• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VI – 3.3 Beslissingen over de keuze van zaken en methoden

    3.3 Beslissingen over de keuze van zaken en methoden

    3.3.1 Zaken

    De CID is doorgaans – zij het niet overal in gelijke mate – nauw
    betrok ken bij de keuze welke zaken moeten worden aangepakt. In
    beginsel besluiten de RCID-chef, de tactische chef en de officier
    van justitie, die be last is met georganiseerde criminaliteit,
    welke grote zaken worden aangepakt. De beslissing over kleine en
    middelgrote zaken wordt primair genomen op het niveau van
    districten en basiseenheden. Het overleg over grote zaken, dat in
    elk korps (onder verschillende benamingen) bestaat, kan worden
    aangeduid als het overleg of platform voor de bestrijding van de
    georganiseerde criminaliteit. Noot Binnen de
    onderscheiden Divisies zware criminaliteit of vergelijkbare
    platforms van de korpsen weegt bij de beleidskeuzen de voorhanden
    zijnde tactische informatie vaak zwaarder dan de CID-informatie.
    Dat is opmerkelijk, tegen het licht van de eerder gemaakte
    vaststelling dat het verzamelen van inlichtingen ertoe dient de
    opsporing te sturen. Ten behoeve van de prioriteitsstelling en de
    keuze van onderzoek naar georganiseerde misdaad zou de
    RCID
    de verzamelde informatie behoren te analyseren, teneinde
    voorstellen te doen omtrent aan te pakken zaken of criminele
    groeperingen. Daarbij zou dan uit de analyse moeten blijken of een
    zaak voldoet aan de criteria van de
    CRI inzake
    georganiseerde misdaad. In de praktijk geeft de
    RCID in dat
    opzicht slechts zelden uitgewerkte analyses. Het lijkt er soms
    eerder op dat de CID zaken entameert louter op grond van een
    verhaal van een
    informant.

    De voorzitter :
    Dus de verhalen van: we gaan het nu heel anders doen met de
    CID, dat is in de praktijk nog niet zo. De basis van uw werk is nog
    steeds wat u uit het criminele milieu hoort?
    De heer Mosterd:
    Wij proberen daar nu wat meer koers aan te geven. Een bekend
    probleem bij de CID was – het is het ten dele nog steeds, maar het
    was het zeer zeker – dat het terechte verwijt werd gemaakt:
    de

    informant runt, managed de CID en bepaalt waar de politie
    achteraan loopt. Door betere afspraken, betere procedures, zie je
    nu dat wij proberen de beleidsdoelstellingen van het korps te
    volgen. Het is in dit verband grappig dat ik, voordat ik hier
    naartoe kwam, nog een managementrapportage zat door te nemen,
    waarin wij ook dit jaar proberen de bedrijfsvoering wat beter te
    verwoorden. Daarin zie je dan bijvoorbeeld dat wij op het item
    woninginbraken zoveel informantengesprekken hebben gehad en op het
    item roofovervallen zoveel informantengesprekken. Op die manier
    proberen wij eigenlijk zelf veel meer de regie te bepalen.

    Noot Verklaringen voor deze weinig analytische aanpak
    zijn de zwakke informatiepositie van de RCID-en binnen het
    criminele milieu als het gaat om georganiseerde criminaliteit,
    alsmede de in veel korpsen zwakke bezetting van de
    analyse-afdeling. Juist als de tactische recherche haar onderzoeken
    projectmatig voorbereidt – wat bij de grotere onderzoeken doorgaans
    het geval is – zijn bovendien naast de CID ook andere
    informatiebronnen
    voorhanden, zoals verklaringen van verdachten in andere onderzoeken
    of tijdens gerechtelijke vooronderzoeken.
    In het overleg voor de bestrijding van de georganiseerde
    criminaliteit wordt ook besproken wanneer en hoe zaken tactisch
    worden gemaakt, en wanneer CID-matig wordt geopereerd. Met dit
    laatste wordt bedoeld dat bepaalde werkzaamheden tijdens een
    tactisch onderzoek met het oog op de geheimhouding onder de paraplu
    van de CID wordt gebracht. Dit gebeurt in de eerste plaats wanneer
    ondersteunende diensten worden ingeschakeld, waarbij de CID de
    intermediair is tussen de ondersteunende dienst en de tactische
    recherche Noot .

    In de tweede plaats betekent het feit dat een zaak eenmaal
    tactisch is geworden niet dat daarmee een einde is gekomen aan de
    eigen bemoeienis van de CID. Hiervoor is reeds gewezen op de logica
    dat een bestaand contact met een
    informant niet onmiddellijk
    bij een gerezen verdenking tegen een derde behoeft te beindigen.
    Bovendien kan zich het belang van verdere informatiegaring voordoen
    bij een onderzoek naar een criminele organisatie, zelfs als al een
    gerechtelijk vooronderzoek is geopend tegen een van de leden van de
    criminele organisatie. Dat is in het bijzonder denkbaar in gevallen
    waarin de opening van een gerechtelijk vooronderzoek eigenlijk
    alleen heeft plaatsgevonden teneinde een machtiging tot

    telefoontap van de rechter-commissaris te
    verkrijgen.

    Indien uit het overleg over de aan te pakken zaken opdrachten
    voor de CID voortvloeien, is het aan de CID-chef en de runners om
    de mogelijkheid, aanpak en sturing van het informatietraject te
    bepalen. De werkwijze – de opsporingsmethoden – is derhalve niet de
    verantwoordelijkheid van het overlegorgaan. Het is niet overdreven
    om het belang van de CID tijdens een lopend (tactisch) onderzoek
    groter te achten, dan dat bij de prioriteitenstelling. Tactisch
    rechercheurs stellen dat sommige onderzoeken beter helemaal niet
    begonnen kunnen worden als de CID niet een
    informant heeft
    op een relevante positie. Anderzijds kan de CID in veel gevallen
    niet onmiddellijk of zonder meer voldoen aan de concrete behoefte
    aan informatie bij de tactische onderzoeken. Soms hebben de CID-en
    door de beperkte orintatie van de runners en de eenzijdigheid van
    het informantenbestand weinig te bieden.

    De heer Koekkoek:
    Ik wilde overgaan op de manier waarop de keuzes voor de
    projecten gemaakt worden. Hoe gebeurt dat in Zuidoost-Brabant? Wie
    bepaalt de projecten die uw afdeling gaat draaien?
    De heer Van Amerongen:
    Wij hebben boven onze afdeling een driehoek staan. Binnen
    die driehoek wordt aangegeven op welke deelterreinen wij onderzoek
    gaan doen en op welke deelterreinen er forecasting is, in de meest
    brede zin van het woord: waar zien wij dingen gebeuren die
    eigenlijk niet kunnen en wat weten wij ervan? (….)
    De heer Koekkoek:
    En waar moeten dan de CID-ambtenaren vooral naar kijken?
    Waarop moeten zij de aandacht richten?
    De heer Van Amerongen:
    Wij hebben ook naar het jaarplan van het OM zitten kijken;
    dat is niet vreemd binnen zo’n driehoek. Daarin wordt onder meer
    aan milieu en
    fraude prioriteit gegeven. Verder hebben wij
    als doelstelling georganiseerde criminaliteit, de verwevenheid
    tussen onderwereld en bovenwereld, en als vierde hadden wij dus het
    vrouwenhandelverhaal, maar dat heb ik net al uitgelegd.
    De heer De Graaf:
    Uw CID-mensen moeten met materiaal aankomen, maar die zitten
    toch van oudsher vooral in die drugswereld? Dus in de fraudewereld,
    de milieuwereld en vrouwenhandel – nou, daarin misschien wat
    makkelijker – hebben zij toch helemaal geen
    informatiepositie?
    De heer Van Amerongen:
    Ik geef toe dat het een moeilijke omslag is. Als ik moet
    schatten, denk ik dat nog steeds 90% van de informatie die bij ons
    binnenkomt, gelieerd kan worden aan drugs.
    Noot

    3.3.2 Methoden

    Informanten

    De politie onderhoudt van oudsher contacten met het criminele
    milieu. De open verkenning ofwel caf-recherche gebeurt nog steeds,
    ook door de informatierechercheurs van de CID.

    De heer Mosterd:
    (…) en voorts: milieuverkenningen. Misschien verdient dit
    laatste een toelichting.
    De voorzitter:
    Betreft dat het milieu in de zin van mensen, of de
    natuur?
    De heer Mosterd:
    Nee, niet de natuur, maar het criminele milieu. Wij verstaan
    eronder het onopvallend observeren in verdachte, voor het publiek
    toegankelijke gelegenheden. Ik zie ook de
    inkijkoperatie
    dat is de manier waarop ik het zelf heb geformuleerd – als een
    observatiemiddel. Daarnaast heb ik hier nog staan als dingen die
    wij natuurlijk ook doen: het praten met de
    informanten,
    alsmede – als het namelijk verder gaat en

    een informant op een gegeven moment actief dingen gaat
    doen, wordt het een infiltrant – het omgaan met

    infiltratie. Noot
    (…)

    De heer Rouvoet:
    Ik zou even willen terugkomen op het begrip
    milieuverkenningen dat u in het begin hanteerde. Dat is mij nog
    niet helemaal duidelijk. Zou u kunnen aangeven wat u in dt kader
    precies doet?
    De heer Mosterd:
    Ja, het is een heel oude methode eigenlijk. Het komt erop
    neer dat er bepaalde gelegenheden kunnen zijn – bijvoorbeeld
    horecagelegenheden; in ieder geval voor het publiek toegankelijke
    gelegenheden – die door allerlei problemen daar, geruchten, de naam
    hebben dat er dingen gebeuren die het daglicht niet kunnen
    verdragen. Nu kun je daar als rechercheur naar binnen gaan en je
    legitimeren of je kunt in uniform naar binnen gaan, maar dan zie je
    dat de dingen die daar zouden gebeuren, op dat moment niet
    plaatsvinden. Je kunt er ook gewoon als klant naar binnen gaan, de
    kleding aantrekken die in dat milieu gepast is en er gewoon een
    pilsje drinken of wat dan ook, en je ogen en oren goed de kost
    geven. En dan zie je soms dingen die je niet zult zien, als je je
    daar van tevoren legitimeert.
    Noot

    Het onderhouden van contacten met – het runnen van – informanten is
    het meest gebruikte middel tot actieve inlichtingenvergaring door
    de CID. Van andere methoden maakt de CID weinig zelfstandig
    gebruik, al is de CID wel dikwijls intermediair in verband met de
    activiteiten van – ook van bijzondere opsporingsmethoden gebruik
    makende – ondersteunende diensten. Een informant is iemand die,
    onder waarborging van zijn anonimiteit, aan een opsporingsambtenaar
    gevraagd of ongevraagd inlichtingen verstrekt over personen van wie
    wordt vermoed dat zij betrokken zijn of zullen worden bij gepleegde
    of te plegen strafbare feiten. Noot De term wordt vaak
    gereserveerd voor personen die op deze voet met regelmaat
    inlichtingen verstrekken. In de praktijk worden zogenaamde
    tipgevers onderscheiden van de informanten. De tipgever geeft
    eenmalig informatie in tegenstelling tot de informant die meer
    structurele aandacht en begeleiding behoeft.

    De heer Vos:
    Ik wil graag met u spreken over uw visie op informanten
    en infiltranten. Uit wat voor mensen bestaat het CID-bestand
    van
    informanten in Arnhem? Wat voor soort mensen zijn dat nu
    eigenlijk?
    De heer Koers:
    Grotendeels is dat het klassieke soort mensen – criminelen
    uit de regio Arnhem – dat op de een of andere manier iets over de
    criminele daden van anderen vertelt.
    De heer Vos:
    Aan welke criminaliteit denkt u dan?
    De heer Koers:
    Het gros betreft diefstallen, overvallen en soms fraudes.
    Uiteraard zijn er ook
    informanten die tippen over plaatsen
    waar drugs verborgen zijn en plaatsen waar drugs verhandeld worden
    en dergelijke. Het is het klassieke beeld.
    De voorzitter:
    Wilt u een advocaat wel inschrijven als
    informant?
    De heer Koers:
    Als hij goede informatie brengt, waarom niet?
    De voorzitter:
    Ook met zijn speciale positie in het proces ten opzichte van
    de verdachte?
    De heer Koers:
    Hij moet zijn eigen ethische keus maken. Ik bedoel niet zijn
    positie als raadsman, maar hij is meester in de rechten, is
    advocaat en procureur, zit in een ander circuit van mensen en als
    zodanig hoort hij andere gegevens dan wij. Wij hebben soms behoefte
    aan die gegevens.
    De voorzitter:
    Heeft u advocaten ingeschreven?
    De heer Koers:
    Nee. (…) In een van onze politieregio’s hebben wij een
    accountant ingeschreven als informant. Dat hield verband
    met een bepaalde zaak. Als je meeraandacht hebt voor
    financieel
    rechercheren, voor het onderzoeken van geldstromen, is het heel
    belangrijk dat je terechtkomt bij die mensen die facilitair zijn in
    het opzetten van constructies om geld ergens onder te
    brengen.
    De heer De Graaf:
    Zijn er meer mensen uit de bovenwereld, de vrije beroepen en
    het bedrijfsleven ingeschreven bij een van die drie
    politieregio’s?
    De heer Koers:
    Ik denk van wel. Ik probeer het antwoord kort te houden.
    Daarom nam ik n of twee voorbeelden en dat was het eerste dat mij
    te binnen schoot, zonder verdere bijbedoelingen.

    Noot
    De voorzitter:
    Hoe wordt iemand bij u informant en waar vindt u
    ze?
    De heer Mosterd:
    Wij doen ze op, doordat zij als verdachte zijn gehoord in
    een zaak, in een huis van bewaring zitten en aangeven dat zij,
    behalve de verhalen die zij aan de verhorende rechercheur
    vertellen, toch nog wel behoefte hebben om het een en ander, zoals
    zij dat dan noemen, onder de tafel door te verklaren. Dat zijn
    verhalen die bij ons terechtkomen en wij benaderen die mensen dan.
    Vaak houd je daar
    informanten aan over. Het kan ook op een
    andere manier, doordat je bezig bent een criminele organisatie in
    kaart te brengen en gaat kijken welke personen daar nu bij zijn
    betrokken. Dan kun je zeggen: Die zit eigenlijk aan de rand van dat
    netwerk; laten wij die nu eens gaan benaderen met een praatje of
    hij bereid is om wat te vertellen aan de politie, onder de
    voorwaarden die de CID hem kan geven. En dat levert ook resultaten
    op. Dan ben je dus gericht
    informanten aan het benaderen.
    Het andere is wat passiever en het tweede voorbeeld dat ik
    schetste, is actief gericht.
    Noot

    Het runnen van informanten is een exclusieve taak van de RCID.
    Weliswaar werken ook tactische rechercheurs nog met informanten,
    maar dat wordt door de CID-ers en de tactische rechercheurs,
    alsmede door de politieleiding als onprofessioneel gedrag gezien.

    Het runnen gebeurt in de praktijk door koppels van twee runners.
    Het aantal informanten per koppel loopt uiteen van twee tot
    veertig, waarvan niet elke informant evenveel inspanning vergt.
    Waarschijnlijk heeft elk koppel ten hoogste zes intensief te runnen
    (dat wil zeggen n of meermalen per week te spreken) informanten. De
    runners overleggen met de ploegchef of de RCID-chef over de inhoud
    van hun contacten met de informanten. Deze ploegchefs of
    cordinatoren nemen een positie in tussen de runner en de RCID-chef.
    Zij begeleiden de runners en vervangen bijvoorbeeld bij ziekte van
    een runner, teneinde te voorkomen dat het gezicht van de informant
    bij te veel personen bekend wordt.

    De informant wordt gerund onder verantwoordelijkheid van de
    RCID-chef. Formeel doet de RCID-chef de inschrijving van de
    betrokkene als informant. Noot Niet alle contactpersonen
    van de runners worden vastgelegd. De in de praktijk gehanteerde
    criteria wanneer iemand als informant wordt ingeschreven zijn niet
    te achterhalen. Evenmin is duidelijk in hoeverre de RCID-chef
    feitelijk greep heeft op de inschrijving van personen als
    informant. Soms lijkt de inschrijving wel te kunnen gebeuren door
    de runners. Soms worden politie-ambtenaren (al dan niet uit een
    ander regiokorps) ingeschreven als informant in het register van de
    CID. Als reden daarvoor is genoemd dat zij in hun priv-situatie
    informatie hebben opgedaan die zij niet op de normale manier kunnen
    verstrekken aan collega’s. In het verleden kwam het voor dat een
    pseudokoper/politie-infiltrant die in Amsterdam optrad, met
    medeweten van de Utrechtse politie, in Utrecht werd ingeschreven
    als
    informant. Op die manier kon de informatie van de
    pseudokoper (via een U-bocht) worden vastgelegd en worden
    teruggezonden aan Amsterdam, waardoor de identiteit van de
    pseudokoper zo goed mogelijk verborgen bleef. Deze gang van zaken
    wordt slechts toelaatbaar geacht als er toestemming voor is gegeven
    door het openbaar ministerie in het bijzonder op de plaats waar
    deinformatie wordt gedeponeerd en weer uitgegeven. Ook de
    zogenaamde L-bocht wordt met bovenstaande argumenten gehanteerd: de
    CID-runners uit Dordrecht voorzagen de CID Utrecht van informatie,
    waarna Utrecht de informatie opmaakte en de Dordtse runners als

    informant werden ingeschreven.

    De voorzitter:
    U vindt het wel acceptabel, dat politiemensen uit andere
    regio’s bij u als
    informant worden ingeschreven?
    De heer Wiarda:
    Dat is een uitzonderlijke situatie, waar overwegingen voor
    kunnen zijn. Als de CID-chef, de
    CID-officier en de
    divisiechef daarbij betrokken zijn, vind ik dat het in goede handen
    is.
    Noot

    Veelal is de CID-chef van de status van deze informant op de
    hoogte.
    In dit verband kan niet voorbij gegaan worden aan de met enige
    regelmaat opduikende verhalen van misbruik van de CID. Informatie
    verkregen door direct afluisteren of door een inkijkoperatie is
    bijvoorbeeld als CID-informatie vastgelegd. Ook is het voorgekomen
    dat de tactische recherche informatie bij de CID wil witwassen om
    deze in het eigen onderzoek binnen te halen: bijvoorbeeld
    informatie uit het tweede gerechtelijk vooronderzoek dat eerder is
    afgesloten dan het eerste, te verpakken als CID-informatie; of
    materiaal uit een telefoontap dat vernietigd moet worden, wordt bij
    het dossier van het CID-subject gevoegd. Zeker tot voor kort had de
    CID ook een soort versluieringsfunctie. De CID zou de gelegenheid
    geven om fouten toe te dekken, aangezien de tactiek niet naar
    buiten mag worden gebracht.

    De voorzitter:
    Kunt u daar een voorbeeld van geven?
    De heer De Groot:
    Ik herinner mij een voorbeeld waarbij er sprake was van uit
    een
    telefoontap verkregen informatie in het kader van een
    tactisch onderzoek, dat ingebracht zou moeten worden in een andere
    strafzaak die elders in Nederland zou moeten lopen. Het voorstel
    van de politie was om dat onder te brengen als CID-informatie en
    het op die manier elders in te steken. Maar ik heb toen gezegd dat
    dit niet kon. Tactische informatie blijft tactische informatie en
    hoort ook onder verantwoordelijkheid van degene die daar
    verantwoordelijk was voor het onderzoek, ingebracht te worden en
    niet onder de dekmantel van de CID. Dan lopen de
    verantwoordelijkheden door elkaar.
    De voorzitter:
    Is dat maar een voorbeeld of komt dat vaker voor?
    De heer De Groot:
    Ik denk dat dit vaker is voorgekomen. Ik kan alleen over het
    verleden praten.
    Noot De RCID-chef heeft het laatste
    woord over de met de informant te maken afspraken. Hij bepaalt de
    voorwaarden waaronder en de prestatie waartegen een informant
    inlichtingen verstrekt. De centrale positie van de RCID-chef blijkt
    ook uit het feit dat hij als enige superieur van de runners en de
    ploegchef de identiteit van de informant kent of kan kennen. Hij
    houdt de identiteit van de informant normaliter ook geheim voor de
    (CID-) officier van justitie, met wie hij het contact onderhoudt.
    Door de CID worden de informanten tegenover de rest
    van het korps, inclusief de korpsleiding, afgeschermd. De daarmee
    gepaard gaande geheimzinnigheid komt de verhoudingen binnen een
    korps niet altijd ten goede.
    De heer Langendoen:
    U kunt zich voorstellen, voorzitter, dat de manier van
    werken binnen de RCID-Kennemerland als volgt ging. Wij maakten
    kennis, kwamen in contact met een
    informant. Dan werd er
    afgesproken hoe er met de identiteit van de
    informant zou
    worden omgesprongen. Er is expliciet afgeregeld, dat de
    informantenrunners en het hoofd
    RCID alleen op de hoogte
    zouden zijn van de identiteit van de

    informant. Dat is een afspraak en die afspraak schenden wij
    niet. Die hebben wij nog nooit geschonden. Maar met mijn vertrek
    bij de
    RCID gaat enerzijds informatie uit de systemen
    vandaan en de
    informanten schrijf ik op een stuk papier dat
    in een envelop in de kluis gaat.

    De voorzitter:
    Wie kon nu de identiteit van de informant weten?
    Alleen u, de runner…
    De heer Langendoen:
    En de heer Van der Veen.
    De heer Graaf:
    De heer Van der Veen kende de identiteit van de
    IRT-informanten ook?
    De heer Langendoen:
    De heer Van der Veen had nog wat kennis uit het verleden en
    hij is er expliciet tussendoor…
    De voorzitter:
    Uw CID-officier kende het niet?
    De heer Langendoen:
    Nee.
    De voorzitter:
    Die had dat ook niet nodig?
    De heer Langendoen:
    Die had dat niet nodig.
    De voorzitter:
    Hij kon toch genoeg verantwoordelijkheid en gezag over u
    uitoefenen?
    De heer Langendoen:
    Dat is correct. Noot Sommige informanten
    dienen zichzelf aan omdat ze het interessant vinden met de politie
    te praten, uit wraak jegens handlangers, omdat ze geld willen
    verdienen of er anderszins zelf beter van willen worden.
    De voorzitter:
    Hoeveel mensen komen er bij u actief aankloppen?
    De heer Mosterd:
    Ik heb het idee, dat wij de laatste tijd…
    De voorzitter:
    Ze lopen het politiebureau binnen of ze bellen u op en
    zeggen: ik heb jou wat te vertellen?
    De heer Mosterd:
    Ja, ik probeer te begrijpen waar u heen wilt. Ik heb het
    idee dat de laatste tijd met name
    informanten die zeer zeker
    ook een criminele achtergrond hebben, zaken met ons doen, om
    daarmee later, als zij voor het een of ander gepakt worden, te
    kunnen zeggen: dat hebben wij in opdracht van de CID
    gedaan.
    De voorzitter:
    Dat zeggen ze toch nooit zo? Ze zeggen toch altijd: ik werk
    ook voor de politie.
    De heer Mosterd:
    Wij spreken het altijd met ze af, maar er zijn er al een
    heleboel die op het moment dat zij aangehouden worden voor een
    strafbaar feit, toch zeggen: ik praat met de CID – of ze noemen het
    ook wel de CRI; dat is een verwarring die zij hebben, maar daar
    bedoelen zij altijd CID mee – en zij proberen op die manier de
    politie aan het twijfelen te maken, en ook justitie.

    Noot

    Het grootste gedeelte van de informanten wordt evenwel in de
    verhoorkamer gerecruteerd. In dergelijke gevallen worden de
    informanten als het ware aangeleverd door de tactische recherche,
    of krijgt de CID de arrestantenlijsten onder ogen en beoordeelt of
    daar voor hen interessante personen op staan. In al deze gevallen
    is het voor een groot gedeelte toeval wie de individuele
    CID-rechercheur als informant gaat runnen. Dat is anders als
    gericht wordt gezocht naar een informant. Het al dan niet in
    opdracht van de RCID-chef gericht naar informanten zoeken, vindt
    veelal plaats naar aanleiding van beleidsmatige afspraken over
    investeringen op nieuwe taakvelden. Verder kunnen er nog twee
    redenen bestaan voor gerichte werving. De eerste reden is dat door
    ervaringskennis bij CID-rechercheurs en doordat de CID de naam van
    iemand al vaker heeft gehoord, belangstelling voor hem ontstaat.
    Dan vraagt een informatierechercheur aan collega’s of zij meer
    weten van de beoogde informant, wat voor achtergronden hij heeft,
    of hij te benaderen zou zijn. De tweede reden is dat de tactische
    recherche in een bepaald veld op zoek is naar een informant. Het
    blijkt in dat soort gevallen buitengewoon moeilijk een
    informatiepositie te creren. Dat leidt dan tot de al eerder
    gesignaleerde gedachte dat in een dergelijk geval een tactisch
    onderzoek beter niet kan worden aangevangen zonder dat de CID over
    een informant beschikt. In beide gevallen komt het initiatief dus
    niet van de informant maar van de CID. Of de informant zich nu
    aandient, of dat hij wordt aangezocht, in beide gevallen wordt
    aandacht besteed aan de betrouwbaarheid van de informant.

    De informant krijgt bij aanvang een soort
    betrouwbaarheidswaardering. Vervolgens wordt bij andere bronnen
    nauwkeurig nagegaan of de informatie die hij verstrekt juist is.
    Bovendien zal dan blijken of de informatie nuttig is. Langzamerhand
    bouwt zich zo een beeld op van de informant.

    Niet structureel wordt bezien of de informant op een zwarte
    lijst staat, of hij eerder informatie heeft verstrekt aan andere
    RCID-en, en of er in de politiebestanden iets over hem is te
    vinden. Dat geschiedt door te bezien of de informant in het
    politiebestand (HKS, CID-register) is te vinden. Tevens wordt wel
    eens een observatieteam
    achter de informant aangestuurd om de betrouwbaarheid van de
    aangeleverde informatie te controleren. De runners geven
    aanwijzingen aan de informant hoe zich te gedragen en aanwijzingen
    omtrent de aard van de gewenste inlichtingen. De informanten
    krijgen te horen dat zij geen strafbare feiten mogen plegen in de
    zaken waarover zij tippen dan na toestemming van politie en
    justitie. Gebeurt dat wel, dan is dat geheel voor eigen
    verantwoordelijkheid en lopen de informanten het risico dat zij
    strafrechtelijk worden aangepakt. De politie is zich overigens
    terdege ervan bewust dat de informanten vaak wel andere strafbare
    feiten plegen. Verder wordt onder meer bepaald dat geen
    priv-telefoonnummers van politie-ambtenaren mogen worden gebeld.
    Soms wordt ook veel aandacht besteed aan de locaties waar de
    informant en zijn runners elkaar in de toekomst zullen treffen.

    De afspraken met de informanten en de instemming daarmee van de
    chef RCID, worden doorgaans niet schriftelijk vastgelegd, niet
    tussen runners en informanten en niet tussen chef-RCID en runners.
    Wel moeten in de meeste regiokorpsen de gemaakte afspraken worden
    vastgelegd in het zogenaamd informantendossier en wil de
    CID-officier daarvan op de hoogte worden gesteld. De kwaliteit van
    het informantendossier blijkt zeer uiteen te lopen. In Haaglanden
    is het een geheel papieren administratie, die niet consequent op
    bijzonderheden is ingevuld. In Zuid-Holland-Zuid bestaat het
    informantendossier uit slechts een naam van de informant en een
    adres met telefoonnummer. Hieraan is gekoppeld het
    informantennummer. Er is geen beschrijving van de informant,
    evenmin een uitdraai uit HKS.

    De meeste RCID-chefs hebben het vertrouwen dat zij daadwerkelijk
    greep hebben op het runnen van informanten. Enkele keren, bij
    informantenacties die in wezen diepgaande burgerinfiltraties waren,
    is de CID-officier bij het maken van de afspraken betrokken,
    doordat hij een convenant opmaakte met onder meer een
    vrijwaringsclausule voor de strafbare feiten die de infiltrant
    onder regie van de politie pleegde. Een dergelijk convenant werd
    aan de runners meegegeven, met de bedoeling dat de informant het
    mede zou ondertekenen. Er zijn echter ook convenanten (met een
    vrijwaringsclausule) ondertekend door de betrokken chefs CID.

    De RCID-chef beslist over de betalingen aan informanten. Bij
    uitbetalingen aan de informanten zijn naast de runners ook de
    RCID-chef of de ploegchef aanwezig. Deze werkwijze is beschreven in
    de Regeling tip-, toon- en voorkoopgelden 1985. De begroting van
    het ministerie van Justitie voorziet in de post geheime uitgaven,
    die al sinds jaren op 1,5 miljoen gulden is begroot, maar bij de
    suppletoire begroting 1995 is verhoogd tot 2 miljoen gulden.
    Blijkens de opgave van het ministerie van Justitie gaat het om:
    tipgelden 1993: .1.742.150; tipgelden 1994 .1.576.100.

    De heer De Graaf:
    Is het geld dat beschikbaar wordt gesteld voor uitkeringen
    in het kader van de tip-, toonen voorkoopgeldenregeling onderdeel
    van de post geheime uitgaven?
    De heer Wooldrik:
    Dat klopt. Ik heb hier de rijksbegroting voor 1996 en daar
    staat die in.
    De heer De Graaf:
    De post geheime uitgaven staat erin, net als vorig jaar,
    hoewel kranten toen beweerden dat het niet in de begroting terug te
    vinden was. Dat is dus wel degelijk het geval.
    De heer Wooldrik:
    Dat is al die tijd sinds 1985 het geval, toen de regeling
    tot stand kwam. Het staat op de reguliere begroting van Justitie.
    Het zijn dus geen geheime posten, maar het zijn wel posten waarbij
    de identiteit van degenen die het geld krijgen, geheim moet
    blijven.
    De heer De Graaf:
    Hoe groot is de begrotingspost geheime uitgaven voor
    1996?
    De heer Wooldrik:
    Voor 1996 is een post van 2 mln. aan uw Kamer voorgesteld.
    De post was tot voor kort 1,5 mln.
    De heer De Graaf:
    Zijn die 1,5 mln. in de afgelopen jaren voldoende
    gebleken?
    De heer Wooldrik:
    Het feit dat de post nu naar 2 mln. verhoogd wordt, wijst
    erop dat er een zekere groei in is, maar tot voor kort was het
    bedrag op zich voldoende.
    De heer De Graaf:
    Voor zover wij het archief van de tip-, toon- en
    voorkoopgeldenregeling hebben bekeken…
    De heer Wooldrik:
    Ik heb een overzichtje voor u meegebracht.
    De heer De Graaf:
    Die overzichten hebben wij ook.
    De heer Wooldrik:
    Vanaf 1990 kunt u het zien.
    De heer De Graaf:
    Wij hebben het zelfs vanaf 1989 doorgeploegd. in 1994 betrof
    het 356 zaken, waarin uiteindelijk ruim 1,5 mln. is
    uitgekeerd.
    De heer Wooldrik:
    Ja, f.1.575.100.
    De heer De Graaf:
    Dat is meer dan de 1,5 mln. die voor de totale geheime
    uitgaven op de begroting stonden.
    De heer Wooldrik:
    Ja.
    De heer De Graaf:
    In het kader van de geheime uitgaven is vorig jaar ook voor
    een behoorlijk bedrag een
    informant afgebouwd. Of drukte dat
    geld niet op die post geheime uitgaven?
    De heer Wooldrik:
    Voor zover ik weet, is het comptabel op een andere wijze
    verantwoord, omdat het een dading was tussen de desbetreffende
    persoon en de Staat der Nederlanden.
    Noot

    De officier van justitie legt via de CRI het ministerie van
    Justitie een verzoek voor om tot uitbetaling over te gaan. Het
    ministerie beslist over de hoogte van het bedrag. Regelmatig wordt
    op voorhand al een bedrag bij justitie gereserveerd. Daarnaast
    hebben de regiokorpsen eigen budgetten ten behoeve van informanten.
    In de begroting van diverse korpsen is de commissie bedragen van
    20.000 tot 35.000 tegengekomen voor geheime uitgaven ten behoeve
    van de RCID. Die potjes worden beheerd door de chef RCID. Uit deze
    posten worden de onkostenvergoedingen voor de runners betaald, de
    onkosten vergoedingen voor de informanten, aan moedigingspremies
    voor informanten, tipgelden uit eigen middelen en soms enkele
    specifieke opsporingskosten zoals een GSM-telefoon voor een
    informant. Doorgaans zijn de onkostenvergoedingen van de runners
    gespecificeerd. Rapporten voor
    onkostenvergoeding/aanmoedigingspremies en tipgelden uit eigen
    middelen van de RCID zijn er doorgaans niet.

    Infiltranten

    Kenmerkend voor infiltratie-acties is dat onder regie en gezag
    van politie en OM a) gebruik wordt gemaakt van een valse identiteit
    en/of b) strafbare feiten worden gepleegd of c) een criminele
    organisatie wordt ondersteund. Politie-infiltratie is in beginsel
    niet een bijzondere activiteit van de CID. Deze is tegenwoordig
    voorbehouden aan de politile infiltratieteams (PIT).
    Noot

    Bij de inzet van een PIT is niet de CID, maar het
    PIT verantwoordelijk voor de toegepaste methoden. De CID-en
    behoren de methode van politile
    infiltratie niet toe te
    passen. Hoewel daarvan geen feitelijke voorbeelden zijn
    aangetroffen, is de commissie wel bij herhaling gewezen op de
    mogelijkheid dat CID-ambtenaren op eigen initiatief – of eventueel
    op verzoek van collega’s uit een andere regio – pseudo-koopacties
    verrichten. Mochten deze acties zich voordoen, dan is in elk geval
    voor iedereen duidelijk dat dit niet overeenkomstig de regels
    is.
    Burgerinfiltratie was aanvankelijk verboden, nadien werd
    uitdrukkelijk de voorkeur gegeven aan
    politie-infiltratie,
    maar recentelijk, in het rapport Werkgroep
    infiltratie,
    wordt die voorkeur niet meer uitgesproken.
    Burgerinfiltratie
    zal dikwijls een vervolg zijn op het runnen van een
    informant, of anders (bijvoorbeeld in geval van doorlating) toch
    gebaseerd zijn op gegegevens die van een
    informant afkomstig
    zijn. Derhalve is de CID bij de zaak (meer of minder nauw)
    betrokken. Daarbij moet evenwel bedacht worden dat het merendeel
    van deze acties plaatsvindt in het kader van een projectonderzoek,
    waardoor een heel team bij de zaak is betrokken. Een aparte
    verantwoordelijkheid voor de CID in dezen is moeilijk aan te
    wijzen: de verantwoordelijkheid ligt dan bij de projectleider en
    de
    zaaksofficier van justitie. In andere gevallen vindt
    burgerinfiltratie CID-matig plaats. De verantwoordelijkheid ligt
    dan bij de
    CID-officier van justitie.

    Zo vond in een zaak n doorlating plaats met toestemming van
    de
    CID-officier (in welk geval het proces-verbaal niet in
    het zaaksdossier terecht kwam) en een andere met toestemming van
    de
    zaaksofficier (in welk geval het proces-verbaal wel in
    het zaaksdossier terechtkwam).

    Menigeen – behalve Amsterdam – gaat ervan uit dat zonder
    burgerinfiltratie de opsporing van georganiseerde misdaad niet wel
    mogelijk is. Bij de Delta-methode en in het Ramola-onderzoek
    bijvoorbeeld waren uitvoerige infiltratie-trajecten van personen,
    die vanuit de CID-en zijn gestuurd, doch die niet overeenkomstig de
    richtlijnen Infiltranten werden behandeld en dus formeel niet meer
    dan een informantenstatus hadden. Het varieert per CID waar de
    grens wordt gelegd tussen informanten, gestuurde informanten en
    infiltranten. Feit is dat in meer gevallen is geconstateerd dat met
    medeweten van de CID informanten strafbare feiten hebben gepleegd.
    Noot De beslissing tot burgerinfiltratie over te gaan
    behoort te worden genomen door de CID-officier van justitie op
    voorstel van de RCID-chef. Er zijn echter voorbeelden van projecten
    van burgerinfiltratie, waarbij zowel de officier van justitie als
    de RCID-chef niet op de hoogte leken te zijn. Deze gang van zaken
    deed zich onder meer voor bij enkele zaken waarin de
    burgerinfiltrant werd gerund door runners uit een andere regio dan
    waarin hij staat ingeschreven. Daarbij dachten de betrokken
    verantwoordelijken dat anderen de verantwoordelijkheid droegen voor
    de begeleiding door runners die vanuit een ander regio afkomstig
    waren. De runners werden toen onvoldoende aangestuurd.

    In een aantal gevallen moet worden betwijfeld of de officier van
    justitie vanaf het begin op de hoogte is geweest. Daarbij moet
    bedacht worden dat een informant gestuurd kan worden om eerst op
    bepaalde dingen te letten, en vervolgens om bepaalde dingen te doen
    voor de criminele organisatie. In dat geval is overleg met de
    officier van justitie noodzakelijk en mogelijk. Maar het kan ook
    zijn dat een informant benaderd wordt door de criminele organisatie
    om iets te doen, waarover in kort tijdsbestek beslist moet worden.
    Hoewel er op zich uiteraard mogelijkheden zijn om tijd te winnen,
    kan niet worden uitgesloten dat soms vooruitlopend op het besluit
    van het openbaar ministerie toestemming wordt gegeven, wat de facto
    betekent dat de infiltratie een aanvang neemt door een besluit van
    de CID.

    Voor voorkoop is vooraf toestemming van de officier van justitie
    noodzakelijk. De daarvoor noodzakelijke
    gelden, die afkomstig zijn van het departement of van het eigen
    budget voor geheime uitgaven van de RCID, moeten bij rapport worden
    verantwoord.
    De volgende hoeveelheden geld gingen om: voorkoopgelden 1993:
    .66.550; 1994: .375.870. Hier zitten de koopsommen die na betaling
    direct in beslag worden genomen, niet bij.
    Ook bij de
    gecontroleerde aflevering en de gecontroleerde doorlevering moet
    het OM vooraf toestemming verlenen. Vooral de gecontroleerde
    aflevering geschiedt dikwijls – bijvoorbeeld in
    Amsterdam-Amstelland, Gelderland-Midden en het kernteam Noord en
    Oost Nederland – onder verantwoordelijkheid van de tactische
    recherche. Doorlatingen kunnen zowel onder de verantwoordelijkheid
    van de tactische recherche geschieden als van de diverse
    RCID-en.

    Observatie

    Voor de observatie van handelingen van een CID-subject, diens
    contacten of van handelingen op bepaalde locaties, alsmede ter
    controle van de door de RCID gebruikte informanten, wordt bij
    voorkeur gebruik gemaakt van observatieteams. Deze OT’s zijn in
    beginsel inzetbaar voor de RCID. Zij werken evenwel voornamelijk op
    verzoek van de tactische recherche. Het komt dan ook geregeld voor
    dat het OT observatiecapaciteit tekort komt om de CID te kunnen
    bedienen. Noot Een en ander kan tot gevolg hebben dat de
    runners zelf observaties verrichten. Vaak laat een CID het verzoek
    om inzet van het OT al achterwege, omdat er toch geen tijd voor is.
    Voor het (goed) functioneren van de CID wordt gereserveerde
    OT-capaciteit noodzakelijk geacht door de CID. Noot

    De heer De Graaf:
    De heer Vrakking heeft hier gezegd van mening te zijn dat
    CID-acties als
    observatie of het plakken van
    peilzenders, laat staan ingrijpender methoden, alleen mogen
    plaatsvinden bij mensen die reeds als verdachte zijn omschreven,
    dus niet bij zogenaamde CID-subjecten die deze status van verdachte
    nog niet hebben. Is die lijn van de hoofdofficier algemeen bekend
    in het Amsterdamse korps?
    De heer Van Riessen:
    Ja, die is bekend.
    De heer De Graaf:
    En die lijn wordt ook gevolgd?
    De heer Van Riessen:
    Ja, die wordt ook gevolgd. In de organisatie van de centrale
    recherche neemt de CID niet een losse positie in. De CID kan dus
    bijvoorbeeld niet zelfstandig over een eigen
    observatieteam
    beschikken, met alle toeters en bellen die daarbij horen. Ook de
    CID zal dat moeten aanvragen, als het al nodig zou zijn.

    Noot

    De aanvragende diensten geven (soms via de CID) het observatiedoel
    aan het OT. Het OT is verantwoordelijk voor de wijze waarop wordt
    opgetreden. Als het gaat om plaatsing van apparatuur, dan geldt
    hetzelfde voor de sectie technische ondersteuning (STO); en gaat
    het om een inkijkoperatie dan geldt hetzelfde voor het AT. De
    resultaten van deze verschillende observatie-activiteiten worden
    teruggekoppeld aan de CID; de CID bepaalt wat er gebeurt met
    eventuele opnames of met het gebruik of de verwerking van
    informatie van technische hulpmiddelen. In de verslaglegging van de
    CID is echter ook niet te vinden hoe de observatie en/of de
    technische inzet heeft plaatsgehad. Dat kan zijn omdat de CID dat
    niet te horen krijgt van het OT of het STO. Er zijn echter ook
    gevallen bekend waarin de CID onder zijn verantwoordelijkheid
    gebruikte tactieken (zoals inkijkoperaties) dermate afschermt, dat
    ook de tactische recherche niet op de hoogte wordt gebracht. In
    sommige korpsen registreert de CID ook de lopende telefoontaps.
    Elders gebeurt dat door de STO die soms wel en soms niet
    organisatorisch bij de CID is ondergebracht.

    3.3.3 Criminele inlichtingen

    Voor alle duidelijkheid is het goed onderscheid te maken tussen
    informatie met betrekking tot de personen in wie de CID-en zijn
    genteresseerd als subject, informatie voortkomende uit het optreden
    van de CID-rechercheurs en informatie van de informanten.

    CID-registers

    De regionale criminele inlichtingendiensten onderhouden een
    aantal persoonsregistraties, dat in n systeem is ondergebracht.
    Deze registraties zijn door het centraal gezag aangewezen in de
    thans vigerende CID-regeling 1995. Voor het register van de
    CID-subjecten Noot en het register van de
    grijze-veld-subjecten Noot zijn afzonderlijke
    (model)privacyreglementen vastgesteld. Daarin is bepaald welke
    gegevens kunnen worden
    opgenomen. Niet alle CID-en maken een onderscheid naar CID-subject
    en grijze-veld-subject. Afgezien van de definitie uit de
    CID-regeling 1995 ontbreken harde criteria om te bepalen of iemand
    terecht in het subjecten-register of in het grijze veldregister
    zit. Voor verstrekkingen maakt de codering van de geregistreerde –
    als CID-subject, grijze-veld-subject, of niet-CID-subject – veel
    uit, terwijl de codering ook gevolgen heeft, althans moet hebben,
    voor de aard en inhoud van de op te nemen persoonsgegevens. Uit een
    grijze-veldregister mogen gegevens worden verstrekt aan alle
    grijze-veld-registers, CID-registers en gegevensverzamelingen
    verwant aan de CID. Gegevens in het grijze-veldregister moeten
    uiterlijk na zes maanden worden verwijderd, tenzij voordien
    verandering tot CID-subject heeft plaatsgevonden. Noot
    Omtrent niet-CID-subjecten mogen slechts bepaalde gegevens worden
    opgenomen mits deze betrekking hebben op personen die contacten met
    CID-subjecten onderhouden.

    De voorzitter:
    Ik wil nog even terugkomen op de vraag hoe je in de praktijk
    in die bak komt. U zei zojuist, dat het destijds voldoende was als
    iemand bij wijze van spreken zei: dat is een kwaaie. Hoe is dat
    nu?
    De heer Van Steeg:
    Het formulier geeft al aan dat een en ander getoetst moet
    worden. Komt de informatie van een betrouwbare
    informant?
    Heeft hij de informatie van horen zeggen of heeft hij zelf iets
    gezien? Van wie heeft hij wat gehoord? Dat zijn allemaal vragen die
    de CID’er stelt als mensen informatie komen verstrekken. Er wordt
    dus veel meer doorgevraagd; niet het loze verhaal geldt. Op het
    moment dat men met verhalen komt die onderbouwd worden met
    bijvoorbeeld het gegeven dat de persoon over wie gesproken wordt
    reeds antecedenten op het bewuste gebied heeft gekregen, dan komt
    die persoon al gauw in aanmerking voor opname als
    CID-subject.
    De voorzitter:
    Wij hebben in verschillende regio’s gezien dat de praktijk
    als volgt was: als je naam de eerste keer genoemd wordt en het
    lijkt terecht dat je naam in de bak komt, dan kom je in het
    grijze-veld. Gebeurt dat twee keer, dan promoveer je automatisch
    tot CID-subject.
    De heer Van Steeg:
    Nee, zeker niet automatisch. Dat vind ik niet.
    Noot Ter illustratie van de aantallen geregistreerden
    worden de cijfers vermeld uit het regiokorps Haaglanden op 3 april
    1995: 9.875 natuurlijke personen, waarvan 6.582 CID-subjecten,
    1.288 grijze-veld-subjecten, en 2.005 contacten of niet-subjecten.
    Dat suggereert wellicht dat 4% van de bevolking van Den Haag is
    opgenomen in het CID-register, maar die suggestie is niet juist.
    Een aantal personen is opgenomen in het Haagse CID-bestand, al
    wonen ze daar niet. Van de in het register voorkomende 2.135
    rechtspersonen of organisaties waren 263 subject, 597
    grijze-veld-subjecten en 1.275 overige rechtspersonen
    (contacten).
    Noot

    CID-informatierapporten (4×4)

    Veel inlichtingen zijn afkomstig uit CID-informatierapporten: de
    zogenaamde 4x4tjes. In deze rapporten vindt een classificatie
    plaats met het oog op de betrouwbaarheid van de bron, de
    vermoedelijke juistheid, terwijl ook afhandelingscodes worden
    toegekend. De runners kennen vaak zelf betrouwbaarheids- en
    afhandelingscodes aan de informatie toe.

    Betrouwbaarheid:
    A: afkomstig van politie-ambtenaar of anderszins zeer
    betrouwbare bron; B: afkomstig van
    informant die in het
    verleden betrouwbaar is gebleken; C: niet betrouwbaar, van

    informant die niet altijd betrouwbaar is gebleken; X: niet te
    beoordelen. 1: de informatie is zeker juist; 2: is door de bron
    zelf waargenomen; 3: door ander dan bron waargenomen, maar wordt
    bevestigd door gegevens uit andere bron; 4: door ander dan bron
    waargenomen en wordt niet door andere bron bevestigd.
    Afhandelingscodes: 00: kan niet gebruikt worden; 01: alleen
    gebruiken na overleg met afzender; 10: operationeel te gebruiken,
    afzender niet vermelden; 11: operationeel te gebruiken.

    De criteria voor classificatie zijn subjectief waardoor
    vergelijkbare gegevens in verschillende regiokorpsen verschillend
    worden geclassificeerd. Ook wordt verschillend omgegaan met de
    afbakening tussen CID-subjecten en grijze-veld-subjecten. De
    commissie heeft geconstateerd dat in bepaalde regiokorpsen het
    onderscheid tussen grijze-veld- en CID-subject niet wordt gemaakt.
    Alle registraties vinden dan plaats onder de noemer CID-subject.

    Er zijn politie-autoriteiten die erop wijzen dat er wel erg
    weinig hoeft te gebeuren om iemand in het systeem
    op te nemen. Zij pleiten ervoor een toezicht of autoriteit hiervoor
    in het leven te roepen. In de meeste regiokorpsen wordt de
    ploegchef of de RCID-chef slechts bij twijfel geraadpleegd. De
    eenmaal toegekende waarderingen aan informatie worden niet
    stelselmatig gevalueerd. Er bestaat een grote achterstand ten
    aanzien van het bijhouden van het grijze-veldregister, in het
    bijzonder waar het verwijdering van personen als grijze-veldsubject
    betreft.

    Wel poogt men in sommige korpsen de 00-informatie beperkt te
    houden onder het motto dat niet te gebruiken informatie geen
    informatie is. De oplossing wordt veelal gezocht in het splitsen
    van de informatie over meer rapporten, zodat de wel bruikbare delen
    van de informatie wel te verstrekken zijn. Voorts roept de
    betrouwbaarheidswaardering A1 in sommige korpsen vragen op, omdat
    dit doorgaans niets anders kan betekenen dan dat het om een
    waarneming van een politieman gaat. Sommige politiefunctionarissen
    zijn van mening dat politieambtenaren hun wetenschap maar bij
    ambtsedig proces-verbaal moeten relateren. Overigens kwam het in
    het verleden ook voor dat een inlichting als A1 werd gecodeerd
    terwijl deze uit de vijfde hand afkomstig was. Ook werden harde en
    zachte data door elkaar heen aangeboden.
    De werkwijze met
    betrekking tot de verwerking verschilt per korps. In het ene korps
    voegen de runners een uitgebreide tekst in het geautomatiseerde
    systeem; op de afdeling verwerking of analyse maakt men daar n of
    meer informatierapporten van in de voorgeschreven
    verstrekkingsvorm, het zogenaamde 4×4-formulier. Noot In
    het andere korps wordt de informatie door de runners zelf in de
    4×4-vorm opgemaakt en in het systeem gevoegd. Naarmate het
    geautomatiseerde systeem van de CID toegankelijker is voor
    niet-CID-collega’s, is het risico dat CID-rechercheurs op eigen
    personal computers uitvoeriger verslag doen groter. In het
    regiokorps Haaglanden voegt de CID op andere wijze dan door

    informanten verkregen inlichtingen in het CID-register in,
    Noot terwijl Zuid-Holland-Zuid het CID-bestand beperkt
    tot de inlichtingen van informanten. Noot In
    bijvoorbeeld regiokorps Twente is een afzonderlijk
    informatiecentrum opgezet met het doel CID-informatie/informatie
    over CID-subjecten aan te vullen met informatie uit openbare
    bronnen. Informatie opgeslagen bij het informatiecentrum blijft
    evenwel CID-informatie.
    In Kennemerland gaat de informatie die
    door een runner is ingewonnen naar de groepschef. Deze voert
    overleg met de CID-chef en die neemt de beslissing of iemand als
    subject in het register komt dan wel of bepaalde informatie in het
    CID-systeem wordt opgenomen. Wekelijks worden nieuwe informanten
    met de CID-officier doorgesproken.

    De controle en veredeling door toevoeging van andere reeds
    voorhanden zijnde informatie zijn uitbesteed aan de afdeling
    verwerking of analyse. Soms hebben runners hun eigen
    administratieve rechercheurs voor dat werk. In bepaalde korpsen is
    de afdeling verwerking of analyse dan wel de administratieve
    bezetting zo gering dat niet meer gebeurt dan dat de door de
    runners aangeleverde informatie wordt omgezet in kaarten in het
    systeem. In die korpsen bestaat geen enkele controle op de
    juistheid van de aangeleverde informatie. CID-gegevens blijken
    herhaaldelijk niet juist te zijn.

    CID-journaals

    De verslaglegging van de inlichtingen moet worden onderscheiden
    van de verslaglegging van de werkzaamheden van de CID-rechercheurs.
    Van hun contacten met informanten houden zij in beginsel een
    journaal bij. De kwaliteit van de journaals en de toegankelijkheid
    daarvan lopen sterk uiteen. In het ene korps gaat het journaal in
    het geautomatiseerde systeem, in het andere houden de runners dat
    slechts in hun eigen personal computer bij. In het ene korps is het
    de gewoonte om nauwkeurig verslag te doen welke rechercheur met wie
    op welk moment van de dag gesproken heeft over welk onderwerp. In
    journaals van een andere CID hebben de aantekeningen vooral
    betrekking op het al dan niet met succes zoeken van contact door of
    met een bepaalde informant, aangeduid met een nummer. Over het
    later volgende gesprek tussen deze runners en informant is dan in
    het journaal niets terug te vinden.

    In deze journaals wordt soms, zij het bepaald niet stelselmatig,
    vastgelegd welke de toegepaste opsporingsmethoden zijn. In de bij
    de RCID-en in gebruik zijnde centrale registraties staan de
    toegepaste opsporingsmethoden niet vermeld. Teveel personen zouden
    toegang hebben tot het systeem. Of zulks wel wordt bijgehouden in
    een (schaduw)bestand op een eigen computer valt niet te
    achterhalen. Wel worden soms processen-verbaal van de gebruikte
    opsporingsmethoden in een bepaalde zaak gevraagd. Noot
    Op dit moment is n geval bekend van een RCID die op eigen
    initiatief een methodieken-proces verbaal heeft opgemaakt.
    Noot

    Informantendossiers

    De gegevens omtrent de informanten, zoals die worden vastgelegd
    lopen sterk uiteen. In het ene korps bevat het informantendossier
    niet veel meer dan de personalia, een nummer en de mededeling dat
    de informant zich ook schuldig maakt aan strafbare feiten. Het komt
    ook voor dat ook laatstgenoemde mededeling niet is opgenomen.
    Verder is geen foto van de informant aanwezig, geen uittreksel uit
    de herkenningsdienst, geen gecumuleerde uitdraai van door de
    informant geleverde informatie, geen evaluatie daarvan en geen
    overzicht van aan de informant gedane betalingen. In andere korpsen
    zitten al deze gegeven bij elkaar in n dossier.

    De heer Jansen:
    Sommige mensen denken dat een CID-operatie wordt
    geregistreerd als ware het een roman, een doorlopende lineaire
    zaak. Maar dat is niet waar. Een deel zit bij de CID in het
    gesloten systeem. Het meest betrouwbare deel zit in het
    informantenregister. Dat wordt in een soort schatkamer bewaard.
    Daar mag niemand bij.
    De voorzitter:
    Dat heeft u toch ook nooit gezien?
    De heer Jansen:
    Dat heb ik nog nooit gezien, dat is des CID’s. Dat wordt dus
    ook echt voor de incrowd gehouden. Wat er met de
    informant
    in een zaak besproken wordt, wordt in een zaaksdossier bij de
    CID vastgelegd. De informatie die vervolgens overgeheveld wordt
    naar de operationele mensen, van wie vaak alleen de chef weet wat
    deze precies inhoudt maar de uitvoerders niet, wordt bijvoorbeeld
    in een observatie-proces-verbaal of registratie neergelegd.
    Tegenwoordig doen wij het via een proces-verbaal, maar toen werd
    dat geregistreerd in de observatieverslagen. Uiteindelijk vindt dan
    nog een keer een afrondende beschrijving plaats in een soort
    journaal, het Octopus-systeem. Je hebt dus een drietal slagen te
    maken, wil je het verhaal compleet in beeld krijgen. Die drie
    registraties zijn daar ook die dag op tafel gelegd. Daaruit is het
    geheel dan ook helder te krijgen. Als mijnheer X zegt: Ik verwacht
    die dag een container daar en die gaat naar plaats Y, dan kun je in
    die registratie volgen dat hij inderdaad in Y terechtkomt.

    Noot

    Inzage officier van justitie

    Het is de vraag of de officier van justitie op grond van artikel
    2, tweede lid CID-regeling 1995 de CID-systemen kan bekijken.
    Sommige officieren van justitie bekijken de informantendossiers af
    en toe, lezen op eigen initiatief de journaals en, als ze dat nodig
    vinden, (andere) aantekeningen over de informant. Andere
    CID-officieren hebben nog nooit in het informantenregister gekeken.
    De meeste officieren gaan ervan uit dat een dergelijke
    inzagebevoegdheid niet bestaat.

    De voorzitter:
    Weet u hoeveel informanten er ongeveer in Utrecht
    ingeschreven stonden?
    Mevrouw Van der Molen-Maesen:
    Ik heb de heer Van Steeg dat horen zeggen. Voor die tijd
    wist ik dat niet.
    De voorzitter:
    Heeft u wel eens in het Informantenregister gekeken wie het
    ongeveer waren?
    Mevrouw Van der Molen-Maesen:
    Neen.
    De voorzitter:
    Daar voelde u nooit de noodzaak toe?
    Mevrouw Van der Molen-Maesen:
    Ik had daar de bevoegdheid niet toe. Er staat nergens dat ik
    dat kan, of mag, of moet.
    De voorzitter:
    Maar u heeft wel het gezag over de hele zaak.
    Mevrouw Van der Molen-Maesen:
    Wat is gezag?
    De voorzitter:
    Dat is toch dat u de baas bent?
    Mevrouw Van der Molen-Maesen:
    De baas zijn en gezag hebben vanuit mijn functie als
    officier is iets anders dan de baas zijn van de CID en de baas zijn
    van het politiekorps waar de CID onder valt. In mijn optiek is de
    leiding van de politie verantwoordelijk voor alles wat er binnen de
    CID speelt. Ik heb ook een verantwoordelijkheid. Die ontloop ik
    niet, die neem ik ook, maar dat is een andere, alleen voor zover
    men een rol speelt in strafzaken.
    De voorzitter:
    Maar dat doen ze toch allemaal?
    Mevrouw Van der Molen-Maesen:
    Niet allemaal.
    De voorzitter:
    U bent als CID-officier toch verantwoordelijk voor de
    informatie die in die CID-registers komt?
    Mevrouw Van der Molen-Maesen:
    Ja, maar het is de vraag of het belangrijk is om het te
    weten als het erin komt. Ik vind het belangrijker om dat te
    bekijken als het eruit komt, als het wordt gebruikt. Er zit een
    heleboel in. Op het moment dat er iets uitkomt om te gebruiken, dan
    toets ik.
    De voorzitter:
    En niet hoe het wordt verzameld.
    Mevrouw Van der Molen-Maesen:
    Neen. Dat is fysiek welhaast onmogelijk.
    De voorzitter:
    Maar u bent daar toch verantwoordelijk voor? Het is toch een
    deel van het opsporen?
    Mevrouw Van der Molen-Maesen:
    Het is een deel van het opsporen als er informatie uitkomt
    die wordt gebruikt

    in strafzaken.
    De voorzitter:
    Maar voor de manier waarop dat wordt verzameld, voor de
    vraag of het rechtmatig wordt verzameld en of het niet stuk gaat op
    een zaak, daarvoor bent u toch ook verantwoordelijk?
    Mevrouw Van der Molen-Maesen:
    Zeker, maar daarvoor hoef ik niet aan de voorkant te zitten.
    Daarvoor kan ik ook aan de achterkant zitten.
    De voorzitter:
    Dan moet u toch weten hoe het er aan de voorkant is
    ingegaan?
    Mevrouw Van der Molen-Maesen:
    Daar is de politie toch ook voor?
    De voorzitter:
    Daar bent u toch ook voor?
    Mevrouw Van der Molen-Maesen:
    Ik moet het checken wanneer ik het ga gebruiken.
    De heer Koekkoek:
    Hoe houdt u dan een CID-chef in de hand als u pas wat hoort
    op het moment dat u het nodig heeft?
    Mevrouw Van der Molen-Maesen:
    De hele organisatie van het in de registers stoppen, dat is
    een zaak van de politie. Dat is ook gedelegeerd aan de
    politie.
    De heer Koekkoek:
    U wilt toch wel weten of dat op een verantwoorde manier
    gebeurt?
    Mevrouw Van der Molen-Maesen:
    Ik wil alles weten, maar fysiek is dat bijna onmogelijk. Je
    kunt niet alles weten. Je moet een zodanige verhouding met de CID
    en de politie creren, met de CID nog meer dan met andere takken van
    de politie, dat ze het je vertellen. Wel geven verschillende
    RCID-chefs aan dat wanneer de

    CID-officier erom zou vragen, hij inzage in de CID-registers
    alsook de informantendossiers kan krijgen. In de meeste gevallen
    hebben RCID-chefs er tegenwoordig geen moeite meer mee dat de

    CID-officier de identiteit van de informant te horen
    krijgt.
    Noot

    Wel dienen aan leden van het openbaar ministerie, op hun verzoek
    ten behoeve van hun gezag en zeggenschap over de politie ingevolge
    artikel 15 Wet politieregisters uit een politieregister gegevens te
    worden verstrekt.

    Volgens officier van justitie F. de Groot moet
    de toelaatbaarheid van dergelijke controle worden betwijfeld.
    Volgens hem heeft hij als
    CID-officier van justitie met de
    CID-regeling 1995 wel gezag gekregen over de uitvoering van de taak
    van de CID, maar de bescherming van de CID-registraties wordt door
    een ander regiem beheerst, het Besluit
    Politieregisters.
    Volgens die regeling kan het openbaar ministerie wel zaaksgerichte
    gegevens opvragen, maar de officier kan volgens De Groot niet met
    het oog op zijn verantwoordelijkheid voor en controle op het
    CID-werk opdracht geven de registers als geheel open te
    gooien.

    De heer Vos:
    De heer Dros heeft gezegd dat u ook regelmatig in de
    CID-bestanden kijkt. (…) Hoe maakt u de afweging om eens een keer
    door te prikken?
    Mevrouw Gonzales:
    Net hoe het uitkomt, dat is een beetje afhankelijk van de
    ontwikkelingen. Een keer in de week hebben wij een vast overleg met
    de CID. Als het enigszins kan, kijk ik van tevoren alvast wat
    journalen door, zodat zij niet alleen maar feiten hoeven te
    vertellen die zij al hebben genoteerd. Dan kunnen wij er wat op
    doorgaan. Dat is dus minstens een keer per week.
    De heer Vos:
    Hoe vaak hebt u het afgelopen anderhalf jaar in het
    CID-bestand gekeken? Is dat een, twee of drie keer?
    Mevrouw Gonzales:
    Nee, talloze keren. Ik zou niet eens weten hoe
    vaak.
    De heer Vos:
    Talloze keren.
    De heer De Graaf:
    Het CID-bestand is iets anders dan een
    informantenbestand.
    Mevrouw Gonzales:
    Exact. Het is goed dat u het zegt.
    De heer De Graaf:
    Wij praten nu over het CID-subjectenbestand.
    Mevrouw Gonzales:
    Ik doel met name op journaals en dergelijke, maar datgene
    waarvoor de heer Van Traa is gekomen, dat ga ik natuurlijk niet
    talloze keren bekijken.
    De heer De Graaf:
    Hebt u weleens in het informantenbestand gekeken?
    Mevrouw Gonzales:
    Ja.
    De heer De Graaf:
    Kent u de namen van de informanten?
    Mevrouw Gonzales:
    Ja, die ken ik.
    De voorzitter:
    Kent u de aliassen of de echte namen van de
    informanten?
    Mevrouw Gonzales:
    Ook de echte naam. (…) De namen zijn mij verteld door de
    chef CID, de heer Augusteijn. Ik heb nooit de moeite genomen om het
    per persoon na te zoeken. Ik kijk alleen op de bijnamen.

    Noot

    Inzage en verstrekking

    Op basis van de Wet politieregisters geldt een verplicht
    verstrekkingenregime binnen de politie, mits de gegevens benodigd
    zijn voor de goede vervulling van de politietaak. Dit verplichtende
    regime geldt niet voor de CID-en (artikel 11 Besluit Wet
    politieregisters en artikel 11 CID-regeling 1995). De CID-en kunnen
    volstaan
    met verstrekkingen aan de projectleiders van tactische onderzoeken
    en verder aan andere CID-en en NCID. Bij een RCID is intern
    doorgaans sprake van volledige openheid omtrent de in de centrale
    registratie opgenomen gegevens. Een uitzondering hierop vormt de
    participatie van CID-rechercheurs in de zogenaamde
    embargo-onderzoeken. Deze vonden in het verleden vaker plaats dan
    nu, maar het onderzoek van sommige kernteams – en de positie van de
    CID daarin – doet daar nog steeds aan denken. In dergelijke
    onderzoeken splitst een deel van de CID zich voor bepaalde tijd als
    het ware af van de RCID en worden er geen gegevens uit het
    embargo-onderzoek aan de RCID ter beschikking gesteld.

    Extern – zowel binnen als buiten het korps – wordt nogal
    wisselend geopereerd. De verstrekking geschiedt door de chef RCID,
    of door de administratief-rechercheurs, of door de medewerkers van
    de afdeling verwerking of analyse, dan wel door het infocentrum.
    Soms worden slechts de 4×4-informatierapporten uitgegeven, soms
    geschiedt dit uitsluitend bij proces-verbaal dat door de chef RCID
    is opgemaakt. De schriftelijke verstrekking geschiedt binnen het
    eigen korps slechts voor zover dat voor de opbouw van het
    opsporingsdossier of voor de vervolging noodzakelijk is. Dit
    systeem wordt enigszins doorbroken doordat runners ook zelfstandig,
    mondeling informatie aan de tactische recherche geven.

    De verstrekking van door observatie verkregen informatie, voor
    zover ondergebracht in de CID-registers, geschiedt door middel van
    dezelfde procedure als de overige aanwezige CID-informatie. Is het
    observatieteam niet ondergebracht bij hetzelfde organisatorische
    onderdeel als de RCID of wordt de informatie van de observatie niet
    in het CID-register opgenomen, dan zal de chef van het
    observatieteam de resultaten van de observatie sec meedelen aan de
    opdrachtgever. Is verstrekking van de informatie nodig ten behoeve
    van het strafproces, dan zal de chef-observatieteam een door hem
    opgemaakt proces-verbaal doen uitgaan, waarin zo compact mogelijk
    informatie wordt verstrekt.

    In beginsel wordt elke verstrekking geregistreerd in het
    verstrekkingenbestand, maar de mondelinge informatie-uitwisseling
    resulteert niet in een vermelde verstrekking. Bij n korps wordt de
    CID-informatie alleen bij proces-verbaal verstrekt, maar dan alleen
    wanneer het tactische onderzoek succesvol is afgesloten en de
    informatie nodig is voor de bewijsvoering.

    De 00-informatie wordt in beginsel nooit verstrekt, ook niet
    binnen het eigen korps. Indien de RCID-chef, omdat hij over
    00-informatie beschikt, constateert dat het tactische onderzoek de
    verkeerde kant op gaat, kan de teamleider van het tactische
    onderzoek worden ingefluisterd. In hoeverre dit standaardpraktijk
    is, is onduidelijk. De toegezegde geheimhouding van de identiteit
    van de informant gaat zo ver dat men bijvoorbeeld een moordzaak
    onopgelost zal laten, als de oplossing in de als 00 gekwalificeerde
    CID-informatie besloten ligt.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken