de beschikbaarheid over
rechtspersonen een conditio sine qua non. Tegelijkertijd blijken
deze rechtspersonen ideale schuilplaatsen te vormen: door
stromannen als aandeelhouder/directeur te benoemen, kunnen de
hoofdverdachten zelf buiten beeld blijven. In een tweetal zaken
bleken de hoofdverdachten hun activiteiten vorm te geven en af te
dekken met respectievelijk 60 en 100 rechtspersonen. Behalve van
rechtspersonen wordt in vrijwel alle fraudegevallen gebruik gemaakt
van valse/vervalste stukken. Enerzijds dienen die ertoe het
vertrouwen van de reguliere marktdeelnemers te winnen en de schijn
van echtheid van een transactie te wekken, anderzijds om ontdekking
van de fraudeconstructie door controle- en opsporingsinstanties te
voorkomen. Leidinggevenden moeten zich niet alleen bekommeren om de
betrouwbaarheid en zwijgzaamheid van de eigen medewerkers, maar
dienen ook rekening te houden met kwetsbare plekken in de
zogenaamde buitencirkel van de organisatie. Met name in
wijdvertakte fraudezaken waarin sprake is van een symbiose met de
wettige marktomgeving kunnen zich in dit opzicht beheersproblemen
voordoen. In dit type zaken is het van belang om over
tussenpersonen te beschikken die in het desbetreffende
marktsegment voldoende thuis zijn en het vertrouwen genieten van de
reguliere handelspartners. Deze intermediairs, die als het ware een
bruggehoofd vormen tussen de frauderende organisatie en de
reguliere marktpartijen, zijn binnen het eigen netwerk niet altijd
voorhanden. Men moet in dat geval een beroep doen op externe
medewerkers, met alle risico’s van het weglekken van gevoelige
informatie vandien. Een geval, waarin dit alles speelde, betreft
het ontduiken van heffingen bij de invoer van melkpoeder uit
Oost-Europa. De melkpoeder werd door een Oosteuropese commissionair
geleverd. De betrokkenen binnen dit bedrijf waren van de fraude op
de hoogte. De oosteuropeanen transporteerden tot in Nederland. Op
parkeerplaatsen in het oosten van het land werden de trucks
losgekoppeld en namen de Nederlandse verdachten de regie over. Bij
de invoer van de melkpoeder dienden de fraudeurs de formaliteiten
rondom het zogenaamde T1-document te omzeilen. Zij deden dit door
enerzijds op de T1-documenten valse firmanamen te vermelden,
anderzijds door de schijn te wekken alsof aanzuivering van de
documenten reeds had plaatsgevonden: het zogenaamde groene strookje
werd daartoe van een (vals) stempel voorzien en weer teruggestuurd
naar de douane-expediteur. Bij de contacten die werden onderhouden
met de banken, transport- en zuivelbedrijven was naast enkele
telefoonbeantwoorders een belangrijke rol weggelegd voor de
zogenaamde nette gezichten van de organisatie. Dezen hadden tot
taak het vertrouwen van de handelspartners te wekken en te
koesteren. Uiteindelijk zijn de opsporingsinstanties via hen het
nodige aan de weet gekomen over de fraudeconstructie. Een kwetsbaar
punt vormde het feit dat de reguliere marktpartijen de aankoop van
de melkpoeder via de bank in alle openheid met echte facturen
wilden laten plaatsvinden. De telefoontap bleek hier uiterst
effectief, omdat met deze firma’s uiteraard niet in codetaal kon
worden gecommuniceerd.
De werkwijzen en defensieve afschermingsmethoden van parasitaire
fraudeurs blijken op een aantal punten af te wijken van het gedrag
dat daders van symbiotische fraudevormen tentoonspreiden. Het
handelen van de eerste groep wordt gekenmerkt door een grote mate
van vluchtigheid en flexibiliteit. Hun wendbaarheid komt in het
bijzonder tot uitdrukking in de beperkte duurzaamheid van de
fraudeconstructies, de aangebrachte geografische scheiding tussen
plaats van handeling en plaats van vestiging en het regelmatig
opschonen van het ter beschikking staande rechtspersonen- en
stroliedenbestand.
Fraudeurs van het andere type consolideren hun marktpositie door
de symbiose met de bovenwereld. Pas wanneer de marktpositie van n
of meer wettige deelnemers als gevolg van de malafide praktijken
ernstig in het geding komt of een structurele scheefgroei van de
marktverhoudingen dreigt te ontstaan, zijn klachten vanuit de
branche te verwachten.
Het bovenstaande brengt met zich dat de vluchtigheid die
frauduleuze praktijken van parasitaire aard kenmerkt bij fraudes
met een symbiotisch element veelal ontbreekt. Criminele groepen
hebben over het algemeen meer tijd om hun organisatie op
respectievelijk uit te bouwen en zijn derhalve langer in een
bepaald marktsegment actief. Op voorhand worden niet alleen de
verschillende markten afgetast om een inschatting te kunnen maken
van de te verwachten winstkansen, maar worden ook de mogelijkheden
onderzocht die deze markten bieden om in geval van nood te kunnen
schuilen.
