9.2 Organisatie van het OM
De officieren van justitie staan in het hirarchische verband van
het openbaar ministerie onder het gezag van de hoofdofficier van
justitie, die aan het hoofd staat van n van de negentien
arrondissementsparketten. Ieder arrondissementsparket valt onder n
van de vijf ressortsparketten die alle worden geleid door een
procureur-generaal. Samen vormen de vijf procureurs-generaal het
College van procureurs-generaal dat als de centrale leiding van het
OM fungeert. Daarenboven is de minister van Justitie zoals vermeld
bevoegd bevelen te geven aan de individuele leden van het openbaar
ministerie.
9.2.1 Organisatiestructuur
Arrondissementsparketten
De hoofdofficier van justitie geeft leiding aan het parket. Hij
is lid van het regionale college dat het bestuur van het
regiopolitiekorps vormt, hij neemt deel aan het driehoeksoverleg
met de korpschef en korpsbeheerder en de hoofdofficier van justitie
heeft sinds de invoering van de Politiewet 1993 een
instemmingsrecht bij belangrijke beheersaangelegenheden van het
regiokorps van politie (zie hierover .9.3.2). Binnen een
arrondissementsparket zijn onder de officieren van justitie de
volgende rangen te onderscheiden: arrondissementsofficier van
justitie eerste klas (zogenoemde eerste klassers)
arrondissementsofficier van justitie en substituut-officier van
justitie (artikel 59c RO). Sinds de reorganisatie van de politie
zijn er in die arrondissementen, waarbinnen meer dan n
politieregio vallen, voor de andere politieregio’s fungerend
hoofdofficieren van justitie aangesteld.
Het arrondissementsparket is binnen het OM de werkvloer voor de
bestrijding van zware, georganiseerde criminaliteit. Het kader van
de aanpak van zware, georganiseerde criminaliteit op
arrondissementaal niveau is te vinden in jaarplannen of
beleidsplannen. Daarin wordt de voor het OM benodigde
organisatorische structuur voor de aanpak van zware, georganiseerde
criminaliteit geschetst. Er is geen landelijke regeling die de
organisatorische aanpak van de parketten uniformeert.
In de meeste parketten is de zware criminaliteit in een
bijzondere unit ondergebracht. In de regel omvat een dergelijke
unit tevens een aantal andere specialismen zoals fraude en milieu.
Aan de term zware criminaliteit wordt verschillend inhoud
gegeven.
Er zijn enkele arrondissementen die uitgaan van het principe dat
elke officier van justitie elk type zaak moet kunnen behandelen en
die derhalve de zware criminaliteit niet hebben ondergebracht in
een aparte unit. Binnen de specialistische units werken
verschillende officieren: zaaksofficieren (ook wel
ZwaCri-officieren),
CID-officieren, kernteam-officieren, milieu- en fraude-officieren.
Zij dragen respectievelijk het gezag over het tactische onderzoek,
het onderzoek door de Criminele inlichtingendienst (CID), het
kernteam-onderzoek en de milieu- of fraude-onderzoeken.
In Haarlem en Rotterdam zijn bijvoorbeeld soms twee
officieren samen met n onderzoeksproject belast. Door de
mogelijkheid van collegiaal overleg zou de (juridische) kwaliteit
worden verhoogd. Beiden treden ter terechtzitting op waardoor de
vervangbaarheid van de individuele officieren wordt benadrukt.
De drie nu reeds fungerende landelijke officieren van justitie
oefenen op grond van het aan hen gegeven mandaat van de Vergadering
van procureurs-generaal gezag uit.
Een landelijke standaard voor het takenpakket en de
organisatorische plaats van de kernteam- en CID-officieren
ontbreekt. Zo fungeren de kernteam-officieren doorgaans tevens als
CID-officier voor het kernteam, maar niet steeds in hetzelfde
institutionele kader. De CID-officier is in sommige gevallen voor
deze functie min of meer vrijgesteld, terwijl de CID-officier in
andere gevallen tevens hoofd van een unit is of andere taken
vervult. De figuur van CID-officier van justitie is betrekkelijk
nieuw. In de loop van de jaren tachtig is binnen de
arrondissementsparketten een speciale officier van justitie belast
met werkzaamheden in het kader van de CID-activiteiten. Hij wordt
daartoe in elk arrondissement door de betrokken hoofdofficier
aangewezen.
