4.2 Organisatie tactische recherche
4.2.1 Taak
De tactische recherche heeft tot taak gegevens te verzamelen met
betrekking tot strafbare feiten en personen die ervan verdacht
worden strafbare feiten te hebben gepleegd. Verkregen gegevens
dienen als bewijs ten behoeve van de strafrechtelijke afdoening
door het openbaar ministerie (OM). Het materiaal moet betrekking
hebben op feiten met het doel de plegers van die feiten te
achterhalen; daarmee onderscheidt het tactisch onderzoek zich van
het CID-onderzoek. Bij het CID-onderzoek heeft de
gegevensverzameling namelijk veeleer betrekking op personen en
groepen met het doel de door hen gepleegde en te plegen feiten te
achterhalen of te voorspellen.
In een groeiend aantal politiekorpsen (bijvoorbeeld Utrecht,
Amsterdam-Amstelland, Kennemerland en Brabant-Zuidoost) wordt de
laatste tijd – in reactie op de ontwikkelingen binnen het CID-werk
– het primaat van de tactische recherche benadrukt. Hierbij is het
streven erop gericht dat de hoofdlijnen van een onderzoek worden
bepaald door enerzijds de tactische recherchechef en zaaksofficier
van justitie en anderzijds de CID-chef en CID-officier van
justitie. De CID werkt in deze visie ondersteunend, dat wil zeggen
dat de tactische recherche aangeeft waarover zij informatie wil
hebben. De tactische recherchechef en de zaaksofficier worden op de
hoogte gebracht van de methode die de CID, het OT en het AT
hanteren om aan informatie te komen. De tactische recherchechef en
de zaaksofficier kunnen hun goedkeuring weigeren wanneer zij de
indruk hebben dat de zittingsrechter de methode of het verzwijgen
daarvan niet zal accepteren. Hoe de methode precies gehanteerd
wordt, vernemen zij niet; de hoe-vraag wordt wel besproken in het
overleg tussen CID-chef en CID-officier.
De CID is niet louter te beschouwen als recherche-ondersteunende
eenheid, maar dat doet niet af aan het feit
dat de hoofdtaak met betrekking tot de opsporing van strafbare
feiten binnen de politie ligt bij de tactische recherche. Zij is
immers voor de strafrechtelijke onderzoeken in laatste instantie
verantwoording verschuldigd aan het openbaar ministerie en de
rechter.
4.2.2 Plaats binnen het korps
Het tactische recherchewerk speelt zich binnen elke politieregio
af op diverse niveaus. De districtelijke recherche houdt zich
voornamelijk bezig met het onderzoeken van de lokale criminaliteit.
De bovengrens van haar werkzaamheden wordt in het algemeen bepaald
door de plaatsgebondenheid van de criminaliteit alsook de
organisatiegraad en professionaliteit van de betrokken verdachten.
Naast de districtelijke recherche hebben alle regiokorpsen een
aparte tactische recherche-afdeling op regionaal niveau. Deze houdt
zich bezig met de bestrijding van georganiseerde criminaliteit: de
ernst van de criminaliteit en de organisatiegraad en
professionaliteit van de betrokken verdachten bepalen de ondergrens
van hun werkzaamheden. Ook speelt de urgentie van het te verrichten
onderzoek een rol.
- Bij wijze van voorbeeld:
- in het regiokorps Gelderland-Midden wordt veel voorkomende
criminaliteit door de basispolitiezorg aangepakt; de middelzware en
ernstige lokale criminaliteit door de recherchedistricten; en de
georganiseerde en bovenlokale criminaliteit door de regionale c.q.
centrale recherche. Capitale delicten zonder een bekende verdachte
worden onderzocht door zogenaamde recherche-assistentie-eenheden of
in geval van bijstand uit diverse politieregio’s door Recherche
bijstandteams (RBT’s). Op de grens tussen de centrale en
districtelijke recherche-afdelingen bestaan conflicten over wie
onderzoeken zal aanpakken. Goed georganiseerde fietsendieven kunnen
niet rekenen op belangstelling van de centrale recherche terwijl de
districtsrechercheurs weinig animo hebben om veel onderzoek te
verrichten naar de achtergronden van een kennelijke liquidatie in
het criminele milieu, als het lijk in hun wijk gevonden wordt. Men
tracht deze conflicten in overleg op te lossen, soms met gemengd
samengestelde teams.
Tactische onderzoeken naar ernstige criminaliteit worden vrijwel
steeds door speciaal daarvoor samengestelde teams verricht. De
samenstelling van deze teams is mede afhankelijk van de aard van
het onderzoek: CID-rechercheurs en medewerkers van andere
ondersteunende diensten kunnen aan zo’n team worden toegevoegd. Aan
het hoofd van zo’n team staat doorgaans een projectleider die
verantwoordelijk is voor het personeel en voor het onderzoek.
Tevens is er veelal een tactisch cordinator die belast is met de
uitvoering van de operationele taken.
De centrale recherche-afdeling bestaat uit n tot vier procent
van het totaal aantal politiemensen van het korps. De sterkte van
de centrale recherche-afdelingen verschilt van korps tot korps.
- Enkele voorbeelden:
- in Limburg-Noord is de regionale tactische recherche
klein (zo’n veertien rechercheurs op een korps van bijna 900
mensen). Voor elk onderzoek worden rechercheurs geleend uit de
districten. Bij districtelijke onderzoeken wordt ook weer beroep
gedaan op specialisten van de tactische recherche. Er wordt nu
overigens een andere organisatie ontwikkeld, omdat de middelzware
criminaliteit onvoldoende aan bod kwam en men deze op regionaal
niveau wil aanpakken. In Utrecht werken 25 rechercheurs vast bij de
regionale
tactische recherche, de zogeheten afdeling BECRO (Bestrijding
criminele organisaties). Daarboven zijn elf plaatsen ingeruimd voor
roulerende rechercheurs uit de districten, die minstens n jaar aan
de afdeling verbonden blijven. Eigenlijk zouden ook twee
secties OT, een sectie AT, vier of vijf man CID
en een aantal mensen aan multidisciplinaire rechercheteams
toegerekend moeten worden. Het regiokorps Utrecht heeft een
formatie van ongeveer 2400. In voorgaande voorbeelden maakte de
centrale regionale recherche circa 1,5 % van de totale formatie
uit. In Hollands Midden bedraagt deze 3,5%. Daar bestaat de
regionale tactische recherche uit ongeveer 44 personen, op
een regionale sterkte van rond de 1300 mensen. De betekenis van
cijfers over de sterkte moet op haar juiste waarde – namelijk in
het perspectief van de organisatie van de recherche – worden
geschat. Als een afdeling centrale recherche bijvoorbeeld
regelmatig specialisten uitleent aan de districten, gaat dat ten
koste van het aantal rechercheurs dat zich daadwerkelijk met
onderzoeken van die centrale recherche bezighoudt. Omgekeerd zijn
er ook regiokorpsen waar districtsrechercheurs in beginsel
meewerken aan centrale onderzoeken. Datzelfde geldt voor leden van
het OT en andere ondersteunende diensten. Aldus kan de sterkte in
formatieplaatsen een enigszins vertekend beeld opleveren.
In de regiokorpsen Utrecht en Limburg-Noord participeren
districtsrechercheurs in beginsel in onderzoeken van de centrale
recherche. In de korpsen Rotterdam-Rijnmond en Haaglanden is dat
niet het geval.
Ook de positie van de recherche-ondersteunende diensten ten
opzichte van de regionale tactische recherche verschilt van korps
tot korps. Daarmee wordt gedoeld op de specialistische afdelingen
als het OT, de STO, de CID, het AT en de technische recherche. De
verschillende wijzen van indeling benvloeden uiteraard de
beslissing tot inzet van die ondersteunende diensten, wanneer van
verschillende zijden ondersteuning wordt gevraagd van die diensten.
De verhouding tussen de tactische recherche en de CID en (andere)
ondersteunende diensten wordt in hoofdzaak bepaald door twee
factoren. Ten eerste kan specialisatie in bepaalde tactieken, zoals
volgen (OT) of binnendringen (AT), een reden zijn om die
werkzaamheden aan de betreffende dienst op te dragen.
Observatieteams zijn bij sommige korpsen gesplitst in groepen
die alleen voor de regionale recherche werken en groepen die alleen
voor de districten werken (Amsterdam-Amstelland), bij andere
korpsen is dat niet het geval (Utrecht). In het regiokorps
Amsterdam-Amstelland is het overigens heel normaal dat een tactisch
rechercheur observatiewerkzaamheden verricht; elders is dat minder
gebruikelijk. Ten tweede vormt de wens om bepaalde onderdelen
van een onderzoek of bepaalde opsporingsmethoden geheim te houden
een reden de uitvoering van die delen of de toepassing van die
methoden op te dragen aan speciale diensten of personen. Soms is
bij de regionale tactische teams een flink aantal CID-rechercheurs
vast ingedeeld, soms wordt dat bepaald per onderzoek, in andere
gevallen zijn er maar n of twee CID-rechercheurs vast verbonden aan
de centrale rechercheteams.
In Brabant-Zuid-Oost zijn de tactische recherche en
de CID tezamen in achttien geografisch verspreide afdelingen
ondergebracht.
Het gaat bij het CID-onderzoek ten dele om activiteiten in de
zogeheten proactieve fase, maar ten dele ook om activiteiten
tijdens het tactisch onderzoek dat gericht is op bepaalde feiten of
verdachten. De tactische recherche moet in haar processen-verbaal
en op de zitting alle handelingen die zij in het onderzoek heeft
verricht, en feiten die zij heeft waargenomen, vermelden. Zij
hanteert dan ook alleen opsporingsmethoden die op de zitting in het
openbaar volledig te verantwoorden zijn. Politie en justitie hebben
er belang bij bepaalde feiten of methoden verborgen te houden. Zo
wordt met het oog op de veiligheid van de informant diens naam
verborgen gehouden of wordt met het oog op het blijvend gebruik van
een opgestelde videocamera daarvan geen gewag gemaakt.
Met geheimhouding van bepaalde feiten of methoden kan op twee
manieren worden omgegaan. De tactische recherche kan ter
terechtzitting met redenen omkleed een beroep doen op het belang
een CID-bron af te schermen. De rechtbanken respecteerden, en
respecteren tot op zekere hoogte nog steeds dat de politie niet
alles op de zitting wil of kan vertellen. Veel vaker wordt evenwel
de tweede weg bewandeld. Daarbij wordt gesteld dat vragen over de
identiteit van de informant op de openbare terechtzitting niet
beantwoord kunnen worden – verspreken is onmogelijk – als de
tactische rechercheur niet weet dat een informant in het spel is;
dit vanwege het feit dat niet de tactisch rechercheur, maar de
CID-rechercheur de informant heeft gerund. Iets dergelijks geldt
voor inkijkoperaties gepleegd door een AT en het plaatsen van een
camera op een bepaalde vooralsnog geheim te houden locatie door een
OT. Noot Bij deze taakverdeling past het zogenoemd
- need-to-know-leerstuk:
- de tactisch rechercheur moet alleen willen weten wat
noodzakelijk is voor de bewijsvoering. Dit principe is tegengesteld
aan het nice-to-know-principe, waarbij de tactisch
rechercheur niet
alleen het noodzakelijke, maar alles wat hij interessant vindt, te
weten komt. Noot In de praktijk moet de tactische
recherche vertrouwen op de deugdelijkheid van de informatie die de
CID verstrekt. De tactische recherche wordt bewust onkundig
gehouden van een deel van het werk van ondersteunende diensten. De
mate waarin dit gebeurt, verschilt per regiokorps en lijkt, nu het
in enkele gevalllen pijnlijk aan het licht is gekomen, af te nemen.
De IRT-affaire, waarbij slechts enkele leden van het OM van
een bepaalde vergaande opsporingsmethode op de hoogte waren, alsook
de zaak Henk R., waarbij voor de rechtbank
inkijkoperaties werden ontkend terwijl ze in hoger beroep werden
toegegeven zijn illustraties van de problemen die bij al te
krachtige hantering van het need-to-know-/nice-to-know-principe
kunnen ontstaan. Met name in Utrecht naar aanleiding van de
zaak Henk R. bleken de autonomie van de CID en de
daaruit voortvloeiende spanningen met de tactische recherche groot
te zijn. Overigens is in diezelfde casus gebleken dat ook de
tactische recherche een opdracht tot een inkijkoperatie
niet heeft gemeld.
Zoals reeds in de vorige deelparagraaf werd vermeld, wordt in
diverse regiokorpsen het primaat van de tactische recherche
benadrukt. Dat is bijvoorbeeld het geval in het regiokorps Utrecht,
waar tot de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam (1 december
1994) in de zaak Henk R. een strikte scheiding bestond tussen CID
en
tactische recherche. Die scheiding hield in dat de CID-kolom – van
runner tot en met CID-officier van justitie – zaken en methoden
besprak zonder deze ter beschikking te stellen aan de tactische
recherche. Het primaat van de tactische recherche betekent in dit
geval de tactische projectleider met in zijn kielzog de
zaaksofficier van justitie uiteindelijk op de hoogte zijn van alle
informatie (behoudens die welke kan leiden tot informatie over de
identiteit van de informant). Daardoor kunnen de tactische chef en
de zaaksofficier van justitie sturing geven aan het onderzoek en de
CID weer in een ondersteunende rol worden geduwd. De consequentie
is wel dat de algemene nieuwsvergaring en de
criminaliteitsbeeldanalyses van de CID onder druk komen te staan.
In de regiokorpsen waar men al langer uitgaat van het primaat van
de tactische recherche, meent men dat de tactische recherche in
ieder geval op de hoogte moet zijn welke opsporingsmethode is
gehanteerd. Toch bestaat er geen formeel hirarchische relatie
tussen tactische recherche en CID. Dat is uiteraard wel het geval
als individuele CID-rechercheurs in een tactisch team onder leiding
van een tactische chef werken. In dat geval wordt van tevoren met
de CID-chef afgesproken dat de CID-rechercheurs de bereidheid
moeten hebben opdrachten van de tactische chef aan te nemen. Maar
buiten het geval van die speciale teams hebben de tactische
recherche en de CID elk hun eigen chef. Deze chefs staan in een min
of meer gelijkwaardige verhouding tot elkaar. Het gevolg daarvan is
dat een verzoek aan de CID om in een tactisch onderzoek iets
CID-matigs uit te voeren in de praktijk kan verzanden, bijvoorbeeld
als de CID-chef andere prioriteiten stelt.
4.2.4 Werving en opleiding
Er bestaan geen specifieke opleidingsvereisten voor tactisch
rechercheurs die belast zijn met de opsporing en bestrijding van
georganiseerde criminaliteit. Evenmin geldt bij alle korpsen de
voorwaarde dat rechercheurs een verplichte basisopleiding moeten
hebben gevolgd. Er is evenwel een tendens waarneembaar twee van de
vele cursussen, die door tactisch rechercheurs gevolgd kunnen
worden, verplicht te stellen voor toekomstige rechercheurs. Dat
zijn de Recherche basis cursus en de Cursus algemene recherche, die
door de Politie opleidingscentra en de regiokorpsen worden
verzorgd. Noot
De Recherche basis cursus is in eerste instantie bedoeld voor
politiefunctionarissen belast met de generale taakstelling, die
tenminste twee jaren praktijkervaring hebben. Daarnaast kunnen
medewerkers van bijzondere opsporingsdiensten de cursus volgen.
Noot Dit is een vier weken durende cursus waarin de
basale recherchevaardigheden worden aangeleerd met nadruk op
technische, tactische en juridische onderwerpen op basisniveau. De
georganiseerde criminaliteit en de diverse organisaties en
onderdelen van de politie die bij de criminaliteitsbestrijding zijn
betrokken, komen niet aan de orde. De Recherche basiscursus vormt
de voorwaarde voor vervolgrecherche-onderwijs.
De Cursus algemene recherche bestaat uit een vier weken durend
programma waarin diverse onderwerpen aan bod komen. De nadruk ligt
op het verhoor, het rechercheren en het proces-verbaal. Relevant
voor dit onderzoek zijn de onderdelen Bijzondere recherchediensten
en Plukze-wetgeving. Het Landelijk Selectie- en Opleidingsinstituut
Politie (LSOP) noemt in zijn overzicht voor 1995-1996 van
opleidingen en diensten onder het kopje recherche tegen de zestig
cursussen en trainingen, waarvan ongeveer een derde van belang kan
zijn voor tactische recherche belast met de bestrijding van
georganiseerde criminaliteit. Daarnaast zijn er nog eens dertien
opleidingen en trainingen gericht op georganiseerde criminaliteit,
in duur varirend van n tot vijf dagen.
De Rechercheschool is het enige instituut dat
recherche-onderwijs geeft aan politie-ambtenaren. Door de
Rechercheschool is een aantal modulen op het gebied van de
recherchekunde en criminaliteitsbeheersing ontwikkeld. Deze modulen
zijn te beschouwen als specialistische vervolgopleidingen op de
Recherche basis cursus en de Cursus algemene recherche.
- Genoemd kunnen worden:
- de cursus Plukze, bedoeld voor groepschefs en unithoofden
Zware criminaliteit en rechercheurs met een financieel taakaccent.
De van de cursus Criminele Inlichtingen Diensten, te onderscheiden
cursus Zicht op de CID, is bedoeld voor opsporingsambtenaren die in
het kader van recherche-onderzoeken enige kennis over de CID
nodig hebben maar zelf geen CID werkzaamheden uitvoeren.
Aan het instapniveau worden geen specifieke eisen gesteld. De
cursus heeft ten doel de cursist op de juiste wijze relevante
gegevens aan de CID te verstrekken en door de CID ter
beschikking gestelde informatie te hanteren. Ook kan nog genoemd
worden de nascholingsdag Strafrecht en strafvordering voor
recherchechefs, hulpofficieren van justitie en docenten. Voorts
zijn er diverse modulen met betrekking tot de georganiseerde
criminaliteit die als kernteamcursussen door de Rechercheschool
worden verzorgd. (Zie hoofdstuk 6 Kernteams van deze
bijlage.)
De keuze welke politie-ambtenaren in een tactisch team komen, wordt
slechts voor een deel gemaakt aan de hand van de vooropleiding. In
sommige regiokorpsen – zoals Brabant-Noord – bemoeit de officier
van justitie
zware criminaliteit zich met die beslissing. Soms beperkt het
openbaar ministerie zich tot bemoeienis met de aanstelling van de
teamleiding. Elders is het een pure politie-beslissing. Bij die
beslissing kan ook de ervaring een rol spelen. Wat betreft het
gewicht van de recherche-ervaring bestaan ook weer grote
verschillen tussen de regiokorpsen. Korpsen die tijdens de
politiereorganisatie al het mogelijke hebben genvesteerd in de
basispolitiezorg hebben dit soms ten koste laten gaan van de omvang
van de recherche. Het is ook voorgekomen dat bij het vervullen van
vacatures als gevolg van de reorganisatie door toepassing van de
centrale regelgeving prioriteit is gegeven aan ancinniteit en
recherche-ervaring een kleinere rol speelde. Voorts zijn korpsen te
noemen waar een zogeheten roulatiesysteem bestaat waardoor mensen
met weinig en uitsluitend districtelijke recherche-ervaring
plotseling zware onderzoeken moeten verrichten. Voor
leidinggevenden bij de recherche bestaat geen aparte opleiding. Het
onderwerp recherche krijgt op de Nederlandse Politie Academie
nauwelijks aandacht. Verder hebben veel studenten van de
Nederlandse Politie Academie, die leidinggevende fucnties in de
politiekorpsen (gaan) bekleden, weinig ervaring en geen vakkennis
inzake recherche-aangelegenheden.