IV.6.4. Schade, opbrengsten en bestedingen
Het bepalen van de omvang van de schade die individuele
benadeelden, ondernemingen, bedrijfstakken of, op het hoogste
niveau, nationale en supranationale overheden ondervinden van
fraudezaken is om meerdere redenen een heikel karwei. Zo is in
fraudezaken waarin een symbiose bestaat met de wettige
marktomgeving vaak sprake van een driedeling: behalve
meeprofiterende marktpartijen is er sprake van direct aanwijsbare
gedupeerden en indirecte slachtoffers. De laatste groep bestaat uit
wettige deelnemers wier marktpositie als gevolg van de fraude onder
grote druk komt te staan. Een sprekend voorbeeld hiervan vormde het
opkopen van eigen produkten door een multinational die als gevolg
van een BTW-carrousel aanzienlijk in prijs waren gedaald. Deze
produkten werden uiteindelijk met aanzienlijke korting via de eigen
distributiekanalen op de markt gebracht. Het is een moeilijke, zo
niet onmogelijke opgave om deze vorm van schade in geldbedragen uit
te drukken.
Een tweede probleem schuilt in het gegeven dat een groot aantal
georganiseerde fraudes grensoverschrijdend van aard is. Dit brengt
met zich dat de fraudes hun weerslag hebben op het economische
verkeer in verschillende landen. Sommige in Nederland opgezette
fraudezaken brengen zelfs in andere landen aanzienlijk meer schade
teweeg dan in eigen land. De schade per land is in dit type zaken
moeilijk te bepalen Gezien de talrijke tekortkomingen in het op
fraudegebied aanwezige cijfermateriaal, beperken we ons tot het
weergeven van de geschatte omvang van de direct aanwijsbare schade
in de bestudeerde fraudezaken. In twaalf fraudezaken waren
indicaties daaromtrent voorhanden. De totale schade in deze zaken
bedroeg 330 miljoen gulden. In geen enkele zaak was het geschatte
schadebedrag lager dan 1,5 miljoen gulden. In zes fraudegevallen
liep het schadebedrag zelfs in de tientallen miljoenen guldens, met
als uitschieter een BTW-fraude in de oliebranche die in totaal voor
ruim 100 miljoen gulden aan schade berokkende.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachten kan
vanzelfsprekend niet op n lijn worden gesteld met de toegebrachte
economische schade. Afgezien van sommige vormen van parasitaire
fraude – in het bijzonder die waarvoor een minimum aan logistieke
handelingen nodig is – ontlopen het schade- en winstbedrag elkaar
meestal aanzienlijk. De investeringen die moeten worden gedaan
alvorens berhaupt tot het plegen van de strafbare feiten over te
kunnen gaan, de personeelskosten, etcetera zijn van invloed op de
uiteindelijk te behalen nettowinst. Die winst zal vervolgens ook
moeten worden gedeeld met eventuele medeverdachten.
Hoewel dit op basis van het empirische materiaal moeilijk in
harde cijfers is uit te drukken, staat de lucrativiteit van
frauduleuze praktijken buiten kijf. Verschillende hoofdverdachten
in de bestudeerde fraudezaken zijn multimiljonair. In combinatie
met de relatief geringe pakkans in dit type zaken – aan
fraudebestrijding wordt (zeker door de politie) geen al te hoge
prioriteit toegekend – mag worden verondersteld dat fraude
onverminderd aantrekkingskracht op criminele groepen zal blijven
uitoefenen. In beginsel kunnen fraudeurs gemakkelijker hun
wederrechtelijk verkregen voordeel in de reguliere economie
investeren dan drugshandelaren. De laatsten moeten immers uit de
ondergrondeconomie naar boven klauteren, terwijl de eersten daar
van origine al zitten. Deze bevinding is in het bijzonder van
toepassing op criminele groepen die opereren in zowel een legale
als een illegale bedrijfstak. In de drie fraudezaken waarin dit het
geval was, werd duidelijk dat het vrij eenvoudig is het
wederrechtelijk verkregen voordeel op te doen gaan in het
rechtmatig behaalde bedrijfsresultaat. Daarvoor moet men overigens
niet alleen beschikken over specifieke vaardigheden en contacten,
maar moet de wijze van investeren ook passen in de eigen
belevingswereld. White collar zakenlieden die zich hebben ingelaten
met vormen van georganiseerde criminaliteit zullen zich in dit
opzicht meer als een vis in het water voelen dan blue collar
gewoontefraudeurs. De laatsten zijn minder vertrouwd met de cultuur
van het bedrijfsleven en zoeken de investeringsmogelijkheden liever
dichter bij huis, zoals in het financieren van een dure hobby, een
extravagante levensstijl en de aanschaf van onroerend goed.
Overigens is slechts in een beperkt aantal gevallen duidelijk
geworden waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel is
genvesteerd.