- De heer De Graaf :
- (…) Ik wil graag dat u mijn vraag beantwoordt. Ik vroeg of
het gezag, de toetsing, het toezicht van het openbaar ministerie op
de CID Kennemerland naar uw oordeel adequaat is
geweest. - De heer De Beaufort:
- Daar kom ik dus op. Als hoofdofficier zit je natuurlijk niet
daar op schoot om te kijken hoe dat dagelijks gaat. De eerste taak
die ik heb, is om te zorgen dat er capabele mensen beschikbaar zijn
om dat werk te doen en dat die mensen daar de tijd voor hebben.
Daarom refereerde ik net aan het woord tijd. In 1992, toen de heer
Toeter dat werk deed, was het iets van: ach, dat doe je erbij. De
heer Toeter was hoofd van een territoriale unit op ons parket. Ik
bemerkte al betrekkelijk spoedig dat dit eigenlijk niet meer te
combineren was. Er moest iemand apart voor worden aangetrokken en
gedeeltelijk voor worden vrijgemaakt. Ik ga hierop in, omdat ik
hier wil benadrukken hoe moeilijk dat is. Op een parket van iets
minder dan 20 officieren zijn wij er met pijn en moeite in geslaagd
om mevrouw Kuitert voor 50% hiervoor vrij te maken. Dan vraagt u
mij: is dat adequaat? Ik denk dat wij op dat moment n van de eerste
parketten waren die er berhaupt in zijn geslaagd om iemand daar
voor een deel voor vrij te maken. De heer Snijders doet het nu voor
100%. Noot
In de wetgeving is er geen grondslag voor de CID-officier van
justitie. Uit de nieuwe CID-regeling volgt wel dat de CID-officier
van justitie aan de CID aanwijzingen kan geven. Artikel 2 lid 2 van
de regeling luidt als volgt: De taakuitvoering, bedoeld in het
eerste lid (het gaat hier om de taak van de CID, red.), vindt
plaats binnen de door de CID-officier aangegeven kaders en met
inachtneming van de door de betrokken CID-officier gegeven
aanwijzingen.
In de toelichting wordt hieromtrent het volgende opgemerkt:
Vanwege de specialistische werkzaamheden van de criminele
inlichtingendiensten is destijds besloten dat per arrondissement
de hoofdofficier van justitie een CID-officier van justitie (…)
aanwijst zodat ook op dit terrein van de opsporing de ingevolge
artikel 148 van het Wetboek van Strafvordering opgedragen taak
deugdelijk kan worden vervuld. Van der Veen gaf de
kwaliteitseisen voor de CID-officier van justitie in zijn verhoor
weer:
- De heer Van der Veen:
- De kenmerken waar ik altijd in het dagelijkse leiding geven
vorm aan heb gegeven. De eerst is richting geven, gewoon de
juridische kaders en vanuit die verantwoordelijkheid aan de slag
gaan. Dat beperkt zich dan tot systemen, vanuit de invalshoek van
de juridische kaders. Het tweede element waaraan ik altijd
geprobeerd heb, vorm te geven en dat ik heel belangrijk vond, is
het overbruggen van tegenstellingen. Ik doel dan op vakmatige
tegenstellingen, want wij zitten op een terrein – dat weet u zelf
ook, want daar is uw vraagstelling op gericht – waarop de grenzen
van mogelijkheden en onmogelijkheden niet duidelijk liggen. In de
dagelijkse praktijk word je geconfronteerd met verschillen in
opvattingen in alle rangen, vanaf de rechercheurs en zo. Dus daar
moet je in investeren. Het derde punt is wat ik altijd noem gewoon
dagelijks aanwezig zijn. En wat bedoel ik met dagelijks aanwezig
zijn? Dat heeft te maken met vertrouwen krijgen, vertrouwen geven
en vertrouwen onderhouden. - De heer De Graaf:
- U wilt daar in de toekomst een vierde kenmerk bij en dat is
ongetwijfeld de toetsing van wat er precies gebeurt. - De heer Van der Veen:
- Ja, van het beheer van systemen. Noot Een
werkgroep heeft zich met de interne sturing, controle en toetsing
beziggehouden. Noot En van de
redenen voor de instelling van deze werkgroep was dat het aan
geschreven normen bij het CID-werk ontbreekt. Ook de positie en
taken van de CID-officier van justitie zijn niet duidelijk
genormeerd. De werkwijzen en de organisatorische inbedding van de
CID-officieren lopen nogal uiteen. Het komt nog niet veel voor dat
de CID-officier van justitie zich uitsluitend bezig houdt met het
CID-werk: sommige CID-officieren besteden een tiende deel van hun
werktijd aan het CID-werk; anderen, bijvoorbeeld
kernteam-CID-officieren, besteden meer dan de helft van hun tijd
aan dit werk. Niet zelden is de CID-officier van justitie tevens
hoofd van de Unit zware criminaliteit. Ook komt het – zeker in de
kleinere arrondissementen – voor dat de CID-officier van justitie
in bepaalde onderzoeken tevens als zaaksofficier optreedt. In de
vergadering van het Cordinerend beleidsoverleg (CBO) van 28
augustus 1992 is de wenselijkheid uitgesproken de officier van
justitie algeheel vrij te stellen voor het inlichtingenwerk. Ook
vanuit de CID wordt de behoefte geuit om de CID-officier van
justitie steeds ter beschikking te hebben. De officieren van
justitie worden in hun dagelijks werk bijgestaan door
parketsecretarissen. Van oudsher is de parketsecretaris vooral
betrokken bij het beheer van het dossier. De functie-inhoud is
echter aan verandering onderhevig. In de grote onderzoeken
vervaardigt de parketsecretaris ten behoeve van de officier van
justitie aanzetten voor het requisitoir, onder meer in de vorm van
bewijsoverzichten. Bij afwezigheid van de behandelend officier van
justitie is de parketsecretaris de informatieschakel. Naar eigen
ervaring hebben parketsecretarissen meer beleidsvrijheid dan
voorheen. Met de inzet van opsporingsmethoden hebben zij geen
bemoeienis. Het is de vraag of het OM in materieel en
organisatorisch opzicht voldoende is toegerust om de zware,
georganiseerde criminaliteit aan te pakken. De ambtelijke
ondersteuning, de huisvesting, het materieel en andere faciliteiten
schieten op veel punten te kort.Ressortsparketten
Het hoofd van een ressortsparket, de procureur-generaal, wordt
bijgestaan door advocaten-generaal. De advocaat-generaal heeft in
het algemeen geen taak bij de opsporing van strafbare feiten. De
wet kent de advocaat-generaal geen opsporingsbevoegdheid toe; hij
vertegenwoordigt het openbaar ministerie tijdens de zitting in
hoger beroep. In de praktijk is er een tendens om de
advocaat-generaal te betrekken bij opsporingsonderzoek in bepaalde
grote zaken. In het geval dat dit gebeurt, wordt zowel besproken
wat aan de verdachte moet worden tenlastegelegd, als het
verantwoord zijn van bepaalde opsporingsmethoden. De
advocaat-generaal zal dergelijke methoden in hoger beroep immers
voor zijn rekening moeten kunnen nemen.
Parket bij de Hoge Raad
Het parket bij de Hoge Raad neemt binnen het OM een bijzondere
positie in. De belangrijkste taak van dit parket is de advisering
van de Hoge Raad door middel van conclusies in civiele en
strafzaken. Een taak bij de opsporing en vervolging heeft het
parket bij de Hoge Raad niet.
9.2.2 Reorganisatie OM
In een rapport van de Stuurgroep versterking openbaar ministerie
uit 1993, Het OM…om, werden enkele krachtige uitspraken
gedaan, die de noodzaak van reorganisatie aankondigden: Het OM
loopt gevaar. Dat maakt het noodzakelijk om een nieuwe visie op de
parketten te ontwikkelen. Ook werd gesteld: Als men de agenda’s van
de PG-vergadering bekijkt, dan valt het op dat de meeste
onderwerpen die daarop staan, niet of slechts zijdelings met de
taakuitvoering van de parketten te maken hebben. Noot
Uit zorg over voortdurende berichten over tekortkomingen en
tekortschietende aanpassingen bij het OM drong de Kamer bij de
behandeling van de justitiebegroting 1994 aan op een onafhankelijk
onderzoek. Hiertoe werd de Commissie openbaar ministerie onder
voorzitterschap van J. P. H. Donner samengesteld. Op 8 juni 1994
verscheen het rapport Het functioneren van het openbaar
ministerie binnen de rechtshandhaving. Hierin constateert de
commissie dat door de voortschrijdende differentiatie binnen en de
toenemende verbreding van de rechtshandhaving en door de relatief
gezien steeds schaarsere voor de rechtshandhaving beschikbare
middelen het meer en meer noodzakelijk is geworden om te komen tot
sturing, afstemming en prioriteitenstelling. Het rapport
constateerde onduidelijkheid over de kerntaak van het OM. Het OM
functioneerde niet voldoende als een eenheid, het OM werd aangeduid
als een non-organisatie en het ontbrak aan landelijke leiding.
De reorganisatie van het OM is langs de lijnen van het
rapport-Donner, dat volgens de minister geen
blauwdruk is voor de reorganisatie, ter hand genomen.
Noot Per 1 januari 1995 werd A.W.H. Docters van Leeuwen
benoemd tot procureur-generaal bij het gerechtshof te Den Haag en
aangewezen als voorzitter van het College van procureurs-generaal.
Dat college staat met ingang van die datum aan het hoofd van het
OM. Het college wijkt in twee opzichten af van de vroegere
Vergadering van procureurs-generaal: op het punt van de
besluitvorming, aangezien onder omstandigheden de voorzitter
beslist, en in de bevoegdheidsverdeling, waarbij een
portefeuillehouder als zodanig mandaat krijgt van het college. De
voorzitter is eerstverantwoordelijke voor onder meer het beheer
(inclusief personeels- en benoemingenbeleid) en het
reorganisatieproces. Deze door de minister van Justitie aangestelde
procureur-generaal heeft een beslissende stem. Noot Bij
de besluitvorming wordt naar consensus gestreefd, maar de minister
sluit niet uit dat de voorzitter bij wijze van hoge uitzondering
van zijn beslissende stem gebruik maakt. Noot Deze
veranderingen moeten nog een formele basis krijgen. Hiervoor is een
wetswijziging nodig. Dat de secretaris-generaal van het ministerie
van Justitie niet meer als voorzitter optreedt, heeft volgens
Suyver te maken met het verduidelijken van de
verantwoordelijkheden:
- De heer Rouvoet:
- Dat brengt mij tot de relatie tussen departement en het OM.
Er is per 1 januari wat veranderd in uw positie ten opzichte van de
procureurs-generaal? - De heer Suyver:
- Niet alleen met betrekking tot mijn positie. Wij hebben een
hervorming van het OM aangevat. Er is een plan van aanpak gemaakt.
Dat is op hoofdlijnen geaccordeerd door de Tweede Kamer. Dat houdt
in, dat de verantwoordelijkheden helderder moeten worden
onderscheiden. Het OM heeft een eigen verantwoordelijkheid, die
bovendien in de wet is verankerd. De minister van Justitie is niet
de baas van het OM. Zij is politiek verantwoordelijk. De
secretaris-generaal of een andere ambtenaar van het ministerie
van
Justitie is niet de ambtelijke chef van het OM. Het OM heeft een
eigen verantwoordelijkheid, in het Wetboek van Strafvordering en
andere wetten verankerd. Dat betekent, dat je die
verantwoordelijkheid ook duidelijk moet maken. Je moet haar leggen
daar waar ze hoort te liggen. Het college van
procureurs-generaal, het nieuwe bestuurscollege van het OM neemt
die verantwoordelijkheid. Dat betekent dat er enige – niet te veel
– zichtbare afstand behoort te zijn tussen het OM en de minister
van Justitie. Natuurlijk moeten de verhoudingen en de
overlegstructuren zodanig zijn, dat de minister behoorlijk wordt
genformeerd om haar verantwoordelijkheid te kunnen dragen.
- De heer Rouvoet:
- Voor 1 januari was u de voorzitter van de vergaderingen van
de procureurs-generaal. - De heer Suyver:
- Inderdaad.
- De heer Rouvoet:
- Na 1 januari het College met een eigen voorzitter. Daarnaast
is er de overlegvergadering. - De heer Suyver:
- Daarnaast is er maandelijks een overlegvergadering met de
minister van Justitie die hetzij zelf aanwezig is, hetzij
vertegenwoordigd wordt door de secretaris-generaal. - De heer Rouvoet:
- Heeft dat u op afstand gezet van het OM? Zo ja, hoe
beoordeelt u dat? - De heer Suyver:
- Ik vind de woorden op afstand zetten niet helemaal adequaat.
Door die opzet zijn de verantwoordelijkheden duidelijk gemaakt. De
OM-verantwoordelijkheid hoort daar te liggen. Bij de zeer
regelmatige vergadering die werd voorgezeten door de
secretaris-generaal, zoals dat vroeger het geval was – waarbij tal
van departementale ambtenaren aanwezig waren – was die
verantwoordelijkheid niet duidelijk. Dat was een mengsel van
departementale en OM-verantwoordelijkheid in n vergadering
verenigd. Dat is nu duidelijker uit elkaar gehaald. Die structuur
voldoet tot op heden. Noot
Anderen stellen dat in de nieuwe structuur de invloed van het
ministerie wordt vergroot. De voorzitter zou een soort
onderminister van Justitie zijn. Het ligt in de bedoeling dat hij
de portefeuilles over de leden van het college verdeelt.
In mei 1995 verscheen het Plan van aanpak reorganisatie
openbaar ministerie. Noot Daarin wordt herhaald dat
de kerntaak van het OM de strafrechtelijke handhaving van de
rechtsorde is. Daarbij wordt het magistratelijke van het OM
prominent belicht. Uit de kerntaak vloeit volgens de minister de
noodzaak voort van een evenwichtige, rechtsstatelijke
bevoegdheidsuitoefening. Bovendien moet het OM zijn
strafrechtelijke interventies meer dan voorheen in een zeer
gevarieerde omgeving plegen. Beide punten stellen op het punt van
samenhang, consistentie en kwaliteit zware eisen aan de prestaties
van het OM. Gesteld wordt dat daarvoor noodzakelijk is dat het OM
als n organisatie wordt geconstrueerd, die binnen door de minister
bepaalde grenzen doelen kan stellen en ook beschikt over de
middelen om die doelen te realiseren. Het is noodzakelijk dat die
organisatie als een eenheid functioneert. Wel zal bij de
organisatie rekening moeten worden gehouden met de eigen aard van
het OM.
Met de voorgestelde reorganisatie wordt volgens de minister ook
geprobeerd het gezag over de politie te versterken door het OM meer
als eenheid te laten optreden.
Daarvoor is het nodig dat het OM eenduidig optreedt in het
gehele land en zich door niemand laat uitspelen, dat het een
organisatie is die kwaliteit levert en daardoor respect verwerft
waardoor het gezag als zodanig
niet meer ter discussie staat en de politie zich goed bewust is
van haar positie. In dat verband is het ook goed dat het OM die
beheersrol heeft gekregen, want gezag zonder beheer is heel
moeilijk tot gelding te brengen. Het is ook goed als de politie
weet dat het OM bijvoorbeeld opsporingsmethoden centraal toetst en
dat zij wat die methoden betreft onder het gezag van dat centrale
OM moet werken, aldus de minister van Justitie. Noot
In verband hiermee wordt een aantal maatregelen voorgesteld. In de
visie van de minister zal het OM in de toekomst bestaan uit drie
besluitvormingsniveau’s, namelijk de minister, het College van
procureurs-generaal en de hoofden van de parketten.
Het hoofd van het parket wordt integraal verantwoordelijk voor
de verrichtingen van zijn parket. Zijn zeggenschap over
beheersaangelegenheden wordt uitgebreid. De hoofdofficier zal een
beslissende stem hebben in tal van beheersaangelegenheden, omdat de
afhankelijkheid van het OM van het ministerie op dit vlak het
dragen van de eigen verantwoordelijkheid van het OM voor opsporing
en vervolging kan hinderen. De bevoegdheden die nu op ressortniveau
liggen bij de procureur-generaal verschuiven naar boven, naar dat
centrale college. Het College geeft centrale leiding aan het OM. De
vergadering van procureurs-generaal is vervangen door dit college.
Het ligt in de bedoeling dat het College bestaat uit tenminste drie
en ten hoogste vijf leden. De instelling van het college wordt als
volgt gemotiveerd:
Volgens het rapport van de Commissie openbaar ministerie
stuit deze ontwikkeling (gedoeld wordt op de ontwikkeling in de
richting van een raad van commissarissen) echter op de spanning die
bestaat tussen de landelijke rol van de procureur-generaal als
portefeuillehouder en zijn rol van hoogste functionaris in het
ressort (de zogenoemde dubbele loyaliteit). Die spanning belemmert
de noodzakelijke eenheid van optreden en de vereiste
besluitvaardigheid. Een landelijk College van
procureurs-generaal dat de parketten waar nodig direct steunt,
zal die spanning wegnemen en de procureurs-generaal in staat
stellen zich te concentreren op de landelijke organiserende en
regisserende taken. Noot Het College heeft tot taak
eenheid in het beleid te scheppen, voorwaarden te scheppen
waaronder de parketten optimaal kunnen functioneren (waaronder
verdeling van het toegewezen budget over de verschillende
parketten) en toezicht te houden op de parketten. Het College van
procureurs-generaal zal samen met een ondersteunende staf een
landelijk parket-generaal vormen. Het ligt in de bedoeling dat de
centrale leiding niet langer ressortelijk wordt georganiseerd.
Gedacht wordt aan een functionele indeling. De functionele
procureur-generaal zal voor de landelijke beleidsvorming op de
leiding van de parketten en op advocaten-generaal en officieren van
justitie eerste klasse een beroep doen. De procureur-generaal heeft
geen overkoepelende bevoegdheid en verantwoordelijkheid meer voor
zijn ressort. Een advocaat-generaal wordt hoofd van het
(ressorts)parket: het werk van het ressortsparket is beperkt tot de
behandeling van strafzaken in hoger beroep. De ressortsparketten
raken hun bestuurlijke taken kwijt. De geschetste veranderingen
vergen wetswijziging.
Na de reorganisatie zal de minister in de overlegvergadering met
de leiding van het OM de beheers- en beleidsmatige kaders voor het
OM vaststellen. Dit zal geschieden in een twee-jarige beleidsmatige
plancyclus.
- De heer Rouvoet:
- Wat is de grote lijn van het departement? Zegt u: gezien
hetgeen er aan de hand is en de politieke verantwoordelijkheid van
de minister zullen wij er steeds meer bovenop moeten zitten om te
voorkomen, dat er affaires ontstaan en zich incidenten blijven
voordoen? Of zegt u: eigenlijk is het veel beter als wij het doen
door het OM alle ruimte te geven? Als departement houden wij
afstand van de feitelijke normering van de praktijk? Of stel ik dan
twee dingen tegenover elkaar, die… - De heer Suyver:
- Ik wil niet zo gauw zeggen, dat het departement afstand moet
nemen. Het departement, de minister, hoort richting te geven, zowel
op het punt van beleidslijnen en beleidskaders als op het punt van
de normering van de wetgeving. Dat neemt niet weg dat zich
incidenten zullen blijven voordoen. - De heer Rouvoet:
- Zoekt u het vooral in zelf keuzes maken, zelf knopen
doorhakken, zelf prioriteiten stellen of veel meer in nieuwe
structuren, richting OM bijvoorbeeld? - De heer Suyver:
- Ik geloof in de hervorming van het OM, zoals die nu wordt
aangepakt. De wet moet ervoor worden gewijzigd. Daar moet die
verantwoordelijkheid liggen, maar wel met inachtneming van de
grenzen en de beleidskaders die de minister stelt. De minister moet
ook de hoofdprioriteiten bepalen, als het gaat om het landelijk
handhavingsbeleid. Het OM moet worden opgedragen om die
prioriteiten te laten doorwerken. Noot
Tijdens het algemeen overleg van 12 september 1995 stemde de vaste
Commissie van justitie in met de grote lijnen van het Plan van
aanpak. Noot
Landelijk bureau OM (LBOM)
In november 1994 verscheen het rapport Structuur van de aanpak van
georganiseerde criminaliteit, uitgebracht ter uitvoering van een
deel van het rapport van de commissie-Donner door een werkgroep
onder voorzitterschap van de procureur-generaal-portefeuillehouder
georganiseerde criminaliteit. In het rapport wordt de oprichting
van een landelijk rechercheteam en een landelijk parket bepleit. In
maart 1995 verscheen een projectplan landelijk bureau openbaar
ministerie. Voorzien is in een geleidelijke invoering van het
Landelijk Bureau OM (LBOM). Het LBOM zal het twintigste
arrondissementsparket vormen. Het wordt belast met de volgende
taken: gezagsuitoefening over het landelijk rechercheteam, alsmede
de behandeling van strafzaken als gevolg van de activiteiten van
het landelijk rechercheteam tot en met de fase van rechterlijke
afdoening. Voorts moet het landelijk parket de
procureur-generaal-portefeuillehouder ondersteunen bij zijn
cordinerende en signalerende rol en zijn verantwoordingsplicht aan
het College van procureurs-generaal. Daarbij gaat het onder meer om
het opzetten of verbeteren van de criminaliteitsanalyse, het
voorbereiden van de prioriteitenstelling voor de kernteams en het
landelijk rechercheteam, het cordineren van het criminele
inlichtingenwerk en de ontwikkeling van, het centrale toezicht op,
de facilitering en de centrale begeleiding van de inzet van
opsporingsmethoden. Dit landelijk parket zal zich vooral
bezighouden met financieel rechercheren en met de afdoening van
rechtshulpverzoeken die niet specifiek thuishoren in een bepaald
arrondissement.
De functionele sturing van het Bureau ligt bij het College van
procureurs-generaal, en meer in het bijzonder bij de
portefeuillehouder georganiseerde criminaliteit. Het Bureau wordt
geleid door een hoofdofficier. Deze geeft leiding aan de drie
landelijke officieren van justitie, twee zaaksofficieren die in de
onderzoeken van het LRT het gezag uitoefenen, de secretaris van de
Centrale toetsingcommissie en ondersteunend personeel. Het ligt
niet in de bedoeling dat het landelijke bureau OM aanwijzingen zal
geven aan de hoofdofficieren van justitie. Binnen het Landelijk
Bureau OM in oprichting functioneren reeds drie landelijke
officieren van justitie: de landelijk terreur-officier, de
landelijk CRI-officier en de landelijk MOT-officier (melding
ongebruikelijke transacties). Deze officieren hebben een
cordinerende functie en geven zelf slechts leiding aan
opsporingsonderzoeken met een specifiek karakter.
De landelijk terreurofficier van justitie die tevens de schakel
is tussen het OM en de BVD (zie verder hoofdstuk 8) is belast met
de opsporing van delicten die de veiligheid van de Staat betreffen.
De kerntaak ligt in de praktijk op het terrein van beleidsoverleg,
cordinatie en advisering. De terreurofficier is voorts aangewezen
als waarnemend officier in alle arrondissementen voor de opsporing
van georganiseerde misdrijven van terroristische aard. Dit wil
allerminst zeggen dat elk onderzoek met een terroristisch aspect in
de praktijk door deze officier van justitie plaatsvindt. Doorgaans
is het de arrondissementsofficier onder wiens verantwoordelijkheid
het onderzoek geschiedt.
Reeds in 1985 werd door de Vergadering van procureurs-generaal
besloten een CRI-officier van justitie aan te stellen die in het
hele land bevoegd was, in aansluiting op de ontwikkeling bij de
politie die aan de Centrale recherche informatiedienst (CRI) een
landelijke taak had toebedeeld. De CRI had vaak moeite een bevoegde
officier van justitie te vinden, bijvoorbeeld in het geval nog niet
duidelijk was waar het strafbare feit was gepleegd of zou gaan
worden. De CRI-officier is als waarnemend officier belast met de
opsporing indien en voor zolang geen bevoegde (lokale) officier kan
worden aangewezen. Deze officier van justitie is de centrale
autoriteit voor grensoverschrijdende observatie ingevolge het
Verdrag van Schengen, de cordinator voor de rechtshulp met de
Nederlandse Antillen, Aruba en Suriname, de nationale CID-officier
van justitie, de cordinator voor internationale infiltratie en
voorts onder meer nog belast met het justitile toezicht op de
werkzaamheden van de buitenlandse drugliaison-officers in
Nederland.
De belangrijkste taak van de MOT-officier van justitie is het
houden van toezicht op de wijze waarop het meldpunt ongebruikelijke
transacties gemelde transacties beoordeelt op de noodzaak van
verdere opsporings-/vervolgingsactiviteiten. Hij geeft leiding aan
het beleidsoverleg tussen het MOT en het meldpunt en cordineert de
bevragingen van het MOT-register door opsporingsinstanties, alsmede
de informatie-uitwisseling tussen het meldpunt en buitenlandse
politile meldpunten.
9.2.3 Benoeming, ontslag, werving en opleiding
De leden van het openbaar ministerie worden bij Koninklijk
besluit aangesteld (artikel 51 lid 2, 62 lid 2 en 84 RO).
Plaatsvervangend officieren van justitie worden door de minister
van Justitie benoemd (artikel 59d RO). De kandidaten dienen de
academische titel meester te hebben behaald (artikel 59b RO). Op de
leden van het OM zijn de Ambtenarenwet en het Algemeen
Rijksambtenarenreglement (ARAR) integraal van toepassing. Er zijn
twee wegen voor toetreding tot het OM. Toetreding kan geschieden na
een specifieke opleiding voor een functie bij de rechterlijke
macht, algemeen aangeduid als de RAIO (rechterlijke ambtenaren in
opleiding)-opleiding. De opleiding vindt hoofdzakelijk plaats in de
praktijk. Aan het einde van het derde opleidingsjaar dient de
rechterlijk ambtenaar in opleiding (raio) te kiezen voor de staande
dan wel de zittende magistratuur. Ongeveer 40% van de raio’s kiest
thans voor de staande magistratuur.
Een andere weg is toetreding tot het OM buiten de RAIO-opleiding
om. Vereiste is dat de jurist buiten de rechterlijke macht minimaal
zes jaar maatschappelijke- en praktijkervaring heeft opgedaan.
Voorts dient de kandidaat aan dezelfde vereisten te voldoen als de
raio.
Er zijn geen specifieke functie-eisen voor officieren van
justitie belast met de bestrijding van georganiseerde criminaliteit
(onder wie in dit verband ook de met de criminele inlichtingen
belaste officieren van justitie worden bedoeld) geformuleerd. Deze
zijn wel in voorbereiding. Ook plaatsvervangend en substituut
officieren van justitie worden op dit terrein ingezet, soms zelfs
raio’s aan het einde van hun stageperiode. De gedachte leeft dat op
dit terrein wel enige ervaring vereist is. Stressbestendigheid,
beslisvaardigheid, collegiale samenwerking en goede samenwerking
met de politie zijn belangrijke factoren bij het vervullen van de
functie van officier van justitie belast met de bestrijding van
zware criminaliteit. Gezegd wordt dat dit werk slechts voor een
beperkte periode verricht kan worden in verband met de zware
emotionele belasting. In de praktijk wordt inderdaad doorgaans na
enige tijd wel gerouleerd. Een speciale opleiding voor de
ZwaCri-officier van justitie bestaat niet. Er zijn wel voor de
functie relevante cursussen: de cursus georganiseerde
criminaliteit, alsmede Pluk ze- en fraude-cursussen. Het staat de
individuele officier van justitie vrij daaraan al dan niet deel te
nemen. In de praktijk wordt wel beluisterd dat een dwingender kader
wenselijk zou zijn.
- De heer De Graaf:
- Wat vereist de functie van een zware-criminaliteitsofficier
in het bijzonder? Waarin onderscheidt zich die functie van andere
officieren van justitie? - De heer Valente:
- Die functie heeft bijzondere aspecten in die zin dat de
kwaliteiten die in zijn algemeenheid bij een officier van justitie
aanwezig moeten zijn verder uitgediept moeten worden. Daarnaast is
het zo dat een officier zware criminaliteit heel anders te werk
gaat. Een officier die gewone zaken doet, zit achter zijn bureau.
Hij heeft wel contacten met de politie, maar dat zijn meer
contacten met betrekking tot de inhoud van een proces-verbaal of
het aantal zaken dat hij wil verwerken. Hij wacht gewoon af tot er
een misdrijf geconstateerd of opgespoord wordt en afgerond wordt
met een proces-verbaal. Dat proces-verbaal bereikt hem, de zaak
wordt voorgeleid en vervolgens begint zijn werk als vervolgende
instantie. De officier van justitie georganiseerde criminaliteit
gaat heel anders te werk. Hij werkt projectmatig. Hij krijgt, zoals
dat heet, een project aangeboden. Dat betekent dat een
doelgroepering of een doel, een enkele crimineel, aangereikt wordt.
Dat doel wordt omschreven middels een project. Hij krijgt een team
en daaraan geeft hij leiding. Gedurende een tijd zal hij het
onderzoeken van de zaken en het construeren van het bewijs moeten
leiden. Vervolgens, als de zaak, meestal na een hele tijd, tot een
afronding komt, zal hij na de aanhoudingen de verdere vervolging
voor zijn rekening nemen. Dat betekent dat daarvoor niet alleen
managementkwaliteiten vereist zijn. Hij moet ook nauwgezet met het
opsporingswerk bezig zijn. Hij moet in mijn optiek ook over de
kwaliteiten beschikken waarover een politiechef beschikt. Hij moet
niet alleen in staat zijn om activiteiten van de opsporing in te
schatten en te begeleiden. U weet dat een officier van justitie de
leiding heeft bij het opsporingsonderzoek. Die leiding moet hij ook
daadwerkelijk uitoefenen. Daarnaast is hij magistraat. Hij is de
voorportaal van de rechter. Dat betekent dat hij in staat moet zijn
om telkens te toetsen wat hij zelf heeft gedaan als leider van de
opsporing. Noot