3 CRIMINELE INLICHTINGENDIENSTEN
3.1 Inleiding
3.1.1 Algemene introductie
Van oudsher heeft de politie belangstelling voor wat leeft in
het criminele milieu. Altijd hebben mensen vanuit het milieu zich
bereid getoond de politie informatie te verschaffen.
- De heer Barendregt:
- Zolang er criminaliteit wordt bestreden en zolang er politie
is, is er behoefte aan inlichtingen, aan informatie. Vandaar dat ik
nogmaals zeg, dat het begrip intelligence een beter begrip is: alle
informatie die kan leiden tot het aanpakken van de criminaliteit –
op de hoek van de straat of via methodieken – is dus
inlichtingenwerk. Daar zul je op moeten sturen en daar zul je
randvoorwaarden voor moeten invullen. Een waarborg om dat goed te
kunnen doen, is controle en toezicht op de opslag van de informatie
en de verstrekking van de informatie.
Noot
Het vergaren van inlichtingen was niet aan een bijzondere
functionaris voorbehouden. Daarin is sinds het begin van de jaren
zeventig verandering gekomen met de komst van de criminele
inlichtingendiensten. Noot Het is pas vrij recentelijk
praktijk geworden om verkregen informatie op systematische wijze
bijeen te brengen. Reeds in de jaren vijftig werd in enkele grote
steden naar Amerikaans en Brits model systematisch omgegaan met
criminele inlichtingen. Aanvankelijk geschiedde dat in de vorm van
zogenaamde open verkenning: rechercheurs bezochten
horeca-gelegenheden en legden daar contact met criminelen. Deze
caf-recherche leverde de politie verklikkers en informanten op. Met
het harder worden van de criminaliteit werd het belangrijker
informanten af te schermen. Geleidelijk aan werd het leggen en
onderhouden van contacten met informanten opgedragen aan speciaal
daartoe opgerichte eenheden binnen de politie, namelijk de
criminele inlichtingendiensten (CID-en). Deze CID-en genereren
informatie door contacten te onderhouden met informanten, al dan
niet uit het criminele milieu. Van dit inlichtingenwerk dient te
worden onderscheiden het inlichtingenwerk dat bestaat uit de
opslag, het beheer, de bewerking, veredeling, analyse en
verstrekking van criminele inlichtingen. In dat geval genereert de
CID de inlichtingen niet zelf, maar behandelt hij reeds aanwezige
gegevens.
De dubbele taak van de CID-en verklaart waarom naast runners van
informanten ofwel CID-rechercheurs, en observanten ook
informatieverwerkers en misdaadanalisten voor de CID werkzaam zijn.
De organisatie en de aard van dit laatste type
(informatieverwerkende) inlichtingenwerk verdienen aandacht, onder
meer met het oog op het recht op privacy, dat immers ook van belang
is in verband met registratie van persoonsgegevens. De organisatie
en de aard van het informatie genererende inlichtingenwerk
verdienen evenwel nog meer aandacht. Het gaat hierbij immers om een
activiteit die in het kader van de politile en justitile
rechtshandhaving nieuw is. Dit onderzoek, dat de CID min of meer
zelfstandig verricht, is gericht op personen die als verdachte
betrokken zijn, of – en dat is het nieuwe – naar redelijkerwijs kan
worden vermoed als verdachte betrokken zullen gaan worden bij
misdrijven die – gezien hun aard of frequentie dan wel het
georganiseerd verband waarin zij worden gepleegd – een ernstige
inbreuk op de rechtsorde opleveren. Noot Dat betekent
dat het inlichtingenwerk zowel geschiedt in een zogenaamde
proactieve fase, dat wil zeggen voordat een verdenking bestaat, als
ook parallel aan traditioneel recherche-onderzoek (dat al dan niet
tegen derden loopt).
Een belangrijke stimulans in de ontwikkeling van de CID-en waren
de resultaten van de werkgroep-Vermeij in 1972 en de
stuurgroep-Vermeij in 1977. Noot In hun rapporten wordt
geconcludeerd dat de politie onvoldoende zicht heeft op het
criminele milieu. Om die reden wordt het instellen van criminele
inlichtingendiensten bepleit. Het duurt evenwel tot 1986 voordat
een CID-regeling van kracht wordt. Noot In deze regeling
ligt de nadruk op de regionale samenwerking tussen de afdelingen
CID uit de 148 gemeentepolitiekorpsen en de Rijkspolitie. Na de
totstandkoming van de Politiewet 1993 is de CID-regeling 1995
geschreven, die terugwerkende kracht heeft tot 1 april 1994.
Noot Volgens deze regeling hebben alle 25 regionale
politiekorpsen een criminele inlichtingendienst. De Koninklijke
marechaussee heeft een CID en daarnaast bestaan twee CID-eenheden
bij het Korps landelijke politiediensten, te weten n bij de divisie
Mobiliteit en de Nationale criminele inlichtingendienst (NCID) bij
de divisie CRI. Naar verwachting zal ook de Rijksrecherche een
eigen
inlichtingendienst verkrijgen.
Het onderzoek dat door de CID wordt verricht heeft geen expliciete
wettelijke basis. Het valt binnen de taakomschrijving van artikel 2
Politiewet 1993. Noot Regels voor de omgang met
informanten geeft de vertrouwelijke ministerile Regeling tip-,
toon- en voorkoopgelden 1985. Noot De registers van de
CID-en vallen onder het regime van de in 1990 in het Staatsblad
verschenen Wet politieregisters en de daarop gebaseerde
regelgeving.
Voor de inwerkingtreding van de Politiewet 1993 verplichtte
artikel 15 CID-regeling 1986 tot een privacyreglement. Het
CID-privacyreglement is van dezelfde datum als de CID-regeling
1986. Noot Mede naar aanleiding van de
inwerkingtreding van de Wet politieregisters zijn een
model-privacyreglement CID, een model-privacyreglement grijze-veld,
een privacyreglement NCID, alsmede een privacyreglement Grijze-veld
Divisie CRI vastgesteld. Noot In alle korpsen is het
modelreglement overgenomen. Noot De privacyreglementen
regelen met name opslag, beheer, verstrekking en schoning van
gegevens, de mogelijkheid tot koppeling met andere bestanden,
alsmede het recht op inzage en correctie van belanghebbenden. De
Begeleidingscommissie CID kwam in haar verslag over 1991 tot de
conclusie dat in de voorfase van onderzoeken nauwelijks duidelijk
hanteerbare regels voorhanden zijn, waarin de CID-rechercheur
houvast kan vinden omtrent de toelaatbaarheid van bepaalde
methodieken.
In juni 1995 is door de Werkgroep ethische aspecten van
CID-werkzaamheden onder leiding van de officier van justitie
Veurink een rapport geschreven dat moest voorzien in het gemis van
algemeen aanvaardbare regels voor de wijze waarop de CID informatie
vergaart en in de daarmee samenhangende behoefte aan een
toetsingskader waarbinnen een antwoord kan worden gevonden op
ethische vragen die zich in de praktijk van het CID werk voordoen.
Noot
De werkgroep heeft in eerste instantie met behulp van een enqute
getracht te achterhalen wat de heersende ethische norm is in
CID-Nederland. In oktober 1994 is de 72 vragen tellende enqute door
191 CID-cordinatoren, CID-officieren van justitie en
informatierechercheurs ingevuld. Uit de enqute-resultaten trok de
Werkgroep ethische aspecten van CID-werkzaamheden de conclusie dat
eenduidigheid van opvatting over ethische normen in het CID-werk
ontbreekt.
- De belangrijkste enquteresultaten:
- * Een selectie van de handelingen waarover men het vrijwel
eens is dat zij acceptabel zijn: – Informatie via een andere CID
exploitabel maken om zodoende een informant af te schermen
(U-bochtconstructie), toegestaan 92%.Informatie uit een
telefoontap (in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek)
gebruiken om actief informanten te winnen (bijvoorbeeld
informatie over een verstoorde relatie), toegestaan 86%. * Een
selectie van handelingen waarvan vrijwel iedereen vindt dat ze
onacceptabel zijn: – Een informant pleegt zonder overleg met
het openbaar ministerie strafbare feiten ten behoeve van de
informatie-inwinning (bijvoorbeeld noodzakelijk voor zijn
geloofwaardigheid), toegestaan 3%. – Aan een collega tipgeld
verstrekken, toegestaan 5%. – In voorkomende gevallen bij
een informant erop aandringen bij een relatie te blijven
(bijvoorbeeld de concubine van iemand die kennis draagt van zeer
zware delicten), toegestaan 16%. – Tegen - de te werven informant zeggen:
- zolang we door jouw informatie met anderen bezig zijn,
hebben we geen tijd om aandacht aan jou te besteden, toegestaan
14%. – Een informant een verkregen monster verdovende
middelen laten behouden, toegestaan 13%. – De naam van een
verdachte verstrekken aan een medewerker van een expertise-bureau,
toegestaan 15%. * Een selectie van de handelingen waarover men meer
van mening verschilde: – Een informant blijft ongestraft
terwijl hij u confronteert met een helingsituatie, toegestaan: 44%.
– Een informant blijft ongestraft terwijl hij u ongevraagd
confronteert met het bezit van een vuurwapen, toegestaan 45%. – Het
achterhouden van het schuiladres van een informant waarvan
de opsporing, de aanhouding en de voorgeleiding is gevraagd in
verband met een kleine zaak in een andere regio, toegestaan 73%. –
Het verstrekken van informatie aan een medewerker van een
expertisebureau waarmee regelmatig wordt samengewerkt: een
tenaamstelling van een kenteken, 31% acceptabel; verstrekken van de
naam van een verdachte, 15% acceptabel; de antecedenten van een
verdachte verstrekken, 9% acceptabel. – Het afdekken van vergaande
inlichtingenmethoden, 61% acceptabel. – Het afdekken van illegale
opsporingsmethoden, 11% acceptabel. In het rapport wordt een
ethische code voorgesteld bestaande uit 42 gedragsregels voor
informatierechercheurs: 1. Onder alle omstandigheden worden
informanten door twee CID-rechercheurs gerund (dubbel runnen).
2. Met informanten worden geen priv-contacten onderhouden.
3. Bij informanten mogen geen verwachtingen worden gewekt
die niet kunnen worden waargemaakt overeenkomstig geldende
regelingen of uitdrukkelijk in overleg met het openbaar ministerie
gemaakte afspraken. 4. Informanten worden niet uitgelokt tot
het plegen van strafbare handelingen. 5. Tussen runners en
informant wordt geen ruilhandel bedreven. 6. Informantenrunners,
en andere politie- en justitiefunctionarissen, nemen geen enkel
geschenk aan, noch staan zij open voor enige materile gunst. 7.
Tussen informantenrunners en informant bestaat een
relatie waarbij door eerstgenoemden steeds de nodige afstand
wordt bewaard. 8. De informatie-uitwisseling geschiedt op
basis van de zakelijke werkafspraken; deze afspraken vormen de
basis om wederzijds respectvol met elkaar te kunnen omgaan. 9. In
de relatie informantenrunners-informant wordt van de zijde van de
politie een overwichtsituatie opgebouwd. Van dit overwicht wordt op
aanvaardbare wijze gebruik gemaakt om de informant te laten
functioneren.10. De politie voert de regie over het optreden van
de informant. 11. Bij het regisseren van de informant
staan controleerbaarheid en beheersbaarheid voorop. 12. Op basis
van een contract met de informant wordt uitgegaan van diens
zakelijke betrouwbaarheid.13. Binnen een CID geldt het motto
openheid in geslotenheid. Het uitgangspunt is dat binnen de CID
alles op tafel komt en iedereen dezelfde informatie heeft. 14.
Binnen een CID wordt gewerkt met een open vizier. Hiermee wordt
bedoeld dat binnen de CID ruimte moet zijn voor het praten over het
werk, wat betreft de voortgang, ervaren moeilijkheden en twijfels.
15. Binnen een CID wordt alle informatie en worden alle (ambts)
handelingen schriftelijk vastgelegd. Datzelfde geldt voor gemaakte
werkafspraken. 16. De directe chef van informanten-runners is
tevens hun controller. 17. De directe chef van informanten-runners
runt zelf geen informanten. 18. De directe chef van
informanten-runners let op het richtig aanwerven van
informanten. 19. Binnen de zakelijke afspraken van het contract
met de informant wordt de anonimiteit van de informant
gewaarborgd. 20. Het zijn van informant betekent geen
vrijbrief voor diens handelen. 21. De informant blijft
steeds verantwoordelijk voor zijn eigen daden. 22. Inzet van
een burgerinfiltrant vindt niet plaats dan na voorafgaande
risico-analyse. 23. Een burgerinfiltrant wordt niet
ongestructureerd maar met een gerichte opdracht ingezet. 24. De
burgerinfiltrant verricht geen strafbare feiten dan na
voorafgaande toestemming van het openbaar ministerie. 25. Er dient
sprake te zijn van voortdurende coaching van de
burgerinfiltrant. 26. Een burgerinfiltrant wordt niet
zonder waarborgen ingezet. 27. Alle waarnemingen en relevante
omstandigheden waaronder deze worden gedaan, worden schriftelijk
vastgelegd, desgewenst in de vorm van een proces-verbaal. 28.
Bijzondere observatie-apparatuur wordt uitsluitend na de daarvoor
vereiste toestemming geplaatst en gebruikt. 29. Door de wijze van
observeren mogen geen strafbare feiten worden uitgelokt. 30.
CID-matig verkregen informatie mag niet worden omgezet in
informatie ten behoeve van de bewijsvoering. 31. Het inschakelen
van burgers ten behoeve van observatie-activiteiten vindt niet
plaats dan na voorafgaande risico-analyse. 32. Burgers die, al dan
niet op verzoek, hulp verlenen ten behoeve van
observatie-activiteiten, worden optimaal afgeschermd. 33.
Informatiebronnen – open bronnen uitgezonderd – worden afgeschermd.
34. Informatie wordt neutraal behandeld.35. Van dezelfde informatie
worden geen dubbele bronnen gecreerd (van n informant twee
creren). 36. Informatie moet terug te leiden blijven naar de
oorspronkelijke bron. 37. Gebruikers van de informatie volgen de
classificaties van de oorspronkelijke informatieverschaffer. 38.
Het classificeren van informatie dient volgens de geldende normen
te geschieden; om dit te bewerkstelligen vindt controle van de
classificatie plaats door een andere functionaris dan degene die de
informatie verwierf. 39. Een zo groot mogelijk
informatie-discipline wordt nagestreefd; bij informatieverstrekking
geldt daarbij het zogenaamde need-to-know-principe. 40. Informatie
mag uitsluitend worden verstrekt in haar relevante context. 41. De
verstrekker van informatie moet zich ervan vergewissen dat degene
aan wie de informatie wordt verstrekt, gerechtigd is deze te
ontvangen. 42. Elke CID-rechercheur conformeert zich
onvoorwaardelijk aan de ethische code en aan de landelijke
CID-regeling.
De bovengenoemde ethische beroepscode is inmiddels breed
verspreid, onder andere onder alle RCID-en, het openbaar ministerie
en de procureurs-generaal, maar heeft tot op heden geen officile
status. Het rapport is tijdens de overlegvergadering van de
minister van Justitie en het College van procureurs-generaal van 8
november 1995 besproken. De procureurs-generaal hebben ingestemd
met het idee de ethische code aan het veld aan te bieden. Besloten
is dat de code een voorloper zal zijn van een meer omvattende
gedragscode ten behoeve van de CID-rechercheur, die door het
openbaar ministerie op basis van de CID-regeling 1995 zal worden
vastgesteld.
Sommige korpsen hebben zelf interne richtlijnen opgesteld. Het
regiokorps Amsterdam-Amstelland heeft een eigen code voor de CID.
Noot De politie Rotterdam-Rijnmond heeft sinds 1987 een
handboek RCID waarin de omgang met informanten en de betaling van
tipgelden worden genormeerd. De reikwijdte en geldingskracht van
deze richtlijnen blijven uiteraard beperkt tot de grenzen van het
betreffende korps. In korpsen waar geen interne richtlijnen bekend
of voorhanden zijn, beroepen individuele CID-rechercheurs zich op
de voorschriften die hen destijds tijdens de CID-cursus zijn
aangeleerd.
3.1.2 Opbouw van het hoofdstuk
In het rapport Opsporing gezocht betroffen enkele
vraagpunten uitdrukkelijk de CID: 9A. Hoe functioneert feitelijk
de interne en externe organisatie van de CID-en? Hoe verhoudt zich
dit tot de
formele richtlijnen?
9B. In hoeverre is het noodzakelijk om een formeel wettelijke
regeling te creren voor de CID-en? 9C. Welke verbeteringen kunnen
worden aangebracht aan de interne en externe organisatie van de
CID-en? 9D. Hoe vindt de informatie-uitwisseling tussen de
inlichtingendiensten plaats? 9E. Hoe is de
informatie-uitwisseling tussen de lokale recherche, regionale
recherche en de kernteams over het gebruik van
opsporingsmethoden en de verkregen criminele informatie?
In dit deelonderzoek wordt eerst de organisatie van de reguliere
CID-en beschreven, dat wil zeggen hun functie, hun plaats binnen
het korps met bijzondere aandacht voor hun relatie met de tactische
recherche, alsook voor de opleiding (3.2). Met nadruk wordt erop
gewezen dat de CID-functie bij de kernteams niet in dit hoofdstuk
aan bod komt, evenmin als de op een reguliere CID lijkende
afdelingen van de bijzondere opsporingsdiensten (zie daarvoor de
hoofdstukken 6 en 8). Na de paragraaf over de organisatie wordt
beschreven hoe de beslissing tot stand komt een bepaalde zaak door
de CID te laten onderzoeken, hoe de beslissing tot stand komt
daarin van bijzondere opsporingsmethoden gebruik te maken en hoe de
verslaglegging en de verstrekking van de criminele inlichtingen
geschiedt (3.3). Vervolgens komen de samenwerking en cordinatie
tussen de regionale CID-en ter sprake, evenals de samenwerking en
cordinatie tussen de regionale CID met de voor hen relevante
diensten binnen de CRI en de internationale samenwerking (3.4). Dit
betreft de materie waarop gedoeld werd in de vragen 9D en 9E van
Opsporing gezocht, met dien verstande dat de
informatie-uitwisseling tussen recherche-eenheden ook aan de orde
komt in de volgende hoofdstukken. Het laatste deel van de
bevindingen gaat over de sturing en controle van de CID. Dit
deelonderzoek wordt afgesloten met conclusies.