3.6 Conclusie
1. De werkzaamheden die de CID verricht ter uitvoering van de in
de CID-regeling neergelegde taak, zijn te onderscheiden in
inlichtingenwerk dat bestaat uit het verzamelen en bewerken van
informatie en inlichtingenwerk dat bestaat uit het genereren van
informatie. Het inlichtingenwerk geschiedt ook in de proactieve
fase dat wil zeggen voordat een verdenking bestaat jegens een
persoon en/of voordat het redelijk vermoeden bestaat dat een
strafbaar feit is gepleegd), maar ook parallel aan tactisch
recherche-onderzoek en/of parallel aan gerechtelijk
vooronderzoek.
2 Alle regionale politiekorpsen beschikken over een CID. De
werkzaamheden van de CID-en als zodanig zijn niet uitdrukkelijk
geregeld bij wet in formele zin. Zij vinden hun juridische basis in
de CID-regeling 1995, die berust op de Politiewet 1993 en het
Besluit beheer regionale politie-korpsen. De gegevensverwerking,
-opslag en -uitwisseling valt onder het regime van de Wet
politieregisters. De in de Ethische code vervatte
gedragsregels vormen een ideaalbeeld van de inmiddels ontstane
CID-praktijk. 3. Het is niet de bedoeling dat het inlichtingenwerk
(anders dan de door de tactische recherche verrichte bewijsgaring)
ter terechtzitting aan de orde komt. De hoofdreden daarvan is de
grote zorg om de afscherming van de bronnen van de CID. Het
inlichtingenwerk moet gegevens opleveren om de opsporing te sturen:
a) om te beslissen welk onderzoek wordt aangevat en b) om richting
te geven aan een lopend onderzoek.
4. De CID heeft primair aandacht voor het klassieke criminele
milieu, waarbij de drugshandel en vermogenscriminaliteit de
belangrijkste aandachtsgebieden vormen. De geringe aandacht voor
andere zaken kan op twee manieren worden verklaard: a) bij de
CID-en bestaat onvoldoende kennis en/of expertise om zich op andere
terreinen te begeven; b) mogelijk is dat bevindingen op andere dan
traditionele gebieden moeilijk kunnen worden afgezet binnen het
regiokorps en dat de inspanningen derhalve geen vervolg krijgen. 5.
De bewerking van informatie en de misdaadanalyse staan nog in de
kinderschoenen. 6. Er bestaat geen standaard CID-organisatie.
Tussen de regiokorpsen bestaan grote verschillen. Die verschillen
betreffen zowel de plaats van de CID binnen het korps als de
interne organisatie van de CID. Soms is er alleen een CID op
regionaal niveau, soms vrijwel alleen op districtsniveau. Meestal
is er een tussenvorm waarbij de districtelijke CID-onderdelen
feitelijk een tamelijk grote autonomie hebben. Soms maken het OT of
de STO onderdeel uit van de RCID, soms niet. Ook de afdeling die
zich met misdaadanalyse en ander passief inlichtingenwerk
bezighoudt, maakt niet altijd deel uit van de CID.
7. Aan CID-rechercheurs worden tegenwoordig hogere eisen gesteld
dan vroeger. Dit blijkt overigens alleen uit de selectiecriteria.
De opleiding van CID-rechercheurs is nog steeds niet verplicht (en
zeer kort). Thans zijn veel CID-rechercheurs binnen de politie
werkzaam die ofwel het werk al doende en van oude rotten in het vak
hebben geleerd ofwel al geruime tijd bij de CID werkzaam waren
voordat zij de CID-cursus volgden. Voor RCID-chefs en
CID-officieren van justitie bestaan geen aparte cursussen. Sommige
RCID-chefs beschikken bij aanvang van hun functie nauwelijks over
CID-ervaring. Voor misdaadanalisten bestaat een aparte opleiding.
8. De zaakskeuze voor onderzoeken naar georganiseerde criminaliteit
vindt vrijwel altijd plaats op basis van misdaadanalyse. Dergelijke
misdaadanalyses zijn wisselend van kwaliteit. Het zijn vaak niet
meer dan oppervlakkige inventarisaties of overzichten van
voorhanden zijnde informatie. De analyses berusten grotendeels op
CID-informatie. Derhalve oefenen de CID en de misdaadanalyse
feitelijk veel invloed uit op de zaakskeuzen. Formeel
verantwoordelijken – het openbaar ministerie en de politieleiding –
hebben de neiging laatstgenoemde conclusie niet te onderschrijven.
Zij beroepen zich doorgaans op formele speerpunten van beleid.
Regionale belangen en de gepercipieerde kans op succes spelen meer
nog dan de acht CRI-criteria voor georganiseerde criminaliteit een
doorslaggevende rol. Het lijkt erop dat juist bij de projectmatige
aanpak van georganiseerde misdaad, waarbij ook andere bronnen
worden benut, de rol van de CID bij de zaakskeuze afneemt.
9. De voornaamste methode die wordt gehanteerd ter verkrijging
van inlichtingen bestaat uit het onderhouden van contacten met
informanten. De CID-en voor welke het runnen van informanten een
exclusieve taak is, maken weinig gebruik van andere methoden. Die
worden gehanteerd door de ondersteunende diensten. De
informatiegaring door de CID is slechts in zeer beperkte mate
geregeld. De RCID-chef heeft een zeer centrale rol en houdt
gewoonlijk de identiteit van de informant geheim. Het is niet
gebruikelijk dat de identiteit van informanten wordt bekend gemaakt
aan de korpsleiding en officier van justitie. 10. Soms worden
politiefunctionarissen als informant ingeschreven. Daar kunnen
redenen voor bestaan, maar er zijn ook gevallen bekend waarin
oneigenlijke motieven een rol speelden. 11. Informanten worden soms
gecontroleerd door een OT of door de CID zelf om de betrouwbaarheid
van de informant te controleren. Het is niet duidelijk in welke
gevallen hiertoe wordt besloten, in elk geval gebeurt het niet
systematisch.
12. De CID-en werken steeds op het grensvlak van informanten,
gestuurde informanten en infiltranten. In meerdere gevallen hebben
informanten met medeweten en sturing van de CID strafbare feiten
gepleegd. 13. De operationele verantwoordelijkheid voor politile
infiltratie ligt niet bij de CID, maar bij het PIT. Bij de politie
ligt de operationele verantwoordelijkheid voor gecontroleerde
afleveringen en doorleveringen meestal bij een projectleider.
Alleen de activiteiten van informanten die moeten worden aangemerkt
als burgerinfiltrant , vinden duidelijk onder de
verantwoordelijkheid van de CID plaats. In een aantal gevallen
bleek de RCID-chef onvoldoende greep op dergelijk optreden te
hebben. Dat was in het bijzonder het geval wanneer de informant
werd gerund door CID-ambtenaren uit een andere regio dan waar hij
als informant stond ingeschreven (het zogenaamde combi-runnen).
14. De NCID beheert een register waarin alle door CID-en aangemelde
informanten onder een niet te decoderen cijfercode worden
opgenomen. Dit register is het Informanten coderingssysteem (ICS).
De CID-regeling 1995 bevat geen bepaling die de CID-en ertoe
verplicht hun informanten aan te melden. Medio december 1995 hebben
alle 25 RCID-en, de Koninklijke marechausse, de divisie Mobiliteit
van het KLPD en een aantal bijzondere opsporingsdiensten waaronder
de FIOD, informanten aangemeld, namelijk 5259 informanten. Mede
omdat de NCID de aangeleverde gegevens niet controleert, bestaat
geen betrouwbaar overzicht over alle burgerinfiltranten. Evenmin
beschikt de NCID over een overzicht van het aantal
doorlatingen.
15. Er zijn binnen de CID verschillende administraties. Sommige
hebben betrekking op subjecten ( CID-subjecten,
grijze-veldsubjecten, de CID-informatierapporten 4×4), andere op
informanten en weer andere op de activiteiten van de
CID-rechercheurs (journaals en eventueel eigen zaakbestanden). Over
de inzet van de methoden is hooguit iets te vinden in de
journaals.
16. De gegevens over subjecten worden door de runners zelf
geclassificeerd naar bron, betrouwbaarheid en bruikbaarheid.
Controle van de gegevens vindt plaats door de afdeling verwerking
en analyse. Een eenmaal gegeven waardering verandert zelden. Ook de
evaluatie van grijze-veldregisters blijft ondanks de voorschriften
sterk achter. De criteria voor classificering laten veel ruimte
voor interpretatie – en de organisatie van de verwerking verschilt
– waardoor vergelijkbare gegevens in verschillende regio’s
verschillend worden geclassificeerd.
17. Het is zeer twijfelachtig of de CID-officier van justitie
buiten de gegevensverstrekking van artikel 15 Wet politieregisters
zelf toegang heeft tot de verschillende registers.
18. De samenwerking tussen CID-en heeft lange tijd op een laag
pitje gestaan. Wel waren er incidentele contacten. Daarin is met
name verandering gekomen in de regio’s rond de grote steden, dit
als gevolg van gelijktijdige acties die waren gericht op dezelfde
criminele groepen.
19. De aanlevering van informatie aan de CIDSI van de NCID is
niet volledig, maar inmiddels zijn wel ruim 60.000 natuurlijke
personen in het systeem opgenomen. De NCID voert in dit opzicht
geen controle uit op het aangeleverde materiaal.
20. De verstrekking van CID-informatie aan het buitenland vergt
inschakeling van de landelijk CID-officier maar het is aannemelijk
dat deze regel niet steeds wordt nageleefd.
21. Korpsbeheerders houden zich weinig met het CID-werk bezig. Wel
hebben zij belangstelling voor de houding van de politie, de
veiligheid, eventuele budgetoverschrijdingen en exceptionele
gevallen – en daarmee voor een deel van de CID-werkzaamheden.
Verder willen zij soms CID-informatie kunnen krijgen in het kader
van de bestuurlijke rechtshandhaving.
22. Nagenoeg alle korpschefs hebben weinig tot geen aandacht
gehad voor het CID-werk. De korpschefs hebben last van de
afscherming van de kant van de CID. Zij achten de sturende rol van
de CID-en soms te groot.
23. Officieren van justitie hebben, behoudens enkele
uitzonderingen, geen algemene kaders voor het CID-werk gecreerd.
Wel komt het voor dat met name bij langdurige informatietrajecten
concrete aanwijzingen worden gegeven over te volgen
onderzoekslijnen. De sturingsmogelijkheden zijn echter beperkt,
vooral omdat de officier van justitie onder negatieve controle van
de politie staat: de politie selecteert wat de officier te zien
krijgt. Dat soms divergerende opvattingen bestaan tussen
CID-officier en zaaksofficier belemmert de gezagsuitoefening van
het openbaar ministerie. Met het oog op de onderzoeksprioritering
heeft de CID-officier van justitie een belangrijke functie.
24. De rechterlijke controle op het CID-werk is slechts
indirect. Enkele rechters-commissarissen willen meer inzicht in het
door of onder auspicin van de CID uitgevoerde onderzoek. De
mogelijkheden van de zittingsrechter om nader in te gaan op dit
CID-matige onderzoek zijn beperkt. De bron van de verzamelde
informatie hoefde van de rechter tot nu toe niet prijsgegeven te
worden. CID-informatierapporten komen als zodanig nooit op tafel
van de zittingsrechter.