4.3 Beslissingen over de keuze van zaken en methoden
4.3.1 Zaken
Omdat de regionale, centrale recherche-eenheden in grootte
variren, verschilt ook het aantal onderzoeken dat de centrale,
tactische recherche-afdelingen per jaar tot een einde brengen. Het
gaat om tussen de n en zeven zaken. Meer dan de helft van het
aantal onderzoeken dat de regionale rechercheteams doen, heeft
betrekking op drugs. Daarnaast treffen we in volgorde van afnemende
hoeveelheid respectievelijk onderzoeken aan naar fraude en
witwassen, hooggeorganiseerde overvallen en afpersingen,
georganiseerde autodiefstallen, levensdelicten, vrouwenhandel en
milieuzaken.
- De heer Koekkoek:
- (…) Mijnheer Wilzing, aan welke vormen van criminaliteit
dient de politie volgens u prioriteit te geven? - De heer Wilzing:
- Wij hebben in mijn beleving de afgelopen jaren een enorme
impuls gegeven aan de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Waar
je voor uit moet kijken – ik hoorde dat vanmorgen in het verhaal
van Fijnaut terug en dat spreekt mij aan – is dat je niet te veel
in het bovenste segment gaat zitten en dat je met name vormen van
middencriminaliteit, vormen die vaak een heel directe impact hebben
op de burger die wij dienen en voor wie wij er horen te zijn,
vergeet. Als u dit aan mij vraagt als korpschef van IJsselland zeg
ik: daar kijk ik op het ogenblik heel nadrukkelijk naar. Het
probleem met georganiseerde criminaliteit, vooral als het een
internationale uitstraling heeft, beschrijf ik soms als kaasfondue
waarbij de kaas een beetje aan het stollen is. Je pakt een stuk uit
iets wat niet klopt, je trekt het omhoog en vervolgens heb je een
gigantisch dradennet dat heel andere kanten uitgaat. Zo kan het
zijn dat ik in mijn gebied, tussen Deventer en Zwolle, een stukje
criminele organisatie naar boven trek en dat ik bijna uitsluitend
in het westen van het land aan het werk ben of dat ik in het zuiden
terecht kom. Dan heb ik er dus niets meer mee te maken. Ik denk dat
wij daar dat netwerk van IRT’s, van kernteams, op een prima
manier op hebben gezet. Vervolgens moeten wij heel goed kijken naar
het handwerk, het werk van met name de rechercheur. Wij hebben een
heel sterke beweging gemaakt in de richting van de generale
taakstelling. Wij moeten ons heel goed richten op genoemde vormen
van criminaliteit. Noot
Er is onderscheid te maken tussen wie formeel de beslissing neemt
welke onderzoeken worden aangepakt, en wie deze materieel
voorbereidt. Formeel neemt de parketleiding of de regionale
driehoek, bestaande uit de hoofdofficier van justitie,
korpsbeheerder en korpschef de beslissing. De rol van de driehoek
lijkt evenwel per regiokorps nogal te verschillen per regiokorps.
Indien de driehoek een inhoudelijke rol speelt, wordt de keuze voor
grote onderzoeken voorgelegd aan het driehoeksoverleg of geeft het
driehoeksoverleg prioriteiten aan als: in n jaar vier grote
onderzoeken, waarvan n fraude en n milieu.
Deze betrokkenheid van de driehoek treffen we bijvoorbeeld
aan in het regiokorps Amsterdam-Amstelland, in Brabant- Zuid-Oost
(waar twee burgemeesters namens het regionale college aan deelnemen
en een officier van justitie zware criminaliteit) en in
Utrecht.
- De heer Koekkoek:
- Ik wilde u vervolgens vragen over de prioritering in de zin
van de keuze van de onderzoeken die de politie, ook uw korps,
uitvoert. In hoeverre heeft u daar als korpschef invloed
op? - De heer Wiarda:
- In de afgelopen jaren heeft zich daar een groei in
voorgedaan, die er nu toe leidt dat de prioriteitskeuzen een
onderwerp zijn in de regionale driehoek: een punt van overleg
tussen de hoofdofficier van justitie, de korpsbeheerder en
de korpschef. In het verleden is dat niet altijd zo geweest en werd
de
onderwerpenkeuze in sterke mate in de politile, justitile lijn
bepaald. De ontwikkeling daarin is zo geweest, dat we komen uit een
periode van tien, vijftien jaar geleden waarin onderzoeken startten
als er een aangifte was van een benadeelde. En als er een aangifte
is van een benadeelde moet de politie een opsporingsonderzoek doen.
Dan ontstaat er overleg met justitie en gaat een onderzoek lopen.
Toen het verschijnsel georganiseerde criminaliteit sterker naar
voren kwam en sterker werd ontdekt, werd het accent verlegd niet
meer zozeer naar de aangifte van de benadeelde maar naar het kiezen
van een bepaalde groepering waar onderzoek op wordt verricht.
Vanuit de stijl zoals die altijd had gegolden, bleef dat dus heel
sterk in de politile, justitile lijn liggen. Van lieverlede hebben
wij ontdekt, dat met name de vraag van de maatschappelijke
relevantie in de prioritering een zeer bestuurlijke vraag is. Een
van de eerste terreinen waarop dat nadrukkelijk naar voren kwam,
was het terrein van de milieucriminaliteit, die heel sterk vanaf de
bestuurlijke kant is ingezet veel meer dan van de justitile
kant.
Een tweede voorbeeld, een voorbeeld uit mijn eigen praktijk,
is de problematiek van de horeca in de stad Utrecht, wat typisch
ook een problematiek is van het bestuur van de gemeente Utrecht.
Daar komt de behoefte naar voren om daar een scherper beeld van te
krijgen, niet alleen in de vorm van een analyse uit open bronnen
maar ook een analyse uit criminaliteitsgegevens.
Zo zijn we nu op het punt aangeland, dat er geen nieuwe grote
projecten meer worden gestart zonder dat de regionale driehoek zich
daarover heeft gebogen. Noot
De uiteindelijke beslissing van de parketleiding wordt voorbereid.
Soms worden achtereenvolgens verschillende niveaus betrokken bij de
voorbereiding.
Dat is te illustreren aan de hand van de wijze van beslissen in
het ressort ‘s-Gravenhage. Daar hebben de vijf regiokorpsen zich
gecommitteerd om per regiokorps dezelfde criminaliteitsbeelden te
maken. (Er wordt nu niet stil gestaan bij de rol van het Platform
criminaliteitsbeheersing dat op grond van het kernteam-convenant
een rol speelt.) Op grond van criminaliteitsbeelden wordt een
regionaal beleid vastgesteld. Vervolgens vindt in de ressortelijke
politie-adviescommissie (van recherchechefs) een
afstemmingspresentatie plaats. Daar wordt onder meer gekeken of
bepaalde regiokorpsen niet dezelfde soort onderzoeken uitvoeren
maar anders noemen, waardoor er sprake is van dubbelslagen. Daarna
wordt een presentatie gegeven in een gecombineerde vergadering van
de ressortelijke commissie zware criminaliteit, politie en
justitie, onder voorzitterschap van de advocaat-generaal zware
criminaliteit. De volgende stap is dat in de ressortsvergadering
met de hoofdofficieren van justitie uiteindelijk een eerste keuze
plaatsvindt, waaraan de procureur-generaal zich committeert.
Vervolgens toetst het Cordinerend beleidsoverleg (CBO) of
een en ander aansluit bij de landelijke prioriteiten. Het ziet er
naar uit dat de rol van het CBO sinds kort groter is. In
veel gevallen wordt de zaakskeuze echter voorbereid (en daarmee
de facto gemaakt) door rechercheleiding, de CID en het
openbaar ministerie. Noot In sommige gebieden is er
verder een rol weggelegd voor andere organen, zoals bijvoorbeeld de
districten van de regiokorpsen Noot of de FIOD. Van de
zijde van het openbaar ministerie beslissen soms het hoofd van de
afdeling Georganiseerde Criminaliteit en de CID-officier van
justitie en soms alleen de CID-officier namens de hoofdofficier van
justitie. Noot Van de kant van de politie beslissen het
hoofd van de regionale CID en het hoofd van de centrale recherche.
Noot Naast de genoemde functionarissen nemen vaak ook
districtschefs deel aan de besprekingen over de
prioriteitenstelling tussen openbaar ministerie en politie. In die
besprekingen wordt over de keuzen van de voor te dragen zaken en
criminele groepen beslist en worden lopende projecten doorgaans
regelmatig gevalueerd. In het regiokorps Hollands Midden wordt
de voortgang bewaakt door hetzelfde overleg van politie en openbaar
ministerie dat de keuze maakt uit aan te pakken onderzoeken. In het
regiokorps Limburg-Noord krijgt de centrale recherchechef, nadat
het onderzoek is geselecteerd, de verantwoordelijkheid voor de
voortgang ervan.
Gelet op artikel 148 Sv, dat de officier van justitie met de
leiding van de opsporing belast, liggen de verhoudingen in die
besprekingen formeel vast. In praktijk zijn sommige officieren van
justitie zich ervan bewust dat de politie de leidinggevende rol van
het openbaar ministerie relativeert. Soms stelt de politie zelfs
dat het openbaar ministerie denkt dat het openbaar ministerie de
keuzen maakt, maar dat de politie dat in feite zelf doet.
- De heer Rabbae:
- Mijnheer Jansen, als het om de prioriteitenkeuze gaat, hoeft
u niet te verwijzen naar allerlei overlegstructuren. Wij kennen
deze allemaal. Ik vraag u gewoon op de man af wat u vindt. Als het
gaat om onderzoeken die gedaan moeten worden, vindt u dan dat de
prioriteiten op lokaal niveau bepaald moeten worden of op landelijk
niveau? - De heer Jansen:
- Ik denk dat hier sprake is van tweerichtingsverkeer, zowel
van bottom up, naar boven toe gegenereerd, als van top down. Als je
praat over zware, georganiseerde criminaliteit, dan heb je het
inderdaad over criminaliteit die je op straat ziet, in de wijken
van je eigen stad. Maar er is ook internationale criminaliteit die
bijvoorbeeld via internationale relaties wordt aangeleverd, waarbij
aan Nederland verzocht wordt hier iets mee te doen. Wij hebben
elkaar in internationaal verband beloofd dat te doen. Het is dus
een wisselwerking. Ik denk echter wel dat de Nederlandse
criminaliteit, de criminaliteit die op ons grondgebied plaatsvindt,
als je goed kijkt naar je eigen omgeving, voor een groot deel
alleen maar bottom up is te genereren. - De heer Rabbae:
- Dus u kiest voor een soort harmoniemodel?
- De heer Jansen:
- Ja. Noot Aan de besprekingen over zaakskeuzen
kunnen presentaties door de misdaadanalisten voorafgaan. Zij zouden
in staat geacht moeten worden de keuze in vergaande mate voor te
bereiden. De informatie die de CID vergaart, speelt niet altijd een
doorslaggevende rol. In een poging een meer compleet beeld te
krijgen van de misdaad in een regio wordt fenomeenonderzoek
bepleit. Fenomeenonderzoek moet het criminaliteitsbeeld, dat op
grond van CID-informatie tot stand komt, aanvullen en bijstellen.
Noot Dat ook misdaadanalyse niet in alle gevallen een
even grote rol speelt, ligt niet alleen aan de kwaliteit van de
inlichtingen. De rechercheleiding huldigt vaak de opvatting dat het
onwenselijk is dat de CID de tactische recherche dwingt tot
bepaalde zaakskeuzen. De rechercheleiding wil anders geformuleerd
niet dat de CID in plaats van de tactische recherche de materile
beslissing over de zaakskeuze neemt. In de praktijk wordt de keuze
welke zaken worden aangepakt, gemaakt door het potentieel
werkaanbod af te zetten tegen een aantal criteria. In de eerste
plaats gaat het om de organisatiegraad van de criminele groep,
afgemeten aan de acht basiskenmerken van georganiseerde
criminaliteit. Deze zijn door de CRI geformuleerd en inmiddels door
het CBO overgenomen. - De acht kenmerken zijn:
- 1. Wordt de groep gekenmerkt door een hirarchische
structuur, met een min of meer vaste taakverdeling; 2. Kent de
groep een intern sanctiesysteem; 3. Is er sprake van witwassen
van geld; 4. Is er sprake van omkoping van
overheidsfunctionarissen of van werknemers van overigens legale
bedrijven; 5. Is de groep actief met het plegen van verschillende
soorten criminele activiteiten; 6. Wordt door de groep gebruik
gemaakt van dekmantelfirma’s; 7. Strekken de activiteiten van de
groep zich uit over een lange periode; 8. Maakt de groep zich
schuldig aan geweld tegen personen uit het criminele milieu. Naast
deze indeling van de organisatiestructuur van een criminele groep
bestaat binnen het CBO bijzondere aandacht voor de
innesteling in de bovenwereld. Noot
Op de CBO-conferentie van 8 en 9 mei 1995 heeft het CBO besloten
twee criteria toe te voegen:
- de maatschappelijke impact van de activiteiten van een
gedentificeerde criminele groepering - het internationaal actief zijn van een gedentificeerde
criminele groepering. Naast de organisatiegraad van de criminele
groep – waarover de CID doorgaans de meeste informatie te bieden
heeft, en op grond waarvan de officier van justitie het dichtst bij
de landelijke prioriteitstelling kan blijven – worden de volgende
criteria gehanteerd bij de besluitvorming: de maatschappelijke
doorwerking in de regio, de kans op succes, de kosten, het zicht op
mogelijke verdachten in de regio, beschikbare capaciteit en
eventuele regionale prioriteiten. Elke regio heeft wel een lijst
met binnen de regio opererende belangwekkende criminele groepen die
nog nooit zijn aangepakt. Het regionaal belang en de door de
recherche ingeschatte kans van slagen zijn vaak doorslaggevend bij
de keuze. Het regionale belang en de haalbaarheid van het onderzoek
kunnen ook met elkaar botsen. In Utrecht wordt op dit moment een
onderzoek uitgevoerd dat het openbaar ministerie van regionaal
belang achtte, terwijl de tactische recherche twijfelde aan de
haalbaarheid van het onderzoek.
Hoe een regionale prioriteitstelling eruit kan zien, is te
illustreren aan de hand van het Beleidsplan divisie
criminaliteitsbeheersing en ondersteunende taken 1995-2000 van het
regiokorps Drenthe. Daaruit blijkt dat het OM voor 1995 de
volgende, aflopende prioriteitsvolgorde vaststelde:
1. Delicten waarbij de lichamelijke integriteit van personen
werd aangetast; 2. Delicten waarbij op grote schaal goederen werden
ontvreemd en die ook een georganiseerd karakter dragen;
3. Georganiseerde fraude;
4. Georganiseerde drugs- en vuurwapenhandel;
5. Georganiseerde criminaliteit op het gebied van illegale vuil- en
afvalverwerking.
Tot nu toe lijken landelijke prioriteiten niet steeds
doorslaggevend te zijn, behalve als gevolg van de invloed van de
CRI-criteria. Het komt overigens wel voor dat bijvoorbeeld een
procureur-generaal opdracht geeft een zaak aan te pakken, terwijl
de recherche daar niet veel voor voelt.
- De voorzitter:
- Komt het nu ooit voor dat er een keuze gemaakt wordt waar u
niet achter staat? Die niet bij u vandaan komt? - De heer Van Amerongen:
- Er is binnen de driehoek nog geen keuze gemaakt waar ik niet
achter kon staan. - De voorzitter:
- Is er niet n voorbeeld waarvan u kunt zeggen dat u er
helemaal geen zin in had, maar dat u wel moest doen? - De heer Van Amerongen:
- U bedoelt als onderzoek?
- De voorzitter:
- Ja.
- De heer Van Amerongen:
- Wij hebben n keer een onderzoek gehad waar ik op zichzelf
niet zo veel zin in had, maar waarvan ik wel begreep dat het gedaan
moest worden. Dat was een fraudeonderzoek. - De voorzitter:
- Welk fraudeonderzoek?
- De heer Van Amerongen:
- Dat was het Vie d’Or-onderzoek.
- De voorzitter:
- En daar had u geen zin in. Waarom niet?
- De heer Van Amerongen:
- Omdat dat altijd heel lastige onderzoeken zijn. Ik vond dat
de prioriteit meer lag bij andere opsporingsdiensten dan bij onze
dienst. - De voorzitter:
- Wie gaf daartoe dan de opdracht?
- De heer Van Amerongen:
- Ik denk dat die afkwam van de procureur-generaal via de
hoofdofficier. - De voorzitter:
- En u vindt dat u daar te veel tijd in hebt gestopt?
- De heer Van Amerongen:
- Ik vind dat wij daar wel een heel goede klus hebben gedaan,
in samenwerking met de FIOD en de ECD. Er waren
daarbij heel veel mensen in de samenleving gedupeerd. Dan moet je
toch gaan kijken wat daar aan de hand is. Op zichzelf vind ik dat
de doelstelling van het team daarbij gehaald is. Voor de rest is
het een nog lopend onderzoek. Daarom kan ik er niet al te veel
mededelingen over doen. Noot
Mogelijk zal de prioriteitenstelling van het CBO (via de
CID-officier van justitie en een planmatig opererende CID) in de
toekomst vaker beslissend zijn voor de uiteindelijke zaakskeuze. Op
dit moment is de organisatiegraad – het voornaamste punt van het
CBO – echter niet het enige criterium en neemt het belang van
prioriteitenstelling van het CBO af, naarmate de daardoor naar
voren komende onderzoeken minder passen in de regionale
prioriteiten.
4.3.2 Methoden
De methoden die de tactische recherche zelf aanwendt, kunnen
deels worden aangeduid als de methoden die niet worden verricht
door specialistische diensten.
Daarmee wordt enerzijds gedoeld op methoden waarvoor geen
specialismen bestaan, zoals het vergaren van gegevens uit bestanden
van openbare instellingen. In het verleden werden vaak informeel
inlichtingen ingewonnen bij andere instellingen. Het betreft
banken, hotels, luchtvaartmaatschappijen, casino’s,
creditcardmaatschappijen, enzovoort. Sinds 1993 zijn de banken
echter minder toeschietelijk geworden. Ook andere instellingen,
zelfs ook de gemeentelijke dienst Burgerzaken bevolking, geven nog
slechts informatie op grond van een machtiging van de officier van
justitie. Noot Uiteraard kan nog wel veel informatie
worden opgevraagd bij instellingen die bereid zijn of soms zelfs in
het leven zijn geroepen om informatie te verschaffen, zoals de
Rijksdienst voor het Wegverkeer en de Kamers van Koophandel.
Anderzijds past de tactische recherche zelf bepaalde methoden toe
wanneer er capaciteitsgebrek bij de specialistische diensten is.
Het feit dat doorgaans niet de tactische recherche, maar een
ondersteunende dienst of de CID de bijzondere opsporingsmethoden
toepast, behoeft niet af te doen aan de medeverantwoordelijkheid
van de tactische recherchechef voor de beslissing tot gebruik van
de methode. Het lijkt evenwel erop dat recherchechefs deze
medeverantwoordelijkheid niet steeds erkennen. Ten aanzien van
sommige gevallen kan zelfs worden gesteld dat de recherchechefs
sommige feiten liever niet wilden weten. Daartegenover staat dat
bij herhaling is geklaagd over situaties waarin ter terechtzitting
bleek dat de CID of een van de onder haar auspicin opererende
ondersteunende diensten activiteiten hadden verricht waarvan de
tactische recherche niets afwist, omdat zij niet door de CID was
ingelicht. Noot De tactische recherche en de
korpsleiding kunnen nauwelijks controle uitoefenen op datgene wat
door of onder auspicin van de CID gebeurt als de CID hen niet
informeert. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij
regio-overschrijdende samenwerking in gevallen waarin het
regiokorps, waar de activiteit plaatsvindt, wel is genformeerd en
het verantwoordelijke regiokorps niet.
Observatie
In het bijzonder schaarste aan observatiecapaciteit leidt er
regelmatig toe dat tactisch rechercheurs zelf observeren. Dit wordt
door sommigen sterk bekritiseerd, omdat observeren een vak apart is
en op deze wijze de observant als politieman ontmaskerd kan worden
(stuk gaan). In Amsterdam meent men dit probleem te hebben opgelost
door tactisch rechercheurs de observatie-opleidingen te laten
volgen. Tactisch rechercheurs voeren hier desgewenst
OT-werkzaamheden uit.
De tactische recherche maakt tijdens dergelijke
observatiewerkzaamheden in de regel gebruik van video- en
fotocamera’s. Om zicht te hebben op het semafoonverkeer wordt ook
veelvuldig gebruik gemaakt van de semascan om de berichten van een
semafoon – via een ontvanginrichting of een semakloon – op te
vangen. De tactische recherche maakt minder frequent gebruik van
opsporingsmethoden als postvang en vuilnissnuffel. Andere
observatiemethoden worden door de tactische recherche niet
verricht, maar zij geeft vaak wel de opdracht deze uit te voeren.
Zo zal de tactische recherche de STO vragen een video- of
fotocamera te plaatsen of de DTOO of het AT vragen een
inkijkoperatie uit te voeren, dan wel plaatsbepalings- en/of
afluisterapparatuur (met toestemming van een van de
gespreksdeelnemers) te plaatsen. Ook het plaatsen en het beheren
van de apparatuur ten behoeve van het afluisteren van
telecommunicatie vindt altijd plaats op verzoek van de tactische
recherche. De uitvoering vindt doorgaans door de tactische
recherche plaats. In sommige gevallen gebeurt het door de STO-chef
als deze verantwoordelijk is voor de tapkamer. Vaak houdt de CID
dan de registratie van lopende telefoontaps bij.
In het algemeen beslist de politie zelfstandig of geobserveerd
wordt; er wordt geen toestemming van het openbaar ministerie
gevraagd. Datzelfde geldt ten aanzien van vuilnissnuffel. Soms
wordt de scanapparatuur (Kolibri) zonder toestemming van de
officier van justitie gebruikt, maar dit zal doorgaans niet door de
tactische recherche gebeuren. Enkele regiokorpsen bespreken met het
openbaar ministerie de vraag of er geobserveerd moet worden.
Meestal wordt het feit dat er geobserveerd wordt wel aan het
openbaar ministerie medegedeeld. Bij de meeste andere hiervoor
genoemde middelen is het niet gebruikelijk dat de tactische
recherche zelfstandig een beslissing neemt. Voor het vragen van het
tappen van telecommunicatiemiddelen en de (tactisch gebruikte)
semascan (artikel 125g Sv) Noot alsmede de postvang
(artikel 114 Sv) is een machtiging van de rechter-commissaris
vereist.
In het onderzoek dat aan de enqute voorafging is men n keer
gestuit op een politieman die meldde dat zonder machtiging van
de rechter-commissaris getapt was, zonder dat hij dat verder
kon toelichten. Verder acht men dat overal onmogelijk, ondanks
hardnekkige geruchten in de pers van het tegendeel. Voor het
vragen van inlichtingen over het telefoonverkeer (artikel 125f Sv)
is toestemming van de officier van justitie nodig. Datzelfde achten
sommigen nodig voor het gebruik van peilzenders en dergelijke.
Informanten
Het behoort niet tot de taak van de tactische recherche
informanten te runnen. Dat is overal uitgangspunt. Als tijdens het
verhoor van een verdachte duidelijk wordt dat deze off the
record wil verklaren over een andere zaak, verwijst de
tactische recherche hem naar de CID. Vroeger runden tactische
rechercheurs informanten, maar sinds het van kracht worden van de
CID-regeling eind jaren tachtig keurt men dat af. Wel hoort de
commissie in gesprekken veelvuldig van tactische rechercheurs die
eigen informanten zouden hebben. Dat moet vermoedelijk als volgt
worden begrepen. Tactisch rechercheurs spreken tijdens hun werk
allerlei mensen uit het criminele milieu. Aan hen is een
telefoonnummer gauw verstrekt en het staat hen vrij met een
tactisch rechercheur te telefoneren. Voor een rechercheur is het
aardig om contacten te hebben in de onderwereld. Als het verhaal
echt interessant wordt, kan de praatgrage kennis altijd nog worden
doorgestuurd naar de CID. Aanwijzingen dat tactisch rechercheurs
stelselmatig informanten runnen zijn niet gevonden. Het komt voor
dat verdachten en getuigen in een tactisch onderzoek over sommige
dingen, die voor het onderzoek zelf van belang zijn, alleen off
the record willen verklaren. De tactisch rechercheur heeft dan
drie mogelijkheden. Hij kan de verklaring gebruiken als
sturingsinformatie, waarmee in dat geval wordt bedoeld dat de
informatie kennis oplevert op grond waarvan de tactisch rechercheur
het verhoor van de verdachte kan aanscherpen en de verdachte
wellicht een volledige verklaring aflegt. De tactisch rechercheur
kan ook de verdachte of getuige aan de CID doorspelen, die de
verklaring in CID-informatie kan omzetten. Deze informatie heeft in
het tactisch onderzoek echter geen bewijskracht, en medeverdachten
kunnen vragen gaan stellen over de herkomst van die informatie. Ten
derde kan de tactisch rechercheur proces-verbaal opmaken van de
verklaring. Ondertekening door de verdachte of getuige van die
verklaring is immers niet wettelijk vereist. In het algemeen wordt
dit laatste als onwenselijk beschouwd. Enerzijds omdat in strijd
met de gedane toezegging de
verklaring toch wordt gebruikt. Anderzijds omdat het veelal reden
is voor de verdediging om het waarheidsgehalte van het
proces-verbaal in twijfel te trekken.
Als de CID via informanten informatie heeft verkregen die
interessant of noodzakelijk is voor de tactische recherche, rijst
de vraag hoe de tactische recherche dan de beschikking krijgt over
die informatie. Uit het oogpunt van bescherming van de anonimiteit
van de informant is het aantrekkelijk om deze informatie mondeling
te geven. Het open karakter van het strafproces verzet zich daar
echter tegen. Bijna overal is dan ook bepaald dat CID-informatie
schriftelijk aan de tactische recherche moet worden doorgegeven. In
een aantal regiokorpsen moet het zelfs in de vorm van een
proces-verbaal dat bij de processtukken wordt gevoegd. Dat geldt in
het bijzonder voor informatie die leidt tot het inzetten van
dwangmiddelen; zoals bijvoorbeeld een tip dat ergens drugs liggen
tot huiszoeking kan leiden. Informatie die niet direct een rol
speelt in het strafdossier, maar die wel van belang kan zijn voor
de vraag welke kant de tactische recherche op moet met het
onderzoek (sturingsinformatie), kan onderhands worden doorgegeven.
Voorzover dit niet wordt geregistreerd, is zo’n verstrekking echter
in strijd met de privacywetgeving en bemoeilijkt zij het zicht op
de activiteiten van de CID. Daarom is meestal van hogerhand bepaald
dat ook die informatie schriftelijk wordt gegeven; in ieder geval
vastgelegd. Het lijkt erop dat die regel vaak met voeten wordt
getreden.
Infiltranten
De inzet van politie-infiltranten uit een politiecel
infiltratie-team (PIT), bijvoorbeeld bij pseudokoop, voorkoop,
kansspelen, wapens en prostitutie, en het in dit kader laten plegen
van misdrijven (bijvoorbeeld het doorlaten van partijen drugs)
vindt, zo dit al het geval is, meestal plaats in opdracht van de
tactische recherche. En en ander gebeurt altijd met toestemming van
het OM en in nauwe samenwerking met de CID. In bijvoorbeeld het
regiokorps Gelderland-Midden vond in een tactisch traject twee keer
een gecontroleerde aflevering plaats. In het regiokorps
Twente was in een tactisch traject sprake van een pseudokoop.
Dit omdat aan het inzetten van infiltranten geheimhoudingsaspecten
zitten die de CID kan waarborgen. Hetzelfde geldt voor het laten
doorgaan van misdrijven.
Er worden evenwel ook infiltranten ingezet en partijen drugs
doorgelaten, zonder dat de tactische recherche daarvan op de hoogte
is en zonder dat de rechter daarover te horen krijgt.
4.3.3 Verslaglegging
In het algemeen is van belang onderscheid te maken tussen
enerzijds rapporten, nota’s, journaals en andere documenten waarin
de politie haar bevindingen neerlegt, en anderzijds
processen-verbaal, die een speciale bewijsrechtelijke status hebben
(artikel 344 Sv).
Het past bij de zojuist besproken openheid van de tactische
recherche dat zij van haar bevindingen en handelingen
proces-verbaal opmaakt. Die processen-verbaal zijn inhoudelijk de
basis van het onderzoek ter terechtzitting.
Hoewel artikel 152 Sv de opsporingsambtenaren verplicht ten
spoedigste proces-verbaal op te maken van hetgeen door hen ter
opsporing is verricht of bevonden, wordt vaak volstaan met het
bijhouden van journaals of rapporten. Dit geldt niet voor verhoren,
maar wel voor andere onderzoekshandelingen, waarvan niet op
voorhand duidelijk is of die in het dossier ten behoeve van
justitie worden gevoegd. Blijkt later dat proces-verbaal moet
worden opgemaakt, dan doet de tachtische recherche dat aan de hand
van het journaal of rapport.
Met name observatieteams maken pas proces-verbaal op
als blijkt dat bepaalde waarnemingen nodig zijn voor het bewijs of
om een andere redenen aan de rechter moeten worden overgelegd.
De achtergrond van deze handelwijze is in de eerste plaats dat
niemand wil dat alles wat de politie in een onderzoek heeft gedaan,
in de vorm van processen-verbaal naar justitie gaat. Dat zou de
papierstroom een ongekende omvang geven. In de tweede plaats wil
men in bepaalde gevallen voorkomen dat het verschaffen van alle
informatie de wijze van opereren blootlegt voor de verdachten en
advocaten. Een tactisch team houdt van de dagelijkse gebeurtenissen
ook een dagrapport bij, waarin die gebeurtenissen kort worden
omschreven. In grote onderzoeken wordt door tactische teams ook wel
een onderzoeksjournaal bijgehouden, waarin de gebeurtenissen per
onderzoek chronologisch worden weergegeven. Te denken valt
bijvoorbeeld aan belangrijke vergaderingen, bezoeken, verhoren en
onderzoekshandelingen. Deze tijdelijke registers behoren na de
behandeling van de zaak door de rechter te worden vernietigd
vanwege de
privacywetgeving. Voorzover uit het onderzoek van de commissie
blijkt, worden de registers van vroegere tactische onderzoeken niet
geraadpleegd bij nieuwe opsporingsactiviteiten. Wel raadplegen
tactisch rechercheurs oude processen-verbaal en spreken collega’s
aan bij vragen over vroegere onderzoeken tegen bepaalde verdachten
of organisaties.