• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VII – I.2. De opzet van het onderzoek

    I.2. De opzet van het onderzoek

    Reeds in januari 1995 besliste de Enqutecommissie – mede in het
    licht van het parlementaire debat – om een externe onderzoeksgroep
    de aard, omvang en ernst van de zware, georganiseerde criminaliteit
    in kaart te laten brengen. Meer bepaald werd aan de auteurs van dit
    rapport – prof. dr. C. Fijnaut (onderzoeksleider), prof. dr. F.
    Bovenkerk, prof. dr. G. Bruinsma en prof. dr. H. van de Bunt –
    gevraagd onderzoek te doen naar drie zaken:

    • inventarisatie van de problematiek inzake de definiring van het
      begrip zware, georganiseerde criminaliteit;
    • mogelijkheden en beperkingen van wetenschappelijke
      onderzoeksmethoden naar zware, georganiseerde criminaliteit;

    In samenspraak met de Enqutecommissie werd – ook gelet op de
    beschikbare tijd en mankracht – in de loop – feitelijke aard en
    omvang van de zware, georganiseerde criminaliteit.
    van februari beslist om over de twee eerstgenoemde onderwerpen geen
    aparte deelstudies te vervaardigen, maar om deze kwesties, tezamen
    met de verantwoording van het eigen onderzoek naar de feitelijke
    aard en omvang van de zware, georganiseerde criminaliteit, te
    behandelen in het eindrapport van de onderzoeksgroep, dit rapport
    dus. Het zwaartepunt van het onderzoek dat in de periode
    februari-augustus 1995 is verricht, heeft dus gelegen in de analyse
    van het laatstgenoemde onderwerp: de feitelijke aard en omvang van
    de georganiseerde criminaliteit. Hierbij kan onmiddellijk worden
    aangetekend dat dit onderzoek in het algemeen als een
    descriptief onderzoek moet worden bestempeld. Het heeft dus
    geen verklarend en ook geen toetsend karakter. Dit neemt niet weg
    dat in sommige deelrapporten – het ene meer, het andere minder –
    wel wordt ingegaan op de context waarbinnen bepaalde ontwikkelingen
    in de georganiseerde criminaliteit moeten worden gesitueerd.

    Het onderzoek is gegrondvest op een definitie van georganiseerde
    criminaliteit die niet alleen aansluit op de hiervoor aangehaalde
    vraagpunten van de werkgroep-Van Traa maar die ook spoort met de
    internationale onderzoeksliteratuur. Deze definitie – die wordt
    verantwoord in hoofdstuk II – luidt dat er sprake is van
    georganiseerde criminaliteit wanneer groepen van personen uit
    winstbejag op een systematische manier misdaden plegen die ernstige
    gevolgen voor de samenleving hebben, en zij in staat zijn deze
    misdaden op betrekkelijk effectieve wijze af te schermen tegen
    gericht optreden van de overheid, in het bijzonder door de
    bereidheid te tonen fysiek geweld te gebruiken of personen door
    middel van corruptie uit te schakelen. De vragen welke in het licht
    van deze definitie zijn geformuleerd om een antwoord te geven op de
    vraag van de Enqutecommissie naar aard, omvang en ernst van de
    georganiseerde criminaliteit in Nederland, zijn de volgende:

    • Wat voor groepen maken zich in dit land schuldig aan
      georganiseerde criminaliteit?
    • Welke vormen van georganiseerde criminaliteit worden door deze
      groepen bedreven?
    • Op wat voor manieren worden deze vormen van criminaliteit
      gepleegd?

    Bij de verdere opzet van het onderzoek is nadrukkelijk overwogen
    dat georganiseerde criminaliteit van oudsher – Hoe worden de
    inkomsten uit het plegen van georganiseerde criminaliteit besteed?
    wordt geassocieerd met de levering van illegale goederen en
    diensten op bijbehorende zwarte markten (prostitutie, gokken,
    drugs). Even belangrijk zijn echter die vormen van georganiseerde
    criminaliteit waarbij illegale activiteiten worden ontplooid om in
    legale bedrijfstakken geld te verdienen (racketeering). En
    tenslotte mag men niet uit het oog verliezen dat groepen van
    personen die zich schuldig maken aan bovengenoemde vormen van
    criminaliteit, ook betrokken kunnen zijn bij nog andere vormen van
    criminaliteit, bijvoorbeeld Europese Unie-fraude en kidnapping. Dat
    er op wereldvlak nog andere vormen van ernstige georganiseerde
    criminaliteit bestaan, bijvoorbeeld in de financile sfeer, wordt
    met vorenstaande omschrijving niet ontkend, maar zij gaan het kader
    van dit onderzoek ver te boven.
    Uitgaande van deze nadere omschrijving van het probleem lagen de
    invalshoeken van het te verrichten onderzoek voor de hand.
    Enerzijds zou moeten worden nagegaan welke criminele groepen wat
    voor vormen van georganiseerde criminaliteit plegen, en anderzijds
    of er (en zo ja: welke) ook legale bedrijfstakken zijn waarin
    sporen van georganiseerde criminaliteit vallen te ontdekken.
    Immers, juist de grote vrees dat, zoals de werkgroep-Van Traa
    stelde, de onderwereld verweven raakt met de bovenwereld, maakt dat
    het aangewezen is om zowel vanuit het perspectief van
    groepen die normaal in illegale sectoren opereren, te bezien of zij
    ook (illegaal) in legale sectoren optreden, als vanuit het
    perspectief van de betrokken economische sectoren na te gaan, of
    dit het geval is of niet. Komt men langs beide wegen tot de
    conclusie dat dit niet het geval is, dan kan gerust worden
    tegengesproken dat het wel het geval zou zijn, en omgekeerd:
    bevestiging langs twee verschillende invalshoeken maakt het dubbel
    aannemelijk; in het derde geval (eenzijdige ontkenning resp.
    bevestiging) is nader onderzoek geboden. Welke groepen en welke
    bedrijfstakken aan een nader onderzoek zijn onderworpen, wordt
    uiteengezet in hoofdstuk III. Van meet af aan stond het vast dat
    een dergelijk onderzoek niet alleen op nationaal niveau zou kunnen
    worden verricht, maar ook op lokaal en/of regionaal niveau zou
    moeten worden uitgevoerd. En dit om twee redenen. De eerste reden
    is dat op nationaal niveau lang niet altijd voldoende informatie
    voorhanden is om over heel de linie een betrouwbaar beeld van de
    situatie te kunnen schetsen. De tweede reden sluit tot op zekere
    hoogte nauw bij de eerste reden aan, namelijk dat, omdat het
    probleem van de georganiseerde criminaliteit niet in alle steden en
    gebieden van het land hetzelfde is, het voor het nodige relif in de
    analyse van de situatie nodig is om op bepaalde lokaties een meer
    diepgaand onderzoek in te stellen. Aanvankelijk was het de
    bedoeling om op vijf plaatsen nader onderzoek te verrichten.
    Uiteindelijk is, vooral omwille van de beperkte
    onderzoekscapaciteit, alleen de situatie in Amsterdam en in de
    steden Arnhem, Nijmegen en Enschede bestudeerd. Natuurlijk ware het
    verkieslijk geweest dat ook in het buitenland – met name Duitsland,
    Belgi en Frankrijk – en in andere delen van het Koninkrijk, de
    Nederlandse Antillen, zou zijn nagegaan welke informatie daar bij
    centrale politie-instanties voorhanden is over de georganiseerde
    criminaliteit in Nederland. Zulk een deelonderzoek is achterwege
    gebleven, omdat er niet voldoende tijd was om in het buitenland op
    enige schaal onderzoek te doen.

    Zou het onderzoek alleen via deze dubbele complementaire opzet
    zijn uitgevoerd, dan zouden zonder meer enkele onderwerpen niet
    zijn onderzocht, of in elk geval onderbelicht zijn geworden, die in
    een landelijk onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit in
    Nederland niet buiten beschouwing mogen blijven. Hierbij moet ten
    eerste worden gedacht aan de rol die de Nederlandse gateways to
    Europe
    – de Rotterdamse haven en Schiphol – spelen in illegale
    (handels)activiteiten van criminele groepen, of het nu de invoer is
    van drugs of de smokkel van mensen. Ten tweede gaat het hier om
    belangrijke fraudes, gepleegd door personen en/of groepen die in
    meerdere opzichten voldoen aan onze definitie van georganiseerde
    criminaliteit. Nader onderzoek van zulke fraudes was met name ook
    hierom gendiceerd omdat het nog weer een andere mogelijkheid bood
    om na te gaan in hoeverre er sprake is van binnendringing van
    legale economische sectoren door criminele groepen die voordien
    vooral actief zijn geweest op zwarte markten. En ten derde kan in
    een onderzoek als het onderhavige niet worden heengegaan om de rol
    die enerzijds de zogenaamde vrije beroepen – advocatuur, notariaat,
    accountancy – en anderzijds het bankwezen spelen in de sfeer van de
    georganiseerde criminaliteit, zowel bij het plegen van deze
    criminaliteit als bij het besteden van de revenuen die zij
    oplevert. Naar deze drie onderwerpen zijn dan ook aparte
    deelonderzoeken uitgevoerd. In hoofdstuk III wordt uiteengezet hoe
    de verschillende onderzoeken zijn verricht, inclusief een
    bespreking van de methoden die zijn gehanteerd en de bronnen die
    zijn aangeboord.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken