3.2 Organisatie CID
3.2.1 Taak
Taakomschrijving CID
De taak van de criminele inlichtingendiensten is volgens artikel
2 CID-regeling 1995 het bevorderen van: a. de opsporing van
misdrijven die gezien hun ernst of frequentie dan wel het
georganiseerd verband waarin ze worden gepleegd, een ernstige
inbreuk op de rechtsorde maken;
b. de opsporing van natuurlijke en rechtspersonen die zich aan
deze misdrijven schuldig maken of hebben gemaakt;
c. het voorkomen van dergelijke misdrijven;
d. het inwinnen van gegevens omtrent de financile situatie van de
natuurlijke en rechtspersonen, genoemd onder b.
De taak van de CID-en laat zich het best omschrijven als het
systematisch en gericht inwinnen van gegevens over ernstige
criminaliteit en de (potentile) daders daarvan. De
inlichtingendienst werd door de werkgroep-Vermeij gezien als een
hulpdienst van de tactische recherche, die niet zelfstandig
volledige opsporingsonderzoeken zou moeten uitvoeren. De CID-en
hebben in die visie een recherche ondersteunende functie, wat de
mogelijkheid niet uitsluit dat de CID ook handelingen gedurende het
tactisch onderzoek verricht. In de loop der jaren is het
onderscheid tussen het inlichtingenwerk en de bewijsvoering steeds
nadrukkelijker gemaakt. Het inlichtingenwerk behoeft immers niet
zoals gewoon tactisch onderzoek, betrekking te hebben op een reeds
gepleegd strafbaar feit. Het inlichtingenwerk vindt bovendien
veelal plaats op een moment dat met reguliere strafvorderlijke
middelen (nog) niets kan worden uitgericht. Dit is het geval
wanneer tegen een bepaalde persoon te weinig bezwarend materiaal
voorhanden is om hem aan te merken als verdachte in de zin van
artikel 27, eerste lid Wetboek van Strafvordering of omdat de
opsporingsmethoden niet bij de verdachte bekend mogen worden,
danwel in het geval dat onderzoek plaatsvindt op basis van
vermoedens omtrent toekomstige – nog te plegen – strafbare feiten.
In de literatuur wordt dit type opsporingswerk gelijk gesteld met
het onderzoek in de proactieve fase en veelal aangeduid als
CID-matig onderzoek.
- De voorzitter :
- (….) wat is CID-matig?
- De heer Mosterd:
- CID-matig is voor mij het inwinnen van inlichtingen, middels
personen en middels methodieken, in een fase vrdat er een
opsporingsonderzoek is of in de fase parallel aan een
opsporingsonderzoek. - De voorzitter:
- En wat is er dan bijzonder aan?
- De heer Mosterd:
- Het bijzondere aan de opsporingsmethodieken is mijns inziens
dat zij nog niet bij wet
geregeld zijn en dat het methodieken zijn ten aanzien waarvan
wij over het algemeen de wijze waarop wij die toepassen, zo min
mogelijk aan de grote klok hangen. - De voorzitter:
- Is dat een ander woord voor: geheim houden?
- De heer Mosterd:
- Ja.
- De voorzitter:
- Dus het woord CID-matig betekent niet zozeer: de
informatieve voorfase of de pro-actieve fase, zoals die ook wel
genoemd is. Het wezenlijke kenmerk is in feite dat je, naast
bijvoorbeeld een tactisch onderzoek, een CID-traject hebt waar de
dingen geheimer gebeuren? - De heer Mosterd:
- Ja, zo interpreteer ik het in ieder geval wel en zo hebben
wij het ook in onze regio georganiseerd. Ik heb ook gehoord van
andere korpsen waar tactische teams bijzondere
opsporingsmethodieken hanteren, maar in Hollands Midden is het zo
georganiseerd dat al die bijzondere opsporingsmethodieken zoals wij
ze nu noemen, in feite door de CID worden uitgevoerd, c.q. met
behulp van anderen worden uitgevoerd. Noot
Ter verduidelijking is het verantwoord de volgende tegenstelling
tussen het werk van de CID en de tactische recherche te schetsen.
De gegevensverzameling door de tactische recherche heeft betrekking
op feiten met het doel de plegers van die feiten te achterhalen; de
gegevensverzameling door een CID heeft veeleer betrekking op
personen en groepen met het doel de door dezen gepleegde of te
plegen feiten te achterhalen en/of te voorspellen.
Bewijs en inlichtingen
Het onderscheid tussen inlichtingenwerk en bewijsvoering heeft
ook zijn beslag gekregen in de organisatie van de politie. De CID
en de tactische recherche zijn afzonderlijke eenheden. Het
inlichtingenwerk is de taak van de CID; de bewijsvoering is de taak
van de tactische recherche. Het geheime inlichtingenwerk is niet
bedoeld om ter zitting aan de orde te komen, maar moet gegevens
opleveren om de opsporing te sturen. In feite behelst deze sturing
twee onderscheiden zaken. Ten eerste wordt (mede) aan de hand van
CID-gegevens bepaald welke zaken in onderzoek worden genomen. Ten
tweede heeft de tactische recherche tijdens een lopend onderzoek
baat bij CID-informatie, teneinde te kunnen bepalen welke personen
of gebeurtenissen in het kader van een lopend onderzoek nadere
opsporingsactiviteiten vergen. In verband met dit laatste is vooral
de informatie van belang die afkomstig is van door de CID gerunde
informanten. Het runnen van informanten is een taak die exclusief
is voorbehouden aan de CID. Het ligt voor de hand dat een bestaand
contact met een informant (die niet als getuige wenst op te treden)
niet wordt afgebroken, zodra iemand over wie de informant
inlichtingen heeft verstrekt als verdachte wordt aangemerkt. Dit
heeft evenwel tot gevolg dat, parallel aan het tactisch
opsporingsonderzoek waarvan de resultaten uiteindelijk in de
openbaarheid van de terechtzitting zullen worden gepresenteerd, de
CID bij dezelfde zaak betrokken is.
De volle betekenis van deze sturende taak van de CID dient
begrepen te worden tegen de achtergrond van de taakopvatting van de
CID-functionarissen. Zij zien het als eerste verantwoordelijkheid
hun bronnen te beschermen: beschermen zij hun informanten niet, dan
drogen de bronnen snel op. Het kernprobleem van het
inlichtingenwerk is weer te geven in de vraag: Hoe maken we de
CID-informatie operationeel? Of: hoe geven we de tactische
recherche informatie zonder dat de informant of de bron risico
loopt? Deze benadering heeft de facto tot gevolg dat de CID bepaalt
welke informatie de tactische recherche krijgt aan de hand van een
andere maatstaf dan de behoefte van de tactische recherche. In de
praktijk doen de CID-ers tijdens een tactisch onderzoek soms, door
met de wenkbrauwen te trekken of instemmend te knikken, suggesties
over de kant die het onderzoek op zou moeten gaan. Alleen al
vanwege de bronbescherming kan de CID de sturing dus niet zo ver
laten komen dat zij wordt beschouwd als leidinggevend aan het
opsporingsonderzoek. Dat er ook andere, organisatorische redenen
zijn welke de door de CID geleverde sturing beperken, staat
uiteraard buiten kijf. De opvatting van de werkgroep-Vermeij dat de
CID een louter ondersteunende eenheid is ten behoeve van de
tactische recherche, blijkt derhalve hiermee in praktijk niet
houdbaar. Bovendien blijkt dat er ook tijdens een
opsporingsonderzoek of zelfs tijdens een (al dan niet tegen een
NN-verdachte geopend) gerechtelijk vooronderzoek een zogenaamd
CID-matig onderzoek kan lopen, waarvan de resultaten niet (ook niet
ter terechtzitting) worden openbaar gemaakt. Noot
Drugs en andere zaken
Het criminele inlichtingenwerk is het vergaren van inlichtingen
over personen en organisaties die zich met criminaliteit
bezighouden. In beginsel gaat het daarbij niet om elke vorm van
criminaliteit, maar om die criminaliteit die gelet op de
frequentie, ernst dan wel het georganiseerde verband waarin zij
wordt gepleegd,
een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormt.
Binnen een aantal CID-en beperkt het werkterrein zich evenwel
vooral tot de lokale ernstige criminaliteit binnen het traditionele
criminele milieu. Dat is ook traditioneel het werkterrein; daar
ligt hun expertise. De CID-rechercheurs streven ernaar informatie
te krijgen die ze later ergens in het korps kwijt kunnen. Om deze
redenen gaat de meeste aandacht van de regionale CID uit naar
informanten die iets kunnen vertellen over drugs, geweldplegingen
en overvallen. En daarom ook is men binnen sommige districten
vooral – zo niet uitsluitend – gericht op de lokale criminaliteit:
daar richt het inlichtingenwerk zich ook op graffiti-spuiters en
bromfietsendieven.
In veel regio’s wordt aangedrongen op een ander type informanten
en een ander soort criminaliteit als object van onderzoek, in het
bijzonder milieu- en financile criminaliteit. De wens hiertoe wordt
ook vaak door het openbaar ministerie uitgesproken.
In 1990 is door de Recherche advies commissie (RAC) een
Werkgroep zware milieucriminaliteit ingesteld. De RAC was toen
namelijk van mening dat de politile milieutaak niet de aandacht had
gekregen die gezien het probleem gerechtvaardigd zou zijn en dat er
tevens onvoldoende bekendheid bestond over de deskundigheid die de
politie zou moeten bezitten om onderzoeken naar zware
milieucriminaliteit uit te kunnen voeren. In 1992 brengt de
Werkgroep zware milieucriminaliteit verslag uit.
Noot Ten aanzien van de CID en de
informatievoorziening in een voorfase voorafgaand aan het eigenlijk
opsporingsonderzoek signaleert de werkgroep de volgende knelpunten.
Er is onvoldoende materiedeskundigheid bij de politie. Er kan nog
niet voldoende politiecapaciteit worden ingezet op de vergaring van
milieu-informatie. De CID-en zijn op dat moment nog overwegend
gericht op drugs-, vuurwapen- en ernstige vermogenscriminaliteit.
De informatievoorziening is nog onvoldoende gestructureerd. Er is
een gebrekkige informatie-uitwisseling tussen bestuur en
politie/justitie. Tenslotte vormt de privacy-wetgeving (de Wet
politieregisters en de Wet persoonsregistraties) een drempel
voor de informatie-uitwisseling. Een van de
RAC-initiatieven is de CID-en in te zetten bij de bestrijding van
de zware milieucriminaliteit. De CID-en zullen hun nieuwe
activiteiten met name in de bovenwereld moeten ontplooien.
Voorgesteld wordt een viertal CID-pilotprojecten te starten,
die gefinancierd worden met gelden voortvloeiend uit het Nationaal
milieubeleidsplan (NMP). Specifieke aandachtspunten zijn het gebrek
aan kennis van de materie, de traditionele subjectgerichte
informatieverzameling van de CID, die niet altijd aansluit bij de
bedrijfsmatige illegale activiteiten binnen de milieucriminaliteit,
en de geringe kennis van en ervaring met de informatie-inwinning in
de legale bovenwereld Noot : de omgang met informanten
uit het legale bedrijfsleven vergt andere bekwaamheden dan die met
informanten uit de wereld van de drugshandel. Inmiddels blijkt het
belang van een gestructureerde informatie-inwinning over zware
milieucriminaliteit erkend te zijn door de politie. In enkele
politieregio’s functioneren milieukoppels, dat wil zeggen twee
informatierechercheurs die zich richten op milieustrafzaken en hun
informanten mede zoeken in het bedrijfsleven en bij de (lagere)
overheid.
In het regiokorps Noord- en Oost-Gelderland is sinds januari
1994 een speciaal milieukoppel actief. Tot nu toe concentreert hun
werk zich vooral op de illegale afvalverwerking. In het verschiet
liggen projecten met betrekking tot de bedreigde uitheemse
diersoorten. De aanpak van milieucriminaliteit door de CID verloopt
echter niet vlekkeloos. In bijvoorbeeld het regiokorps
Zuid-Holland-Zuid had de CID in samenwerking met de CRI een
pilot opgezet om milieu op te pakken. Het bleek voor dat regiokorps
moeilijk CID-rechercheurs te vinden die voor dat taakveld waren te
porren.
Het komt vaker voor dat CID-activiteiten betrekking hebben op
organisaties met een breed palet aan activiteiten als gevolg
waarvan de CID geconfronteerd wordt met subjecten die zich
bezighouden met delicten als mensenhandel en credit-cardfraude. De
geringe gerichtheid van de CID op andere delicten dan traditionele
vermogenscriminaliteit, vuurwapen- en drugcriminaliteit wordt niet
alleen verklaard door het gebrek aan kennis en expertise van de
CID-rechercheurs op andere terreinen, maar ook door de geringe
afzetmogelijkheden van hun bevindingen bij de tactische
recherche.
Misdaadanalyse
Naast het actieve vergaren van inlichtingen (vooral door middel
van het runnen van informanten) is de opslag en verwerking van
andere – elders gegenereerde – informatie een taak van de CID. Het
gaat dan om gegevens die reeds bestaan in andere openbare bronnen
(media, registers van Kamers van Koophandel), in gesloten registers
(van banken, luchtvaartmaatschappijen, verzekeraars) en om gegevens
die afkomstig zijn van de recherche en de uniformdiensten bij de
politie.
Hoewel het belang van misdaadanalyse wordt onderkend, is het
inlichtingenwerk van de CID in de regiokorpsen vooral gericht op
het inwinnen van nieuwe informatie. Die informatie wordt beperkt
systematisch verwerkt en matig diepgravend geanalyseerd. De analyse
van alle gegevens staat bij de CID-en nog in de kinderschoenen. In
de korpsen met een volwaardige afdeling Misdaadanalyse is
misdaadanalyse dikwijls niet veel meer dan een methode om gegevens
te ordenen in een complexe zaak. Dan worden dadergroep-analyses
gemaakt, veelal afgewisseld met onderzoek naar bepaalde facetten
van een concrete, tactisch gemaakte zaak. Noot
3.2.2 Plaats binnen het korps
Volgens artikel 1 CID-regeling 1995 zijn er bij de reguliere
politiekorpsen regionale criminele inlichtingendiensten en is er
een nationale CID (NCID). Noot Ten aanzien van de
organisatie van de regionale criminele inlichtingendiensten is de
regeling summier. Hetzelfde geldt voor de andere in het Besluit
beheer regionale politiekorpsen genoemde korpsonderdelen, alsmede
voor de inrichting van het regionale politiekorps als zodanig. Het
gevolg van deze marginale organisatorische aanwijzingen is dat geen
twee van de organogrammen van de 25 regionale politiekorpsen aan
elkaar gelijk zijn. Dientengevolge verschilt de structuur van elke
regionale inlichtingendienst per korps. Geheel los hiervan staat
dat elk korps een geheel eigen terminologie heeft voor
organisatie-onderdelen en overleg- en besluitvormingstructuren. Ook
de personele omvang van de RCID-en varieert in aanzienlijke mate,
uiteenlopend van 5 tot 60 personen. In totaal zijn er thans 339
formatieplaatsen voor CID-rechercheurs, 46 voor CID-leidinggevenden
en 163 formatieplaatsen voor misdaadanalisten. Noot
Binnen elk korps is een Regionale criminele inlichtingendienst
aangewezen. En zelfs dit is een onderwerp van discussie: de
discussie over de mogelijkheid vijf, zes of zeven CID-en in te
richten voor het gehele land is nog niet beindigd.
District en regio
De werkgroep-Vermeij pleitte er in 1977 voor de criminele
inlichtingendiensten deel te laten uitmaken van de recherchedienst
en onder verantwoordelijkheid van het hoofd van de justitile dienst
te laten functioneren. De criminele inlichtingendiensten zouden op
drie niveaus actief moeten zijn, te weten lokaal, regionaal (RCID)
en landelijk (NCID). Dit model werd in de CID-regeling 1986
gevolgd.
Het lokaal niveau duidde in die tijd op de 148
Gemeentepolitiekorpsen en 16 Rijkspolitiedistricten, de
Rijkspolitie te water en de Dienst Luchtvaart van de Rijkspolitie.
De CID-en van de korpsen die in de Basisregeling regionale
samenwerking politie waren aangewezen, fungeerden als cordinerende
c.q. regionale CID. Het landelijke niveau duidt op de LCID die bij
de CRI is georganiseerd. Op grond van de CID-regeling
1986 dient de CID-functie zowel op het regionale als op het lokale
niveau gestalte te krijgen. Die ratio werd door de
politiereorganisatie niet doorkruist. De politiereorganisatie
impliceerde wel dat de lokale CID-en deel gingen uitmaken van n
hirarchische structuur waarin de RCID een cordinerende functie
had.
Hiervoor werd reeds gewezen op de grote diversiteit waarmee de
politie in den lande is georganiseerd. Teneinde de betekenis van
deze diversiteit voor de CID-organisaties te schetsen, worden eerst
drie hoofdvormen genoemd. In de regio Flevoland is de RCID een
geheel gecentraliseerde dienst. Noot In de regio
Brabant-Zuid-Oost daarentegen bestaat de RCID de facto niet, maar
bestaan achttien districtelijke CID-en, welke autonoom
opereren.
- De heer Koekkoek:
- U hebt in het regiokorps ook 18 afdelingen, zeg maar
districten, de meer gangbare term. Hoe moeten wij dat nu zien? Want
je hebt dan bovenin het korps de afdeling georganiseerde
criminaliteit, je hebt 18 districten of afdelingen. Wat is nu de
plaats van de criminele inlichtingendienst in dat geheel? En
ik vergat nog te vermelden dat er in Zuid-Nederland ook nog een
kernteam is, ook weer met een CID-functie. Kunt u schetsen hoe
dat ingewikkelde geheel zich tot elkaar verhoudt? - De heer Van Amerongen:
- Allereerst zitten wij niet bovenin het korps, maar zijn wij
gewoon een afdeling net zoals alle andere afdelingen binnen ons
korps. Wij hebben besloten de CID-functie dichter naar de werkvloer
te brengen, in die zin dat wij vinden dat vraag en aanbod binnen
het CID-veld beter op elkaar afgestemd moeten worden. Ik kan mij
ook voorstellen dat je als afdelingschef te maken hebt met een
aantal woninginbraken of overvallen om de hoek en dat je dan geen
behoefte hebt aan informatie over georganiseerde criminaliteit,
omdat je juist wilt weten wie die woninginbraken pleegt. Wij hebben
CID-rechercheurs gedecentraliseerd weggezet: elke afdeling heeft
een eigen CID-rechercheur. De rechercheurs
vormen wel weer met elkaar koppels en koppelgewijs gaan zij voor
de afdeling informatie inwinnen. Wij hebben daar binnen elke
afdeling een coach en een chef voor.
- De heer Koekkoek:
- Hoe houdt u nu de CID-mensen bij elkaar, hoe kan daar
leiding aan gegeven worden? U bent tegelijk CID-chef voor uw
afdeling, dus u hebt ook zelf CID-mensen. Ze zitten in de 18
afdelingen, ze zitten in het kernteam Zuid-Nederland. Hoe
vindt de cordinatie plaats tussen al dat CID-werk? - De heer Van Amerongen:
- Ik denk dat dat op dezelfde manier als vroeger gebeurt,
namelijk dat je in ieder geval een centraal punt hebt. Dat is onze
regionale CID. Daar zitteneen aantal mensen die ervoor zorgdragen
dat de boel gecordineerd wordt, zoals dat zo fraai heet. - De heer Koekkoek:
- Hoe groot is die regionale criminele
inlichtingendienst? - De heer Van Amerongen:
- Er zitten in ieder geval drie executieve mensen en een
aantal administratieve mensen die hand- en spandiensten verrichten
om in ieder geval de boel op een rijtje te blijven zetten. - De heer Koekkoek:
- Wat voeren die executieve mensen uit?
- De heer Van Amerongen:
- Die zijn met name bezig met het cordineren van de
CID-gegevens die binnenkomen. Op het moment dat je decentraliseert
en vraag en aanbod op de werkvloer dichter bij elkaar brengt, moet
je meer energie steken in het steeds blijven vasthouden van het
regionale beeld. Dat hebben wij dus ook inderdaad gedaan.
Noot
In het korps Hollands Midden is een tussenweg gekozen: daar zijn
CID-rechercheurs op districtsniveau werkzaam, maar ze worden
centraal, door de chef RCID, aangestuurd.
In de meeste korpsen zijn onderdelen van de RCID overgebracht naar
de districten en is een beperkt aantal CID-rechercheurs bestemd
voor de centrale dienst van de regio.
Zo wordt de Utrechtse regionale afdeling van de tactische
recherche die de georganiseerde misdaad aanpakt door vier
CID-rechercheurs ondersteund, maar zijn er verder zes koppels die
de districten ondersteunen. In enkele andere grootstedelijke
regio’s zijn naast de organisatie van de districts-CID (waarbij een
hoge graad van autonomie aan de districten toekomt) aparte centrale
CID-en ten behoeve van de bestrijding van georganiseerde misdaad
opgezet.
De geografisch gebonden CID-onderdelen worden doorgaans
feitelijk aangestuurd vanuit de districten, ongeacht waar de
bevoegdheid voor de toegepaste methode van informatieverzameling is
neergelegd, en niet vanuit de RCID.
In Amsterdam-Amstelland zijn de uitgangspunten neergelegd in
de notitie Visie op criminele informatiehuishouden. Deze houden in
dat er een RCID is onder de verantwoordelijkheid van CDCR (chef
Dienst Centrale Recherche). In elk van de negen districten is een
DCID (districts-CID) op- en ingericht onder verantwoordelijkheid
van de districtschef. De functionele verantwoordelijkheid voor de
RCID ligt tijdelijk bij de CBRI (Chef bureau recherche-informatie)
en voor de DCID onder CBO (Chef bureau ondersteuning).
Noot De grondgedachte is dat elk district een identieke
opbouw heeft, die gelijk is aan die van de centrale diensten. De
aansturing van de CID vanuit de districten draagt het gevaar van
versnippering en verzelfstandiging van de CID in het district in
zich, hetgeen in Rotterdam heeft geleid tot het oprichten van een
CID voor de Regionale recherchedienst die evenals de
districts-CID-en valt onder de RCID.
In alle korpsen ligt de verantwoordelijkheid voor opslag,
verwerking, beheer en verstrekking van de informatie echter wel bij
de RCID-chef. Formeel is deze ook verantwoordelijk te stellen voor
het CID-werk en de toegepaste werkmethoden van de zes kernteams die
elk organisatorisch zijn ondergebracht bij een regio.
Noot De RCID-chef vertegenwoordigt de dienst naar
buiten. Hij verstrekt de criminele informatie aan derden, binnen en
buiten het korps. Hij zal derhalve overleg voeren met de chef van
de tactische recherche die verantwoordelijk is voor de
opsporing van concrete zaken en het verzamelen van
bewijsmateriaal.
Relatie CID-tactische recherche
Doorgaans vormt de CID een afdeling (of een bureau binnen een
afdeling criminele informatie) in de Divisie georganiseerde
criminaliteit. In diezelfde divisie kunnen dan een afdeling
tactische recherche en een of meer afdelingen ondersteunende
diensten worden aangetroffen. De mate waarin de divisiechefs de
CID-afdelingen autonoom optreden toestaan varieert per regio.
In Utrecht was de situatie tot 1995 zo dat de
inlichtingendienst nagenoeg volledig autonoom was en gescheiden was
van de tactische recherche. Elders, bijvoorbeeld in
Amsterdam, was de vrije ruimte van de CID veel geringer.
Ook verschilt het per regio in welke mate zogenaamde projectteams
worden samengesteld, waarbij tactische rechercheurs,
CID-rechercheurs en eventueel mensen van ondersteunende diensten
samenwerken onder leiding van een doorgaans van de tactische
recherche afkomstige projectleider. In die gevallen zijn de
CID-rechercheurs gecommitteerd om voor de recherche te werken en is
de recherchechef verantwoordelijk voor de CID-ers voor zover die
voor hem werken.
De taakverdeling tussen tactische recherche en CID levert
gecompliceerde werkverhoudingen op. Noot Grofweg wordt
dit veroorzaakt door de taakopvatting die de diensten jegens elkaar
(erop) nahouden en door de daarmee samenhangende wederzijdse
waardering. In wezen kunnen deze verschijnselen worden teruggevoerd
op de tegenstrijdigheid in de wijze van werken met informanten.
Noot Eerder werd gewezen op de opvatting van tactische
rechercheurs dat de CID er is ter ondersteuning van de tactische
recherche. Tegelijkertijd acht de CID het in verband met de
behoefte aan geheimhouding van de identiteit van informanten van
groot belang zelf te bepalen op welk moment welke informatie in
welke vorm aan de tactische recherche wordt gegeven.
De tactische recherche is gehouden om in het kader van een
opsporingsonderzoek personen die informatie willen verstrekken,
maar op voorwaarde dat zij niet als getuige zullen optreden, over
te dragen aan de CID. In dat geval kan de recherche niet om de CID
heen en kan de CID wel degelijk worden beschouwd als een
ondersteuning van de recherche.
CID-informatie wordt door de tactische recherche, zeker in de
beginfase van onderzoeken, nuttig geacht; voor latere fasen in het
opsporingstraject wordt de CID-informatie vaak te weinig
betrouwbaar of te weinig bruikbaar geacht. Dit laat zich ook
verklaren: de CID draagt vaak grote recherche-onderzoeken aan,
doordat zij informanten hebben die over de zaak tippen. Na keuze
van het onderzoek wordt de positie van de informant precair vanwege
de belangstelling van de tactische recherche voor de herkomst van
informatie. De CID vindt dat de tactische recherche in sommige
gevallen onzorgvuldig met CID-informatie omgaat.
- De heer Van Amerongen:
- Wij hebben het binnen onze afdeling zo geregeld dat de
onderzoeksleider wel op de hoogte is van alles. Maar
CID-rechercheurs moeten juist niet aan elke rechercheur vertellen
waar de informatie vandaan komt en wie erachter zit. Dat is op
zichzelf wel redelijk gescheiden. Daar staat wel tegenover dat ik
vind dat rechercheurs ook moeten leren om heel goed na te denken en
moeten weten wat CID is en wat tactisch is. Daar hebben wij op
zichzelf nog geen blunders of fouten mee gemaakt. - De voorzitter:
- Maar wat is nu CID en wat is tactisch? U zegt nu dat een
rechercheur moet weten wat CID en wat tactisch is. Maar wat bedoelt
u daarmee? - De heer Van Amerongen:
- Dat is misschien even een jargonterm. Wat ik ermee bedoel,
is in feite dat je op het moment dat je met informatie werkt, ook
heel goed weet wat de oorsprong is. En ik verwacht dus van de
mensen op mijn afdeling dat ze elke keer heel goed nadenken of ze
iets kunnen zeggen, of ze de bron kunnen prijsgeven, of juist niet.
Ik vind ook dat ze daarmee kunnen omgaan. Want het verschil tussen
tactische informatie en CID-informatie is niets meer en niets
minder dan dat bij het laatste de bron niet kan worden
prijsgegeven. Noot
In de praktijk zijn echter ook gevallen te onderkennen, waarin
sprake is van een soort ruilproces in de relatie tussen tactische
recherche en CID. Tactisch rechercheurs komen bij verhoren in
aanraking met potentile informanten ofwel met arrestanten die wel
willen praten over het criminele milieu. De tactisch rechercheur
verwijst dergelijke personen in de regel naar de CID. Zou de
tactische recherche de informatie namelijk in het gewone
proces-verbaal van verhoor verwerken, dan blijft de informatie vrij
toegankelijk en wordt ook de identiteit van de tipgever bekend.
Omgekeerd verstrekt de CID regelmatig relevante informatie aan
de tactische recherche. Bij deze informatieverstrekking speelt de
officier van justitie geen rol. Dit gebeurt frequenter naarmate een
CID zich meer als direct recherche-ondersteunend opstelt en
naarmate het contact tussen de CID-chef en de recherchechef beter
verloopt. De CID heeft belang bij een goede relatie met de
tactische recherche, ook al omdat de beste informanten vaak uit de
verhoorkamer komen. Bovendien is het bestaansrecht van de CID
uiteindelijk afhankelijk van het operationele gevolg dat door de
tactische recherche aan het inlichtingenwerk geeft.
CID en de ondersteunende diensten
Volgens het Besluit beheer regionale politiekorpsen (Stb. 1994,
224) opereren de zogenaamde observatieteams (OT) voornamelijk ten
behoeve van de CID-en en dat suggereert een organisatorische
onderschikking van het OT aan de CID. Feitelijk werkt het OT veelal
tactisch en dat verklaart waarom de CID weliswaar soms tezamen met
het OT in een overkoepelende ondersteuningseenheid wordt
aangetroffen, maar
slechts zelden in een hirarchisch bovengeschikte positie ten
opzichte van het OT. Indien observatie met technische
hulpmiddelen kan worden uitgevoerd, waarbij de observatie
wordt vergemakkelijkt of zelfs tot betere resultaten leidt, dan
wordt de plaatsbepalings- of opname-apparatuur – geluid en/of beeld
– meestal geplaatst en onderhouden door de medewerkers van de
sectie technische ondersteuning (STO). Deze sectie valt
veelal onder de verantwoordelijkheid van de chef observatie.
Is een korps niet in staat de benodigde mankracht of geavanceerde
apparatuur te leveren, dan kan een beroep op het Korps landelijke
politiediensten worden gedaan. Bij de plaatsing van
plaatsbepalings- en/of opname-apparatuur onder moeilijke
omstandigheden kan een beroep worden gedaan op de
bovenregionale arrestatieteams.
De in het Wetboek van Strafvordering geregelde
verstrekking van gegevens over het telefoonverkeer (artikel 125f
Sv) en het tappen van telecommunicatie (artikel 125g Sv) – eveneens
geheim onderzoek – behoren niet tot het werk van de CID. Bij veel
korpsen is de tapkamer wel in hetzelfde organisatorische onderdeel
als waartoe de RCID behoort, ondergebracht.
Ook de arrestatieteams (AT) zijn formeel onderscheiden van de
CID. Wel komt het voor dat de verantwoordelijke voor de CID
dezelfde persoon is als de verantwoordelijke voor het AT. Dit
laatste heeft niet automatisch tot gevolg dat de CID altijd het
betreffende AT inschakelt bij inkijkoperaties. De verklaring voor
dit fenomeen is dat de CID of de tactische recherche een AT
inschakelt dat bevoegd is in het gebied waar de daadwerkelijke
actie plaatsvindt.
- De heer Koekkoek:
- Bij die neventaken denk ik bijvoorbeeld aan
inkijkoperaties. Doet u die nog steeds in Rotterdam? - De heer Broere:
- Als wij een verzoek daartoe krijgen, doen wij dat nog
steeds. - De heer Koekkoek:
- Wanneer is dat voor het laatst gebeurd?
- De heer Broere:
- Ik kan mij niet herinneren dat wij de laatste twee jaar in
Rotterdam een inkijkoperatie hebben gedaan. Zolang de
huidige chef RCID er is – de heer In ‘t Veld – is de afspraak, dat
hij degene is die dit bepaalt en het aan persoonlijk aan mij
terugkoppelt. - De heer Koekkoek:
- En voor andere korpsen?
- De heer Broere:
- Wij werken ressortelijk. Wij zijn ingebed in de organisatie
van Rotterdam-Rijnmond. Wij werken voor vijf regiokorpsen. De
laatste mij bekende inkijkoperatie is van februari dit
jaar. - De heer Koekkoek:
- Uitgevoerd door uw mensen?
- De heer Broere:
- Ja, uitgevoerd door mijn mensen.
- De heer Koekkoek:
- Is u bekend of de officier van justitie daarvoor toestemming
heeft gegeven? - De heer Broere:
- Daar gaan wij van uit. De chefs RCID…
- De voorzitter:
- Misschien is het goed aan te geven, dat de chefs RCID de
chefs zijn van de Regionale criminele inlichtingendiensten
in de verschillende korpsen. Het ressort waarin u werkt, is het
ressort Den Haag neem ik aan? - De heer Broere:
- Dat is correct.
- De voorzitter:
- Dat omvat Zeeland, Zuid-Holland-Zuid, Rotterdam-Rijnmond,
Den Haag, Hollands Midden en Haaglanden. Van Leiden tot Middelburg,
h? - De heer Broere:
- Dat is correct. De chefs RCID weten dat dit een zwaar middel
is om in te zetten. Daarbij zijn proportionaliteit en het moment
waarop heel nadrukkelijk aan de orde. Afgesproken is dat al deze
verzoeken via de RCID lopen en dat men daar de afweging maakt, of
dit bij uitstek het middel is om de informatie te verzamelen. Zij
sluiten dat ook kort met de CID-officier van justitie. Als
mij een dergelijk verzoek bereikt, beperk ik mij tot het stellen
van de controlevraag: heeft u overleg gehad met de
CID-officier. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord, wordt
door ons de naam van de officier genoteerd in de aanvraag. Wordt
die vraag ontkennend beantwoord, dan zijn wij niet in voor deze
operatie. - De heer Koekkoek:
- Sinds wanneer is dat zo?
- De heer Broere:
- Dat wij de chef-RCID belast hebben met de cordinatie van dit
soort zaken, stamt nog uit mijn tijd bij de Rijkspolitie.
Noot
Misdaadanalyse
Naast of achter de runners staan degenen die de aangeleverde
informatierapporten verwerken. Zij verwerken de door runners
aangeleverde informatie, voeren deze in het geautomatiseerde
systeem in en zijn belast met de verificatie en de veredeling van
de gegevens. Dat gebeurt aan de hand van informatie uit open
bronnen (kranten, openbare registers), rapporten van de
surveillancedienst, tactische rapporten met betrekking tot
andere zaken, rapporten van observatieteams of van infiltranten en
inlichtingen van de Afdeling cordinatie criminele inlichtingen
(ACCI) van de CRI, waar de CID-subjectenindex wordt beheerd.
Noot Bij de meeste RCID-en wordt dit werk verricht door
de Afdeling verwerking of analyse. Een dergelijke afdeling maakt
onderdeel uit van de RCID. In de praktijk wordt vaak geklaagd over
het gebrek aan capaciteit bij de bewerking en analyse van de
inlichtingen. Dit capaciteitsgebrek kan onder andere worden
verklaard uit de kwaliteit van de ruwe CID-gegevens en het
verwerken van overige informatie.
- De heer Van Duijne:
- CID-gegevens zijn richtingaanwijzers, zoals
ANWB-richtingaanwijzers. Zij geven aan: daar is iets aan de hand.
Zij zijn voor de politie onmisbaar, van grote waarde. Daarop is
echter geen wetenschappelijk onderzoek te gronden. Al te vaak het
ik CID-gegevens gezien die twee daders voor n dode aanwezen, om
maar eens wat te noemen. Of een CID-verhaal over een bepaalde
organisatie die achteraf geen organisatie bleek te zijn, maar een
soort van conglomeraat met aan het hoofd een man van eer die
waardig als een soort van godfather rondliep. Als je achteraf kijkt
wat ervan overeind blijft, constateer je dat het heel gemengd
is. Noot
In veel korpsen werkt een Afdeling verwerking en analyse ook ten
behoeve van tactische rechercheteams. CID-rechercheurs zijn dus
niet de enigen die een beroep doen op misdaadanalisten.
3.2.3 Werving en opleiding
De mensen die als rechercheur bij de CID gaan werken, zijn
politieambtenaren bij voorkeur met recherche-ervaring, in de rang
van hoofdagent of brigadier. Noot Ten aanzien van
CID-rechercheurs bestaat geen algemene specifieke selectie, hoewel
sommigen dat betreuren. In het verleden kwam het vaak voor dat
kandidaten op basis van ancinniteit bij de CID werden geplaatst. Nu
moeten kandidaten solliciteren. In Amsterdam en Den Haag (sinds
februari 1995) worden sollicitanten bovendien psychologisch getest.
Daarbij wordt enerzijds erop gelet of verwacht kan worden dat
betrokkene zich aan de sturing door de leiding van de RCID zal
blijven houden en anderzijds of hij of zij voldoende stabiliteit,
overwicht en contactuele eigenschappen heeft om de werkzaamheden te
kunnen verrichten.
Vanuit hun recherche-ervaring op districtsniveau en op lokaal
niveau zijn de rechercheurs voornamelijk georinteerd op ernstige,
lokale criminaliteit met een nadruk op drugs. De bij vrijwel alle
korpsen levende wens om meer specifiek op de bovenwereld gerichte
informatierechercheurs aan te trekken is nog nergens verwezenlijkt.
De term informatierechercheur komt voort uit het feit dat het
CID-onderzoek bij dergelijke taakgebieden meebrengt dat registers
van Kamers van Koophandel en privacy-gevoelige registers moeten
worden bevraagd. De vergaring van informatie via informanten is
minder prominent dan in gewone zaken, maar dat doet niet af aan de
behoefte aan informanten in die kringen. De koppels
CID-rechercheurs die zonder specialistische achtergrond in de
wereld van bijvoorbeeld bedrijven en banken kunnen werken, zijn
schaars. Ze worden geselecteerd als de veronderstelling bestaat dat
zij zich in het bancaire leven en zakenleven kunnen presenteren. In
het korps Haaglanden heeft het Bureau inwinning voor dat werk een
bijzondere ploeg in het leven geroepen. Overigens beperkt de
belangstelling voor de bovenwereld zich kennelijk tot financin en
het milieu.
De opleiding van de informatierechercheurs bestaat uit een
sedert 1986 gegeven module Criminele inlichtingendiensten van de
Rechercheschool. Deze CID-cursus duurt nu drie weken.
Toelatingsvoorwaarden zijn een ruime recherche-ervaring en het
gevolgd hebben van de recherchebasiscursus. Deelname aan deze
opleiding is echter niet verplicht gesteld voor de
CID-rechercheurs: er zijn veel CID-rechercheurs en -leidinggevenden
die het CID-werk al doende en van de oude rotten in het vak hebben
geleerd. Wellicht verklaart de geringe opleiding onder andere de
gebrekkige vastlegging en de inrichting van het informatiesysteem
in sommige regio’s.
In de cursus komen technische, tactisch-juridische en ethische
aspecten van het inlichtingenwerk aan bod. Veel aandacht wordt
besteed aan het omgaan met informanten, een onderwerp waarover
wellicht een aparte – op de CID-cursus aansluitende – cursus zal
worden opgezet. De Rechercheschool verzorgt nascholingsdagen voor
degenen die de cursus gevolgd hebben. Daaraan nemen – anders dan
aan de eigenlijke CID-cursussen waaraan bedroevend weinig wordt
deelgenomen door recherchechefs – feitelijk ook RCID-chefs en
CID-officieren van justitie deel. Het regiokorps
Amsterdam-Amstelland heeft een eigen cursus, waarvan een deel ook
door Amsterdamse officieren van justitie wordt gevolgd.
Sommige RCID-chefs beschikken bij aanvang van hun functie
nauwelijks over CID-ervaring. Specifieke criteria voor de selectie
van toekomstige RCID-chefs worden – voor zover bekend – niet
gehanteerd. Voor de functie van RCID-chef bestaat, evenals voor die
van CID-officier, geen aparte toegespitste cursus. Slechts enkele
van de RCID-chefs hebben de cursus die voor rechercheurs bedoeld
is, gevolgd. Afgezien van de genoemde nascholingsdagen worden sinds
1988 tweemaal per jaar de zogenaamde CID-themadagen gehouden,
georganiseerd door de Raad van Hoofdcommissarissen. Tijdens deze
CID-themadagen diverse knelpunten besproken.
Te denken valt aan onderwerpen als bijzondere
opsporingsdiensten in de recherche-praktijk; ethiek, methodiek
en techniek binnen het CID-werk; Europol en CID; CID-matige taak
van een BFO; technische ondersteuning in Nederland;
justitieel aftappen datacommunicatie; de CRI-ARI binnen de
politieregio’s; de gevolgen van de politieregionalisatie voor de
CID; projectmatige infiltratie; tipgeldproblematiek;
evaluatie van de privacywetgeving en regelgeving; de relatie tussen
CID en openbaar ministerie; de relatie tussen CID en
Rijksrecherche; grensoverschrijdende observatie;
automatisering binnen de CID; infiltratie en de CID;
toetsing door de CTC; CID en financieel rechercheren;
ervaringen met het Meldpunt ongebruikelijke transacties
(MOT); de relatie tussen CID en tactische
recherche.
De concrete resultaten van de themadagen zijn onduidelijk. Het
blijft de vraag wat de status is van uitkomsten van voordrachten en
werkgroepen, als er al overeenstemming in opvattingen bereikt zou
zijn. Voor misdaadanalisten bestaat een aparte opleiding. De eerste
cursus Misdaadanalyse werd in 1987 aan de Rechercheschool gegeven
aan een groep van 15 aankomende misdaadanalisten van de CRI en
enkele politiekorpsen in het land. Daarna heeft er twee keer een
proefcursus uitgebreidere misdaadanalyse gedraaid aan de CRI. Sinds
1990 is de cursus opgenomen in het cursusaanbod van de
Rechercheschool. Noot Aan de toelating tot de cursus is
de voorwaarde verbonden op HAVO-niveau te kunnen werken. Voor
administratieve medewerkers van de RCID-en en de NCID bestaat
eveneens een aparte, drieweekse cursus. Cursisten worden geacht na
deze cursus de CID-informatie te kunnen verwerken en op
verantwoorde wijze te kunnen verstrekken.